Loozerdijk 10 te Budel-Schoot
Wijzigingsplan - Gemeente Cranendonck
Vastgesteld op 22-12-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In de regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het wijzigingsplan Loozerdijk 10 te Budel-Schoot met identificatienummer NL.IMRO.1706.WPBG3041-VAS1 van de gemeente Cranendonck;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van de gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
1.6 afhankelijke woonruimte:
een bijbehorend bouwwerk bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;
1.7 archeologische waarden:
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bed & breakfast:
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan logerende gasten;
1.10 bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bestaand:
- t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals die aanwezig is of mag worden gebouwd op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning of krachtens een voor dat tijdstip gedaan verzoek om instemming met een melding ingevolge de Woningwet, dan wel krachtens een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel
functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.15 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden toegelaten;
1.20 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.21 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.25 huishouden:
een aantal aan elkaar door familie- of daarmee gelijk te stellen band gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één woning (bijvoorbeeld een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep);
1.26 lichte bedrijvigheid:
het bedrijfsmatig vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten;
1.27 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
1.28 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.29 overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
1.30 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.31 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.32 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.33 perceel:
een aaneengesloten samenhangend stuk grond;
1.34 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 vloeroppervlak(te):
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
1.36 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
- gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
- gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
1.37 waterhuishoudkundige doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang, voorzieningen voor de waterhuishouding e.d.;
1.38 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse/ voorste/ achterste bouwperceelgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse/ voorste/ achterste bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 peil:
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- behoud en/of herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarde van het aanwezige beeldbepalende pand;
- landschappelijke inpassing en instandhouding overeenkomstig het landschapsplan 'Landschappelijke inpassing Loozerdijk 10 te Budel-Schoot' een en ander zoals toegevoegd als bijlage 1 bij deze regels;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bebouwing
- per aangeduid bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan. In afwijking hiervan is ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” maximaal het aangegeven aantal woningen toegestaan;
- uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken;
- de hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- bijbehorende bouwwerkende en overige bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
3.2.2 Maatvoering
Met betrekking tot de maatvoering van gebouwen en overige bouwwerken dient aan het volgende te worden voldaan:
GEBOUWEN ALGEMEEN | MIN. | MAX. |
AFSTAND TOT DE ZIJDELINGSE, VOORSTE EN ACHTERSTE BOUWPERCEELGRENS | 3 m; voor bijbehorende bouwwerken geldt dat de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens aan maximaal één zijde minder dan 3 m mag bedragen | n.v.t. |
HOOFDGEBOUW VAN DE WONING | MIN. | MAX. |
GOOTHOOGTE | n.v.t. | 7 m |
BOUWHOOGTE | n.v.t. | 10 m |
INHOUD | n.v.t. | 750 m3 voor zover de inhoud ten tijde van de tervisielegging van het vastgesteld van dit plan meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud als maximum |
DAKHELLING | 12º | 45º |
BIJBEHORENDE BOUWWERKEN | MIN. | MAX. |
GEZAMENLIJKE OPPERVLAKTE PER WONING | n.v.t. | 90 m2 *) |
GOOTHOOGTE | n.v.t. | 3 m |
BOUWHOOGTE | n.v.t. | 5,5 m |
AFSTAND TOT VOORGEVEL WONING OF VERLENGDE DAARVAN | min. 3 m achter voorgevel woning of verlengde daarvan | n.v.t. |
AFSTAND VRIJSTAANDE BIJBEHORENDE BOUWWERKEN TOT ACHTERGEVEL WONING OF VERLENGDE DAARVAN | n.v.t. | 20 m |
DAKHELLING | 12° | 45° |
OVERIGE BOUWWERKEN | MAX. | |
HOOGTE ERFAFSCHEIDINGEN | vóór voorgevel woning: 1 m; overige: 2 m | |
HOOGTE ANDERE OVERIGE BOUWWERKEN | 2,5 m | |
GEZAMENLIJKE OPPERVLAKTE PER WONING | 30 m2 *) | |
PAARDENBAKKEN | 1200 m2 |
*) de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken tezamen mag hierbij maximaal 90 m2 bedragen. De toegestane paardenbakken maken geen onderdeel van deze berekening.
3.2.3 Herbouw
Herbouw van bestaande woningen is, voor zover het de situering van de woning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:
- de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten;
- de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
- de herbouw voorziet in aaneen gebouwde woningen;
- de herbouw voorziet in maximaal één woning per aangeduid bestemmingsvlak. In afwijking hiervan is ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ maximaal het aangegeven aantal woningen toegestaan;
- het bepaalde in artikel 3.2.2 wordt in acht genomen;
- geen onevenredige afbreuk wordt toegebracht aan het te beschermen beeldbepalende pand. Dienaangaande wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke monumentencommissie.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van:
- gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
- gronden en/of opstallen voor detailhandel;
- gronden en/of opstallen voor verblijfsrecreatie;
- gronden en/of opstallen ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
3.3.2 Aan huis verbonden beroep en lichte bedrijvigheid
De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en van lichte bedrijvigheid is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% voor aan huis verbonden beroepen en 50% voor lichte bedrijvigheid van de vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
- het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
- detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep of de lichte bedrijvigheid;
- de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage2);
- de woonfunctie dient de hoofdfunctie te blijven;
- de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
3.3.3 Parkeren
Op eigen terrein dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte van 2,0 parkeerplaatsen per woning.
3.3.4 Landschappelijke inpassing (voorwaardelijke verplichting)
Het gebruiken en/of het laten gebruiken van de voor gronden en opstallen conform de bestemming ‘Wonen’, voor zover dit gebruik is toegelaten onder de voorwaarde van landschappelijke inpassing, is alleen toegestaan als die landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschapsplan ‘Landschappelijke inpassing Loozerdijk 10 te Budel-Schoot’ een en ander zoals toegevoegd als bijlage 1 bij deze regels, uiterlijk 9 maanden nadat de daaraan gekoppelde bebouwing en gebruik is gestart, volledig is uitgevoerd en/of volledig in stand wordt gehouden.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Omgevingsvergunning afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.3.1 onder e., en toestaan dat een bijbehorende bouwwerk bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
- een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of meer aaneengebouwde bijbehorende bouwwerken;
- de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijbehorende bouwwerken met een maximale oppervlakte van 90 m2;
- het bijbehorend bouwwerk is gelegen op een maximale afstand van 30 m van het hoofdgebouw.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 6
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voorbehoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bouwwerken
Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 25.000 m2; bouwplannen met een grotere oppervlakte kunnen uitsluitend – zonder omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels – worden gebouwd, indien:
- het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid, met uitzondering van nieuwe kelders; of
- gebouwen tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Omgevingsvergunning bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
4.4.2 Toetsing archeologische waarden
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager is aangetoond dat er geen sprake is van archeologische waarden ter plaatse dan wel een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
4.4.3 Advies archeologisch deskundige
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in dit artikel bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te (doen) voeren:
- het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
- grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- bodem verlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
- omzetten van gras- of akkerland, waarbij grond wordt afgevoerd;
- het verlagen van het waterpeil;
- het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- aanplanten van diepwortelende beplanting;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.5.2 Uitzonderingen vergunningsplicht
Het onder artikel 4.5.1 vervatte verbod geldt niet:
- voor gronden, gelegen binnen de bouwvlakken;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 25.000 m2;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
- indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van de reguliere agrarische werkzaamheden en onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 4.2.1 en artikel 4.4.1.
4.5.3 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
4.5.4 Advies archeologisch deskundige
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1 wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijziging t.b.v. verwijderen dubbelbestemming
Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat, als gevolg van de specifieke archeologische waardering op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ deels wordt verwijderd, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- het (ten dele) verwijderen van de dubbelbestemming betreft uitsluitend gronden, die ingevolge een vastgestelde gemeentelijke archeologische waardenkaart, geen of slechts beperkte archeologische waarden (meer) bevatten;
- het wijzigingsplan geeft de gronden aan, waarvoor uitsluitend de onderliggende bestemming van toepassing is.
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Afwijkende maatvoering
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet, maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan.
6.2 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Uitbreidingen van verhard oppervlak vinden plaats volgens het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Om de aard en omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen, dient advies te worden ingewonnen bij het Waterschap De Dommel.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Gebruiksregel
De gronden met de aanduiding ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’ mogen niet worden gebruikt in strijd met de provinciale milieuverordening.
7.2 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’ wijzigen, teneinde de begrenzing van de aanduiding in overeenstemming te brengen met de gewijzigde begrenzing zoals die volgt uit een provinciaal besluit.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Bed & Breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van deze regels ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijbehorende bouwwerken bij de woning voor bed & breakfast-voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- de voorzieningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
- het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden is vier;
- parkeren vindt plaats op eigen terrein;
- er is geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- aangetoond is dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan, waaronder in ieder geval wordt begrepen belemmeringen in verband met geurhinder;
- geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van om- en aanwonenden.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen ingevolge een in dit plan opgenomen bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, nemen burgemeester en wethouders de volgende regels in acht:
- het vastgesteldbesluit strekkende tot nadere eisen ligt gedurende 4 weken ter inzage;
- de terinzagelegging wordt tevoren bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente verspreid worden en voorts op de in de gemeente gebruikelijke wijze;
- de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen tegen het vastgesteldbesluit kenbaar te maken bij burgemeester en wethouders; het kenbaar maken van zienswijzen kan via elektronische weg geschieden;
- burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt, de beslissing daaromtrent mede.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken 10.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Bij omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1.1 met maximaal 10%.
10.1.3 Uitzondering Het bepaalde in artikel 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik 10.2.1 Algemeen Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.2.2 Verandering gebruik Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.2.3 Onderbroken gebruik Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde in artikel 10.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.2.4 Uitzondering Het bepaalde in artikel 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan ‘Loozerdijk 10 te Budel-Schoot’.