KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel

't Schutje 2 te Soerendonk

Wijzigingsplan - Gemeente Cranendonck

Vastgesteld op 03-06-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Bijlage Bij Regels

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
"'t Schutje 2 te Soerendonk – wijzigingsplan 2014‟ van de gemeente Cranendonck;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1706.WPSRD6010 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 verbeelding:
a. is het analoge plan (dus de print), NL.IMRO.1706.WPSRD6010;
b. is de pdf van de plankaart, NL.IMRO.1706.WPSRD6010.pdf;
c. is het IMRO-bestand, NL.IMRO.1706.WPSRD6010.gml;
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aan-huis-verbonden-beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.8 achtergevelrooilijn:
- de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
- indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de plankaart is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw – zonder aan- en uitbouwen aan aangebouwde bijgebouwen – alsmede het verlengde daarvan;
1.9 afhankelijke woonruimte:
een aan-/uitbouw of bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huisvesting van een of meer personen, is ondergebracht;
1.10 agrarisch bedrijf:
een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van:
- het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt;
- het houden of fokken van vee, pluimvee of pelsdieren;
nader te onderscheiden in:
- grondgebonden bedrijf;
- kassenbedrijf;
- niet-grondgebonden bedrijf.
1.11 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf dat, geheel of overwegend door middel van handwerk, goederen vervaardigt, bewerkt of herstelt en installeert, alsook het verkopen en/of leveren van goederen die verband houden met het ambacht als ondergeschikte activiteit;
1.12 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingspercentage:
een in de regels dan wel op de verbeelding opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.14 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m. boven peil is gelegen;
1.15 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden-beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.16 bestaande situatie:
t.a.v. bebouwing:
- bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
t.a.v. gebruik:
- het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen of vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.23 bouwmassa:
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.29 caravan:
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan;
1.30 dagrecreatie:
recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;
1.31 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk;
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.33 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.34 erfbeplanting:
afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning;
1.35 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een ander plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
1.36 extensieve recreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving , zoals wandelen en fietsen;
1.37 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.39 geluidgevoelige functies:
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.40 geluidgevoelige gebouwen:
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.41 gesloten bebouwing:
bebouwing welke wordt gekenmerkt door aaneengebouwde hoofdgebouwen;
1.42 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
1.43 hoofdgebouw:
gebouwen die op een bouwperceel, door hun constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als de belangrijkste bouwwerken zijn aan te merken;
1.44 kampeermiddel:
a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.45 kleinschalig kamperen:
het bieden van een beperkt aantal staanplaatsen (maximaal 40) voor kampeermiddelen (tenten en toercaravans, dus geen stacaravans) gedurende de periode 15 maart tot en met 31 oktober
1.46 maaiveld:
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning;
1.47 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.48 nevenactiviteit:
activiteit die naast de hoofdactiviteit plaatsvindt en minder dan de helft van het inkomen genereert;
1.49 nevengeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 50% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
1.50 niet-agrarische bedrijven:
een agrarisch loonwerkbedrijf, een agrarisch-verwant bedrijf, buitengebied-gebonden bedrijf, horecabedrijf, recreatiebedrijf of een ander niet-buitengebied gebonden bedrijf;
1.51 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m. boven het peil is gelegen;
1.52 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
1.53 onderkomens:
voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;
1.54 ondersteunende horeca:
het als nevenactiviteit verkopen van dranken en spijzen voor consumptie ter plaatse, in een openbaar toegankelijk commercieel bedrijf welk bedrijf niet als (planologische) hoofdbestemming horeca heeft;
1.55 overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
1.56 paardenbak:
een niet overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie van paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;
1.57 permanente bewoning:
bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen buiten het zomerseizoen in een kalenderjaar gedurende meer dan 70 nachten, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
1.58 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.59 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.60 recreatie:
het ondernemen van activiteiten voor diens plezier;
1.61 recreatiebedrijf:
een bedrijf dat het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfs- of dagrecreatie tot doel heeft;
1.62 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.63 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
1.64 recreatiewoning:
een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft;
1.65 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.66 stacaravan:
een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemekt als stacaravan;
1.67 tuin:
de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, voor zover gelegen buiten het op de plankaart aangewezen bouwvlak;
1.68 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.69 vakantiewoning:
een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;
1.70 vaste standplaats:
locatie voor kamperen dan wel het op een standplaats plaatsen van kampeermiddelen gedurende het gehele jaar of vrijwel het gehele jaar;
1.71 verblijfsrecreatie:
een vorm van recreatief verblijf, waarbij sprake is van overnachtingen anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning dan wel een vaartuig;
1.72 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.73 voorgevelrooilijn:
de als zodanig op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig aangegeven lijn, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels uitdrukkelijk toelaten afwijkingen;
1.74 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
1.75 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.76 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van een of meer personen;
1.77 woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.78 woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
1.79 zorgboerderij: een gebouw waar woongelegenheid wordt geboden aan en activiteiten plaatsvinden voor mensen die zorg en begeleiding nodig hebben in de leefsituatie en de dagbesteding. Hierbij kan gedacht worden aan mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking of bijvoorbeeld burn-out klachten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;
2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 peil:
voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
- indien in het water wordt gebouwd: Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor „Wonen‟ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen;
b. ter plaatse van de aanduiding „Recreatie‟: recreatie in de vorm van paardensport, mensport, mentoeristen, overnachtingsmogelijkheden en ondersteunende horeca;
c. ter plaatse van de aanduiding „Zorgboerderij‟: een zorgboerderij;
d. aan-huis-verbonden-beroepen;
e. paardenbakken;
f. parkeervoorzieningen;
g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
h. tuinen, erven en verharding.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
3.1.2.1 Aantal woningen
Per aangeduid bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan. In afwijking hiervan is ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" maximaal het aangegeven aantal woningen toegestaan.
3.2 Bouwregels 3.2.1 Algemeen
a. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming.
b. Het hoofdgebouw c.q. de woning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
3.2.2 Hoofdgebouw
Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:
a. nieuwbouw van de woning is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw;
b. de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van 3 meter daarachter;
c. voor de maatvoering van het hoofdgebouw wordt verwezen naar 3.2.5.
3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. voor de maatvoering van het hoofdgebouw wordt verwezen naar 3.2.5;
c. bij vrijstaande hoofdgebouw dient één der zijstroken vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn, tenzij de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 meter bedraagt. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan de genoemde 25 m en 3 m, geldt deze afstand als minimale afstand;
d. overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. de overkapping moet worden gebouwd in of achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw;
2. de overkapping dient aan één zijde van een gebouw te worden gebouwd;
3. de overkapping dient aan minimaal 2 zijden open te zijn;
4. voor zover de overkapping een carport betreft, mag deze aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van een gebouw op het belendende perceel worden gebouwd.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. voor de maatvoering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verwezen naar 3.2.5.
3.2.5 Maatvoering
Met betrekking tot de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dient aan het volgende te worden voldaan.
Hierbij geldt dat, indien de bestaande (legale) afstand of goot- of bouwhoogte, voor zover opgericht in overeenstemming met de Woningwet, afwijkt van onderstaande maten, de bestaande afstand respectievelijk goot- of bouwhoogte als minimum/ maximum geldt.
BOUWWERKEN ALGEMEEN MINIMAAL MAXIMAAL
Afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen
3 m
n.v.t.
HOOFDGEBOUW VAN DE WONING MINIMAAL MAXIMAAL
Goothoogte
n.v.t.
7 m
Bouwhoogte
n.v.t.
10 m
Inhoud
n.v.t.
n.v.t
BIJGEBOUWEN EN AAN- EN UITBOUWEN MINIMAAL MAXIMAAL
Gezamenlijke oppervlakte
n.v.t.
75 m2 *)
Goothoogte
n.v.t.
3,25 m
Bouwhoogte
n.v.t.
5 m
Afstand achter voorgevellijn van hoofdgebouw
3 m
n.v.t.
Afstand tussen bijgebouw en hoofdgebouw
n.v.t.
15 m
Bebouwingspercentage achter achtergevelrooilijn hoofdgebouw
n.v.t.
50% (gezamenlijke oppervlakte aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 75 m2 *). Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m2 mag de 75 m2 toegestane gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal 90 m2.
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE MAXIMAAL
Hoogte erf- en terreinafscheidingen
vóór voorgevellijn woning: 1 m; overige: 2 m
Hoogte lichtmasten
6 m
Hoogte en oppervlakte overkappingen
de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw, met een maximum van 3,25 m, en een oppervlakte van 30 m2
Hoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3m
Bebouwingspercentage achter achtergevelrooilijn hoofdgebouw 50%, gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 75 m2 per woning*)
GEBOUW VAN HET RECREATIEBEDRIJF (ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie’) MINIMAAL MAXIMAAL
Goothoogte
n.v.t.
3
Bouwhoogte
n.v.t.
6,5 m
*) de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen tezamen, mag maximaal 75 m2 per woning bedragen; gebouwde voorzieningen ten behoeve van de zorgboerderij, het recreatiebedrijf en paardenbakken niet meegeteld.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, afmetingen en vormgeving van het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.4 Specifieke gebruiksregels 3.4.1 Algemeen
Aanduiding Maximaal toegestane vloeroppervlakte
Recreatie (paardensport, mensport, mentoeristen, overnachtingsmogelijkheden)
500 m2
Zorgboerderij
250 m2
3.4.2 Recreatie
Het gebruik van gronden en bebouwing binnen deze bestemming voor dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten, zijnde paardensport, mensport, mentoerisme en overnachtingsmogelijkheden, ten behoeve van een recreatiebedrijf is toegestaan ter plaatse van de aanduiding „Recreatie‟, met dien verstande dat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a. in opzet en ontwikkelingsperspectief moet het gaan om een kleinschalige activiteit die wordt uitgeoefend door de bewoners, zonder medewerkers;
b. het gebruik van de gronden voor activiteiten ten behoeve dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten, zijnde paardensport, mensport, mentoerisme en overnachtingsmogelijkheden dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
c. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
d. het gebruik van de gronden voor activiteiten ten behoeve van dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten, zijnde paardensport, mensport, mentoerisme en overnachtingsmogelijkheden mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
e. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
f. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; dit dient te worden aangetoond middels een beplantingsplan.
Voor de bouwregels voor het recreatiebedrijf wordt verwezen naar 3.2 en 3.2.5.
3.4.3 Ondersteunende horeca
Ter plaatse van de aanduiding „Recreatie‟ is ondersteunende horeca toegestaan, met dien verstande dat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
b. de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit en beslaat niet meer dan 49% van het totale overdekte en omsloten bruto vloeroppervlak van de hoofdactiviteit, dit naar rato van doel en beschikbare ruimte met een maximum van 150 m²;
c. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit waarbij ondersteunende horeca zowel dag- als avondhoreca mag omvatten; nachthoreca is niet toegestaan;
d. de ondersteunende horecavoorziening tijdens openingsuren van de hoofdactiviteit openbaar toegankelijk is;
e. de toegang tot de horeca-activiteit uitsluitend via het erf of de toegang van de hoofdactiviteit verloopt. Ten behoeve van de horeca-activiteit mag geen aparte ingang worden opgericht.
3.4.4 Zorgboerderij
Het gebruik van gronden en bebouwing binnen deze bestemming voor activiteiten ten behoeve van een zorgboerderij is toegestaan ter plaatse van de aanduiding „Zorgboerderij‟, met dien verstande dat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a. in opzet en ontwikkelingsperspectief moet het gaan om een kleinschalige activiteit die wordt uitgeoefend door de bewoners, zonder medewerkers;
b. het gebruik van de gronden voor activiteiten ten behoeve de zorgboerderij dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
c. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
d. het gebruik van de gronden voor activiteiten ten behoeve de zorgboerderij mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
e. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.
Voor de bouwregels voor de zorgboerderij wordt verwezen naar 3.2, 3.2.5.en 3.4.1
3.4.5 Aan-huis-verbonden beroepen
Binnen de bestemming „Wonen‟ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m2;
b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
c. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;
d. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
e. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning ex artikel 2.12 lid 1a onder 1 Wabo afwijken van het bepaalde in 3.1 voor het toestaan van lichte bedrijvigheid in of bij een woning, met dien verstande dat:
a. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
b. de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;
c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
d. detailhandel alleen plaatsvindt ondergeschikt aan en in direct verband met de lichte bedrijvigheid;
uitsluitend lichte bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de bijgevoegde lijst van bedrijfsactiviteiten;
e. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn in de woonomgeving;
f. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-, goot- en kroonlijsten, luifels, erkers, entrees, stoeptreden, dorpels, dakkapellen, balkons en overstekende daken en soortgelijke bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 m¹ bedraagt.
5.2 Ondergronds bouwen 5.2.1 Algemene bepaling
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
5.2.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken maximaal 4 m¹ onder peil bedraagt.
5.2.3 Afwijken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal
10 m¹ onder peil onder de voorwaarden dat:
- de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruiksverbod
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaand:
a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
6.2 Afwijken van de gebruiksverboden
a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning ex artikel 2.12 lid 1a onder 1 Wabo afwijken van het bepaalde in lid 6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning ex artikel 2.12 lid 1a onder 1 Wabo afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder b en toestaan dat een bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:
1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;
2. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aaneen gebouwde bijgebouwen;
3. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 80 m2;
4. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in te trekken, indien niet (meer) wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover daarvoor in deze regels geen bijzondere ontheffingsbevoegdheden zijn opgenomen;
b. de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bebouwingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
d. de bouwregels van de artikelen in hoofdstuk 2, voor wat betreft:
1. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens;
2. de afstand van (een onderdeel van) gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de voorgevellijn; voor zover het de voortzetting van een afwijking betreft welke bestond op het moment van ter inzage legging van dit plan;
e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
1. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 10 m² zal bedragen;
2. de goothoogte niet meer dan 3 m zal bedragen;
3. de (nok)hoogte niet meer dan 6 m zal bedragen;
f. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de (nok)hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de (nok)hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 40 m;
2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 m, mits:
- geen onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden plaats vindt;
- dit niet leidt tot een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit;
- dit niet in strijd is met de belangen van verkeersveiligheid;
- de mogelijkheden van gezamenlijk gebruik niet worden beperkt.
3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
g. het bepaalde ten aanzien van de maximale (nok)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (nok)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
2. de (nok)hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (nok)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
h. de bestemmingsplanregels en toestaan dat evenementen of festiviteiten worden gehouden met een maximum van 3 evenementen of festiviteiten per locatie per jaar, met uitzondering van plaatselijk kermissen en carnavalsactiviteiten, met een maximale duur van één dag, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, rekeninghoudend met de aard van de activiteit en de te verwachten belasting voor de directe omgeving.
i. de bestemmingsplanregels ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor bed and breakfast-voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1. de voorzieningen dienen te worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing.
2. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden bedraagt vier.
3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
4. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.
5. aangetoond dient te worden dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan, waaronder in ieder geval wordt begrepen belemmeringen in verband met geurhinder.
6. er mag geen afbreuk worden gedaan aan de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en bedrijven
De hierboven geregelde omgevingsvergunningen om af te wijken van de regels kunnen worden verleend, indien hierdoor de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
Er zal sprake zijn van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang indien:
- de bebouwingskarakteristiek (open, halfopen, gesloten) wordt aangetast;
- de karakteristiek van de open ruimte wordt aangetast;
- historische of stedenbouwkundige betekenis van bebouwing wordt aangetast.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning om te bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
8.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken met een omgevingsvergunning.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van het wijzigingsplan "'t Schutje 2 te Soerendonk - wijzigingsplan 2014‟