Zitterd ong. (tussen 20 en 22) te Soerendonk
Wijzigingsplan - Gemeente Cranendonck
Vastgesteld op 24-04-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In de regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het wijzigingsplan ‘Zitterd ong. (tussen 20 en 22) te Soerendonk’ van de gemeente Cranendonck.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1706.WPSRD6015-VAS1 met de bijbehorende regels (en bijlagen).
1.3 Aanbouw/Uitbouw
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens
Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Aan-huis-verbonden-beroep
De uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt.
1.7 Archeologisch onderzoek
In een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden.
1.8 Archeologisch verwachtingsvol gebied
Door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg.
1.9 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar.
1.10 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage
Een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van een bouwperceel, het deel van een bouwvlak of het deel van een in de regels nader bepaald deel van een bouwperceel, dat maximaal mag worden gebouwd.
1.12 Bestaand
- bebouwing: zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het vastgesteldplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
- gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
1.13 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.14 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Hieronder vallen bijgebouwen alsmede aan- en uitbouwen en overkappingen.
1.16 Bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.19 Bouwlaag
Het doorlopende geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder en vliering.
1.20 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.22 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 Carport
Een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's.
1.25 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon of de architectuur.
1.26 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 Gevellijn
De als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd.
1.28 Hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.29 Huishouden
Een verzameling van één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.
1.30 Lichte bedrijvigheid
Het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze planregels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.
1.31 Ondergeschikte detailhandel
Beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten, tot maximaal 20 % van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw.
1.32 Ondergronds bouwwerk
Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.33 Overkapping
Een bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie zonder eigen wanden.
1.34 Peil
- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.35 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.36 Seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.37 Vloeroppervlakte
De totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.
1.38 Voorgevel
De gevel van een gebouw, die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is (bij een hoekgevel is er slechts sprake van één voorgevel).
1.39 Voorgevellijn
De denkbeeldige lijn die getrokken kan worden door, én samenvalt met, de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan.
1.40 Voorgevelrooilijn
De grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd en het verlengde daarvan.
1.41 Voorzieningen van algemeen nut
Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.42 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer waterafvoer, en waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera.
1.43 Woning
Een complex van ruimten, dient voor de huisvesting van één huishouden waarbij de volgende onderverdeling van toepassing is:
- aaneengebouwde woning: een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;
- gestapelde woning: een woning of wooneenheid die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;
- geschakelde woning: woning waarvan het hoofdgebouw door middel van bijbehorende bouwwerken met een andere woning is verbonden.
- twee-aaneengebouwde woning: een woning waarbij het hoofdgebouw aan één zijde een gemeenschappelijke wand heeft met het naastgelegen bij- of hoofdgebouw van een andere woning;
- vrijstaande woning: een woning waarbij het hoofdgebouw geen gemeenschappelijke wand heeft met een bij- of hoofdgebouw van een andere woning;
- patiowoning: woning met een kleine ommuurde privé-buitenruimte;
- zorgwoning: een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw, over het algemeen gelijkvloers en rolstoeltoegankelijk, voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen, gericht op het verlenen van zorg.
- wonen op de verdieping: woning(en) op de verdieping(en) van een pand, waarbij op de begane grond uitsluitend de ingang en verkeersruimte ten behoeve van de bovengelegen woning(en) aanwezig zijn.
1.44 Zolder
Ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afdekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.
2.7 De bebouwde oppervlakte van een bouwperceel
De gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde bouwperceel zijn of mogen worden opgericht op grond van verleende vergunning of zijn opgericht op grond van artikel 2.3, lid 1 BOR juncto artikel 3 van bijlage 2 BOR, met inbegrip van de oppervlakten van (gedeelte van) gebouwen die volledig onder peil zijn gelegen.
2.8 De lengte, breedte en diepte van een gebouw
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken of de harten van scheidsmuren.
2.9 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.10 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, erkers en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m is.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuin, behorende bij de op de aangrenzende bestemming 'Wonen' gelegen hoofdgebouwen;
met de daarbij behorende:
- erven en terreinen;
- verkeer- en parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- voorzieningen van algemeen nut;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- op of in deze gronden zijn geen hoofdgebouwen toegestaan.
3.2.2 Aan- en uitbouwen en overkappingen
Voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen, balkons, luifels en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits:
- de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,50 meter, met uitzondering van bestaande bouwwerken met een grotere bouwdiepte;
- de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter;
- de hoogte van een hekwerk op een erker, entreeportaal of balkon niet meer bedraagt dan 1,40 meter, gemeten ten opzichte van de bovenzijde van het dak van de erker/het entreeportaal of de bovenzijde van de vloer van het balkon;
- de breedte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk niet meer bedraagt dan 70% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw indien de breedte minder bedraagt dan 6,00 meter en niet meer dan 50% indien de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 6,00 meter;
- de afstand van de erker, entreeportaal, balkon, luifel of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorste perceelsgrens minimaal 3 meter bedraagt.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;
- de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;
- de hoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a en toegestaan worden dat erkers, entreeportalen, luifels mogen worden gebouwd achter de voorgevellijn, mits:
- het straatbeeld daardoor ruimtelijk niet wordt aangetast,
- de verkeerssituatie zich daartegen niet verzet;
- geen afbreuk wordt gedaan aan de benodigde parkeermogelijkheden op eigen terrein;
- hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- aan-huis-verbonden beroepen;
- voorzieningen van algemeen nut;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met dien verstande dat bij nieuwe woningen de benodigde waterberging verzekerd dient te zijn. Voor het bepalen van de omvang van de waterberging dient advies ingewonnen te worden bij gemeente en waterschap;
met de daarbij behorende
- erven en terreinen;
- verkeer- en parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
- het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij geldt dat de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 m dient te bedragen;
- de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
- de voorgevel dient te worden opgericht in de naar de weg gekeerde bouwgrens.
4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
- aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
- aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1,00 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
- de totale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag per woning niet meer bedragen dan:
- 75 m²: bij een perceelsgrootte tot 500 m²;
- 100 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 500 m² tot 2.000 m²;
- 120 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 2.000 m²;
- met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter het bouwvlak, maximaal 50% mag bedragen.
- de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter;
- de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 meter;
- overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de overkapping moet worden gebouwd in of achter de voorgevellijn;
- voor zover de overkapping een carport betreft, mag deze aan een derde zijde aan een carport of de zijgevel van een gebouw op het belendende perceel worden gebouwd;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter.
- In afwijking van het bepaalde onder b geldt dat voor de voorgevel van het hoofdgebouw erkers, entreeportalen, balkons, luifels en vergelijkbare bouwwerken mogen worden gebouwd, mits:
- de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,50 meter;
- de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter;
- de hoogte van een hekwerk op een erker, entreeportaal of balkon niet meer bedraagt dan 1,40 meter, gemeten ten opzichte van de bovenzijde van het dak van de erker/het entreeportaal of de bovenzijde van de vloer van het balkon;
- de breedte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk niet meer bedraagt dan 70% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw indien de breedte minder bedraagt dan 6 meter en niet meer dan 50% indien de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 6,00 meter;
- de afstand van de erker, entreeportaal, balkon, luifel of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorste perceelsgrens minimaal 3,00 meter bedraagt.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;
- de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter;
4.3. Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Bouwen achter de bouwgrens
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 sub e en toestaan dat de voorgevel van een hoofdgebouw maximaal 3,00 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt geplaatst, mits het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Aan-huis-verbonden-beroep
Aan-huis-verbonden-beroepen zijn toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 60 m2;
- detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;
- de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor lichte bedrijvigheid;
- voor horeca.
4.5.1 Lichte bedrijvigheid
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.2 voor het toestaan van lichte bedrijvigheid in of bij een woning, met dien verstande dat:
- de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m2;
- de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;
- het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
- detailhandel alleen plaatsvindt ondergeschikt aan en in direct verband met de lichte bedrijvigheid;
- uitsluitend lichte bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals bij deze regels is gevoegd of daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid is toegestaan;
- de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn in de woonomgeving;
- de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om onbenutte of deels onbenutte bouwvlakken te verwijderen of het maximum aantal wooneenheden te verminderen, indien:
- het een onbebouwd bouwvlak betreft, waar binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ter plaatse van het bouwvlak met een omgevingsvergunning geen woonbebouwing is opgericht, danwel in oprichting is;
- er binnen 5 jaar na sloop van een hoofdgebouw ter plaatse van het bouwvlak met een omgevingsvergunning geen nieuwe woonbebouwing is opgericht, danwel in oprichting is;
- er binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning minder wooneenheden zijn opgericht danwel in oprichting zijn dan volgens de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de locatie is toegestaan.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' (gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen
- Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 250 m² en een verstoringsdiepte van 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden ten opzichte van het maaiveld;
- bouwplannen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder a kunnen uitsluitend worden gebouwd, indien:
- het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden ten opzichte van het maaiveld;
- gebouwen tot maximaal 2,50 meter uit bestaande fundering worden opgericht.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
5.4.2 Voorwaarden
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de Waarde, die aan een gebied wordt toegekend in verband met het voorkomen van cultuurhistorische, aardkundige, milieuhygiënische, natuurlijke en/of architectonische waarden van de bebouwde en onbebouwde omgeving. omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 5.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
5.4.4 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Verbod
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden is het verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- het ophogen en egaliseren van gronden;
- het verlagen van het waterpeil;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
- het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden onder het maaiveld.
Het bepaalde in lid 5.5.1 is niet van toepassing:
- de verstoring zich beperkt tot 30 cm en 50 cm bij esdekken onder het maaiveld;
- de verstoring zich beperkt tot 50 cm onder maaiveld bij agrarische gebieden;
- indien de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 250 m²;
- in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
- indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 5.4.1.
- de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 5.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
- de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
- burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd in 5.5.3 onder a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen);
- voor zover de in 5.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen,
- de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 5..5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
5.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.6.1 Verbod
Het is verboden binnen de voor "Waarde – Archeologie 3" aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 250 m² en de diepte meer dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden bedraagt.
5.6.2 Voorwaarden
- aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologisch partij;
- indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:
- naar ligging wordt verschoven, dan wel;
- naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;
- wordt verwijderd, dan wel;
- van bestemming wijzigt in "Waarde – Archeologie 2", "Waarde – Archeologie 4", "Waarde – Archeologie 5" of "Waarde – Archeologie 6";
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
5.7.2 Advies
Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder lid 5.7.1 worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' (gebied met een hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen
- Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 500 m² en een verstoringsdiepte van 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden ten opzichte van het maaiveld;
- bouwplannen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder a kunnen uitsluitend worden gebouwd, indien:
- het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden ten opzichte van het maaiveld;
- gebouwen tot maximaal 2,50 meter uit bestaande fundering worden opgericht.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
6.4.2 Voorwaarden
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de Waarde, die aan een gebied wordt toegekend in verband met het voorkomen van cultuurhistorische, aardkundige, milieuhygiënische, natuurlijke en/of architectonische waarden van de bebouwde en onbebouwde omgeving. omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 6.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
6.4.4 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Verbod
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden is het verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- het ophogen en egaliseren van gronden;
- het verlagen van het waterpeil;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
- het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden onder het maaiveld.
Het bepaalde in lid 6.5.1 is niet van toepassing:
- de verstoring zich beperkt tot 30 cm en 50 cm bij esdekken onder het maaiveld;
- de verstoring zich beperkt tot 50 cm onder maaiveld bij agrarische gebieden;
- indien de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 500 m²;
- in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
- indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 6.4.1.
- de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 6.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
- de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
- burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd in 6.5.3 onder a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen);
- voor zover de in 6.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen,
- de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
6.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.6.1 Verbod
Het is verboden binnen de voor "Waarde – Archeologie 4" aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m² en de diepte meer dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden bedraagt.
6.6.2 Voorwaarden
- aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologisch partij;
- indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
6.6.3 Sloopverbod
De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
6.7.1 Wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:
- naar ligging wordt verschoven, dan wel;
- naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;
- wordt verwijderd, dan wel;
- van bestemming wijzigt in "Waarde – Archeologie 2", "Waarde – Archeologie 3", "Waarde – Archeologie 5" of "Waarde – Archeologie 6";
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
6.7.2 Advies
Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder lid 6.7.1 worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
8.1.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
8.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
- ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
- in aanvulling op het bepaalde sub a en b is een zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3,00 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
- het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in 4.2.2 in acht wordt genomen;
- het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
- per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.
- de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4,00 meter onder peil.
8.2.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
8.2.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
8.2.3 Heroprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 8.2.1 en 8.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die is nader aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie;
- het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning;
- opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Voor wat betreft de parkeerbehoefte binnen de afzonderlijke bestemmingen dienen de parkeernormen in de CROW publicatie 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, oktober 2012) in acht te worden genomen, waarbij in ieder geval bij nieuwe woningen twee parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
- het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10,00 meter, mits deze bouwhoogte stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt geacht;
10.2 Bed & breakfast
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor bed and breakfast-voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- de voorzieningen dienen te worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
- het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden bedraagt vier;
- parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
- er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- aangetoond dient te worden dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan, waaronder in ieder geval wordt begrepen belemmeringen in verband met geurhinder;
- er mag geen afbreuk worden gedaan aan de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en bedrijven.
10.3 Ontmoetingsplaatsen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels voor het gebruik van een deel van een gebouw dan wel het oprichten van een gebouw voor een ontmoetingsplaats, met dien verstande dat:
- de oppervlakte van de ontmoetingsplaats niet meer bedraagt dan 20 m2;
- de bouwhoogte van de ontmoetingsplaats niet meer bedraagt dan 3,00 meter.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3,00 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3,00 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
- het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het vastgesteldplan worden gewijzigd.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.2 Afwijking
Bij omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde in artikel 12.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12.1.1 met maximaal 10%.
12.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
12.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.2.2 Verandering gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde in artikel 12.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Zitterd ong. (tussen 20 en 22) te Soerendonk.