KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Leiding
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Uitgangspunten Voor Het Plan
1.3 Huidige Situatie En Ligging Plangebied
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Planologische Kaders
2.2 Rijksbeleid En Europees Beleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Haalbaarheid Van Het Plan
4.1 Bodem
4.2 Geluid
4.3 Lucht
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Kabels En Leidingen
4.6 Water
4.7 Ecologie
4.8 Cultuurhistorie
4.9 Archeologie
4.10 Verkeer
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Inleiding
5.2 Uitgangspunten
5.3 Toelichting Op De Verbeelding
5.4 Toelichting Op De Planregels
Hoofdstuk 6 Financiële Paragraaf
6.1 Financiële Haalbaarheid
6.2 Exploitatieplan
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak En Vooroverleg
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 (Water)bodemonderzoek
Bijlage 2 Voortoets
Bijlage 3 Flora- En Faunaonderzoek
Bijlage 4 Ontheffing Ehs
Bijlage 5 Verstorings- En Verslechteringstoets
Bijlage 6 Watertoets Roekebosch
Bijlage 7 Zienswijzennota
Bijlage 8 Vaststellingsbesluit

Fietspad Roekebosch

Bestemmingsplan - Steenwijkerland

Vastgesteld op 28-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Fietspad Roekebosch van de gemeente Steenwijkerland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1708.BGBFietsproekBP-VA01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.4 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.5 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.6 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.7 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.8 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.9 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.10 peil:

  1. a. de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse waarvan het bouwwerk hoofdzakelijk toegankelijk is;
  2. b. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, indien deze hoogte meer dan 1,00 meter boven of meer dan 1,00 meter beneden de onder sub a bedoelde hoogte is gelegen;

1.11 route voor langzaam verkeer:

wegen en paden ten behoeve van voetgangers en niet gemotoriseerd verkeer. Onder gemotoriseerd verkeer worden motorvoertuigen verstaan zoals bedoeld in artikel 1 onder z van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zoals geldt op moment van vaststelling van dit plan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. fiets- en voetpaden;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. brug, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "brug";

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. kunstwerken;
  2. e. nutsvoorzieningen;
  3. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  4. g. straatmeubilair.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen indien dit noodzakelijk is, ten behoeve van de bescherming van de verkeersveiligheid, de bereikbaarheid van hulpdiensten, de bescherming van de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor een route anders dan voor langzaam verkeer;
  2. b. Het aanbrengen van straatverlichting is niet toegestaan.

Artikel 4 Leiding

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveilgheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van: de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Fietspad Roekebosch van de gemeente Steenwijkerland.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Steenwijkerland heeft een uitgebreid fietspadennet. In de Kadernota verkeer en vervoer is dit netwerk opgenomen. In dit fietspadennet missen nog enkele belangrijke verbindingen tussen de reeds aanwezige routes. Een van deze routes is gelegen tussen Steenwijk en Meppel, nabij Wanneperveen. Deze toelichting gaat over het tracé tussen de Gasthuisdijk en de Bovenboerseweg nabij het buurtschap Roekebosch.

1.2 Uitgangspunten Voor Het Plan

Het belangrijkste uitgangspunt voor dit plan is de verbetering van het fietspaden netwerk. De fietspaden worden vrijliggend gerealiseerd, parallel aan bestaande doorgaande (water) wegen of door het landelijk gebied. Het betreft hier recreatieve fietspaden die aansluiten op de huidige structuur. Hiermee wordt die structuur versterkt en worden recreatieve voorzieningen in de omgeving van Steenwijkerland beter bereikbaar.

Ten behoeve van dit plan zijn enkele onderzoeken uitgevoerd die de haalbaarheid van het plan aantonen.

1.3 Huidige Situatie En Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidrand van De Wierden, tussen Wanneperveen en het buurtschap Roekebosch.

afbeelding "i_NL.IMRO.1708.BGBFietsproekBP-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

Landschap

Kenmerkend voor het plangebied zijn de zogenoemde laagveengebieden en de restanten van halfnatuurlijke laagveengebieden. Het betreft grote gebieden waar onder invloed van stagnerend water en grondwater uitgestrekte veenmoerassen zijn ontstaan. Deze laagveenmoerassen zijn deels ontwaterd, verveend en in cultuur gebracht als landbouwgrond.

De bestemmingsregeling mag de kenmerken van het gebied niet aantasten.

Verkeersstructuur

Het fietspad sluit aan de noordkant aan op de Gasthuisdijk en aan de zuidkant op de Bovenboerseweg. De Gasthuisdijk vormt een belangrijke verbinding tussen Steenwijk en Meppel en daarnaast ontsluit deze weg het dorp Wanneperveen in noord-zuidelijke richting. De Bovenboerseweg is een lokale weg in Wanneperveen, die nu in noordelijke richting doodlopend is.

1.4 Vigerend Bestemmingsplan

In de huidige situatie geldt ter plaatse het bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost (gemeente Brederwiede, vastgesteld 10 januari 1995). De gronden waarop het fietspad wordt gerealiseerd hebben de bestemmingen "Natuurgebied met agrarisch gebruik", "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde" en "Dorpsgroen 1".

De aanleg van een fietspad binnen bovengenoemde bestemmingen is niet toegestaan. Derhalve is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk om de ontwikkeling mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt n de relevante beleidskaders op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau aan bod. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de verschillende milieuaspecten en cultuurhistorie, archeologie en verkeer. In een hoofdstuk over de juridische opzet wordt het juridisch deel van het bestemmingsplan (de planregels in combinatie met de verbeelding) nader toegelicht, waarna de aspecten handhaving en haalbaarheid (financieel en maatschappelijk) aan bod komen. Ter afsluiting van de toelichting wordt de procedure die dit bestemmingsplan doorloopt beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Planologische Kaders

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Steenwijkerland zelf.

2.2 Rijksbeleid En Europees Beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Deze is in samenhang met het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / AmvB Ruimte) opgesteld.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en de ambities tot 2040:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn

Deze structuurvisie en het Barro hebben geen directe betrekking op onderhavige ontwikkeling, wel dient rekening gehouden te worden met de natuurwaarden in de omgeving. Het planvoornemen ligt in de directe nabijheid van het Nationaal park 'De Wieden - Weerribben'. De Natura 2000-gebieden (met natuurwaarden van Europees belang) en de twintig Nationale Parken maken deel uit van de EHS en hebben een belangrijke recreatieve, educatieve en natuurwaarde. Het Rijk heeft in totaal twintig Nationale Parken aangewezen die de topgebieden van typisch Nederlandse natuur vertegenwoordigen. Het beleid ten aanzien van Nationale Parken is niet langer een rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies.

Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitatrichtlijnen.

Het plangebied bevindt zich in het Natura 2000-gebied de Wieden. Dit gebied is aangeduid als 'Habitatrichtlijngebied' en 'Vogelrichtlijngebied'. In hoofdstuk 4.7 wordt hier nader op ingegaan.

2.3 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

Het provinciale beleid voor de provincie Overijssel is verwoord in de Omgevingsvisie die op 1 juli 2009 is vastgesteld. In de Omgevingsvisie is de provinciale visie op de fysieke leefomgeving in de provincie uiteengezet waarbij vooruit is gekeken tot het jaar 2030. De Omgevingsvisie heeft een meerledige status, waaronder die van Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer.

Voor fietsverkeer zijn de ambities en hoofdlijnen van het beleid genoemd. Vergroten van kwaliteit en aandeel fietsverkeer is als ambitie benoemd. Een hoofdlijn van deze ambitie is het ontwikkelen van een samenhangend routenetwerk met een goede aansluiting van utilitaire en recreatieve fietspaden op hoofdfietsroutes, (regionale) stations en knooppunten van en naar stedelijke netwerken en streekcentra. Hiervoor wordt een samenhangend fietsroutenetwerk ontwikkeld. Om dit te bereiken wordt geïnvesteerd in de hoofdfietsroutes in en naar stedelijke centra in fietssnelwegen en hoogwaardige fietsroutes. Daarnaast worden stallingvoorzieningen en omfietsconcepten uitgebreid. Voor het fietsverkeer in het buitengebied gaat het om een goede kwaliteit van utilitaire en recreatieve fietspaden. Het provinciale beleid is er dan ook mede op gericht om in verblijfsgebieden een fijnmazig netwerk met utilitaire en recreatieve fietspaden te ontwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1708.BGBFietsproekBP-VA01_0002.jpg"

Figuur 2.1 Uitsnede omgevingsvisiekaart (Bron: provincie Overijssel)

Ontwikkelingsperspectieven

Op de omgevingsvisiekaart heeft het plangebied de ontwikkelingsperspectieven 'aaneengesloten structuur van natuurgebieden', 'schoonheid van de moderne landbouw' en 'buitendijksgebied, beekdal of veenweidegebied'.

Gebieden met de aanduiding 'Aaneengesloten structuur van natuurgebieden' zijn gebieden met als hoofdaccent de ontwikkeling van natuur en versterking van het watersysteem. Dit omvat de EHS inclusief de Natura-2000 gebieden, alsmede ecologische verbindingszones.

Gebieden met de aanduiding 'Schoonheid van de moderne landbouw' zijn gebieden voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van grote open cultuurlandschappen. Om de toegankelijkheid van het buitengebied, waar deze ontwikkelingsperspectieven onder vallen, te garanderen wordt geïnvesteerd in fietspaden.

Gebieden met de aanduiding 'Buitendijksgebied, beekdal of veenweidegebied' betreft gebieden met veenpakket in de ondergrond en/of laaggelegen gebieden langs waterlopen waarbij ontwatering niet dieper dan nodig is voor gebruik als grasland. In dit perspectief worden de ontwikkelingsmogelijkheden van landbouw maar ook van andere sectoren zoals recreatie nog nadrukkelijker verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische natuurlijke en landschappelijke elementen.

Catalogus Gebiedskenmerken (onderdeel van de Omgevingsvisie)

Ruimtelijke kwaliteit is een van de centrale begrippen in de Omgevingsvisie van provincie Overijssel. Burgers, recreanten en toeristen genieten van deze ruimtelijke kwaliteit, die voor een groot deel gedragen wordt door het landschap. Een groot deel van Overijssel is agrarisch cultuurlandschap met per gebied een karakteristieke sfeer.

Kenmerkend voor het plangebied zijn de zogenoemde laagveengebieden en de restanten van halfnatuurlijke laagveengebieden. Het betreft grote gebieden waar onder invloed van stagnerend water en grondwater uitgestrekte veenmoerassen zijn ontstaan. Deze laagveenmoerassen zijn deels ontwaterd, verveend en in cultuur gebracht als landbouwgrond.

Het fietspad volgt zoveel mogelijk de natuurlijke lijnen in het landschap. Het eerste deel volgt de waterlijn. Het tweede deel volgt de karakteristieke structuur die is ontstaan door de laagveenontginningen. Het fietspad sluit derhalve aan bij het gebiedskenmerk laagveen. De laagveenrestanten zijn gericht op instandhouding van de waterkwaliteit en de natuurkwaliteit. De overige delen van de laagveengebieden zijn gericht op behoud van het veenpakket en daarnaast is het waterpeil hier niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.

Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Overijssel is door de Provincie vastgesteld in de Omgevingsvisie. Met het gereedkomen van de Omgevingsvisie in juli 2009 is de (te verwerven) EHS op perceelsniveau begrensd. Het onderzoeksgebied, het tracé waar het fietspad zou komen te liggen, ligt deels binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur.

Het tracé ligt niet in ganzen- of weidevogelgebied. Deze gebieden liggen op een afstand van respectievelijk één en drie kilometer van het tracé (Provincie Overijssel, 2009).

In de Provinciale Verordening zijn regels opgenomen over het opnemen van de EHS in bestemmingsplannen. In artikel 2.7.3 van de Verordening is bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend mogen strekken tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden behorende tot de gebiedscategorieën bestaande natuur en nieuwe natuur of de categorieën nieuwe nog niet gerealiseerde natuur en zoekgebieden. Bovendien mogen er geen activiteiten mogelijk gemaakt worden die significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden kunnen of zullen hebben. Deze waarden en kenmerken dienen middels regels beschermd te worden. Dit betekent dat in ieder geval het areaal, kwaliteit en samenhang van de betrokken gebieden behouden dienen te blijven. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de hiervoor genoemde verplichtingen.

In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de gevolgen van de realisatie van het fietspad voor de EHS. Daaruit blijkt dat de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied behouden blijven en dat er geen significante negatieve effecten zullen optreden.

Op 28 mei 2013 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel op grond van artikel 2.7.6 lid 4 van de Omgevingsverordening besloten ontheffing te verlenen ten behoeve van het fietspad Roekebosch in de EHS. Deze ontheffing is als bijlage 4 toegevoegd. Ontheffing is mogelijk, omdat het fietspad een relatief kleinschalige wijziging betreft. Ontheffing wordt verleend, omdat:

  • het fietspad grotendeels is gepland op agrarische percelen aan de rand van het natuurgebied De Wieden;
  • het verlies aan oppervlakte EHS elders aan de rand wordt gecompenseerd;
  • het gekozen tracé het meest realistisch is en het minst afbreuk doet aan de natuurwaarden;
  • de landschappelijke en natuurlijke inpassing al voor een groot deel aanwezig is in de vorm van natuurlijke begroeiing. Deze wordt waar nodig aangevuld.

Raamplan Fietspaden 2008

Het onderhavige fietspad vindt zijn oorsprong in het Raamplan Fietspaden. Het tracé van dit pad is onder nummer 836 als aan te leggen in dit plan opgenomen. In de huidige situatie wordt er veel gebruik gemaakt van de Gasthuisdijk welke de plaatsen Steenwijk, Meppel en Wanneperveen met elkaar verbindt. Met de komst van het aan te leggen fietspad kan men de recreatieve route nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1708.BGBFietsproekBP-VA01_0003.png"

2.4 Regionaal Beleid

Als regionaal beleid geldt enkel het beleid van het Waterschap Reest en Wieden (Waterbeheerplan en de Keur). Het beleid ten aanzien van water is nader uiteengezet in hoofdstuk 4, paragraaf 6.

2.5 Gemeentelijk Beleid

Kadernota verkeer en vervoer

In het beleidsplan fietsinfrastructuur, uit 2004, is de basis gelegd voor een compleet en veilig fietsroutenetwerk. Geconcludeerd wordt dat het routenetwerk grotendeels compleet is, maar dat verdere optimalisatie van bewegwijzering, stallingmogelijkheden en verhardingssoorten ten behoeve van fietscomfort zeker nog mogelijk zijn.

Verkeersplan Steenwijkerland

De gemeente Steenwijkerland heeft een uitgebreid fietspadennet. In de Kadernota verkeer en vervoer is dit netwerk opgenomen. Daarbij is echter geen onderscheid gemaakt tussen hoofdfietsroutes en recreatieve fietsroutes inclusief de inrichtingseisen die daaraan gesteld worden. Dit is met betrekking tot fietsen dan ook één van de opgaven voor het Verkeersplan.

Wat in de kern Steenwijk opvalt, is dat fietsroutes nauwelijks tot niet concurrerend zijn voor verplaatsingen tussen weerszijden van de binnenstad. De fietsroutes zijn veelal dezelfde als de routes voor autoverkeer.

Met betrekking tot fietsverkeer is er ook een link met het Verkeersveiligheidsplan. Daarin wordt geconcludeerd, dat circa 50 % van alle verkeersslachtoffers in de gemeente Steenwijkerland in de periode 2004-2008 valt bij ongevallen met (brom)fietsers. Ook vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is het dus van groot belang om kritisch naar het fietsnetwerk te kijken.

Indeling fietsnetwerk

In het wensbeeld voor het fietsroutenetwerk in de gemeente Steenwijkerland wordt onderscheid gemaakt in:

  • Paden met een verkeersfunctie. Dit zijn fietspaden met een utilitaire functie. Het betreft routes waarmee herkomsten (omliggende steden / dorpen en woonwijken) en bestemmingen (centrum, middelbare scholen, werkgelegenheidsconcentraties) binnen de gemeente Steenwijkerland met elkaar verbonden worden
  • Paden met een recreatieve functie. Dit zijn fietspaden met een recreatieve functie, langs onverharde wegen of met een eigen tracé (plattegrond), maar soms ook langs verharde wegen. Het betreft routes tussen de bebouwde omgeving en de omliggende natuurgebieden. Ook de vaak wat buitenaf gelegen recreatieve bestemmingen (zoals sportparken) worden met dit netwerk ontsloten. De kwaliteitseisen wijken gedeeltelijk af van die van de secundaire routes

In dit plan betreft het een fietspad met een recreatieve functie. Bij de recreatieve routes is de aantrekkelijkheid een belangrijke kwaliteitseis. Vanuit de woonomgeving kan op een aangename wijze de groene omgeving in worden gefietst. Dit uit zich vooral in rust, (subjectieve) veiligheid en landschappelijke schoonheid. Directheid en snelheid zijn minder van belang. Voor zover de routes een functie hebben voor de bereikbaarheid van sportaccommodaties en in mindere mate ook voor andere recreatieve voorzieningen spelen aspecten van sociale veiligheid (openbare verlichting, sociale controle) een belangrijke rol van betekenis. Voor de vormgeving van fietspaden is het Handboek Wegontwerp richtinggevend.

Indien de utilitaire functie van een weg relatief gering is, maar de verbinding wel van belang is als recreatieve fietsroute, zal een recreatief fietspad aangelegd kunnen worden. In dat geval kan met een geringere breedte en een lichtere constructie van het pad worden volstaan dan het Handboek Wegontwerp aangeeft.

Projectdoelstellingen

Het College van Burgemeester en Wethouders heeft in haar collegeprogramma onder andere het versterken van het toeristisch perspectief van deze gemeente als speerpunt genoemd. Uiteindelijk heeft dit geleid tot het beschikbaar stellen van financiële middelen. In totaal is er in de periode 2008 - 2011 circa 26 kilometer fietspad gerealiseerd.

Beleidsplan fietsinfrastructuur 2004

In het Beleidsplan Fietsinfrastructuur 2004 van de gemeente is de fietsroute Wanneperveen – Kolderveen aangemerkt als hoofdfietsroute. De fietsroute is opgenomen in de fietsknooppuntenstructuur.

De gemeente Steenwijkerland profileert zich als een gemeente waar je heerlijk kunt fietsen, wandelen, kanovaren etc. Dit vraagt om een geschikte infrastructuur waarbij wordt aangesloten op fietsnetwerken van rondom gelegen gemeenten. Hierbij wordt gestreefd naar vrijliggende fietspaden waar veilig en ongestoord kan worden genoten van de omgeving zonder dat de aandacht wordt afgeleid door het autoverkeer. De afgelopen jaren zijn om deze reden diverse fietspaden aangelegd.

De menging van autoverkeer en fietsverkeer kan worden voorkomen door realisatie van een relatief kort traject fietspad. Overigens wordt het fietspad aangelegd vanuit toeristisch-recreatief perspectief. Volgens de richtlijnen van “duurzaam veilig” wordt er geen fietspad aangelegd langs een 60 km-weg tenzij de intensiteiten heel hoog zijn. Op deze weg (Gasthuisdijk) is er geen sprake van een hoge intensiteit. Het betreft wel een smalle weg en het betreft ook een hoofdfietsroute dus dit zal de verkeersveiligheid zeker ten goede komen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Het tracé van het fietspad zal ter hoogte van Roekebosch vanaf de Gasthuisdijk de noordoever van de Paasloër vaart in westelijke richting volgen. Na circa 200 meter zal het fietspad door middel van een brug naar de zuidoever van de Paasloëer vaart worden verlegd. Na circa 100 meter buigt het fietspad naar het zuiden af en volgt een sloot die de scheiding vormt tussen de aanwezige agrarische percelen en het oostelijk gelegen natuurgebied Brouwersgaten. Ongeveer halverwege het tracé doorsnijdt het fietspad het natuurgebied Brouwersgaten. Vervolgens wordt het fietspad aangesloten op een laag dijklichaam dat richting de Haagjesgracht loopt. Het fietspad zal door middel van een brug over de Haagjesgracht worden geleid, waarna het fietspad richting het zuiden afbuigt en via bestaande paden richting Wanneperveen loopt, waar het pad aansluit op de Bovenboerseweg. De totale lengte van het aan te leggen fietspad is circa 2.600 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1708.BGBFietsproekBP-VA01_0004.png"

Het fietspad is grotendeels gepland op agrarische percelen die tegen de rand van het bosrijkere natuurgebied Brouwersgaten aanliggen. Het fietspad krijgt een recreatieve functie. Geschat wordt dat in de periode april tot en met september het aantal gebruikers van het fietspad op maximaal 60 fietsers per dag ligt. Het fietspad zal met name tussen acht uur 's morgens en acht uur 's avonds worden gebruikt. In de periode september tot maart zal het aantal fietsers fors lager liggen. Tevens is de verwachting dat wandelaars gebruik zullen gaan maken van de route. Het fietspad zal een totale lengte hebben van 2,6 kilometer. Het fietspad zelf wordt tweeënhalve meter breed. Aan weerszijden van het fietspad worden bermen van anderhalve meter aangelegd. Op de locaties waar het fietspad op agrarische percelen komt te liggen, wordt een nieuwe sloot van tweeënhalve meter breed gegraven. Voor de breedte van het tracé wordt uitgegaan van een gemiddelde van acht meter grond. Op diverse locaties worden dammen en duikers aangebracht.

Het tracé van het fietspad ligt tegen de rand van het natuurgebied Brouwersgaten en in het Natura2000-gebied “de Wieden”. Uitgangspunt voor het fietspad was dan ook een natuurinclusief ontwerp.

Onderdeel van het ontwerp is de aanleg van ongestoord foerageergebied voor de Roerdomp. Het gaat om het gebied aan de noordzijde van de Zuideinderigerweide, te noorden van Wanneperveen. Dit gebied ligt circa 3 km. ten westen van het gebied waar Roerdompen zijn waargenomen. De inrichtingsmaatregelen betreffen de herinrichting van ruim 2 km aan oevers als foerageerhabitat en uit de aanleg van broedhabitat in bestaand (droge) overjarig riet met een omvang van ca. 900 m2. Het maaiveld zal verlaagd worden zodat waterriet zich kan ontwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1708.BGBFietsproekBP-VA01_0005.png"

De gemeente zal in de nabijheid van het fietspad gronden verwerven die vervolgens geruild worden met Natuurmonumenten. Daarmee is ontwikkeling van meer natuur in de toekomst mogelijk.

Het fietspad zal verder worden afgeschermd van de bestaande natuur en agrarische gebieden door de aanleg van sloten.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid Van Het Plan

4.1 Bodem

Tauw heeft een (water)bodemonderzoek (R001-4825238PKN-gdj-V02, 17 januari 2012) (zie bijlage 1) uitgevoerd ter plaatse van een nieuw aan te leggen fietspad binnen de gemeente Steenwijkerland. Het doel van het onderzoek is de bodemopbouw te bepalen ten behoeve van het funderingsadvies ter plaatse van het aan te leggen fietspad. Tevens is de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem vastgesteld ter plaatse van de enkele watergangen.

De vrijkomende grond bij de realisatie van het fietspad wordt op de locatie, of tenminste binnen de gemeentegrenzen, hergebruikt. De gemeente Steenwijkerland beschikt over een bodemkwaliteitskaart, waarmee grondverzet binnen de gemeentegrenzen gefaciliteerd wordt. Een bodemonderzoek conform NEN 5740 is derhalve niet noodzakelijk.

Er is geen informatie bekend over bodembedreigende activiteiten, dan wel bodemonderzoeken ter plaatse van de onderzoekslocatie. In de nabijheid van de onderzoekslocatie komen vanuit het historisch onderzoek acht verdachte locaties naar voren. Deze zijn echter ruim buiten onderhavige onderzoekslocatie gelegen. Er wordt niet verwacht dat ze van invloed zijn op de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie.

Op de onderzoekslocatie bevindt de grondwaterstand zich op een diepte van circa 0,1 à 1,3 m –mv.

Ter plaatse van het toekomstige fietspad zijn tijdens de veldwerkzaamheden zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op een eventuele verontreiniging van de bodem.
Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal is visueel geen specifiek asbestverdacht materiaal waargenomen.

Bij de aanleg van het fietspad worden enkele bruggetjes aangelegd. Hiervoor worden mogelijk kleine stukjes van bestaande watergangen gedempt en wordt de baggerspecie verwijderd. De bemonsterde waterbodems zijn niet alle geschikt voor onbeperkt hergebruik. Een aantal monsters zijn toepasbaar op klasse Industrie en klasse A baggerspecie.

Conclusie

Op grond van het onderzoek zijn er geen bijzonderheden waargenomen die eventueel kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. De gemeten waarden in de waterbodem zijn dusdanig dat er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu zijn. De eventueel vrijkomende waterbodem is plaatselijk niet geschikt voor onbeperkt hergebruik. De vrijkomende baggerspecie dient dan ook verspreid te worden op de aangrenzende percelen. Het aspect (water)bodem is dan ook geen belemmering voor het realiseren van dit plan.

4.2 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden, namelijk:

  • wegverkeerslawaai
  • railverkeerslawaai
  • industrielawaai

Plangebied

Dit bestemmingsplan hoeft aan geen van deze bronnen getoetst te worden. In dit plan wordt de ontwikkeling van een fietspad mogelijk gemaakt. Er worden geen nieuwe, in het kader van de Wet geluidhinder, gevoelige functies gerealiseerd en er vindt geen wijzing in een weg plaats. Ook is er in de nabije omgeving van het plan geen spoorlijn aanwezig en is er geen sprake van industrie. Ten slotte veroorzaken de fietsers geen onaanvaardbare negatieve effecten op de nabij gelegen woningen en andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen.

Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de eisen die gesteld zijn in de Wet geluidhinder.

4.3 Lucht

Sinds 15 november 2007 is de regelgeving voor luchtkwaliteit veranderd en geldt de Wet luchtkwaliteit. Deze Wet maakt een onderscheid tussen projecten die in betekenende mate (IBM) bijdragen, dan wel niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van de te ontwikkelen functies kan vastgesteld worden of een beoogde ontwikkeling in de categorie NIBM-projecten valt. Voor NIBM-projecten geldt dat een toetsing aan de grenswaarden, zoals gesteld in de Wet luchtkwaliteit, niet hoeft te worden uitgevoerd.

Plangebied

Een fietspad staat niet als zodanig genoemd in het Besluit NIBM of de regeling NIBM. De realisatie van het fietspad betreft echter een project dat niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Fietsers stoten geen voor de luchtkwaliteit schadelijke stoffen uit.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.4 Externe Veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient voorkomen te worden dat zich (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 risicocontour van risicovolle inrichtingen/transportroutes bevinden.

Plangebied

In de omgeving van het fietspad ligt alleen onder de Gasthuisdijk een gasleiding. Omdat de gasleiding in de bestaande situatie onder een doorgaande weg ligt, betekent de aanleg van fietspad geen hogere risico's in het kader van externe veiligheid. In de omgeving van de fietspaden bevinden zich verder geen (risicovolle) Bevi-inrichtingen en vindt ook geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

Conclusie

De aanwezigheid van de leiding is geen belemmering voor de aanleg van het fietspad. Wel dien

4.5 Kabels En Leidingen

Daar waar het fietspad aansluit op de Gasthuisdijk ligt een gasleiding van de Gasunie. Bij het ontwerp en de uitvoeringswerkzaamheden wordt rekening gehouden met ligging van deze leiding. De gasleiding is op de verbeelding als zodanig bestemd.

Conclusie

De aanwezigheid van de leiding vormt geen belemmering voor de aanleg van het fietspad.

4.6 Water

4.6.1 Inleiding

Sinds 1 november 2003 is het verplicht plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te toetsen op water. Het doel van deze 'watertoets' is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg van de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht. Door Tauw bv is een watertoets uitgevoerd (bijlage 6).

4.6.2 Beleid ten aanzien van de waterhuishouding

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (V&W, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veilig gesteld moet worden, moet nu een oplossing worden gevonden ten aanzien van ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer.

Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied.

Gemeenten en provincies worden gevraagd het generieke beleid lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen. Bij de planuitwerking van dit bestemmingsplan dient dan ook rekening te worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn, gericht op duurzaam waterbeheer.

Waterbeheerplan Waterschap Reest en Wieden 2007-2012

Door het Waterschap Reest en Wieden is bovengenoemd plan vastgesteld op 24 november 2009, conform de nieuwe Waterwet. De nieuwe Waterwet verplicht de waterschappen om waterbeheerplannen op te stellen met een looptijd van zes jaar. Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door een zestal waterschappen, waaronder waterschap Reest en Wieden. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen intensief samengewerkt. Dit heeft onder andere geresulteerd in het nieuwe waterbeheerplan. In het waterbeheerplan is het integrale beleid opgenomen inzake veiligheid, watersysteembeheer en afvalwaterketen.

Er zal worden geïnvesteerd in het creëren van extra waterberging, aanpassing van de waterhuishouding, de bestrijding van verdroging, het aanpassen van een aantal rioolwaterzuiveringsinstallaties en het natuurlijk maken van beken.

De Keur Waterschap Reest en Wieden

De Keur van het Waterschap Reest en Wieden (verordening van het waterschap) is vastgesteld op 17 december 2009, conform de nieuwe Waterwet. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot waterstaatswerken en watersystemen en biedt een mogelijkheid om uitvoering van het beleid uit het Waterbeheerplan af te dwingen. In de Keur zijn onder andere de volgende onderwerpen opgenomen:

  • regeling van onderhoud van waterstaatswerken (oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken);
  • watervergunning voor het gebruik van waterstaatswerken
  • verboden in geval van calamiteiten;
  • watervergunning voor het af- en aanvoeren, het onttrekken en lozen van oppervlaktewater;
  • het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem;
  • vrijstellingen
  • zorgplicht voor het watersysteem.

Gemeentelijk Waterplan

Met het waterplan beogen de gemeente en de waterschappen het water op een goede manier af te stemmen en te benadrukken in de ruimtelijke ordening en het beheer en onderhoud. Het doel van het plan is het realiseren van een duurzaam watersysteem, waar een ieder op zijn of haar eigen manier gebruik van kan maken en genieten. Voorop staat “Het watersysteem samen integraal duurzaam inrichten, beheren en onderhouden, zodanig dat veiligheid en functies zo optimaal mogelijk gebiedspecifiek worden gerealiseerd, nu en in de toekomst". In het waterplan staan een viertal thema's centraal. Per thema zijn vervolgens een aantal doelstellingen geformuleerd:

1. Watersysteem

  • water verankeren in ruimtelijke plannen
  • realiseren stedelijke wateropgave
  • bestrijding van verdroging

2. Waterketen

  • verbeteren waterkwaliteit

3. Waterbeleving/recreatie en toerisme

  • vergroten en specificeren functionaliteit van het water
  • vergroten van de belevingswaarde van het water

4. Waterorganisatie

  • structuren samenwerking
  • duidelijkheid over verantwoordelijkheden
  • maatschappelijk draagvlak voor duurzaam omgaan met bouwen

4.6.3 Waterhuishoudkundige situatie

Het fietspad wordt gerealiseerd in de een gebied dat onderdeel uitmaakt van de boezem noordwest Overijssel. Hier wordt een peil aangehouden van -0,83/ -0,73 m NAP. Het fietspad komt deels op de waterkering van de boezem te liggen. De peilen van de peilvakken waaraan gegrensd worden zijn -1,80/-1,35 m NAP & -1,40/-1,10 m NAP & -1,30/-1,00 m NAP.

Wat de grondwaterstand betreft mag deze niet verlaagd worden. Bij de realisatie van het fietspad is ook geen structurele verlaging van de grondwaterstand gepland. Aan deze doelstelling wordt dus voldaan.

4.6.4 Aanleg

Ten aanzien van de aanleg van het fietspad heeft het Waterschap Reest en Wieden de volgende minimale eisen aangegeven:

  • aanleghoogte van het fietspad 0,00m + NAP bedraagt op de locatie waar sprake is van de ligging op de waterkering. Bij de realisatie van het fietspad moet deze 20 cm hoger aangelegd worden op +0,20 m NAP, dit ter compensatie inklinking na realisatie.
  • Indien naast het fietspad een watergang ligt moet tussen de watergang en het fietspad een strook vrijgehouden worden waar hekkelmateriaal neergelegd kan worden. Hierbij geldt ook dat een opstakelvrije zone van 5 meter vanaf boven insteek van de watergang aangehouden dient te worden, dit ook in verband met beheer en onderhoud watergang.
  • voor de afvoer van het water bij een fietspad naast een watergang dient deze op één oor te liggen richting de watergang.
  • door de toename van het verharde oppervlak wordt het regenwater versneld afgevoerd. Afhankelijk van de toename van het verhard oppervlak moet dit mogelijk gecompenseerd worden door extra berging voor water te creëren. Voor middelgrote plannen geldt als regel: 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. Ten aanzien van de compensatie van het extra verhardoppervlak moet voor dit plan ongeveer 600 m2 oppervlaktewater gerealiseerd worden. Dit om de toename van de verharding (ongeveer 6.000 m2) te compenseren.
  • ten behoeve van de aanleg van het fietspad worden bovenstaande en/of eventuele aanvullende eisen voorgeschreven in een aan te vragen Watervergunning.

Ten aanzien van de locatie waarde Haagjesgracht wordt gepasseerd, zal een brug aangelegd worden. De Haagjesgracht staat onder nummer 805 op de legger van waterstaatswerken en is ter plaatse van de geplande brug in beheer en onderhoud van het waterschap. De Haagjesgracht staat onder nummer 63 als vaarweg in de omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

Het waterschap heeft in 2011 de notitie legger vaarwegen vastgesteld. Daarin staat dat de minimale aanleghoogte voor bruggen over watergangen die ook als vaarweg worden gebruikt N.A.P. + 0.50 meter moet zijn. Dat resulteert in een minimale doorvaarthoogte bij het boezempeil van N.A.P. – 0.73 meter van ongeveer 1.20 meter. Gezien de plaatselijke situatie in de Haagjesgracht bij de bruggen tussen de Veneweg en de Middenweg heeft het Waterschap aangegeven dat de doorvaarthoogte op 2.00 meter (t.o.v. boezempeil NAP – 0,73m) moet bedragen.

Het plan voldoet aan de bovengenoemde vereisten. Ten behoeve van de aanleg van het fietspad en de realisatie van de brug en duikers zal een Watervergunning bij het Waterschap aangevraagd moeten worden.

4.7 Ecologie

4.7.1 Wettelijk kader

De huidige natuurbeschermingswetgeving kan worden onderverdeeld in soortbescherming en gebiedsbescherming.

Soortbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet. Deze wet beschermt inheemse dier- en plantensoorten waarbij onderscheid wordt gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk. De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal plant- en diersoorten en gaat hierbij uit van het 'nee, tenzij'-beginsel. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet beschermt Natura2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk. De planologische bescherming van gebieden aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur vindt primair plaats bij ruimtelijke procedures en andere vergunningaanvragen.

Het voornemen betreft een ingreep in het landschap, welke veranderingen met zich meebrengen in het gebruik en het voorkomen. Hiertoe is toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk. Daarnaast ligt het tracé in het Natura 2000-gebied “de Wieden”, waardoor toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 in de vorm van een “Voortoets” noodzakelijk is.

4.7.2 Onderzoek en bronnen

Het tracé van het fietspad ligt aan de zuidrand van De Wieden tussen Wanneperveen en het buurtschap Roekebosch. Onderdeel van het ontwerp van het fietspad is de inrichting van de Zuideinderweide als leefgebied voor de Roerdomp. Het fietspadtracé ligt grotendeels binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied De Wieden. In 2012 is ecologisch onderzoek (Voortoets) uitgevoerd door Altenburg & Wymenga (oktober 2012, zie bijlage 2) en in 2011 een flora- en faunaonderzoek door Ecogroen Advies (5 oktober 2011, zie bijlage 3) om te bepalen of de aanleg van het fietspad negatieve effecten heeft op beschermde waarden van het Natura 2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1708.BGBFietsproekBP-VA01_0006.png"

De conclusies van de Voortoets zijn de volgende.

Realisatiefase

Negatieve effecten door aanleg (de realisatiefase) kunnen uitgesloten worden, omdat de aanlegperiode van korte duur is en het een zeer klein areaal betreft.

Habitattypen

In de gebruiksfase treden geen negatieve effecten op kwalificerende habitattypen op. Het fietspadtracé veroorzaakt geen verlies aan groeiplaatsen en heeft geen negatieve effecten op nabijgelegen groeiplaatsen via het grondwaterpeil. Effecten via kortstondige waterpeilveranderingen of verstoring vanaf het fietspad op in het water levende kwalificerende soorten (vissoorten en ongewervelden) treden niet op.

Habitatsoorten

In de gebruiksfase treden geen negatieve effecten op kwalificerende habitatsoorten op, mits geen verlichting wordt aangebracht en de brug over de Haagjesgracht voldoende hoog is. In dat geval wordt de vliegroute van Meervleermuizen niet gehinderd en het foerageergebied van deze soort niet verstoord.

Broedvogels

Het tracé loopt over de rand van agrarisch gebied, zodat geen habitatverlies voor moerasbroedvogels optreedt. In het aangrenzende moerasgebied broeden de kwalificerende soorten Roerdomp, Watersnip, Porseleinhoen en Rietzanger. Bruine kiekendief en Purperreiger foerageren in de omgeving van het tracé.

Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Rietzanger treden niet op, omdat de verstoringsafstand zeer gering is en de broedpopulatie van De Wieden op of boven het niveau van het instandhoudingsdoel ligt.

De Roerdomp kan in de Brouwers Zuid extra verstoring ondervinden, omdat in de huidige situatie potentieel geschikt foerageergebied aanwezig is binnen verstoringsafstand van het fietspad. Het natuurinclusief ontwerp leidt ertoe dat enerzijds extra verstoring optreedt in de Brouwers Zuid, waar foerageergebied tot ontwikkeling wordt gebracht, en dat anderzijds ongestoord foerageer- en broedgebied voor de Roerdomp wordt gerealiseerd aan de Zuideindigerwijde. Het resultaat is dat meer broed- en foerageerhabitat beschikbaar komt dan in de huidige situatie het geval is. Het initiatief heeft daarom een positief effect op de draagkracht voor Roerdompen in De Wieden.

Sloten in het aangrenzende agrarische gebied, die geschikt zijn als foerageergebied voor de Purperreiger, ondervinden verstoring na aanleg van het fietspad. Dit kan een locaal negatief effect veroorzaken, maar geen negatief effect in de zin van de Natuurbeschermingswet, omdat het aantal Purperreigers hoger is dan het instandhoudingsdoel en omdat ruimschoots voldoende foerageergebied in en rond De Wieden aanwezig is.

De Watersnip kan een beperkt negatief effect ondervinden als gevolg van verstoring van broedlocaties, maar heeft geen negatief effect in de zin van de Natuurbeschermingswet, omdat het aantal broedparen hoger is dan het instandhoudingsdoel. Op andere kwalificerende broedvogelsoorten (Bruine kiekendief, Porseleinhoen) treedt geen meetbaar verstoringseffect op.

Samengevat treden in de gebruiksfase geen negatieve effecten op kwalificerende broedvogelsoorten op.

Niet-broedvogels

In de realisatiefase gaat een zeer kleine oppervlakte agrarisch gebied verloren, waar de kwalificerende niet-broedvogels Kolgans en Grauwe gans kunnen foerageren. In de gebruiksfase treden mogelijk verstoringseffecten op in het aangrenzende agrarische gebied. Het effect zal zeer beperkt zijn, omdat slechts een zeer gering aantal ganzen gebruik maakt van het gebied. Een negatief effect in de zin van de Natuurbeschermingswet treedt niet op, omdat meer dan voldoende foerageergebied aanwezig is voor het behalen van de instandhoudingsdoelen van de Kolgans en Grauwe gans.

4.7.3 Verstorings- en verslechteringstoets

Uit het voorgenoemde onderzoek kwam naar voren dat een beperkt effect op het Natura 2000-gebied De Wieden mogelijk is, maar dat significant negatieve effecten uitgesloten kunnen worden. De gemeente heeft daarom Altenburg & Wymenga gevraagd een verstorings- en verslechteringstoets uit te voeren, waarin de effecten nader onderzocht worden (A&W-rapport 1879 Verstorings en verslechteringstoets fietspad Roekebosch, 18 maart 2013).

In de verstorings- en verslechteringstoets wordt nagegaan of het initiatief een kans met zich meebrengt op een verslechtering van de natuurlijke habitats en/of de habitats van soorten, ofwel een verstorend effect op soorten die in het Natura 2000-gebied De Wieden voorkomen. Daarnaast is een beoordeling van de wezenlijke waarden van de Ecologische Hoofdstructuur opgenomen.

De conclusies van de verstorings- en verslechteringstoets zijn de volgende.

Habitattypen

Op korte afstand van het tracé van het fietspad komen de habitattypen veenmosrietland, trilvenen, ruigten en zomen, meren met krabbenscheer en hoogveenbos voor. Deze habitattypen ondervinden hooguit tijdelijk veranderingen in waterpeil en waterkwaliteit tijdens de aanlegfase, welke van korte duur is. Hierdoor zal geen effect van betekenis optreden. In het moerasontwikkelingsgebied aan de Zuideindigerwijde komen op en in de directe nabijheid van de percelen waar werkzaamheden zijn voorzien geen kwalificerende habitattypen voor. De herinrichtingsmaatregelen hebben daarom geen negatieve effecten op habitattypen en er is dan ook geen sprake van een verslechtering van de kwaliteit van natuurlijke habitats.

Habitatsoorten

Op korte afstand van het tracé van het fietspad is geschikt leefgebied aanwezig voor de habitatsoorten Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper, Bittervoorn, Gestreepte waterroofkever, Platte schijfhoren en Meervleermuis. Als gevolg van aanleg van bruggen, duikers of dammen kunnen de (onder)watergebonden soorten leefgebied verliezen, maar de oppervlakte van deze locaties is zo klein, dat geen meetbaar effect op populaties op zal treden. De aanleg van een tiental duikers waarborgt dat geen versnippering van leefgebied optreedt; verbindingen met De Wieden blijven in voldoende mate aanwezig. Effecten via veranderingen in waterpeil en waterkwaliteit zijn van korte duur en betreffen een zo klein areaal, dat geen effect op de habitatkwaliteit optreedt. Het initiatief voorziet in de aanleg van een brug over de Haagjesgracht, die Meervleermuizen gebruiken als vliegroute tussen verblijfplaats (buiten Natura 2000-gebied) en foerageergebied (binnen Natura 2000-gebied). De doorvaarthoogte van deze brug is 2,0 m, zodat geen barrièrewerking optreedt voor de Meervleermuis.

Tijdens de aanlegwerkzaamheden voor het fietspad kan verstoring door trillingen en geluid optreden. Deze zijn echter van zo korte duur, dat geen effect op de populaties optreedt.

In het moerasontwikkelingsgebied aan de Zuideindigerwijde komen in de nabijheid van de her in te richten locaties mogelijk Gevlekte witsnuitlibel, Gestreepte waterroofkever, Platte schijfhoren, Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Grote modderkruiper, Rivierdonderpad en Grote vuurvlinder voor. Tijdens de herinrichtingwerkzaamheden blijven de bestaande sloten vrijwel onaangeroerd en worden grote waterzuringplanten (waarin eventueel rupsen van Grote vuurvlinders zich kunnen bevinden) gespaard of teruggezet. De moerasontwikkelingsmaatregelen hebben daarom geen negatieve effecten op habitatsoorten. Verschillende soorten kunnen profiteren van de maatregelen, omdat nieuw leefgebied beschikbaar komt. Er is geen sprake van een negatieve effecten op habitatsoorten.

Broedvogels

In de omgeving van het tracé van het fietspad komen zeven soorten met instandhoudingsdoelen als broedvogel voor, namelijk Roerdomp, Purperreiger, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Watersnip, Snor en Rietzanger. De aanleg van het fietspad heeft geen effecten op de fysieke habitatkwaliteit voor deze soorten, omdat het grondbeslag van het tracé niet gepaard gaat met een fysiek verlies aan broedplaatsen of foerageergebied. De moerasontwikkelingsmaatregelen aan de Zuideindigerwijde leiden tot tijdelijk verlies aan broedlocaties voor Rietzanger en Snor. Binnen een termijn van 1-3 jaar kunnen deze soorten zich weer vestigen en ontstaat bovendien nieuw broedgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief en Purperreiger.

In vier gevallen kan sprake zijn van verstoring van soorten. Het betreft Roerdomp, Purperreiger, Bruine kiekendief, Watersnip.

De Roerdomp kan na aanleg van het fietspad verstoring ondervinden, omdat in de Brouwers Zuid in de huidige en in de toekomstige situatie na herinrichting (potentieel) foerageergebied aanwezig is c.q. zal zijn binnen verstoringsafstand van het fietspad. Anderzijds wordt ongestoord foerageer- en broedgebied gerealiseerd aan de Zuideindigerwijde. Het netto-effect is positief, omdat meer broed- en foerageerhabitat beschikbaar komt dan in de huidige situatie het geval is. Het initiatief draagt daarom bij aan de hersteldoelstelling van de Roerdomp in De Wieden.

De Purperreiger kan verstoring ondervinden in het aangrenzende agrarische gebied, waar geschikt foerageergebied aanwezig is. Dit kan leiden tot locaal verlies aan foerageergebied, maar beïnvloedt het aantal broedparen niet, omdat ruimschoots voldoende foerageergebied in en rond De Wieden aanwezig is voor het aanwezige broedbestand.

Foeragerende Bruine kiekendieven kunnen verstoring ondervinden, maar de aantallen worden niet beïnvloed, omdat geschikt foerageergebied ruimschoots voorhanden is voor de aanwezige broedparen. De aantallen worden beperkt door het aanbod aan geschikt broedgelegenheid.

Het is mogelijk dat een deel van het foerageergebied van de Watersnip verstoord wordt. Niet uitgesloten kan worden dat een locaal beperkt negatief effect op het aantal broedparen optreedt, maar het instandhoudingsdoel komt niet in gevaar.

Verstorende effecten kunnen beperkt worden door afscherming van fietsers en wandelaars. Indien een strook overjarig riet aanwezig is langs de sloot tussen het fietspad en het aangrenzende deel van De Wieden wordt de zichtbaarheid van recreanten verminderd. De fysieke ruimte op en langs het tracé is echter zeer beperkt. Een mogelijkheid is om ter hoogte van de rietoogstpercelen een strook langs de grenssloot in cyclisch maaibeheer te nemen. De verstoringseffecten op de Watersnip worden in dat geval beperkt.

Indien de aanlegwerkzaamheden buiten de periode 1 maart - 1 oktober vallen treedt geen verstoring op van moerasbroedvogels. Indien werkzaamheden in september worden uitgevoerd is ecologisch begeleiding wenselijk om vast te stellen of moerasvogels met afhankelijke jongen aanwezig zijn. De werkzaamheden kunnen dan afgestemd worden op de aanwezigheid van broedvogels.

Samengevat leidt het initiatief tot tijdelijk habitatverlies voor Snor en Rietzanger en op termijn (binnen 1-3) jaar tot habitatwinst voor Roerdomp, Purperreiger (broedhabitat), Bruine kiekendief (broedhabitat), Snor en Rietzanger. Roerdomp, Purperreiger en Bruine kiekendief ondervinden verstoring in het foerageergebied in de omgeving van het fietspad, maar de aantallen worden niet beïnvloed. Verstoring van Watersnippen kan een locaal beperkt negatief effect hebben, maar het instandhoudingsdoel komt niet in gevaar.

Niet-broedvogels

Het moerasontwikkelingsgebied aan de Zuideindigerwijde wordt niet gebruikt door kwalificerende niet-broedvogels. In agrarische gebied dat grenst aan het fietspad komen gedurende het winterhalfjaar onregelmatig kleine aantallen Grauwe ganzen en Kolganzen voor. Zij kunnen verstoring ondervinden van passenerende fietsers en wandelaars. Dit heeft echter geen effecten op de aantallen in en rond De Wieden, omdat de beschikbare opvangcapaciteit minimaal twee maal zo hoog is als vereist is voor de huidige aantallen en instandhoudingsdoelen.

Ecologische Hoofdstructuur

In het moerasontwikkelingsgebied aan de Zuideindigerwijde worden de wezenlijke kenmerken van de EHS niet aangetast. De landschappelijke kwaliteit wordt hier verbeterd.

Als gevolg van de aanleg en gebruik neming van het fietspad is sprake van een, zij het beperkt, grondbeslag binnen EHS-gebied, dat in agrarisch gebruik is. Als gevolg van recreatief gebruik vermindert de kwaliteit 'rust'. Andere wezenlijke kwaliteiten als duisternis en landschappelijke kwaliteit direct grenzend aan het tracé worden niet aangetast. Effecten op specifieke natuurwaarden zijn grotendeels beschreven in de toetsing aan de Natuurbeschermingswet, aangezien volgens de huidige begrenzing van Natura 2000 het aangrenzende moerasgebied en de agrarische percelen binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied De Wieden liggen. Indien de voorgestelde wijziging van de begrenzing van vogelrichtlijngebied formeel wordt vastgesteld, ligt een deel van het aangrenzende agrarische gebied niet binnen de Natura 2000-begrenzing, maar wel binnen de EHS. In dit gebiedsdeel kan de aanleg van het fietspad leiden tot verstoring van foeragerende Purperreigers. In dit opzicht is sprake van aantasting van specifieke natuurwaarden binnen de EHS in het agrarische gebied. Mitigatie in de omgeving is mogelijk, waarbij de habitatkwaliteit van perceelsloten wordt verbeterd. Er is een ontheffing van de Omgevingsverordening verleend door Gedeputeerde Staten.

4.7.4 Conclusie

Omdat een zeer klein agrarisch gebied verloren gaat treden er mogelijk verstoringseffecten op in het aangrenzende agrarische gebied. Het effect zal zeer beperkt zijn, omdat slechts een zeer gering aantal ganzen gebruik maakt van het gebied.

Er zal ieder geval geen verlichting worden aangelegd langs het fietspad in verband met de meervleermuis welke gebruik maakt van vliegroutes nabij het tracé. Op grond van het bestemmingsplan kan de plaatsing van lantarenpalen niet verboden worden, omdat deze vergunningsvrij zijn. Bij de uitvoering zal daarom worden overeengekomen dat er geen verlichting geplaatst zal worden langs het fietspad. Bovendien is in de gebruiksbepalingen in de regels opgenomen dat er geen straatverlichting is toegestaan.

Met de provincie Overijssel is overleg geweest. Op basis van het natuurinclusief ontwerp is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet aangevraagd.

Zoals eerder genoemd in paragraaf 2.4 hebben Gedeputeerde Staten op 28 mei 2013 van de provincie Overijssel op grond van artikel 2.7.6 lid 4 van de Omgevingsverordening ontheffing verleend ten behoeve van het fietspad Roekebosch in de EHS.

4.8 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, ingegaan te worden op de relatie van het ruimtelijk voornemen en de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Fysisch geografisch landschap

Het grondgebied van de gemeente Steenwijkerland bestaat voor het grootste gedeelte uit een laagveenlandschap. Daarnaast komt er in het noordoosten een dekzandlandschap voor, langs de rand met het nieuwe land een zeekleilandschap en rond Vollenhove een stuwwal- en keileemlandschap.

Cultuurlandschap

De gemeente Steenwijkerland heeft een zeer afwisselend cultuurlandschap. Deze grote variatie vindt zijn oorsprong in de verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop de mens in de loop der eeuwen op deze verschillen heeft gereageerd en het landschap heeft ontgonnen en gebruikt.

De verschijningsvorm van het laagveenontginnings- en kraggenlandschap vindt zijn oorsprong in de turfwinning en de daarop volgende rietcultuur. Het landschap wordt gekenmerkt door het open water van de Beulakker- Belter en Schutsloterwijde, door uitgestrekte rietlanden afgewisseld met natte bospercelen en drassige graslanden en door ontginningslinten met een smalle langgerekte opstrekkende verkaveling. Kenmerkend voor dit landschap zijn de waterdorpen die via het water werden (worden) ontsloten (Ossenzijl, Kalenberg, Giethoorn, Dwarsgracht, Muggenbeet, Jonen, Nederland, Belt- Schutsloot en Wetering). De boerderijen in de bebouwingslinten staan met de voorzijde naar het water of, in het geval van Westeinde / Wanneperveen, naar de weg gekeerd. In dit gebied van rietcultuur domineren de rietendaken. De erven zijn van oorsprong deels omgeven door singels. De erven kennen een duidelijke ordening van gebouwen met bakhuis, kapschuren, hooi- en bootschuur deels over het water. In de waterdorpen is de kameelrug opvallend. Om het hooi op te bergen was de oorspronkelijke boerderij te laag. Om extra bergruimte te krijgen werd het achtergedeelte opgehoogd.

Plangebied

De planvorming in dit bestemmingsplan voorziet niet in ruimtelijke ingrepen die de aanwezige waardevolle cultuurhistorische elementen negatief beïnvloeden. Evenmin wordt afbreuk gedaan aan de landschappelijke waarden in het binnen het plangebied gelegen cultuurlandschap. Hiermee wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit De Nota Belvedère, gericht op het behoud van cultuurhistorische elementen.

Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie bezien is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.9 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta door de landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plekke) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dat moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard.

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Plangebied

De gemeente Steenwijkerland beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Op deze kaart zijn de gronden ter plaatse van het aan te leggen fietspad gedeeltelijk aangeduid als “gebieden met een lage archeologische verwachting” en gedeeltelijk als “gebieden met een hoge archeologische verwachting”. Voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde geldt dat hoe groot de omvang van de werkzaamheden ook is, er geen archeologisch onderzoek nodig is.

Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting is voor grond- en bouwwerkzaamheden van meer dan 250 m2 (binnen de bebouwde kom) of meer dan 2.500 m2 (buiten de bebouwde kom) een archeologisch onderzoek vereist. In dit geval gaat het om een gebied buiten de bebouwde kom.

Het gedeelte van het fietspad waar grondwerkzaamheden worden verricht en dat ligt binnen het gebied met een hoge verwachtingswaarde is circa 78.000 m2. Dit is meer dan de 2.500 m2, waarbij volgens het archeologisch beleid van de gemeente onderzoek verricht dient te worden. Vervolgonderzoek in het kader van archeologie is dan ook nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1708.BGBFietsproekBP-VA01_0007.png"

Figuur 4 Uitsnede van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de
gemeente Steenwijkerland

4.10 Verkeer

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk een fietspad te realiseren. Doel van dit plan is het verbeteren van de toeristisch recreatieve routes binnen de gemeente Steenwijkerland en het verbeteren van de bereikbaarheid van recreatieve voorzieningen. Door het realiseren van fietspaden zal de druk, door fietsers, op het bestaande wegennet verminderen.

De situatie voor fietsers zal daarnaast veiliger worden aangezien ze minder gebruik hoeven te maken van wegen waar geen fietspad aanwezig is.

Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

5.2 Uitgangspunten

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). Deze standaard - welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard is - is per 1 januari 2010 verplicht in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan kan in het informatiesysteem van de gemeente en diverse andere overheden worden ingevoerd en worden ontsloten via internet conform de gemeentelijke Regeling standaarden ruimtelijke ordening (RSRO) 2008. De digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2008.

De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.3 Toelichting Op De Verbeelding

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en eventueel een aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.4 Toelichting Op De Planregels

De planregels zijn ondergebracht in vier hoofdstukken. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hierin worden de gebruikte begrippen en de wijze van meten uiteengezet, teneinde een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke planregels en de verbeelding te waarborgen
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hier worden voor alle op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de bijbehorende regels uiteengezet
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierin staan de algemeen geldende regels, zoals de anti-dubbeltelregel en de algemene afwijkingsregels
  • Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels. Hierin is het overgangsrecht geregeld alsmede de citeertitel

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van de regels.

Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. De regels inzake de wijze van meten voorkomen interpretatieverschillen bij de toepassing van de regels over maatvoeringen.

Bestemmingsregels

De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin is uitgewerkt voor welk doel of doeleinden de gronden mogen worden benut. Naast de bestemmingsomschrijving zijn hierin de bouwregels en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels zijn - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - eisen gesteld aan onder andere de hoogte, aard, nadere situering en diepte. De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels). Daarnaast komen nadere eisen voor. Met de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders bewerkstelligen dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen het bouwwerk op een bepaalde wijze situeert, bijvoorbeeld met het oog op een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid.

Artikel 3: Verkeer

Het fietspad wordt bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming is tevens de naastliggende berm geregeld. Ook een voetpad is toegestaan binnen de bestemming. Op de gronden bestemd als 'Verkeer' mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel zijn hier bouwwerken toegestaan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en bruggen. Deze overige bouwwerken mogen maximaal drie meter hoog zijn. Overkappingen zijn niet toegestaan.

Op grond van het bestemmingsplan kan de 'bouw' (het plaatsen) van lantarenpalen niet verboden worden, omdat deze vergunningsvrij zijn. Bij de uitvoering zal daarom worden overeengekomen dat er geen verlichting geplaatst zal worden langs het fietspad. Daarnaast is in de gebruiksbepaling van de regels een verbod waarin is opgenomen dat straatverlichting niet is toegestaan.

In het bestemmingsplan kan geen verbod voor brommers worden opgenomen. Hiervoor zal een verkeersbesluit worden genomen op grond waarvan het fietspad verboden is voor brommers.

Artikel 4: Leiding

Aan de noordkant kruist het aan te leggen fietspad de ondergrondse gasleiding. De leiding is als dubbelbestemming opgenomen. Door de dubbelbestemming wordt gewaarborgd dat werkzaamheden die nodig zijn voor de aanleg van het fietspad gebeuren in overleg met de leidingbeheerder. Ter bescherming van de leiding is er voor het uitvoeren van werkzaamheden ter plaatse van de leiding een omgevingsvergunning nodig.

Artikel 5: Waarde - archeologie

Een deel van het plangebied ligt in een gebied met hoge archeologische waarde. Voordat werkzaamheden worden uitgevoerd, moet er veelal een onderzoek worden gedaan. Dit is afhankelijk van de omvang van het gebied waar grondwerkzaamheden worden uitgevoerd en hoe diep in de grond wordt gegraven. Als het gebied kleiner is dan 2.500 m² of de werken en werkzaamheden minder diep uitgevoerd worden dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden geplaatst kunnen worden, is er geen onderzoek nodig. Dit geldt ook als de werkzaamheden onder begeleiding van een archeoloog worden uitgevoerd. Als de uitzonderingen niet van toepassing zijn, dan is een onderzoek. Op grond daarvan wordt beoordeeld of een omgevingsvergunning kan worden verleend voor bouwwerken en/of werken en werkzaamheden.

Artikel 6: Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking mogen worden genomen bij het verlenen van (verschillende) bouwvergunningen, waardoor bebouwingsmogelijkheden onbedoeld kunnen worden verruimd. Het opnemen van deze regel is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 7: Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels wordt aangegeven welk gebruik strijdig is met de bestemming.

Artikel 8: Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels is opgenomen dat met een omgevingsvergunning in geringe mate afgeweken kan worden van de maten en bestemmingsgrenzen zoals deze in het plan zijn opgenomen.

Artikel 9 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. Het opnemen van deze regel is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening, conform de daarin opgenomen tekst.

Artikel 10: Slotregel

De slotregel geeft aan hoe de regels van het plan moeten worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Financiële Paragraaf

6.1 Financiële Haalbaarheid

Bij de financiële haalbaarheid gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan.

De realisatie van het plan is in handen van de gemeente Steenwijkerland. De kosten voor de aanleg van het fietspad worden gefinancierd door de gemeente Steenwijkerland en door de provincie Overijssel. Om het fietspad Roekebosch te realiseren is een subsidie verleend vanuit de provincie Overijssel. Om van deze situatie gebruikt te kunnen maken moet de realisatie uiterlijk in 2013 gereed zijn. De subsidie dekt een deel van de investeringskosten van de aanleg van het fietspad. Voor het overige deel van de kosten is in de gemeentelijke begroting een reservering gemaakt.

Het beheer en onderhoud van het fietspad zal bij de gemeente Steenwijkerland liggen. De kosten van beheer en onderhoud zullen door de gemeente worden gefinancierd uit de jaarlijkse begroting.

Kortom, de economische uitvoerbaarheid komt niet in het geding.

6.2 Exploitatieplan

Aangezien de aanleg van een fietspad geen bouwplan is in de zin van het Bro is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening niet van toepassing. Het is dan ook niet noodzakelijk om een grondexploitatieplan op te stellen voor dit project.

6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Naast de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het ook belangrijk dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is. Daarom zal een bestemmingsplanprocedure worden doorlopen. In het kader van deze procedure zal het plan ter inzage worden gelegd. Eventuele reacties en zienswijzen kunnen tijdens deze termijn worden ingediend.

In het kader van het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is vroegtijdig overleg gevoerd met burgers en andere belanghebbenden. In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan diverse ambtelijke organisaties.

De resultaten van het overleg zijn in hoofdstuk 7 weergegeven. Daar waar mogelijk is rekening gehouden met de ingekomen opmerkingen.

Hoofdstuk 7 Inspraak En Vooroverleg

Naast de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het ook belangrijk dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is. Daarom zal een bestemmingsplanprocedure worden doorlopen. In het kader van deze procedure zal het plan ter inzage worden gelegd. Eventuele reacties en zienswijzen kunnen tijdens deze termijn worden ingediend.

7.1 Vooroverleg

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro). De resultaten van het overleg zijn in het bestemmingsplan verwerkt.

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.

De gemeente heeft overleg gevoerd met de provincie Overijssel over het ontwerp van het fietspad en de daarin opgenomen maatregelen over de aanleg van de Roerdomphabitat. De provincie kon hiermee instemmen

Hieronder volgen samengevat de conclusies van het met betrokken partijen gevoerde overleg. De gemeente heeft overleg gevoerd met de provincie Overijssel, Waterschap Reest en Wieden, Natuurmonumenten en andere partijen die zijn betrokken.

Provincie Overijssel

Tijdens het periodieke planologische overleg tussen de provincie Overijssel en de gemeente Steenwijkerland is het onderhavige bestemmingsplan besproken. De Provincie heeft in het overleg geen bezwaren geuit tegen het plan. Er is inhoudelijk gesproken met beleidsmedewerkers over alle onderdelen betreffende dit bestemmingsplan. Daarnaast is het overleg besproken in het overkoepelend overleg.

Waterschap Reest en Wieden

Het waterschap Reest en Wieden heeft in het kader van het vooroverleg aangegeven dat op basis van de beschreven uitgangspunten geen bezwaar is tegen het in procedure brengen van dit bestemmingsplan.

Natuurmonumenten

De plannen zijn besproken met Natuurmonumenten. In nauwe samenwerking met deze partij is het Natuurinclusief Ontwerp tot stand gekomen. Teneinde draagvlak te verkrijgen bij deze partij zijn afspraken gemaakt over het uitruilen van ondergrond en verbeteren van natuurwaarden voor specifiek de Roerdomp. De gemaakte afspraken zijn verwerkt in het Natuur inclusief ontwerp en vastgelegd in een overeenkomst tussen partijen.

Maatschappelijk draagvlak

Ten behoeve van het verkrijgen van de ondergrond voor het fietspad zijn finale afspraken gemaakt met de eigenaren om tot verwerving te komen.

Tijdens het voorbereiden van de plannen is tijdens de jaarvergadering van het Plaatselijk Belang tot twee maal toe een toelichting gegeven op de plannen. Deze zijn inhoudelijk besproken. Op basis van het gevoerde overleg zijn geen bijzondere aandachtspunten geconstateerd.

Vanwege het maatschappelijk belang is in december 2012 een informatieavond gehouden waarbij belanghebbenden en geïnteresseerden inhoudelijk op het plan hebben kunnen reageren. Er zijn geen opmerkingen gemaakt.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan voor het fietspad Roekebosch heeft met ingang van 6 februari 2013 gedurende 6 weken ter visie gelegen, samen met nog drie andere bestemmingsplannen voor fietspaden in de gemeente Steenwijkerland. Tijdens de tervisielegging zijn 9 zienswijzen ingediend voor de in totaal vier plannen. De samenvatting van en reactie op deze zienswijzen is weergegeven in de zienswijzennota (bijlage 7).

Bijlage 1 (Water)bodemonderzoek

Bijlage 1 (Water)bodemonderzoek

Bijlage 2 Voortoets

Bijlage 2 Voortoets

Bijlage 3 Flora- En Faunaonderzoek

Bijlage 3 Flora- en faunaonderzoek

Bijlage 4 Ontheffing Ehs

Bijlage 4 Ontheffing EHS

Bijlage 5 Verstorings- En Verslechteringstoets

Bijlage 5 Verstorings- en verslechteringstoets

Bijlage 6 Watertoets Roekebosch

Bijlage 6 Watertoets Roekebosch

Bijlage 7 Zienswijzennota

Bijlage 7 Zienswijzennota

Bijlage 8 Vaststellingsbesluit

Bijlage 8 vaststellingsbesluit