Wetering - Wetering-Oost 20
Bestemmingsplan - Steenwijkerland
Vastgesteld op 29-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 bestemmingsplan:
het bestemmingsplan 'Wetering - Wetering-Oost 20' van de gemeente Steenwijkerland, bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1708.WTRWeteroost20BP01-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.2 aanbouw/uitbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologische deskundige:
de provinciaal, gemeentelijk of regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.
1.6 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten. Aan huis verbonden beroepen en bedrijven niet daaronder begrepen.
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor één huishouden waarvan de huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw en/of terrein.
1.10 bestaand:
situatie ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 buitenopslag/open opslag:
het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke.
1.23 consument verzorgend ambacht/consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten:
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.24 dak:
een uitwendige scheidingsconstructie als bovenafsluiting van een bouwwerk.
1.25 eerste bouwlaag:
bouwlaag op de begane grond.
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 gevellijn:
de bouwgrens die (nagenoeg) gelijk loopt aan de as van de weg of het water waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg grenzende perceelsgrens, ofwel de gevellijn als aangeduid op de verbeelding.
1.28 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.29 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging.
1.30 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
1.31 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een perceel.
1.32 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.33 oever:
de langs een vaarweg aanwezige natuurlijke oever of aangebrachte oevervoorziening met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering.
1.34 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.35 onderbouw/kelder:
een gedeelte van een gebouw, dat is gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken en wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.
1.36 ondergeschikte functie:
een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de bestemmingsomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn.
1.37 openbare nutsvoorziening:
een gebouw of bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
1.38 opslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.39 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.
1.40 parkeervoorzieningen:
Een al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:
- openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
- particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein.
1.41 parkeren:
het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
1.42 peil:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of het ter plaatse geldende waterpeil.
1.43 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.44 relatie
een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bestemmingsvlak en/of aanduidingsvlak met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bestemmingsvlak en/of aanduidingsvlak.
1.45 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.46 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.47 sociale veiligheid:
een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is.
1.48 verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2008. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan.
1.49 verdieping:
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag welke is gelegen op de begane grond.
1.50 verkeersveiligheid:
de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers.
1.51 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg of het water en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
1.52 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.53 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen.
1.54 werkplaats:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw of een gedeelte van een gebouw waar constructiewerkzaamheden ten behoeve van het aannemersbedrijf en reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan materieel van de drie bedrijfsonderdelen verricht kunnen worden.
1.55 werkschip:
een vaartuig, al dan niet met eigen voortstuwing, dat gebruikt wordt:
- om werkzaamheden in, op of langs het water uit te voeren ten behoeve van water- en oevergebonden bedrijfsactiviteiten;
- voor het transport van materiaal en materieel naar werkgebieden die al dan niet over land bereikbaar zijn.
1.56 woonboot:
een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk en zelfstandig huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7 horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 de ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 meter.
2.13 de verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
- ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
- de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
- de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;
- om het ondergrondse bouwwerk toegankelijk te maken is overschrijding van het bouwvlak toegestaan, mits de voorgevelrooilijn niet wordt overschreden;
- de regels van de betreffende bestemmingen zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
9.2 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van functies van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de bedrijfswoning, werknemers en bezoekers volgens de in bijlage 3 opgenomen gemeentelijke Nota parkeernormen 2015.
9.3 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen gedoogtoestemming is verleend;
- straatprostitutie;
- het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, tenzij de betreffende bestemming daarin wel uitdrukkelijk voorziet.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Meetverschillen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.
10.2 Functiewijziging onbebouwde gronden
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gebruiksregels voor een wijziging van het gebruik van onbebouwde gronden, zonder dat daarbij wordt gebouwd, met dien verstande dat:
- de oppervlakte maximaal 100 m² mag bedragen;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.3 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen
Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing, die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit, waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Procedure nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- het ontwerpbesluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage;
- burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente worden verspreid of op een andere geschikte wijze;
- in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Voorrangsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheerverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Wetering - Wetering-Oost 20".
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Steenwijkerland van ..............
Mij bekend,
de raadsgriffier.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aannemersbedrijf Muis gevestigd aan de Wetering Oost 20-20b te Wetering wordt in de gelegenheid gesteld om het terrein waar het bedrijf is gevestigd planologisch op orde te brengen en om twee loodsen voor het stallen van het bedrijfsmaterieel en materialen met bijbehorende voorzieningen te bouwen aan de oostzijde van de weg.
Het bedrijf is een voortzetting en verbreding van het agrarisch- en rietteeltbedrijf van H.R. Muis en kent drie bedrijfsactiviteiten, te weten:
- agrarische werkzaamheden (rietteelt en akkerbouw) - 10%;
- loonwerk in het buitengebied - 50%;
- aannemer weg- en waterbouw - 40%.
Het bedrijf verricht werkzaamheden in een ruime straal rondom de vestiging aan de Wetering Oost.

De vestiging van het bedrijf aan Wetering Oost 20-20b met links de werkplaats en kantoor.
Als gevolg van de verbreding van haar activiteiten in de loop van de jaren '90 heeft het bedrijf het terrein ten oosten van de Wetering Oost in gebruik genomen. In het bestemmingsplan Wetering in 2007 was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het plangebied de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben goedkeuring aan deze wijzigingsbevoegdheid onthouden. Met dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan de eerdere wijzigingsbevoegdheid om de verdere ontwikkeling van het bedrijf mogelijk te maken.

Een deel van het terrein aan de oostzijde van Wetering Oost, gelegen tegenover de werkplaats.
1.2 Korte Karakteristiek Van Het Plan
Het bestemmingsplan maakt twee ontwikkelingen mogelijk. Ten eerste wordt medewerking gegeven aan de ingezette verbreding van het bedrijf ook aan de oostzijde van de Wetering Oost mogelijk te maken. Ten tweede wordt medewerking verleend om het her en der in de buitenlucht gestalde materieel overkapt te kunnen stallen in nieuwe loodsen. Het doel hiervan is de uitstraling van de bedrijfspercelen naar de omgeving te verbeteren en een duurzame bedrijfsvoering mogelijk te maken.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt circa 1,5 kilometer ten westen van Scheerwolde aan de Wetering Oost. Het totale plangebied heeft een oppervlak van circa 1,8 hectare.

Ligging van het plangebied binnen de oranje cirkel. (Bron: Topografische Dienst)
De locatie bestaat uit twee delen. Deelgebied 1 ligt tussen het water 'de Wetering' en de weg Wetering Oost en heeft een oppervlakte van circa 0,6 hectare.
Deelgebied 2 ligt ten oosten van de Wetering Oost en heeft een oppervlakte van circa 1,2 hectare. De eerste 130 meter van de Karekietweg vanaf de Wetering Oost valt binnen de grenzen van dit deelgebied. Daarnaast is het nieuw aan te leggen recreatieve fietspad langs de Wetering Oost onderdeel van deelgebied 2.

Begrenzing van het plangebied.
Het water dat de westelijke begrenzing van het plangebied vormt, is de verbinding tussen Kalenberg en het Giethoornsche Meer. De weg, die het plangebied doorsnijdt, is een van de toegangswegen naar het Nationaal Park Weerribben-Wieden. Het gebied ten oosten van het plangebied bestaat uit open rationeel verkavelde landbouwgronden, waarvan het deel ten noorden van de Ingenieur Luteijnweg in het kader van de Landinrichting Noordwest Overijssel wordt ingericht als waterbergingsgebied.
Het plangebied bestaat uit verschillende kadastrale percelen. Deelgebied 1 is bekend als gemeente IJsselham, sectie N, percelen 1795, 1796, 2693 en 2838 (deels). Deelgebied 2 is bekend als gemeente IJsselham, sectie N percelen 1865 (deels), 1866 (deels) en 1867 (deels).
1.4 Geldende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden momenteel drie bestemmingsregelingen. Voor deelgebied 1 geldt het bestemmingsplan Wetering. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad op 23 januari 2007. In dit bestemmingsplan geldt voor deelgebied 1 de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden'.
Het bestemmingsplan Wetering is voor deelgebied 2 herzien door de vaststelling van de Beheersverordening Buitengebied Steenwijkerland. Deze beheersverordening is op 18 juni 2013 vastgesteld door de raad. In de beheersverordening geldt voor het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
De realisatie van het recreatieve fietspad langs de Wetering Oost in het kader van de Landinrichting is vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied - Landinrichting Wetering-West. Dit bestemmingsplan is op 3 juli 2012 vastgesteld.
1.4.1 Strijdigheid
De voorgenomen ontwikkeling past niet in de bestemming 'Agrarisch' uit de beheersverordening. Het gewenste toekomstige gebruik is niet passend binnen deze bestemming. Binnen de bestemming zijn, met uitzondering van bestaande gebouwen, geen nieuwe gebouwen toegestaan.
1.5 Leeswijzer
In de eerste hoofdstukken van deze toelichting komt alle beschikbare informatie over het plangebied aan bod. Zo wordt in het tweede hoofdstuk de bestaande situatie beschreven. In het derde hoofdstuk komt de toekomstige situatie aan bod. In het vierde en vijfde hoofdstuk worden respectievelijk het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. De toelichting wordt afgesloten met een toelichting op de regels van het bestemmingsplan en twee hoofdstukken over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aan de hand van het landschap en de bebouwing de bestaande situatie van het plangebied beschreven.
2.2 Landschap
Het buurtschap Wetering ligt in een laagveenlandschap in de kop van Overijssel en heeft van oorsprong geen ontsluiting via de weg, maar was georiënteerd op het water. Op een kaart uit 1924 is alleen een doorgaande verbinding over land aangegeven aan de westkant van het water. De lintbebouwing bestaat voornamelijk uit niet in de rooilijn geplaatste boerderijen, op smalle percelen, die via looppaden en bruggetjes met elkaar waren verbonden.

Uitsnede van een topografische kaart uit 1924. (Bron: historiekaart.nl)
Het agrarische landschap heeft een grondige verandering ondergaan. Het laagveenlandschap aan weerszijden van de Wetering is na de Tweede Wereldoorlog drooggelegd. Hierdoor is een rationeel verkaveld droogmakerijlandschap ontstaan ten behoeve de moderne landbouw.
Momenteel worden plannen in het kader van de Landinrichting Noordwest Overijssel uitgevoerd. De polders Wetering West en Wetering Oost worden geheel of gedeeltelijk heringericht voor natuurontwikkeling (West) en waterberging (Oost).
Deze transformatie is ook zichtbaar in het bebouwingslint van Wetering. Door verdichting, vergroting en wijziging van functie is de bebouwingsstructuur aan verandering onderhevig. Voormalige agrarische bedrijven worden omgebouwd tot woning of in de bedrijfsgebouwen worden nieuwe, niet-agrarische activiteiten, ontplooid. Waar mogelijk vergroten agrariers hun bedrijf, zodat zij mee kunnen blijven gaan in de schaalvergroting van de moderne landbouw.
Het resultaat is een historisch bebouwingslint met een grote mate van functiemenging in een landschap dat telkens aan de wensen en eisen van de tijd wordt aanpast.
2.3 Plangebied
Het plangebied bevindt zich in het buurtschap Wetering aan de west- en oostkant van de weg Wetering Oost en bestaat uit twee delen. Deelgebied 1 bevindt zich tussen het water de Wetering en de weg Wetering Oost. Hier is het agrarisch- en rietteeltbedrijf gestart. In het zuidelijk deel staat de voormalige boerderij, de huidige bedrijfswoning, op Wetering Oost 20 met tuin en erf en een werkplaats met kantoor. Het noordelijke deel is in gebruik ten behoeve van het bedrijf. In de loop der jaren zijn hier verschillende schuren en een rietloods gebouwd voor opslag van materieel en materiaal en voor het gebruik als werkplaats. Opslag van materiaal en materieel vindt ook buiten de gebouwen plaats. Dit deel van het plangebied wordt aan de oostelijke zijde door middel van een singel afgescheiden van de weg.
Deelgebied 2 ligt ter hoogte van de huidige werkplaats/kantoor aan de oostzijde van de Wetering Oost. Van oorsprong is dit landbouwgrond. In de loop van de tijd is dit terrein in gebruik genomen om de ruimte te bieden aan de verbreding van de bedrijfsactiviteiten. Ten behoeve van opslag van materialen is een aantal sloten deels gedempt en is het terrein verhard met stelconplaten. Dit deel van het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door de Karekietweg, de landbouwontsluitingsweg tussen de Wetering Oost en de Koningin Julianaweg.
3 Toekomstige Situatie
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het bouwplan besproken en de ruimtelijke consequenties ervan voor de omgeving.
3.2 Opzet Bestemmingsplan
In deelgebied 1 wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, het doel is de huidige situatie planologisch vast te leggen. Het bestemmingsplan heeft hier een consoliderend karakter.
Het bestemmingsplan voor deelgebied 2 maakt de ontwikkeling van twee nieuwe loodsen, buitenopslag met sleufsilo's, de noodzakelijke landschappelijke inpassing, de realisatie van een fietspad en de benodigde watercompensatie mogelijk. Het bestemmingsplan is daardoor ontwikkelingsgericht.
3.3 Bouwplan
Voor deelgebied 2 is een bouwplan opgesteld. Dit bouwplan bestaat uit twee loodsen, waarvan de grootste haaks op de Wetering Oost staat en de kleinste parallel aan deze weg. Daarnaast worden er een aantal voorzieningen gerealiseerd, waaronder sleufsilo's, voor het opslaan van bouwmaterialen als zand en/of grind.
De afmetingen van de loodsen zijn bepaald op basis van een inventarisatie van het materieel van het bedrijf ten tijde van het opstellen van voorlopige bouwkundige ontwerp in 2010. Ten behoeve van de inventarisatie is het materieel zodanig opgesteld dat er tussen de machines door gelopen kan worden en dat onderhoudswerkzaamheden aan het materieel in de loods uitgevoerd kunnen worden.

Inventarisatie van het huidige materieel om het oppervlak van de loodsen te bepalen.
Hoewel het voorlopig ontwerp in de loop van de tijd is aangepast zijn de afmetingen van de loodsen ongewijzigd overgenomen. De afmetingen van loods 1 zijn ongeveer 43 m x 21 m en heeft een hoogte van circa 7,8 m. Aan de noordzijde zijn naast twee entrees - naar kantoor en magazijn - drie overheaddeuren voorzien die toegang geven tot de opslag van het materieel en de werkplaats. In het kantoordeel bevindt zich behalve het kantoor een kantine, een pantry, een toilet, een kleedruimte, een garderobe en aantal bergingen. In het magazijndeel is een balie aanwezig voor de ontvangst en uitgifte van goederen.

Gevelaanzichten loods 1
De afmetingen van loods 2 zijn ongeveer 30 m x 18 m en heeft een hoogte van circa 7,5 m. In de loods is naast materieel voor de weg- en waterbouw ook materieel aanwezig ten behoeve van de rietverwerking en de landbouw. De loods is toegankelijk via drie overheaddeuren.

Gevelaanzichten loods 2
Door de gekozen vormgeving, materialen en kleurstelling - een flauw hellende kap met overstekken, verticaal geplaatste damwand profielen in donkergroen en een betonnen plint - hebben de loodsen het uiterlijk van een agrarisch gebouw. Doordat het kantoorgedeelte zowel in de gevel- als in de noklijn afwijkt van de loods wordt het enkelvoudige hoofdvolume van loods 1 doorbroken. Ook beperken de overstekken van de kap de bouwhoogte op een optische wijze.
Loods 2 heeft een meer terughoudende en eenvoudigere vormgeving. Dit benadrukt de hiërarchie tussen de gebouwen, waarbij loods 1 het ‘hoofdgebouw’ is en loods 2 het ‘bijgebouw’.
3.4 Landschappelijke Inpassing
Om te komen tot een adequate landschappelijke inpassing van de voorgenomen ontwikkeling is een Plan voor de landschappelijke inpassing opgesteld. In dit plan worden voor beide deelgebieden concrete maatregelen, die bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, voorgesteld.
Deelgebied 1
- de buitenopslag wordt opgeruimd,
- ter plaatse van het perceel ten noorden van het huidige bedrijfsperceel (ten noorden van de singel tussen de weg en het water) wordt de buitenopslag opgeruimd en wordt het terrein in de staat van weiland teruggebracht (is reeds uitgevoerd);
- herstel van de houtsingel rondom het bedrijfsperceel ten westen van de Wetering Oost, zodat het aansluit bij het landschappelijke beeld van deelgebied 2.
Deelgebied 2
- de toegang tot het terrein bevindt zich aan de Karekietweg, een verbindingsweg tussen Wetering Oost en Koningin Julianaweg in het oosten. De Karekietweg wordt tot en met de entree van het terrein verhard;
- de architectuur en materiaalkeuze van de gebouwen refereren aan veldschuren. De gebouwen hebben een flauw hellende kap met forse overstekken en de gevels bestaan uit verticaal geplaatste damwandprofielen in donkergroene kleur. De overstekken van de kappen beperken de bouwhoogte op een optische wijze. De loods die parallel is gelegen aan de Karekietweg heeft een vooruitspringend kantoorgedeelte met een lagere nokhoogte. Op deze manier wordt het enkelvoudige hoofdvolume doorbroken;
- de randen van het perceel worden ingeplant met groensingels en bomenrijen bestaande uit gebiedseigen boom- en heestersoorten, zoals Els, Wilg en Berk. Nabij de entree van het terrein opent de groensingel zich en wordt deze deels om de hoek gepland, om de bebouwing zo goed mogelijk in te kaderen. Aan de entree- en wegzijde wordt de rand van het terrein begrensd door diverse solitaire bomen. In de bijlage is het volledige plan voor de landschappelijke inpassing opgenomen.

Plan ten behoeve van de landschappelijke inpassing.
Fasering
De hierboven voorgestelde maatregelen zullen in twee fasen worden uitgevoerd, zodat de nieuwe aanplant geen belemmering vormt tijdens de bouw van gebouw 1 en bouwverkeer geen schade aan de nieuwe aanplant kan berokkenen. De eerste fase bestaat uit het herstel van de houtsingel rondom deelgebied 1 en de aanplant van de houtsingel langs de zuidelijke en oostelijke grenzen van deelgebied 2. In het eerste plantseizoen nadat gebouw 1, de terreinverharding van deelgebied 2, de sleufsilo’s zijn gerealiseerd en het gebouw en terrein gebruiksgereed zijn gemaakt zal fase 2 worden gerealiseerd. Deze fase bestaat uit de aanplant van de bomen en het laatste deel van de houtsingel langs de noordelijke en westelijke grenzen van deelgebied 2 en het realiseren van de waterberging.
4 Ruimtelijk Beleid
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komt het voor het plangebied geldende ruimtelijk beleid aan de orde. Op Europees, rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau wordt het relevante beleid, de doelstellingen en de wijze waarop dit wordt uitgewerkt besproken.
4.2 Europees Beleid
De Nederlandse ruimtelijke ordening wordt door een aantal Europese richtlijnen beïnvloed. Hieronder wordt een aantal relevante richtlijnen besproken.
4.2.1 Verdrag van Malta
Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 5.6 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.
4.2.2 Natura 2000
Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.
In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. In paragraaf 5.7 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.
4.2.3 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit
In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 5.3 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.
4.2.4 Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 5.4.
4.3 Rijksbeleid
4.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
- concurrentiekracht verbeteren;
- bereikbaarheid verbeteren;
- leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
- kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
- financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
- kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.
4.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.
4.3.3 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.
4.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.
4.3.5 Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen rijksbelangen geschaad en deze ontwikkeling is niet opgenomen in het Barro. De gemeente Steenwijkerland kan in samenspraak met de provincie Overijssel haar eigen afweging maken ten aanzien van de realisatie van dit initiatief.
4.4 Provinciaal Beleid
De provincie Overijssel heeft het beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel 2009. Daarmee is deze visie het centrale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. Op 3 juli 2013 is de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld in Provinciale Staten. Het in de Omgevingsvisie uitgezette beleid is verankerd in de Omgevingsverordening.
4.4.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009
Omgevingsvisie en –verordening
De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel richt zich op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd. Duurzaamheid wordt gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
Uitvoeringsmodel
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel.

Het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes: deze vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn.
- ontwikkelingsperspectieven: er zijn zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de Groene en Stedelijke omgeving. Met dit spectrum wordt ruimte gegeven voor het realiseren van de beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.
- gebiedskenmerken: bij (nieuwe) ontwikkelingen wil de provincie de ruimtelijke kwaliteit versterken. Dit wordt vooral gedaan door gebiedskenmerken te verbinden aan nieuwe ontwikkelingen. Deze gebiedskenmerken zijn te onderscheiden in vier lagen:
- een natuurlijke laag (in en op de bodem);
- een laag van het agrarisch-cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem);
- een stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur);
- een lust- & leisure-laag (toerisme, recreatie en landgoederen).
4.4.2 Uitwerking voor het plangebied
4.4.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is het eerdere provinciale beleid ten aanzien van Rood-voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vervallen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. In het uitvoeringsprogramma van de Omgevingsvisie is opgenomen dat de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving door provincie en gemeenten wordt uitgewerkt om de principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de groene omgeving.
Kort gezegd betekent de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving dat er in het buitengebied ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen, meer dan in het Streekplan het geval was, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn.
Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:
- elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
- de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.
Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing zoals situering van gebouwen en erfbeplantingen. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties worden drie variabelen te gehanteerd:
- Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd?
- Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving?
- Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen?
In de volgende paragraven wordt beschreven welke inspanning ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vallen onder de basisinspanning en welke inspanningen worden geleverd ten behoeve van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
4.4.4 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen bouwplan past binnen de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken uit de provinciale Omgevingsvisie.
Omdat er sprake is van een ontwikkeling, die met name is gericht op de verbetering van de bedrijfsvoering van het bedrijf en gezien de schaal van de nieuwe gebouwen impact heeft op het omliggende landschap, zijn in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, naast de gebruikelijke basisinspanning, extra inspanningen voorgesteld ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Deze maatregelen zijn vastgelegd in een plan voor landschappelijke inpassing en opgenomen in regels en op de verbeelding.
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.5.1 Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Buitengebied
De gemeente Steenwijkerland werkt aan een Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Deze Nota bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een catalogus die de bestaande kwaliteiten van het gebied (uitgesplitst naar verschillende deelgebieden) beschrijft. Het tweede deel beschrijft de aanpak die gevolgd wordt bij het benutten en versterken van die kwaliteiten in ruimtelijke plannen. Het uitgangspunt hierbij is dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap behouden of versterkt worden (ja, mits-principe).
4.5.2 Beleidsnotitie bestemmingsplan Buitengebied Steenwijkerland
Ter voorbereiding op het nieuw op te stellen bestemmingsplan Buitengebied Steenwijkerland heeft de gemeente een beleidsnotitie vastgesteld. In deze notitie staan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor het nieuwe bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een ruimtelijke scheiding tussen bedrijven en woningen gewenst. Dat speelt behalve op en rond bedrijventerreinen ook rond solitaire bedrijfslocaties. Enerzijds hebben deze solitaire bedrijven bestaande rechten, anderzijds is een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving van groot belang. Bedrijven van milieucategorie 1 en 2 zijn over het algemeen goed inpasbaar in het buitengebied. Bij de bestemmingsplanactualisatie kunnen dergelijke bedrijven worden toegestaan op solitaire bedrijfslocaties, mits aan de bestemmingsplanregels een bedrijvenlijst wordt gekoppeld.
Bestaande bedrijven van een hogere categorie kunnen niet zonder meer worden ‘wegbestemd’. Ze beschikken over bestaande planologische rechten en maken daar vaak al jarenlang gebruik van. Bedrijven vanaf milieucategorie 3 worden specifiek aangeduid in het bestemmingsplan. Ter plaatse mogen alleen de vigerende bedrijfsactiviteiten worden voortgezet. Bij beëindiging van het bedrijf is alleen nieuwvestiging van een zelfde soort bedrijf toegestaan of een bedrijf tot en van milieucategorie 1 of 2. Met een afwijkingsbevoegdheid kunnen bedrijven die niet zijn genoemd, maar naar hun aard gelijk te stellen zijn met bedrijven als genoemd in de bedrijvenlijst, ook mogelijk worden gemaakt. Als randvoorwaarde wordt gesteld dat de uitvoerbaarheid, waaronder toelaatbaarheid en maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid, is aangetoond, het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft gewaarborgd, er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.
4.5.3 Landschapontwikkelingsplan
In het Landschapsontwikkelingsplan, dat in 2005 is vastgesteld, is het landschapsbeleid voor het buitengebied van de gemeente vastgelegd. Daarnaast zijn in het plan concrete en uitvoerbare projecten benoemd en uitgewerkt. Het LOP heeft als belangrijke bouwsteen gediend voor de structuurvisie van de gemeente Steenwijkerland. Concreet is het Landschapsontwikkelingsplan:
- Een integrale visie op en planuitwerking voor het landschap, waarin staat hoe de gemeente in samenwerking met andere partijen de kwaliteit van het landschap kan versterken en verder kan ontwikkelen en hoe zij bestaande waarden kan beschermen;
- Een uitvoeringsgerichte strategie voor de verbetering van de landschappelijke kwaliteit, dat een breed draagvlak zal moeten hebben binnen en buiten de gemeente;
- Een plan waarin onderbouwde keuzes worden gemaakt over deze gewenste ontwikkeling van het landschap;
- Een instrument om te toetsen en richting te kunnen geven aan ontwikkelingen en initiatieven die zich in het landelijk gebied van de gemeente aandienen.
De polder Wetering Oost valt in het landschapstype droogmakerijen/jonge veenontginningslandschap. Dit jongere landschapstype is ontstaan door inpoldering in de periode 1928-1968 door de N.V. ontginningsmaatschappij ‘Land van Vollenhove’. Kenmerkend is het planmatige karakter, de lage ligging en de smalle percelering. Hier en daar komen restanten van het oude veenontginningslandschap voor. De polders zijn omsloten door ringdijken en -vaarten. Langs de lijnrechte wegen komt plaatselijk bebouwing voor. De wegen met zware beplanting geven maat aan de open polders.
In de landschapsvisie worden per functie criteria geschetst waaraan verschillende ontwikkelingen moeten voldoen. Deze ontwikkelingen kunnen een effect hebben op de kwaliteit van het landschap. Voor de inpassing van werkgebieden zijn de volgende criteria opgesteld:
- Bij uitbreidingsplannen het landschapspatroon in een vroegtijdig stadium bij de planvorming betrekken;
- Landschappelijke inpassing van de werkgebieden; gebruik maken van streekeigen beplanting, vorm en materiaalgebruik;
- Gebruik maken van de welstandsnota bij de goedkeuring van ontwikkelingsplannen.
4.5.4 Welstand
Volgens de ‘Welstandsnota gemeente Steenwijkerland’ die op 13 april 2004 is vastgesteld door de raad, ligt het plangebied in een ‘Laagveenlandschap’, dat nader uitgewerkt wordt als ‘Waterstreekdorpen'.

Kaart behorende bij de welstandsnota. Aangegeven is een Laagveenlandschap (rood) met Waterstreekdorpen (grijs).
4.5.5 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen bouwplan past binnen het gemeentelijke beleid. Vanuit de Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Buitengebied wordt er aandacht gevraagd voor de landschappelijke inpassing van het bouwplan. Om hieraan te voldoen is een plan voor de landschappelijke inpassing van het initiatief opgesteld, dat is beschreven in paragraaf 3.4 Landschappelijke inpassing. In de Beleidsnotitie bestemmingsplan buitengebied Steenwijkerland worden een aantal randvoorwaarden gesteld aan niet-agrarische activiteiten in het buitengebied. Het voorliggende bestemmingsplan en het plan voor de landschappelijke inpassing voldoen aan deze randvoorwaarden, met uitzondering van de randvoorwaarde ten aanzien van de milieuzonering. In paragraaf 5.8 Milieuzonering wordt beschreven op welke wijze hiermee wordt omgegaan.
5 Milieu En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komt alle beschikbare informatie over het milieu en de omgeving aan bod. Achtereenvolgens worden de aspecten verkeer, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, water, bodem, archeologie, flora en fauna en externe veiligheid beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een algemene conclusie.
5.2 Verkeer En Parkeren
5.2.1 Verkeer
De ontsluiting van deelgebied 1 blijft ongewijzigd. Dit deelgebied ontsluit direct op de Wetering Oost. Deelgebied 2 ontsluit op de Karekietweg in plaats van direct op de Wetering Oost, zoals in de huidige situatie het geval is. De afwikkeling van het verkeer wordt hierdoor aanzienlijk verbeterd en de veiligheid neemt toe. Daarnaast wordt er parallel aan de Wetering Oost een fietspad aangelegd. Door deelgebied 2 via de Karekietweg te ontsluiten, wordt voorkomen dat in- en uitvoegend verkeer over een brede strook het fietspad kruist. Het verkeersbeeld wordt hierdoor overzichtelijker, wat de verkeersveiligheid ten goede komt.
Het doel van het bestemmingsplan is de huidige bedrijfsvoering van het bedrijf te verbeteren. Er is dan ook geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.
5.2.2 Parkeren
In de huidige situatie vindt het parkeren plaats op het voorerf van Wetering Oost 20 en in de berm langs de weg. In de nieuwe situatie wordt in deelgebied 2 het deel van het nieuw te verharden terrein bij het kantoor (zes parkeerplaatsen) en de ruimte achter de sleufsilo’s (zeven parkeerplaatsen) ingericht ten behoeve het parkeren. Tussen het fietspad en de parkeerplaatsen achter de sleufsilo’s wordt een greppel, bomenrij en haag aangelegd, zodat deze parkeerplaatsen niet direct vanaf de Wetering Oost bereikbaar zijn. Daarmee wordt het parkeren op eigen terrein opgelost.
Voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen hanteert de gemeente in de Nota parkeernormen 2015 de parkeerkerncijfers van het CROW. Het aannemersbedrijf valt in de categorie arbeids- en bezoekersextensieve bedrijven in het buitengebied. Hiervoor gelden de parkeerkencijfers van 0,8 - 1,3 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak. Het bruto vloeroppervlak van de bestaande en nieuwe bedrijfsgebouwen gezamenlijk bedraagt 1.980 m². Dit betekent dat minimaal 15 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Op de inrichtingstekening voor de landschappelijke inpassing zijn 15 parkeerplaatsen aangegeven. Hiermee wordt voldaan aan de minimale norm van 0,8 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak.
5.2.3 Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Boordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds in 'niet in betekenende mate' bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
- CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
- NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
- ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
- ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
5.3.2 Overweging
De bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit van de ontwikkelingen als gevolg van dit bestemmingsplan zijn aan te merken als een 'niet in betekende mate'-bijdrage. Er is geen sprake van een toename van de verkeersbelasting en lokaal en regionaal vormt luchtkwaliteit geen probleem. In verhouding tot de genoemde aantallen in de Regeling NIBM is het duidelijk dat de bijdrage van deze ontwikkeling aan de concentraties NO2 en PM10 minder dan 3% van de grenswaarden bedraagt. Dat houdt in dat sprake is van een NIBM-bijdrage en dat geen berekening van de luchtkwaliteit nodig is.
5.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.4 Waterparagraaf
5.4.1 Beleid ten aanzien van de waterhuishouding
5.4.2 Zorgplicht
Gemeenten hebben op grond van de Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater. Deze zorgplicht dient mede ter implementatie van de EU-richtlijn stedelijk afvalwater en sluit aan op de zorgplicht van de waterschappen om het stedelijk afvalwater te zuiveren alvorens het terug in het milieu wordt gebracht.
Burgers en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het hemelwater (regen- en smeltwater) dat op hun terrein komt. Op grond van deze zorgplicht ligt er pas een taak voor de gemeente als burger of bedrijf zich in alle redelijkheid niet kan ontdoen van het hemelwater op zijn terrein.
Burgers en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van overtollig grondwater of een lage grondwaterstand. Deze zorgplicht biedt vooral een loket bij de gemeente bij overlast ten gevolge van een overschot of een tekort aan grondwater.
5.4.3 Watertoets
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Op 30 augustus 2013 is via de website www.dewatertoets.nl contact gelegd met het waterschap Reest en Wieden. Aan hand hiervan heeft het waterschap een watertoetsdocument op gesteld.
5.4.4 Uitgangspunten voor het plan
In het watertoetsdocument worden een aantal uitgangspunten voor het bouwplan ten aanzien van het aspect water beschreven. Hieronder wordt per relevant thema uitgewerkt op welke wijze rekening wordt gehouden met het aspect water.
Veiligheid
Ten behoeve van het bouwplan wordt het plangebied opgehoogd tot de hoogte van de Wetering Oost en de Karekietweg. Te zijner tijd zal in overleg met het waterschap de benodigde vergunning van de keur worden aangevraagd. De verwachting is dat op basis van het voorliggende bouwplan de vergunning verleend kan worden.
(Grond)wateroverlast
Om de veerkracht van het watersysteem te vergroten geldt voor middelgrote plannen dat 10% van het nieuwe verharde oppervlak gecompenseerd moet worden.
Het verharde oppervlak bedraagt 7.022 m², hiervan moet 10% worden gecompenseerd, dat betekent dat er 702 m² waterberging gerealiseerd moet worden als gevolg van de verharding. Daarnaast wordt er circa 225 m² sloot gedempt, van dit oppervlak moet 100% worden gecompenseerd. Dit houdt in dat in totaal circa 927 m² waterberging gerealiseerd moet worden. Op de verbeelding is een aanduidingsvlak opgenomen met een oppervlakte van 1.025 m² waarbinnen deze waterberging gerealiseerd moet worden. In het bestemmingsplan wordt dus in voldoende mate voorzien in de waterberging.
Rondom het plangebied wordt ten behoeve van de landschappelijke inpassing een singel gerealiseerd van circa 7 meter breed. In deze singel wordt tevens het hoogteverschil tussen het plangebied en de omliggende agrarische terreinen opgenomen. De watercompensatie wordt gerealiseerd door de bestaande sloten ten oosten en zuiden van het plangebied te verbreden. Langs de oostgrens van het plangebied wordt de overgang tussen de sloot en het agrarisch gebied vormgegeven met een flauwhellende oever, bij pieken in de waterafvoer kan de sloot hierin overlopen. Tussen het nieuw te realiseren fietspad en de bomenrij langs de Wetering Oost wordt een greppel gerealiseerd die aansluit op de sloot langs de zuidelijke grens van het plangebied.
Hemelwater afkomstig van de dakvlakken en de verharding zal gescheiden van het vuilwater worden afgevoerd. Ter plekke van de singel kan het hemelwater in de bodem infiltreren, bij pieken in de afvoer wordt het hemelwater afgevoerd naar de omliggende sloten.
Het plangebied zal worden opgehoogd, waardoor van eventueel (grond)wateroverlast geen sprake zal zijn.
Waterkwaliteit en ecologie
Vanuit het plangebied wordt er geen water geloosd direct op het aangrenzende oppervlakte water. Hemelwater afkomstig van de daken van de gebouwen en de verhardingen wordt opgevangen en zoveel mogelijk geinfiltreerd in de bodem. Onder de werkplaatsen wordt een vloeistofdichte vloer gerealiseerd, zodat eventuele afvalstoffen niet kunnen afstromen naar het grondwater. Op het terrein worden vier sleufsilo's aangelegd voor de opslag van grove bouwstoffen, zoals grind en zand. Hierdoor wordt het afstromen van de bouwstoffen als gevolg van neerslag voorkomen.
Watervoorziening en riolering
Het bouwplan betekent dat er een kantoorruimte ten behoeve van het bedrijf en een werkplaats wordt gerealiseerd. Deze voorzieningen worden aangesloten op de bestaande watervoorziening. De behoefte aan water neemt toe, met een hoeveelheid die vergelijkbaar is met een huishouden. Gezien deze geringe toename zal dat geen problemen opleveren.
Hetzelfde geldt voor de afvoer van vuilwater. Als gevolg van de realisatie van kantoorruimte zal er sprake zijn van een geringe toename van vuilwater. Deze toename is vergelijkbaar met een huishouden. Het vuilwater wordt afgevoerd via het bestaande gemeentelijk rioolstelsel. Gezien de geringe toename zal dat geen problemen opleveren.
Bodemdaling
Met het plan wordt de grondwaterstand niet verlaagd. Er is geen aanleiding om daling van de bodem en de daarmee samenhangende functiegeschiktheid van de omliggende gronden te verwachten.
Verdroging/Natte natuur
Met het plan wordt het te bebouwen deel van het plangebied opgehoogd, zodat het niet noodzakelijk is de grondwaterstand te verlagen. Het plan heeft geen gevolgen voor grondwaterafhankelijke ecologische waarden.
Overstromingsrisico
Een deel van het buitengebied van Steenwijkerland ligt binnen de dijkringen. Een dijkring of dijkringgebied is een gebied dat beschermd wordt tegen buitenwater door een primaire waterkering of door hoge gronden. Gebieden zijn als dijkringgebied aangewezen in de Waterwet.
Het plangebied ligt binnen een dijkring bestaande overige keringen en is onderdeel van het potentieel overstroombaar gebied. Overige keringen bieden overwegend bescherming tegen overstroming vanuit het binnenwater. Deze keringen zijn in tegenstelling tot de regionale keringen niet genormeerd omdat het negatieve effect bij een mogelijke overstroming niet significant is.
5.4.5 Conclusie
Met dit plan wordt voldaan aan de voorwaarden die het waterschap stelt. Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.5 Bodem
Om de milieukundige kwaliteit van de bodem te onderzoeken is door Kobessen Milieu bv uit Arnhem een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725 en NEN 5740. Gezien het karakter van het plan is voor het gehele plangebied een historisch vooronderzoek uitgevoerd en voor deelgebied 2 een verkennend en aanvullend bodemonderzoek.
5.5.1 Historisch vooronderzoek
Op basis van de resultaten van het historisch onderzoek wordt verwacht dat binnen het plangebied sprake zal zijn van de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Daarbij is sprake van zes verdachte locaties en één onverdachte locatie. Vier van de zes verdachte locaties liggen in deelgebied 1. Voor dit deel van het plangebied heeft dit bestemmingsplan een conserverend karakter, dat wil zeggen dat hier geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek op deze locaties is dus niet noodzakelijk.
De twee laatste verdachte locaties (gedempte sloten) en het overige onverdachte terrein liggen in deelgebied 2. Op dit terrein worden met dit bestemmingsplan bouwmogelijkheden gerealiseerd, waarvoor een conform de resultaten van het historisch vooronderzoek een verkennend en aanvullend bodemonderzoek is uitgevoerd.
5.5.2 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek
Op basis van het verkennend en aanvullend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat voor alle locaties de hypothese stand houdt. Ter plaatse van de gedempte sloten (locatie A en B) is een lichte tot sterke verontreiniging aangetoond in de vaste bodem. De bodem van de overige onverdachte terreinen zijn niet verontreinigd. In het grondwater is maximaal lichte verontreiniging aangetoond naast matige verontreiniging met barium.
Voor locatie A wordt aanvullend het volgende opgemerkt: op basis van de resultaten van het bodemonderzoek (aangenomen dat slechts het dempingsmateriaal verontreinigd is) en de dimensies van de gedempte sloot (overeenkomstig de omliggende sloten) wordt de omvang van de sterke verontreiniging met koper en zink geschat op circa 90 m³. Dit is meer dan 25 m³, dus betreft het een ernstig geval van bodemverontreiniging (provincie is bevoegd gezag). Ervan uitgaande dat de sloot voor 1987 is gedempt (volgens opdrachtgever), betreft het hier een historisch geval.
Direct nabij de boringen 1 en 2 is het grondwater niet onderzocht. In de nabij (stroomafwaarts) gesitueerde peilbuis 3 zijn koper en zink echter niet verhoogd aangetoond. Daarmee kan worden gesteld dat de grondverontreiniging de kwaliteit van het freatische grondwater niet relevant heeft aangetast.
Duidelijk is dat er in de huidige situatie geen risico's aan de verontreiniging zijn verbonden. Daarmee is er geen sprake van een spoedeisend te saneren geval van bodemverontreiniging.
5.5.3 Conclusie
Verder aanvullend of afperkend onderzoek wordt thans, gezien de aanleiding tot het onderzoek, niet noodzakelijk geacht. Aanbevolen wordt het geval van bodemverontreiniging op een natuurlijk moment te saneren bijvoorbeeld bij bouw of herinrichting. Een sanering kan bestaan uit een volledige verwijdering danwel een deelsanering (afdekken van de verontreiniging met verharding of een leeflaag van zand). Beide kunnen onder het Besluit uniforme saneringen worden uitgevoerd.
5.6 Archeologie En Cultuurhistorie
5.6.1 Archeologie
Voor het grondgebied van de gemeente Steenwijkerland is een ‘Archeologische waarden- en beleidskaart’ opgesteld en vastgesteld door de raad op 26 juni 2007. Op de ‘Archeologische waarden- en beleidskaart’ staat aangegeven welke archeologische waarde of verwachting geldt. Bij de uitwerking van nieuwe ontwikkelingen, het verlenen van ontheffingen van een bestemmingplan en het verlenen van omgevingsvergunningen voor graafwerkzaamheden en dergelijke moet rekening worden gehouden met de archeologische waarden en verwachtingen.

Uitsnede van de archeologische beleidskaart voor bewoningskernen en buitengebied. De nieuwbouw locatie is met rood aangegeven.
Op de archeologische beleidskaart wordt het plangebied aangeduid met een hoge archeologische verwachting. In de bebouwingsvoorschriften die horen bij de gebruikstoelichting op de Beleidskaart wordt vermeld dat er geen vrijstelling nodig is voor bouwwerken op gronden met een hoge archeologische verwachting (medebestemming) als 'Het nieuw te bebouwen oppervlak zich buiten de bebouwde kom bevindt en kleiner is dan 2.500 m².'
In het plangebied worden twee opslagloodsen gebouwd met een totaaloppervlak van 830 + 540 m² = 1.370 m². Derhalve is geen onderzoek nodig.
In het geval dat tijdens de bouw een toevalsvondst gedaan wordt, is in Monumentenwet 1988, art. 53 en 54 bepaald dat deze vondst gemeld dient te worden bij het bevoegd gezag.
5.6.2 Cultuurhistorie
In en in de directe omgeving van het plangebied komen geen rijks- en gemeentelijke monumenten voor. Het plangebied is geen onderdeel van een beschermd stads- of dorpsgezicht, als zodanig aangewezen waardevol landschap en een cultuurhistorisch waardevolle structuur.
5.6.3 Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.7 Natuurtoets
5.7.1 Aanleiding en doelstelling
EcoGroen Advies BV heeft een quickscan natuurtoets uitgevoerd met als doel de aanwezige natuurwaarden in kaart te brengen en de beoogde ruimtelijke ingreep te toetsen aan de Flora- en faunawet en de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming. Het onderzoek is gebaseerd op een veldbezoek op 14 juni 2011 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens. Gezien de opleverdatum van dit onderzoek is op basis hiervan en het voorliggende plan een actualisatie uitgevoerd in januari 2015.
5.7.2 Gebiedsgerichte natuurbescherming
Op basis van de ligging en de aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden en EHS. Wel ligt het plangebied in door de provincie als zodanig aangemerkt ganzenfoerageergebied. Door de aanwezigheid van bebouwing in het plangebied en de directe omgeving vormt het plangebied geen geschikt ganzenfoerageergebied. Effecten op essentieel ganzenfoerageergebied zijn zodoende niet aan de orde.
5.7.3 Aangetroffen en te verwachten soorten
- In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten.
- Er wordt geen schade aan vaste verblijfplaatsen, vlieg- en/of jachtroutes van vleermuizen verwacht. Het onderzoeksgebied fungeert vermoedelijk als foerageergebied voor enkele vleermuissoorten maar zal deze functie ook na realisatie van de plannen behouden;
- Verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht;
- Er zijn diverse algemene broedvogels aanwezig en te verwachten van zowel bos en struweel als agrarisch gebied. Van Huismus zijn ongeveer 10 paar gehoord bij de woonboerderij, echter deze en het omringde terrein blijft in de huidige staat behouden waardoor er geen effecten zijn te verwachten. Overige vogelsoorten waarvan de nestplaatsen en hun functionele leefomgeving jaarrond beschermd zijn, zijn niet aangetroffen en/of te verwachten;
- Wegens het ontbreken van permanent oppervlaktewater anders dan de Wetering is de aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieën binnen de invloedsfeer van de plannen niet aan de orde. Wel kunnen algemene en laag beschermde amfibieën als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander overwinteren in de strooisellaag onder beplanting. Zwaarder beschermde amfibieën worden op basis van terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht;
- Reptielen, beschermde libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet verwacht.
5.7.4 Vervolgstappen en mitigerende maatregelen
Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Voor het broedseizoen wordt echter geen standaardperiode gehanteerd, maar het is van belang dat een broedgeval niet wordt verstoord, ongeacht de datum.
Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1-soorten geldt automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet.
5.7.5 Conclusie
Met het voorliggende bouwplan hebben is er geen sprake van effecten in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.8 Milieuzonering
5.8.1 Beoordelingskader
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn. Het bebouwingslint langs de Wetering Oost is een gemengd gebied: woningen worden afgewisseld met grote agrarische bedrijven en bedrijven die niet-agrarische activiteiten uitvoeren.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn deze wetten en regelingen niet van toepassing.
5.8.2 Bedrijven
Het bedrijf voert werkzaamheden uit als loonwerk ten behoeve van de agrarische sector en de rietteelt en als aannemersbedrijf in de weg- en waterbouw. Deze activiteiten vallen respectievelijk onder de SBI-code 016 en 41. Gezien de oppervlakte van het bedrijfskavel (1,8 hectare) geldt voor deze activiteiten een minimale afstand tot een gevoelige functie van 50 meter voor rustige woonwijken of een rustig buitengebied. Voor gemengde gebieden geldt volgens de VNG-publicatie dat de minimale afstand van 50 meter gereduceerd mag worden tot 30 meter.
5.8.3 Conclusie
Het bebouwingslint aan weerszijden van de Wetering kent van oudsher een afwisseling van boerderijen, bedrijven en woningen. Op verschillende plekken in het lint komen, als gevolg van de grote afwisseling, woningen voor binnen hindercirkels van bedrijven en agrarische bedrijven. Het gebied is daarmee te karakteriseren als een 'gemengd gebied', waar enige mate van hinder aanvaardbaar is. In deze gebieden geldt voor bovengenoemd bedrijfstype een richtafstand van 30 meter.
Het bedrijf is sinds het begin van de jaren zeventig gevestigd op Wetering Oost 20 en als zodanig bestemd. Daarmee is het van oudsher aanwezig in het lint. Met dit bestemmingsplan worden er in deelgebied 1 geen nieuwe activiteiten toegestaan.
In de huidige situatie ligt de woning op perceel Wetering Oost 18 binnen de afstand van 30 meter van huidige bedrijfsloods. De activiteiten vinden vooral plaats in de meest zuidelijke loods in deelgebied 1 en in de open lucht in deelgebied 1 en 2. Deze activiteiten worden, na realisatie van het bouwplan, verplaatst naar de overzijde van de Wetering Oost en grotendeels uitgevoerd in de nieuwe gebouwen.
Ook in de nieuwe situatie is het echter toegestaan deze activiteiten uit te oefenen in bestaande loods, maar door de verplaatsing zullen de effecten daarvan op de nabij gelegen verminderd zijn. Binnen de richtafstand van 30 meter vanaf de perceelsgrens van het bedrijfskavel aan de overzijde van de Wetering Oost (deelgebied 2) is geen woning aanwezig. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.9 Externe Veiligheid
5.9.1 Beoordelingskader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een extern risico met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook kleinere bedrijven als LPG-tankstations zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per risicobron vastgelegd in contouren. Er kan een contour zijn waarbinnen deze kans hoger is dan 10-6 (één op 1.000.000) per jaar. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen deze 10-6-contour.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico).
5.9.2 Aanwezige risicobronnen
Aan de hand van de risicokaart Overijssel is inzicht verkregen ten aanzien van de externe veiligheidsrisico’s.
Inrichtingen met gevaarlijke stoffen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle objecten aanwezig die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Tevens vallen de activiteiten die plaatsvinden in het plangebied niet onder de werkingssfeer van het Bevi.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Er zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen in de directe omgeving aanwezig.
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving aanwezig.
5.9.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.10 Conclusie Milieu- En Omgevingsaspecten
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling komen er geen milieutechnische belemmeringen naar voren.
6 Toelichting Op De Regels
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Met het bestemmingsplan 'Wetering - Wetering-Oost 20' worden de huidige bestemmingen gewijzigd zodat de de bestaande situatie in het westelijk deel van het plangebied (deelgebied 1) wordt geconserveerd en in het oostelijk deel van het plangebied (deelgebied 2) de realisatie van twee loodsen met de daarbij behorende landschappelijke inpassing mogelijk wordt gemaakt. Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op de beheersverordening Buitengebied Steenwijkerland en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
6.2 Opzet Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
6.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
- Artikel 2 Wijze van meten: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
- Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In Hoofdstuk 6.3 Nadere toelichting op de regels worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
6.2.3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen, bouwwerken en functies niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, bouwwerk of functie, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In dit artikel worden regels beschreven voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt geregeld welk gebruik van de gronden strijdig is met de bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gebouwen en gronden als seksinrichting, stort- en/of opslagplaats van grond of afval en stallingsplaats van uit het gebruik onttrokken machines en voertuigen. Tevens worden regels gegeven ten behoeve van het voorzien van voldoende parkeerplaatsen bij verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden of wijzigen van functies van gebouwen en gronden. Voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen wordt de gemeentelijke Nota parkeernormen 2015 gehanteerd.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
Artikel 11 Overige regels
In dit artikel Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.6.2.4 Overgangs- en slotregels
In Hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In Artikel 10 Overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan en in Artikel 11 Slotregel wordt beschreven op welke wijze dit bestemmingsplan in de toekomst moet worden aangehaald.
6.3 Nadere Toelichting Op De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen
het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In dit bestemmingsplan worden de volgende enkel- en dubbelbestemmingen onderscheiden:
- Artikel 3 Bedrijf: Deze bestemming is bedoeld voor de gronden van het reeds bestaande bedrijf aan de Wetering Oost (deelgebied 1) en de nieuwbouw van de twee loodsen aan de oostzijde van de Wetering Oost (deelgebied 2) met daaraan ondergeschikt ontsluiting- en parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De bestemmingsvlakken voor de bestemming 'Bedrijf' aan weerszijden van de Wetering Oost zijn door middel van de figuur 'relatie' aan elkaar gekoppeld, waardoor deze bestemmingsvlakken als één bestemmingsvlak moeten worden beschouwd. Op deze manier is slechts één bedrijfswoning voor het gehele bedrijf toegestaan. Ook de vlakken van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf' die aan weerszijden van de weg zijn getekend. Op deze manier moeten deze vlakken als één vlak worden beschouwd en is het uitoefenen van een aannemersbedrijf/loonwerkersbedrijf/rietsnijdersbedrijf/agrarisch bedrijf op de bedrijfslocatie aan beide zijden van de weg toegestaan. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die het gebruik van de gronden en gebouwen voordat het plan voor landschappelijke inpassing is uitgevoerd verbiedt.
- Artikel 4 Groen: Deze bestemming is bedoeld voor het behoud en de aanleg van groenvoorzieningen als houtsingels en bomenrijen langs deelgebied 1 en 2 van het bedrijf. In deze bestemming dienen de investeringen in groen in het kader van de landschappelijke inpassing plaats te vinden. Als ondergeschikte functie kunnen in deze bestemming water en waterhuishoudkundige voorzieningen worden gerealiseerd. Op de verbeelding is tevens de functieaanduiding 'waterberging' opgenomen ten behoeve van het realiseren van de, door het waterschap gevraagde, watercompensatie.
- Artikel 5 Verkeer: In het bestemmingsplan is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. In deze bestemming zijn door middel van een functieaanduiding drie specifieke vormen van verkeer (sv-...) benoemd. Ten behoeve van de realisatie van een fietspad parallel aan de Wetering Oost is het bestemmingsplan Buitengebied - Landinrichting Wetering West vastgesteld. Ter hoogte van het plangebied is een deel van het toekomstige fietspad nog niet als zodanig bestemd. Om de aanleg van het fietspad ter hoogte van het plangebied mogelijk te maken is vanaf de kant van de Wetering Oost een zone met een breedte van ruim 8 meter opgenomen waaraan de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad' (sv-f) is toegekend. De Karekietweg is met uitzondering van het eerste deel momenteel onverhard. Omdat de eerste ruim 80 meter van deze weg in de toekomst gebruikt zullen worden voor de ontsluiting van deelgebied 2 wordt de weg verhard. Om aan te geven welk deel van de Karekietweg verhard zal worden is de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - verharde weg' (sv-vw) opgenomen. Voor het resterende deel van de Karekietweg binnen de grenzen van het plangebied is de functieaanduiding specifieke vorm van 'verkeer - onverharde weg' (sv-ow). Het doel hiervan is dat de Karekietweg in zijn huidige toestand (onverharde weg) wordt gehandhaafd.
- Artikel 6 Waarde - Archeologie: De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.
7.2 Exploitatie
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in de planschade, zijn voor rekening van de betrokken grondeigenaar en initiatiefnemer. Met hen worden hierover bindende afspraken gemaakt. Deze afspraken worden opgenomen in overeenkomsten tussen de initiatiefnemer en de gemeente, die voor de vaststelling van het bestemmingsplan zijn afgerond. Om die reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een planschade risicoanalyse opgesteld. Hierin wordt geconcludeerd dat de planschade als gevolg van deze ontwikkelingen voor de omliggende percelen nihil is.
8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard.
8.2 Overleg
Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is dit bestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. Van de provincie Overijssel is een overlegreactie ontvangen. Hieronder de worden een samenvatting van de inspraakreactie en het antwoord van de gemeente weergegeven.
Overlegreactie provincie Overijssel
In een email heeft de provincie Overijssel aangegeven in te kunnen stemmen met de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan. Het provinciale beleid met betrekking tot de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is op de juiste manier verwerkt in het plan. Met de werkzaamheden aan de Kooi van Pen is een duidelijke extra kwaliteitsimpuls aan de ruimtelijke kwaliteit gegeven. Deze en de andere investeringen staan in verhouding tot de impact van de nieuwbouw op het landschap. Inhoudelijk zijn er verder geen opmerkingen gemaakt.
De overlegreactie wordt afgesloten met de opmerking dat hiermee is voldaan aan het verplichte overleg conform artikel 3.1.1 Bro.
Antwoord gemeente
De overlegreactie van de provincie Overijssel geeft geen aanleiding om het voorontwerpbestemmingsplan te wijzigen.
Overlegreactie waterschap Reest en Wieden
In een email heeft het waterschap Reest en Wieden aangegeven in te kunnen stemmen met de inhoud van het bestemmingsplan. De enige opmerking die wordt gemaakt is dat er te zijner tijd een watervergunning aangevraagd moet worden.
Antwoord gemeente
De overlegreactie van het waterschap Reest en Wieden geeft geen aanleiding om het voorontwerpbestemmingsplan te wijzigen. De benodigde watervergunning zal gelijktijdig met het indienen van de omgevingsvergunning voor het realiseren van de gebouwen en de landschapselementen worden aangevraagd.
8.3 Inspraak
Het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft van 11 februari 2015 tot en met 24 maart 2015 ter inzage gelegen voor inspraak op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. Binnen de inspraaktermijn zijn één inspraakreactie ontvangen. In paragraaf 8.3.3 is een de inspraakreactie beknopt weergegeven en voorzien van een antwoord. Voor en tijdens de inspraaktermijn is het initiatief voorgelegd aan omwonenden en raadsfracties. In paragraaf 8.3.1 en paragraaf 8.3.2 is een beknopt verslag van deze bijeenkomsten gegeven.
8.3.1 Informatievoorziening omwonenden
Op 11 december 2014 is er op initiatief van de initiatiefnemer een informatieavond georganiseerd voor omwonenden. Tijdens deze avond zijn zij geinformeerd over het bouwplan, het plan voor landschappelijke inpassing en de wijze waarop dit is vastgelegd in dit bestemmingsplan. De informatieavond is bezocht door circa 30 personen.
Omwonenden zijn in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en opmerkingen te maken. Daarnaast is de mogelijkheid gegeven om naderhand vragen te stellen. De eigenaar van het perceel ten zuiden van het plangebied heeft het inrichtingsplan via email opgevraagd.
8.3.2 Informatievoorziening raadsfracties
Op 19 februari 2015 en 13 maart 2015 zijn op uitnodiging van de initiatiefnemer de raadsfracties geinformeerd over het bouwplan, het plan voor landschappelijke inpassing en de wijze waarop deze zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. Deze bijeenkomsten hebben plaatsgevonden op het bedrijf, zodat de raadsleden de mogelijkheid hadden de locatie te bezichtigen. Op één fractie na hebben alle raadsfracties gehoor gegeven aan de uitnodiging.
8.3.3 Inspraakreacties
Tijdens de inspraaktermijn is één inspraakreactie ontvangen. Hieronder worden een samenvatting van de inspraakreactie en het antwoord van de gemeente weergegeven.
Samenvatting inspraakreactie
De inspraakreactie wordt begonnen met de opmerking dat het geen zienswijze betreft tegen de het bestaande bedrijf langs het water en de voorgenomen ontwikkelingen op de locatie aan de overzijde van de Wetering Oost 20. In de inspraakreactie wordt vervolgens ingegaan op het onjuist handelen van de gemeente bij de datering van de in de toelichting beschreven beheersverordening Buitengebied en de vaststellingsdatum van de herziening van de beheersverordening. Volgens de inspreker beoogd de gemeente hiermee in het geheim allerlei ongewenste ontwikkelingen toe te staan. Inspreker geeft aan tegen deze ontwikkelingen te zijn en de gemeente aansprakelijk te stellen voor gevolgen. De inspraakreactie wordt afgesloten met de herhaling dat deze zich niet richt tegen het voorontwerpbestemmingsplan van het plaatselijk bekende Aannemersbedrijf Muis.
Antwoord gemeente
In de inspraakreactie wordt twee keer aangegeven dat deze zich niet richt tegen het voorliggende voorontwerpbestemmingsplan en de ontwikkelingen die daarmee mogelijk gemaakt worden. De overige zaken die in de inspraakreactie naar voren worden gebracht zijn voor het voorliggende voorontwerpbestemmingsplan en de ontwikkelingen die daarmee mogelijk gemaakt worden niet relevant. De inspraakreactie geeft geen aanleiding om het voorontwerp aan te passen.
8.4 Zienswijzen
Het ontwerp van dit bestemmingsplan met de daarbij behorende documenten heeft van 27 mei 2015 tot en met 7 juli 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen op het ontwerpbestemmingsplan.
Tegen het ontwerpbestemmingsplan is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in een afzonderlijke reactienota. De reactienota is als bijlage bij de toelichting toegevoegd aan het bestemmingsplan.