Windpark Oud Dintel
Bestemmingsplan - Gemeente Moerdijk
Vastgesteld op 07-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Windpark Oud Dintel van de gemeente Moerdijk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1709.155WindpOudDintel-0401 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee nagenoeg geheel op open grond;
- c. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
- d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- e. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- f. een paardenfokkerij.
1.6 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.10 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.11 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.12 geluidzone - industrie
de met de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
1.13 opstelling windturbines
windturbines die door samenhang in onderlinge afstand en verschijningsvorm deel uitmaken van een visuele eenheid van meerdere windturbines, binnen het plangebied.
1.14 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.15 opstelplaats
een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine.
1.16 peil
- a. voor gebouwen binnen 5 m afstand van een weg: de hoogte van de kruin van weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.17 rotor
het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub (ook wel de neus genoemd) van een windturbine.
1.18 rotordiameter
de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.
1.19 Toetsingskader defensieradar
het Toetsingskader defensieradar van het Ministerie van Defensie waarmee wordt bepaald of de verstoring van het radarbeeld als gevolg van de oprichting van windturbines aanvaardbaar is of niet.
1.20 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van elektriciteit door benutting van windkracht.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 afstand tussen bouwwerken, geen windturbines zijnde
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.3 afstand tussen windturbines
de afstand tussen windturbines onderling wordt gemeten vanuit het hart van de mast van de windturbine.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de breedte van een gebouw
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
2.7 de bouwhoogte van een windturbine
vanaf peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 tiphoogte van een windturbine
vanaf peil tot aan het bovenste verticaal staande rotorblad.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van agrarische bedrijven, met uitzondering van niet-grondgebonden agrarische bedrijven en glastuinbouw;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer': tevens voor wegen en opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'water': uitsluitend een watergang;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- de oppervlakte van opstelplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' bedraagt per windturbine:
- 1. indien 5 windturbines worden gebouwd: ten hoogste 1.900 m²;
- 2. indien 6 windturbines worden gebouwd: ten hoogste 1.400 m².
Artikel 4 Bedrijf - Windturbine
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Windturbine' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de opwekking van windenergie door middel van windturbines;
- b. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch': tevens voor de uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten, als bedoeld in artikel 3.1;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer': tevens voor wegen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'water': uitsluitend een watergang;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.2.5 voor het bouwen van windturbines met inachtneming van de volgende regels:
- a. aangetoond is dat door dit type windturbine op basis van het Toetsingskader defensieradar geen onaanvaardbare radarverstoring plaatsvindt;
- b. alvorens omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegd gezag positief advies over radarverstoring in bij het Ministerie van Defensie.
4.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de maximale rotordiameter van windturbines in verband met de gewenste uniformiteit binnen de Windparken Dintel en de mogelijke landschappelijke effecten.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot de uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten geldt dat dit gebruik niet mag leiden tot een verminderde bereikbaarheid en toegankelijkheid vande windturbines.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
- b. voet- en fietspaden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 4 m.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, bruggen, duikers en het verkeer te water en bijbehorend groen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Vrijwaringszone - windturbine
Op de gronden met de aanduiding 'Vrijwaringszone - windturbine' is wiekoverslag van de windturbine toegestaan.
8.2 Luchtvaartverkeerzone - Toetsingsvlak defensieradar
Op de gronden met de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - Toetsingsvlak defensieradar' is het Toetsingskader defensieradar van het Ministerie van Defensie van toepassing waarbij het volgende in acht genomen moet worden:
- a. windturbines met een tiphoogte van meer dan 113 m boven NAP zijn vanwege de ligging binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Woensdrecht niet toegestaan;
- b. uitsluitend indien de initiatiefnemer door middel van onderzoek aantoont dat de verstoring van het radarbeeld aanvaardbaar is en na goedkeuring van het Ministerie van Defensie, is het bepaalde onder 'a' niet van toepassing.
8.3 Beperkingen vanwege zone industrielawaai
De bouw van nieuwe woningen (waaronder begrepen de splitsing van panden in meerdere woningen) is niet toegestaan binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie'.
8.4 Brandstofleiding
Ter plaatse van de figuur 'hartlijn leiding - brandstof' ligt een buiten gebruik zijnde ondergrondse brandstofleiding.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen.
9.2 Windturbines met een grotere rotordiameter
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het bouwen van windturbines met een grotere rotordiameter als bedoeld in lid 4.2.2 sub d met inachtname van de volgende regels:
- a. de rotordiameter van de windturbines bedraagt ten hoogste 112 m;
aangetoond is dat door de grotere rotordiameter op basis van het Toetsingskader defensieradar geen onaanvaardbare radarverstoring plaatsvindt;
- b. alvorens tot toepassing van de wijzigingsbevoegdheid over te gaan winnen burgemeester en wethouders positief advies over radarverstoring in bij het Ministerie van Defensie.
Artikel 10 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de ruimte tussen bouwwerken;
- d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan 'Windpark Oud Dintel'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Raedthuys Windenergie BV is voornemens om windturbinepark Oud Dintel te ontwikkelen in de gemeente Moerdijk. De locatie is gelegen op de noordoever van de Dintel nabij de Rolleplaatweg. Het windpark maakt deel uit van drie initiatieven voor de ontwikkeling van windturbines die in het kader van het MER gezamenlijk worden aangeduid als 'Windpark Dintel'. Het separate initiatief voor Windpark Oud Dintel van Raedthuys Windenergie BV wordt in het MER aangeduid als 'Windpark Dintel-Raedthuys' en bestaat uit de ontwikkeling van 5 of 6 windturbines met een elektrisch vermogen van circa 3 MW per stuk. De ontwikkeling van windturbines op de locatie ten noorden van de Dintel is niet toegestaan op grond van het vigerende bestemmingsplan. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van de windturbines juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
1.2 Gekozen Planopzet, Ligging En Begrenzing
Het plangebied beperkt zich tot de locatie waar de windturbines worden geplaatst. Het betreft een lijnopstelling van 5 of 6 windturbines parallel aan de Rolleplaatweg. In het westen wordt de lijnopstelling begrensd door de A29, in het zuiden door Dintel. Het plangebied is specifiek begrensd door de gronden die zijn bestemd voor de fundering en de voet van de mast, de opstelplaatsen voor de bouw en het onderhoud van de windturbines, de onderhoudswegen, het onderstation of overdrachtstation en de gronden waarop overdraai van de wieken plaatsvindt.
De windturbines hebben de bestemming Bedrijf-Windturbinepark. Deze bestemming wordt gelegd op de gronden waar de turbines worden gerealiseerd. In het bestemmingsplan is verder een minimale en maximale ashoogte van de windturbines en een minimale en maximale grootte van de rotordiameter vastgelegd. De bestemming van de gronden waarop overdraai van de wieken plaatsvindt is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. In het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan buitengebied Moerdijk dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 13 december 2004 en gedeeltelijk is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 11 juli 2005. Het voorliggende bestemmingsplan levert daarom geen beperkingen op voor het gebruik van de gronden ten opzichte van de huidige situatie. De gronden hebben in de huidige situatie een agrarische functie. In de figuren 1.1 en 1.2 is de ligging van het plangebied weergegeven.
1.3 Leeswijzer
Het bestemmingsplan Windpark Oud Dintel bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het rijksbeleid, het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven en wordt getoetst of de ontwikkeling past binnen de gestelde beleidskaders.
In hoofdstuk 3 wordt een ruimtelijke en functionele beschrijving van het plangebied gegeven en wordt een ruimtelijke afweging gemaakt. In dit hoofdstuk wordt tevens de juridische regeling toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan sectoraal beleid en regelgeving en wordt de bijbehorende MER-procedure beschreven.
Hoofdstuk 5 gaat in op de handhaving van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 beschrijft de financiële uitvoerbaarheid van het project. Ten slotte gaat hoofdstuk 7 in op de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de doorlopen procedure.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleid
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijk beleid beschreven van Rijk, provincie, regio en gemeente voor zover relevant voor de ontwikkeling van een windturbinepark. Beleid dat betrekking heeft op sectorale aspecten zoals landschap, ecologie en water komen aan de orde in het hoofdstuk onderzoek.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ordening (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De gemeente Moerdijk is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur voorzien van de kenmerken 'Mainport Rotterdam', 'Mogelijke vestigingsplaats elektriciteitsproductie en 'Kansrijk gebied voor windenergie' (zie afbeelding).
![]() | ![]() ![]() ![]() |
Uitsnede nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) dat op 30 december 2011 (grotendeels) van kracht is geworden. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied zijn de volgende bepalingen relevant:
- zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor duurzame energievoorziening en energietransitie.
Rijk en provincies zetten in op het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6.000 MW in 2020. Daarnaast zet het Rijk in op voldoende ruimte voor op termijn 6.000 MW windenergie op zee. Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk zal daarom in de Structuurvisie Wind op land in samenwerking met de provincies voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie op land aanwijzen. Voor deze voorkeursgebieden vormen provinciale reserveringen voor windenergie (binnen de op de kaart weergegeven kansrijke gebieden) de basis.
Nationaal plan van aanpak Windenergie
Op 30 januari 2008 hebben het Rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en een aantal natuur-, milieu- en maatschappelijke organisaties afgesproken om samen te werken aan de realisatie van in totaal 4.000 MW vergund en/of gerealiseerd windvermogen op land in 2011. Dit Nationaal plan van aanpak Windenergie bestaat uit de onderstaande vier actielijnen:
- 1. inventariseren van projecten in de pijplijn en eventuele knelpunten;
- 2. onderzoeken van knelpunten en randvoorwaarden;
- 3. ontwikkelen van beleid van windenergie op land voor de langere termijn;
- 4. vergroten positieve betrokkenheid bij windenergie.
Om deze ambitieuze doelstelling te realiseren is het noodzakelijk de onder punt 1 genoemde pijplijnprojecten versneld succesvol af te ronden.
In het Nationaal plan van aanpak wordt tevens verkend op welke manier het windenergiebeleid voor de langere termijn kan worden vormgegeven. Onderdeel van de afspraken is dat voor de periode 2011-2020 een ruimtelijke perspectief wordt ontwikkeld voor het ontwikkelen van 2.000 MW extra boven op het vermogen dat in 2011 moet zijn gerealiseerd. Het opgesteld vermogen moet daarmee op 6.000 MW komen. Het ruimtelijk perspectief 'Wind op land' is in februari 2010 in concept gepubliceerd. In dit concept is West-Brabant genoemd als concentratiegebied voor windenergie.
2.3 Provinciaal Beleid
Nota Brabant voor de wind
De provincie Noord-Brabant heeft in 2002 de Beleidsnotitie windenergie Noord-Brabant opgesteld. Met deze notitie werd invulling gegeven aan de afspraken uit het BLOW-akkoord. Op grond van het BLOW-akkoord moet er in 2010 minimaal 115 MW aan opgesteld vermogen windenergie in Brabant staan. De nota is een nadere invulling van het beleid in het Streekplan Noord-Brabant 2002 'Brabant in Balans'. In de nota wordt ingegaan op de ruimtelijke mogelijkheden en onmogelijkheden voor windenergie. De doelstelling van 115 MW wind op land is door de provincie Noord-Brabant niet voor het einde van 2010 gehaald. In mei 2010 was circa 71 MW gerealiseerd.
Structuurvisie Noord-Brabant
Op 1 januari 2011 is de provinciale structuurvisie Noord-Brabant in werking getreden. Ook in deze structuurvisie wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van windenergie. In de structuurvisie is opgenomen dat de provincie de ontwikkeling van windenergie onder voorwaarden steunt. Om versnippering van meerdere kleinere initiatieven tegen te gaan, kiest de provincie voor een geclusterde opstelling van windturbines. Dat kan bij grootschalige bedrijventerreinen in het stedelijk concentratiegebied en in landschappen die daar wat betreft schaal en maat geschikt voor zijn. Dit betekent wel in de open zeekleigebieden en niet in de kleinschalige cultuurlandschappen. De provincie vindt het belangrijk dat windturbines na afloop van de gebruiksperiode worden gesaneerd. De provinciale doelstelling voor 2020 is om 320 MW aan vergund vermogen windenergie te produceren.
Verordening Ruimte Noord-Brabant
In de Verordening Ruimte zijn regels opgesteld waarmee de gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen.
De onderwerpen die in de Verordening Ruimte staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De Verordening Ruimte is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De Verordening Ruimte geldt per 8 maart 2011.
![]() | ![]() |
Uitsnede Verordening Ruimte
In artikel 11.13. zijn de regels voor windturbines buiten bestaand stedelijk gebied opgenomen luidende:
- 1. Als zoekgebied voor windturbines zijn aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 50 m zijn vastgelegd.
- 2. Een bestemmingsplan kan voorzien in de bouw van windturbines met een bouwhoogte van ten minste 25 m, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, waarbij artikel 2.1, tweede lid, onder a, niet van toepassing is, mits:
- a. deze zijn gesitueerd binnen de op grond van het eerste lid aangewezen gebieden en buiten de beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening en buiten de ecologische hoofdstructuur;
- b. deze zijn gesitueerd in een cluster of een lijnopstelling van ten minste 8 windturbines;
- c. is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt;
- d. ingeval de beoogde ontwikkeling plaatsvindt in de groenblauwe mantel, deze ontwikkeling onder toepassing van artikel 6.3, eerste lid, onder a en b, gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan voldoet aan de regels voor windturbines. Voor de bepaling met betrekking tot de lijnopstelling van ten minste 8 windturbines geldt dat deze voor het onderhavige windpark niet van toepassing is, aangezien het om een toezegging uit het verleden van de provincie Noord-Brabant gaat en het windpark aansluit aan stedelijk gebied. In een overeenkomst met de initiatiefnemer is geregeld dat de turbines aan het einde van hun economisch levensduur worden gesloopt.
Compensatie EHS
Op grond van de Verordening Ruimte dient de aantasting of verstoring van de natuurwaarden in EHS gebieden, die optreedt als het gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen, tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplannen te worden gecompenseerd. Daarvoor dient een natuurcompensatieplan te worden opgesteld. In paragraaf 4.3.1 is nader ingegaan op het verstoorde EHS-areaal en de wijze waarop deze verstoring wordt gecompenseerd. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
In de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant zijn regels opgenomen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Voor bestemmingsplannen die voorzien in ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt ten eerste een zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1). Er moet worden onderbouwd dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik (lid 1 en 2). Voor de beoogde windturbines geldt dat er geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande bestemmingen of bestaande bouwblokken omdat er geen bestaande bestemmingen zijn die de ontwikkeling van windturbines mogelijk maken. Bovendien conflicteert de functie van windturbines vaak met andere stedelijke functies zoals bedrijvigheid of wonen. In het MER is de locatiekeuze onderbouwd en wordt tevens ingegaan op enkele mitigerende maatregelen ten aanzien van de waarden zoals die worden genoemd in het derde lid onder a en b. In het voorliggende bestemmingsplan wordt verder geconcludeerd dat er geen sprake is van onaanvaardbare aantasting van omgevingskwaliteiten waardoor het plan bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening en tevens uitvoerbaar is. De ontwikkeling genereert nagenoeg geen verkeer zodat afwikkeling van verkeersstromen niet relevant is (derde lid, onder c).
Op grond van de Verordening Ruimte geldt ten tweede dat de uitvoering van bestemmingsplannen die voorzien in ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied gepaard moeten gaan met een verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden. Voor het plangebied en directe omgeving, dat momenteel een agrarische functie heeft, geldt dat er geen sprake is van een voorgenomen ruimtelijk ontwikkeling van het gebied waarop de ontwikkeling van windturbines van invloed is. Dat maakt de locatie juist geschikt voor de ontwikkeling van windturbines.
In paragraaf 4.3.2 Landschap en archeologie wordt nader ingegaan op de wijze waarop aan het beleid met betrekking tot de landschapskwaliteit concreet invulling wordt gegeven.
Energieagenda van Noord-Brabant 2010-2020
In de energieagenda van de provincie is de ambitie opgenomen om het totaal opgesteld vermogen in Noord-Brabant te doen groeien van 70 MW in mei 2010 naar 320 MW in 2020. Het windpark Oud Dintel betreft een zogenaamd pijplijnproject die samen met andere reeds bekende initiatieven leidt tot een opgesteld vermogen van 220 MW.
Windenergie in Noord-Brabant
In opdracht van de provincie Noord-Brabant heeft adviesbureau Bosch en van Rijn in april 2010 een studie uitgevoerd naar lopende windenergieprojecten en concentratiegebieden in West Noord-Brabant. Windpark Dintel is in deze studie opgenomen als pijplijnproject. In de studie worden drie scenario's onderzocht voor grootschalige ontwikkeling van windenergie waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de nationale doelstellingen voor 2020. Clustering van windturbines op bedrijventerrein Moerdijk maakt onderdeel uit van elk van de drie scenario's.
2.4 Regionaal Beleid
In West-Brabant werken negentien gemeenten samen in de Regio West-Brabant (RWB). Doel van deze organisatie is om bij bovengemeentelijke beleidsmatige en strategische vraagstukken een bijdrage te leveren aan het realiseren van gemeentelijke en regionale doelstellingen. Meer informatie is te vinden via www.west-brabant.eu. Ook de gemeente Moerdijk neemt deel in de Regio West-Brabant.
Op verzoek van de provincie heeft de RWB gezocht naar locaties voor het plaatsen van windturbines om 100 MW extra aan windenergie te kunnen realiseren, naast de reeds opgestarte projecten die bij elkaar 220 MW opleveren. Tevens is gezocht naar een geschikte grootschalige locatie om aan de wensen van het Rijk tegemoet te komen.
Windpark Oud Dintel behoort tot de reeds opgestarte projecten, die bij elkaar 220 MW windenergie opleveren. In het bod van de RWB (brief d.d. 13 oktober 2011) is over Windpark Oud Dintel het volgende opgenomen: 'De turbines op het Windpark Oud Dintel kunnen geoptimaliseerd worden. Er wordt gesproken over de realisatie van 5 of 6 stuks turbines met een vermogen van 3 MW op Windpark Oud Dintel. Naar analogie van de opmerkingen van Steenbergen kan gesteld worden dat bij optimalisatie naar een windturbine van 3,4 tot 4 MW vermogen er 2,0 tot 6 MW extra wordt gerealiseerd.'
Op 1 november 2011 heeft Gedeputeerde Staten besloten dat zij positief staan tegenover het merendeel van de door de regio voorgestelde locaties voor windturbines. Tevens is besloten dat GS uiterlijk in 2015 de ontwikkeling van windturbines dan wel het bereiken van de doelstelling van 320 MW opgesteld windenergievermogen in 2020 evalueren.
2.5 Lokaal Beleid
Nota Visie Windenergie Gemeente Moerdijk
De gemeente Moerdijk heeft op 8 juli 2004 de Nota Visie Windenergie Gemeente Moerdijk vastgesteld. Aanleiding daarvoor is de intentieverklaring die de gemeente Moerdijk samen met vijf andere gemeenten en SenterNovem ter uitwerking van het BLOW-akkoord hebben getekend. In deze intentieverklaring was de doelstelling opgenomen voor het realiseren van 60 MW in 6 jaar en het aanbieden van een Beleidsnotitie windenergie aan de gemeenteraden. In de nota wordt de ambitie uitgesproken om in de periode tot 2010 een vermogen van 35 MW eindenergie te realiseren. In de nota is het zuidoostelijke deel van de Sabinapolder, waar Windpark Oud Dintel wordt beoogd, opgenomen als geschikte locatie voor de ontwikkeling van windturbines.
Structuurvisie Moerdijk 2030
De gemeenteraad heeft op 9 juni 2011 de Structuurvisie Moerdijk 2030 vastgesteld welke de Structuurvisie Plus uit 1999 vervangt. De nieuwe structuurvisie is van toepassing op het gehele grondgebied van de gemeente Moerdijk. De visie (het wensbeeld) loopt tot 2030. Bij de structuurvisie is een uitvoeringsparagraaf gevoegd. Deze uitvoeringsparagraaf heeft een looptijd tot 2020 en kan iedere twee jaar worden herzien.
De gemeente Moerdijk wil aan de hand van een uitvoeringsparagraaf komen tot gebiedsontwikkeling met de mogelijkheid van kostenverhaal. Daarnaast wil Moerdijk zich naar de toekomst toe profileren als 'ondernemende netwerkgemeente'. Door een op uitvoering gerichte ontwikkelingsplanologie kan daar nader invulling aan worden gegeven. De gemeente heeft daarom een structuurvisie opgesteld, die voldoet aan de eisen van de Wro.
![]() | ![]() |
Uitsnede structuurvisie
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Gelet op de kwaliteit van het landschap stelt de gemeente Moerdijk, naar analogie van de Verordening Ruimte, eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op dat landschap. Compensatie van de aantasting van de landschapskwaliteit is vereist. Voor de compensatie volstaat in dit geval een bijdrage aan het fonds Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente, vanuit dit fonds wordt de kwaliteit van het landschap verbeterd met concrete maatregelen. De hoogte van de compensatie van de aantasting door windturbines overal in de gemeente Moerdijk, vormt een onderdeel van de gemeentelijke Nota Kostenverhaal. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op deze financiële bijdrage in verband met de vereiste kwaliteitsverbetering.
Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangewezen als zoekgebied voor windenergie. Moerdijk heeft een hoog ambitieniveau op het gebied van duurzaamheid. De gemeente profileert zich als een duurzame gemeente en zet daartoe in op drie pijlers: economische duurzaamheid, ecologische duurzaamheid en sociale duurzaamheid. Het gemeentelijk beleid met betrekking tot windenergie zal worden geactualiseerd in de op te stellen Nota Leefomgeving en de uitkomsten worden na vaststelling opgenomen in de structuurvisie. Vooralsnog wordt in de structuurvisie echter aangesloten bij het vigerende gemeentelijk windenergiebeleid als bedoeld in de Nota visie Windenergie uit 2004.
2.6 Conclusie
Het initiatief past binnen het vigerend ruimtelijk beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving En Ruimtelijke Afweging
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het project verder uiteengezet en ruimtelijk onderbouwd. Daarbij is gebruikgemaakt van het ruimtelijk beleid dat in hoofdstuk 2 is beschreven en de uitkomsten van het milieuonderzoek dat in hoofdstuk 4 aan bod komt. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op het project, de ruimtelijke afweging en de juridische planbeschrijving dat een toelichting vormt op de planregels en plankaart.
3.2 Project En Locatie
De windturbines worden op korte afstand van de Rolleplaatweg geplaatst. De opstelling loopt vanaf de A29 in een lijn naar het zuidoosten tot aan de noordoever van de Dintel. De lijnopstelling volgt daarmee de loop van de rivier de Dintel vanaf de kruising met de A29 tot aan de bocht in de rivier de Dintel ter hoogte van de vloeivelden van de Suiker Unie. De totale lengte van de lijnopstelling bedraagt circa 1.500 m. De beoogde windturbines staan op een onderlinge afstand van circa 380 m (bij 5 turbines) of circa 305 m (bij 6 turbines). De ashoogte van de windturbines bedraagt ten hoogste 110 m, de maximaal toegestane rotordiameter bedraagt 105 m (112 m met gebruikmaking van binnenplanse afwijkingsbevoegdheid). De tiphoogte bedraagt minimaal 140 m en maximaal 150 m.
Het project levert een bijdrage aan de gemeentelijke doelstelling voor de realisatie van windenergie en aan de provinciale doelstelling voor de realisatie van wind op land die bestaat uit een vergund vermogen van 320 MW in 2020.
Tijdens de aanlegfase dient elke locatie voor een afzonderlijke windturbine bereikbaar te zijn voor zwaar verkeer. Ook na de bouw dienen de windturbines bereikbaar te zijn voor voertuigen in verband met onderhoud. De werkzaamheden voor de realisatie van het windpark omvatten, naast de bouw van de turbines, het aanleggen van onderhoudswegen en opstelplaatsen voor zwaar verkeer, de bouw van een onderstation of overdrachtsstation en het graven van sleuven voor de elektrische infrastructuur.
3.3 Ruimtelijke Afweging
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in het zuidoostelijke deel van de Sabinapolder in de gemeente Moerdijk. De omgeving ten noorden en ten westen van het plangebied bestaat uit agrarisch gebied met een zeer lage dichtheid van woningen. De verspreid liggende woningen aan de Slobbegorsedijk liggen op een minimale afstand van circa 450 m van de beoogde turbines. De afstand tot de woningen aan de Postbaan, ten westen van het plangebied, bedraagt circa 500 m. Op kortere afstand van het beoogde windpark zijn slechts twee woningen gelegen. Het betreft woningen aan de Groeneweg 2 en 4 (kern Heiningen), op een afstand van circa 275 m. Beide woningen behoren echter tot het windpark, de bewoners en eigenaren van deze woningen zijn participant in de ontwikkeling van het Windpark Oud Dintel. Ten zuiden van het plangebied is de rivier de Dintel gelegen en ten zuiden daarvan is eveneens sprake van agrarisch gebied waarbij de meest nabij gelegen woning in de huidige situatie op een afstand van circa 1.000 m is gelegen. Deze woning verdwijnt bij de uitvoering van het bestemmingsplan voor de ontwikkeling van het Agro- en foodcluster (AFC) Nieuw Prinsenland (provinciaal inpassingsplan AFC West-Brabant). Ten noordwesten van het plangebied, aan de westzijde van de A29, zijn het bedrijventerrein Dintelmond en een drietal jachthavens gelegen. De kortste afstand tot de bedrijven op het bedrijventerrein bedraagt circa 550 m. De afstand tot de bedrijfslocatie van Suiker Unie, ten zuidoosten van het plangebied bedraagt meer dan een kilometer.
In de omgeving van het plangebied, op de oever van het Volkerak ten noorden van het bedrijventerrein Dintelmond, is sprake van één bestaand windpark. Dit betreft Windpark Sabinapolder dat is gelegen op een afstand van circa 2.500 m van het plangebied.
Autonome ontwikkeling en toekomstige situatie
Het gebied ten zuiden van de Dintel wordt ontwikkeld tot grootschalig glastuinbouwgebied en bedrijventerrein voor agro- en foodgerelateerde bedrijvigheid dat wordt aangeduid als Agro- en foodcluster Nieuw Prinsenland (provinciaal inpassingsplan AFC West-Brabant). Tevens is de ontwikkeling van bedrijvigheid op het terrein van de Suiker Unie mogelijk gemaakt. Dit houdt in dat het landschap in de directe omgeving van het plangebied in de nabije toekomst ingrijpend verandert. De ontwikkeling van het Windpark Dintel sluit aan bij deze geplande ruimtelijke ontwikkeling en geeft de ontwikkeling een duurzaam karakter.
In het MER dat is opgesteld voor het voorliggende bestemmingsplan wordt de locatiekeuze voor windparken Dintel, en dus ook voor Windpark Oud Dintel, onderbouwd. In het MER (zie tevens hoofdstuk 4) is tevens onderzoek gedaan naar turbinealternatieven en opstellingsvarianten voor de ontwikkeling van windturbines op de drie locaties die tezamen Windparken Dintel vormen.
De benutting van mogelijk geschikte locaties in de provincie Noord-Brabant is nodig om een bijdrage te kunnen leveren aan de provinciale doelstelling voor windenergie op land voor 2020 (320MW). Om deze doelstelling te bereiken wordt onderzoek gedaan naar de grootschalige ontwikkeling van windturbines in West-Brabant. De ontwikkeling van Windpark Oud Dintel staat de eventuele ontwikkeling van grootschalige clusters of lijnopstelling, bijvoorbeeld op bedrijventerrein Moerdijk of in de polder Nieuw Prinsenland, niet in de weg. Verder is de locatie Oud Dintel reeds in het gemeentelijk beleid aangewezen als geschikte locatie en geldt voor de beide initiatieven ten zuiden van de Dintel dat in het provinciaal inpassingsplan AFC West-Brabant een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor de ontwikkeling van windturbines. In hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gelet op de eisen die vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aan de uitvoering worden gesteld.
3.4 Juridische Planbeschrijving
3.4.1 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid voor het bouwen van ten minste 5 en ten hoogste 6 windturbines, omdat nog niet geheel duidelijk is welk type windturbine wordt geplaatst. Om die reden is de gekozen planvorm die van een flexibel eindplan. Het plangebied is zo beperkt mogelijk gehouden om geen inbreuk te maken op bestaande rechten van grondeigenaren en -gebruikers op basis van het vigerend bestemmingsplan Buitengebied. Daarbij is ervoor gekozen om alleen de zone waar de windturbine en de onderhoudswegen zijn voorzien, een specifieke bestemming te geven. Het gebied van de wiekoverslag heeft een gebiedsaanduiding gekregen welke komt te liggen over het agrarische gebied. Met betrekking tot de regeling van de agrarische gronden is het bestemmingsplan Buitengebied overgenomen, waardoor de bestaande rechten van de grondeigenaren blijven gehandhaafd.
Verbeelding en regels
Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak
In het plangebied is een aantal verschillende bestemmingsvlakken opgenomen. Bouwvlakken komen in het plangebied niet voor.
Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in een aantal verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen. In het plangebied zijn maatvoeringsaanduidingen opgenomen voor de minimale en maximale bouwhoogte en het minimum- en maximumaantal windturbines.
In het plangebied is één functieaanduiding opgenomen. Deze functieaanduiding is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming Agrarisch nader te specificeren.
Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. In het plangebied zijn drie gebiedsaanduidingen opgenomen. Voor het gebied waar wiekoverslag van de windturbines is toegestaan is de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' opgenomen. Daarnaast reikt de zone industrielawaai van het bedrijventerrein Suiker Unie Dinteloord over een gedeelte van het plangebied. Hiervoor is de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' opgenomen. Tot slot is er een gebiedsaanduiding opgenomen voor het toetsingskader van defensie, in verband met de mogelijke radarverstoring.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs- en slotregel.
3.4.2 Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Er is een specifieke definitie opgenomen voor de bouwhoogte en tiphoogte van een windturbine. Op onderstaande afbeelding is de wijze van meten voor windturbines schematisch weergegeven.
Wijze van meten windturbine
3.4.3 Bestemmingsregels
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Agrarisch (Artikel 3)
Langs de randen van het plangebied is de bestemming Agrarisch opgenomen. Hier vindt de wiekoverslag plaats van de windturbines. Voor wat betreft de bouw- en gebruiksregeling is het vigerende bestemmingsplan Buitengebied overgenomen.
De onderhoudswegen van de windturbine zijn toegestaan binnen het vlak met de functieaanduiding 'verkeer'. De bestaande watergang is aangeduid binnen het vlak met de functieaanduiding 'water'.
Bedrijf - Windturbine (Artikel 4)
Bouwregels
Op de verbeelding is één bestemmingsvlak opgenomen met de bestemming 'Bedrijf - Windturbine' omdat op dit moment nog niet duidelijk is hoeveel en welk type windturbine geplaatst wordt.
Binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbine' zijn ook onderhoudswegen en opstelplaatsen van de windturbine toegestaan. De wegen worden immers enkel gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van de windturbines.
Binnen de bestemming is het minimum- en maximumaantal windturbines vastgelegd door middel van de maatvoeringaanduidingen 'minimumaantal windturbines' en 'maximumaantal windturbines'.
Voor de windturbines geldt zowel een minimale als een maximale bouwhoogte (ashoogte) om zeker te stellen dat er minimale effecten op het landschap kunnen optreden. De minimale bouwhoogte van een windturbine bedraagt 85 m, de maximale bouwhoogte bedraagt 110 m. De bouwhoogte van een windturbine wordt gemeten vanaf peil tot aan de (wieken)as of de hub. De rotorbladen mogen de bouwhoogte dus overschrijden. Er is echter wel een minimale en maximale tiphoogte vastgelegd.
In verband met de gewenste flexibiliteit van het aantal windturbines is in de bouwregels een extra bepaling opgenomen die de opstelling en onderlinge afstand tussen windturbines regelt.
Specifieke gebruiksregels en afwijkingsbevoegdheid
Er is voor een zestal windturbinetypen onderzoek gedaan naar radarverstoring, voor vier windturbinetypen blijkt uit onderzoek dat de verstoring van de radar onder de door het Ministerie van Defensie toegestane maximale reductie blijft (zie paragraaf 4.3.6 Radarverstoring). Omdat er windturbinetypen zijn die passen binnen de bouwregels maar op dit moment nog niet zijn toegestaan door het Ministerie van Defensie, vanwege radarverstoring, zijn deze typen in de specifieke gebruiksregels uitgesloten.
In het artikel is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bevoegd gezag om bij het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van deze specifieke gebruiksregel. Als voorwaarde is opgenomen dat er een positief advies over radarverstoring ingewonnen dient te worden bij het Ministerie van Defensie.
Nadere eisen
Om de gelijkvormigheid van de windturbines te kunnen garanderen is de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om hieraan nadere eisen te stellen.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Het omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden uit het vigerende bestemmingsplan, die te maken hebben met de landschaps- en natuurwaarden, zijn overgenomen in het onderhavige plan. Het omgevingsvergunningstelsel geldt voor werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde. Het omgevingsvergunningstelsel geldt niet voor werkzaamheden in het kader van het plaatsen van de windturbines; de mogelijke effecten van de aanleg zijn al in voldoende mate getoetst zodat een omgevingsvergunning daarvoor niets toevoegt.
Verkeer (Artikel 5)
De nieuwe ontsluitingsweg die aansluit op de Groeneweg en de ontsluitingsweg van de Rolleplaatweg hebben de bestemming Verkeer.
Water (Artikel 6)
De bestaande watergang ten zuiden van de beoogde onderhoudsweg heeft de bestemming 'Water'.
3.4.4 Algemene regels
In de algemene regels (Artikel 7 t/m Artikel 11) zijn de antidubbeltelregel, algemene wijzigingsregels, uitsluiting aanvullende werking en de overige regels opgenomen. Verder is er een aanduidingsregel voor de vrijwaringszone opgenomen die de vrije overslag van de rotorbladen van de windturbines zeker stelt. Tot slot is ook een gebiedsaanduiding met bijbehorende regels opgenomen voor de luchtvaartverkeerzone Toetsingsvlak defensieradar van het Ministerie van Defensie en de geluidzone industrielwaai van het ten zuiden van het plangebied gelegen bedrijventerrein.
Een nadere toelichting verdient het artikel Algemene wijzigingsregels (Artikel 9). In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om windturbines te plaatsen met een grotere rotordiameter als in de bouwregels bij direct recht is toegestaan. Hiervoor geldt als voorwaarde dat er geen onaanvaardbare radarverstoring plaatsvindt van het over het plangebied gelegen Toetsingsvlak defensieradar van het Ministerie van Defensie. De maximale rotordiameter van windturbines bedraagt na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 112 m.
3.4.5 Overgangsrecht en slotregel
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.
3.5 Conclusie
Gelet op de onderbouwing van de locatiekeuze en de resultaten van het MER Windparken Oud Dintel waarin de mogelijke effecten van de beoogde windturbines zijn onderzocht wordt geconcludeerd dat er met de uitvoering van het voorliggende plan sprake is van een goede ruimtelijke situatie.
Hoofdstuk 4 Onderzoek En Planmer
4.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond en moet in het plan worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. In elke paragraaf wordt achtereenvolgens een samenvatting van het toetsingskader gegeven gevolgd door een korte beschrijving van de beoogde ontwikkeling in relatie tot het betreffende milieuaspect. Vervolgens wordt de conclusie van het onderzoek vermeld en de aanvaardbaarheid van het plan. Voor de sectorale aspecten die tevens zijn onderzocht in de bijbehorende milieueffectrapportage (MER) geldt dat de resultaten en conclusies zijn gebaseerd op de informatie uit het MER. Voor een uitgebreide beschrijving van de (technische) onderzoeken wordt verwezen naar het MER Windparken Dintel. Het MER zal separaat ter inzage worden gelegd voor inspraak, tegelijkertijd met het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Planmer, Projectmer En Mer-beoordeling
Toetsingskader
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in:
- een mer-plicht voor plannen (planMER);
- een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer).
Het doel van de milieueffectrapportages (planMER en projectmer) is ervoor te zorgen dat milieuaspecten volwaardig worden meegenomen in de besluitvorming. Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of een project.
Een planMER moet worden opgesteld:
- als het bestemmingsplan het kader vormt voor een toekomstig besluit over een mer-(beoordelings)plichtige activiteit (opgenomen in onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994); of
- voor het plan een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet).
Het planMER beschrijft de milieugevolgen van de activiteit(en) en alternatieven op globaal niveau. Van het voornemen een planMER op te stellen wordt openbaar kennis gegeven. De betrokken bestuursorganen worden geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van de planMER. Het planMER wordt gelijktijdig met het ontwerpplan, waaraan het gekoppeld is, ter inzage gelegd.
Een projectMER moet worden opgesteld:
- als het bestemmingsplan direct een project mogelijk maakt dat valt in een van de categorieën activiteiten die zijn opgenomen in bijlage 1 onderdeel C bij het besluit MER; of
- als het bevoegd gezag op basis van een mer-beoordeling tot het besluit komt dat een projectmer moet worden opgesteld voor het verlenen van de omgevingsvergunning.
Een mer-beoordeling moet worden opgesteld voor de in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. onderscheiden besluiten waarmee activiteiten in datzelfde onderdeel D mogelijk worden gemaakt. Per 1 april 2010 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De belangrijkste wijziging voor de realisatie van windturbines is dat de onderscheiden drempelwaarden in de D-lijst bij het Besluit mer niet langer een absolute maar een indicatieve werking hebben. Dat betekent dat ook bij windturbineparken met een omvang van minder dan 15 MW moet worden beoordeeld of er sprake is van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu. Dit kan ertoe leiden dat ook bij projecten onder de drempelwaarde van 15 MW moet worden beoordeeld of een mer-beoordelingsprocedure of een projectmer-procedure moet worden doorlopen. De mer-beoordelingsplicht is in dit geval gekoppeld aan de omgevingsvergunning.
Procedure
De realisatie van minimaal 5 en maximaal 6 windturbines op de locatie ten noorden van de Dintel is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan vormt het kader voor een mer-beoordelingsplichtige activiteit, te weten de oprichting van één of meer met elkaar samenhangende installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie met een gezamenlijk vermogen van meer dan 15 MW (D 22.2). Het mer-beoordelingsplichtige besluit betreft in dit geval het besluit tot verlenen van de omgevingsvergunning.
Aan het bestemmingsplan is een gecombineerd plan- en projectmilieueffectrapport verbonden. De planMER-plicht volgt uit de mer-regelgeving; de projectmer-procedure wordt vrijwillig doorlopen. Omdat er sprake is van samenhang tussen de drie initiatieven is het MER opgesteld voor het totale Windpark Dintel. De resultaten worden in het milieueffectrapport echter zo gepresenteerd dat deze ook voor de afzonderlijke windparken te gebruiken zijn.
Het bestemmingsplan wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bestemmingsplan en het MER worden gelijktijdig ter inzage gelegd, zowel in de voorontwerpfase als in de ontwerpfase. In onderstaande tabel wordt de procedure voor het plan/projectMER en het bestemmingsplan in het kort weergegeven.
Tabel 4.1 Procedurestappen openbare voorbereiding MER en bestemmingsplan
fase | mer-procedure | bestemmingsplan |
Reikwijdte en detailniveau | - openbare kennisgeving van wijze waarop mer-procedure wordt doorlopen - aangeven wie zienswijzen in mag dienen op voornemen tot voorbereiden plan | |
raadpleging adviseurs + betrokken bestuurdorganen over reikwijdte en detailniveau MER - vormvrij maar in het algemeen ahv een Notitie Reikwijdte en Detailniveau - eventueel vrijwillig advies Commissie m.e.r. | ||
Opstellen MER | opstellen MER | opstellen voorontwerpbestemmingsplan |
Afronding mer-procedure | terinzagelegging MER, advies bestuursorganen + advies Commissie m.e.r. | terinzagelegging voorontwerpbestemmingsplan |
Afronden bestemmingsplan- procedure | beantwoording inspraak en overleg en opstellen ontwerpbestemmingsplan | |
terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan | ||
beantwoording zienswijzen en vaststellen bestemmingsplan | ||
bekendmaken bestemmingsplan |
Onderzoek
Op de omgevingsvergunningaanvraag voor een windturbinepark met een gezamenlijk vermogen van 15 MW of meer is op grond van het Besluit MER de mer-beoordelingsplicht van toepassing. Voor het bestemmingsplan waarmee een windpark van meer dan 15 MW mogelijk wordt gemaakt geldt daarnaast de planMER-plicht. Het gezamenlijk vermogen van Windpark Oud Dintel bedraagt circa 15 MW. Gelet op de samenhang tussen de effecten van de drie initiatieven Dintel-Raedthuys, Dintel-Surveycom en Dintel-Suiker Unie en de totale omvang van het Windpark Dintel hebben de initiatiefnemers er echter voor gekozen om vrijwillig een projectMER op te stellen.
Reikwijdte en detailniveau
De m.e.r.-regelgeving bepaalt dat in een planMER en projectMER de redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven worden opgenomen. De notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het plan- en projectMER Windparken Dintel (toen nog aangeduid met de term Startnotitie) heeft van 8 oktober tot en met 26 november 2010 ter inzage gelegen. Tevens zijn de betrokken bestuursorganen en overlegpartners geraadpleegd. De beantwoording van deze zienswijzen heeft geleid tot de kadernotitie MER Windpark Dintel.
Vertaling MER in bestemmingsplan
In het MER zijn vier alternatieven onderzocht die zich van elkaar onderscheiden door de toepassing van een andere windturbine klasse (grote of kleine rotor) en door de locatie (binnendijks of buitendijks). Het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) bestaat uit een binnendijkse opstelling met 6 windturbines uit de kleine windturbineklasse omdat dit alternatief minder negatief scoort op enkele aspecten zoals slagschaduw. Op het thema landschap wordt de invloed van de grote en de kleine windturbineklassen overigens gelijk beoordeeld. Wanneer de energieopbrengst in verhouding tot de investering (inclusief de vermeden CO2-emissies) wordt meegewogen in de totaalbeoordeling, bestaat het MMA uit een binnendijkse opstelling van 5 windturbines met een grote rotordiameter (tot 112 m). Een opstelling met 5 windturbinetypen met een grotere rotordiameter vormt tevens het voorkeursalternatief. Uit het radarverstoringsonderzoek blijkt echter dat nog niet alle windturbinetypen met een grote rotordiameter kunnen worden toegestaan vanwege een te grote verstoring van defensieradar. Het voorkeursalternatief is daarom afgestemd op de windturbinetypen waarvoor uit radarverstoringsonderzoeken is gebleken dat deze geen belemmering vormen. Voor overige typen is een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid opgenomen om windturbines met een rotordiameter van maximaal 112 m mogelijk te maken nadat is aangetoond dat er geen onaanvaardbare radarverstoring plaatsvindt.
In de navolgende paragrafen wordt per aspect aangegeven wat de (milieu)effecten zijn van het te ontwikkelen windturbinepark. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de beoordeling die heeft plaatsgevonden in het MER Windparken Dintel. De gevolgen worden getoetst aan de geldende normstelling en het geldende beleid. De effecten van eventuele maatregelen worden daarbij beschreven. Voor een volledige beschrijving van de onderliggende onderzoeken wordt verwezen naar het MER dat als separate bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd.
4.3 Toetsing Milieueffecten
4.3.1 Ecologie
Beleid en normstelling
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Figuur 4.1 laat de ligging van het plangebied (de 5 turbines ten noorden van de Dintel) zien ten opzichte van Natura 2000 en de EHS.
Natura 2000
Het plangebied ligt binnen een straal van 3 km van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het betreft het gebied Krammer/Volkerak. In de wijdere omgeving van het plangebied is het Natura 2000-gebied Hollands Diep aanwezig. Voor beide gebiedsinstandshoudingsdoelstellingen geldt dat de ontwikkeling van een windturbinepark van invloed kan zijn op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Krammer-Volkerak
Er is geen effect van realisering van de Windparken Dintel op de habitattypen en soorten waarvoor het Krammer-Volkerak is aangewezen. Voor de noordse woelmuis (soort van Bijlage II van de Habitatrichtlijn) wordt gezien zijn beperkte actieradius geen effect verwacht. Van de broedvogels waarvoor het Krammer-Volkerak is aangewezen hebben alleen de bruine kiekendief en de kleine mantelmeeuw mogelijk een binding met het plangebied. Het plangebied ligt voor beide soorten binnen de actieradius en biedt voor beiden geschikt foerageerbiotoop. Het verlies aan oppervlakte leefgebied ten opzichte van het totale leefgebied van deze soorten is uiterst klein, zodat negatieve effecten hiervan op de lokale populatie kunnen worden uitgesloten.
Van alle niet-broedvogels waarvoor het Krammer-Volkerak is aangewezen heeft alleen de grauwe gans een binding met het plangebied. Het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak heeft voor de grauwe gans een instandhoudingsdoel (seizoensgemiddelde van 2.100 exemplaren). Aangezien het voor de grauwe gans slechts om 1-2 aanvaringslachtoffers op jaarbasis gaat, hetgeen verwaarloosbaar is ten opzichte van de gehele populatie van het Krammer-Volkerak, kunnen effecten op het instandhoudingsdoel worden uitgesloten. Ook van realisatie van de afzonderlijke windparken (SurveyCom, Raedthuys & Suiker Unie) wordt in dit verband geen effect verwacht.
Daarnaast wordt ook geen effect verwacht van realisering van de Windparken Dintel (als geheel) op de broedvogels van het Krammer-Volkerak waarvoor de populatie in het gehele Deltagebied beschermd is. De zwartkopmeeuw en de kluut zijn in recente jaren (incidenteel) als broedvogel vastgesteld op het terrein van de suikerfabriek. De dichtheden van deze soorten zijn dusdanig laag dat effecten van plaatsing van de turbines verwaarloosbaar zullen zijn. Dit geldt ook met inachtname van de autonome ontwikkelingen. Voor wat betreft de aspecten met betrekking tot 'natuurschoon' is de verwachting dat zichtlijnen in het reeds door windturbines gekenmerkte gebied niet zullen worden aangetast. Daarnaast is het relevant te vermelden dat de Natuurbeschermingswet onlangs op een aantal punten is gewijzigd in de Crisis- en herstelwet. Voor Beschermde Natuurmonumenten is een verlicht beschermingsregime vastgesteld. Dit houdt onder andere in dat niet langer hoeft te worden getoetst of handelingen significant negatieve effecten kunnen hebben op de wezenlijke kenmerken (waaronder 'natuurschoon') van een Beschermd Natuurmonument (Ministerie van LNV, 2010). Aangezien dit verlichte beschermingsregime ook van kracht is voor Natura 2000-gebieden die voorheen Beschermd Natuurgebied waren zal alleen getoetst worden aan de instandhoudingsdoelen van het Krammer-Volkerak.
Het Hollands Diep
Realisering van de Windparken Dintel zal niet leiden tot effecten op de habitattypen en soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn, waarvoor het Hollands Diep is aangewezen. Het Hollands Diep is niet aangewezen op grond van het voorkomen van broedvogels. Onder de niet-broedvogels waarvoor dit gebied is aangewezen zijn geen soorten die een binding hebben met het plangebied. Voor wat betreft de aspecten met betrekking tot 'natuurschoon' geldt dezelfde redenering als hierboven beschreven voor het Krammer-Volkerak.
Conclusie
Op grond van voorgaande kan geconcludeerd worden dat de geplande Windparken Dintel, ongeacht de opstellingsvariant, geen effect hebben op het Beschermd Natuurmonument/Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak en/of het Natura 2000-gebied Hollands Diep.
Cumulatieve effecten
De ontwikkeling van het Agro & Food Cluster leidt tot verlies van habitat van broedvogels en foerageergebied van niet-broedvogels. Realisatie van het AFC Nieuw Prinsenland heeft dus negatieve effecten voor vogels bovenop de effecten van de Windparken Dintel. Aangezien de turbines van de initiatieven van SurveyCom en Suiker Unie binnen het plangebied van het AFC Nieuw Prinsenland vallen, zullen de additionele effecten van het Agro & Food Cluster 'slechts' licht negatief zijn ten opzichte van de effecten van dit afzonderlijke windpark.
De ontwikkelingen op het terrein van de suikerfabriek (naast de ontwikkeling van het AFC Nieuw Prinsenland) leiden hooguit tot enige verstoring van vogels. Naar verwachting zal dit maximaal leiden tot een licht negatief effect bovenop de effecten van de Windparken Dintel.
De werkzaamheden voor de doortrekking van de A29 vinden plaats ten zuidwesten van het plangebied. Dit zal leiden tot enige verstoring van vogels. In de omgeving zijn voldoende uitwijkmogelijkheden voor vogels waardoor de effecten gering zullen zijn. Naar verwachting heeft realisering van de A4 Dinteloord - Bergen op Zoom geen aantoonbaar negatief effect bovenop de effecten van de Windparken Dintel.
De ontwikkelingen met betrekking tot waterberging en verzilting op het Volkerak-Zoommeer vinden op een dusdanige afstand van het plangebied plaats dat eventuele additionele negatieve effecten op vogels te verwaarlozen zijn.
EHS
De locatie van de windturbines maakt geen onderdeel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De rivier de Dintel, met de bijbehorende oevers, maakt wel onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De rivier vormt een natte verbindingszone.
Er is geen sprake van directe aantasting van EHS/GHS-gebieden, omdat de turbines buiten deze gebieden worden geplaatst. Gezien de omvang en aard van de effecten wordt ook niet verwacht dat ze de natuurwaarden van de omliggende EHS/GHS-gebieden beïnvloeden. Ten gevolge van geluidsoverlast zullen mogelijk enkele broedparen van de kleine karekiet (die voornamelijk broedt in het riet langs de Dintel) verdwijnen. Deze soort is echter geen doelsoort voor de Dintel. Ten aanzien van slachtoffers onder vogels zijn de effecten beperkt (zie onder gebiedsbescherming). De Dintel (behorend tot het natuurdoeltype 'beek, rivier of waterloop met natuurvriendelijke oevers') heeft met name een functie als ecologische verbindingszone en kent geen specifieke doelsoorten onder vogels. Ook voor het bos ten oosten van de Rolleplaatweg (natuurdoeltype 'multifunctioneel bos') zijn in het Streekplan Noord-Brabant (2002) geen vogels als doelsoort genoemd. De westzijde van het dijklichaam aan de grens van de vloeivelden is in het kader van de EHS aangewezen, met als natuurdoeltype 'bloemrijk grasland', waar onder vogels de doelsoorten grutto en kwartel bij horen. Deze soorten komen door de huidige ongeschiktheid van het habitat echter niet voor op deze dijk en zullen daardoor ook niet verstoord worden door realisering van de Windparken Dintel. Doelsoorten voor bovengenoemde gebieden binnen andere soortgroepen dan vogels (bijvoorbeeld vissen- of plantensoorten), hebben allen een actieradius die grotendeels beperkt is tot het betreffende aangewezen EHS/GHS-gebied. Voor deze soorten zullen de functies van de aangewezen gebieden dan ook niet beïnvloed worden door de realisering van de Windparken Dintel.
Compensatie
Ter plaaste van de rivier de Dintel en de bijbehorende oevers vindt als gevolg van de geluidbelasting van de beoogde windturbines verstoring plaats. Vanwege deze verstoring van de EHS is er sprake van een compensatieplicht op basis van de provinciale Verordening ruimte. In het MER is bepaald dat het verstoorde EHS-areaal een oppervlakte van 4.600 m² heeft. Op grond van het provinciale beleid dient een derde van dit areaal gecompenseerd te worden. Daarvoor is een natuurcompensatieplan opgesteld. Meer informatie over de omvang van de verstoring en de compensatie is te vinden in het natuurcompensatieplan dat is opgenomen in Bijlage 4.
Soortenbescherming
In het plangebied zijn slechts weinig beschermde soorten aanwezig. Mogelijk vindt verstoring plaats van algemene soorten zoals mol, haas en bruine kikker. Dit zijn echter allen lichtbeschermde ('tabel 1')-soorten. Door de beperkte oppervlakte van de werkzaamheden zal er geen sprake zijn van aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de regionale populaties.
Voor het door Raedthuys beoogde windpark zijn tevens nauwelijks effecten op vleermuizen te verwachten gezien de openheid van het landschap en lage beschikbaarheid aan geschikt foerageergebied. Het plaatsen van 5 of 6 windturbines zal niet tot nauwelijks verschil uitmaken in effecten op vleermuizen. Eventuele verschillen in effecten tussen de varianten met grote en kleine rotor zijn te verwaarlozen.
Conclusie
De effecten van de beoogde windturbines in het plangebied op de omliggende Natura 2000-gebieden zijn zeer gering. Significante effecten kunnen geheel worden uitgesloten.
Ten aanzien van de nabijgelegen EHS treedt een lichte verstoring op; dit verstoorde areaal wordt op grond van de provinciale verordening gecompenseerd. De effecten op wettelijk beschermde soorten zijn zeer gering en betreft alleen licht beschermde soorten; een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet vereist.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en het provinciale natuurbeleid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
4.3.2 Landschap en archeologie
Beleid en normstelling
Monumentenwet 1988
De Monumentenwet 1988 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Het gebied waarin het plangebied is gelegen wordt getypeerd als het open zeekleigebied van West-Brabant. Er is geen specifiek beleid voor landschap in het plangebied en de directe omgeving.
Onderzoek
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied waarover geen archeologische gegevens bekend zijn. Dat betekent dat er bij ingrepen een bodemarcheologisch onderzoek zou moeten plaatsvinden om na te gaan of er sprake is van een archeologische waarde. De effecten van windturbines zijn op de bodem echter gering. De fundering zal niet dieper dan 2 m ten opzichte van het maaiveld komen te liggen. Alleen de heipalen gaan dieper de grond in. In verband met de beperkte verstoringsdiepte wordt het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Monumentenwet melding te maken bij het Meldpunt Archeologische Bodemvondsten van de provincie Noord-Brabant.
In het MER zijn de effecten op het landschap beoordeeld. Deze effecten zijn uitgedrukt in termen van invloed op de landschappelijke structuur, op de rust, op de openheid en op de recreatieve mogelijkheden nabij de Dintel. Vanuit het oogpunt van landschappelijke structuur heeft de ontwikkeling van het totale windpark of van Windpark Oud Dintel als afzonderlijk windpark een minder negatief effect op het landschap dan overige onderzochte varianten. De totale ontwikkeling van het windpark draagt wel bij aan een grotere aantasting van de rust en de openheid van het gebied. Daarbij hebben windturbines uit de kleine windturbineklasse een minder negatief effect dan windturbines uit de grote windturbineklasse. Daar staat tegenover dat de windturbines uit de grote windturbineklasse een hogere elektriciteitsopbrengst en meer vermeden CO2-emissies hebben.
Uit het MER volgt dat de effecten op het landschap minder nadelig zijn als de te realiseren windturbines in het totale windpark, binnen en buiten het plangebied, in dezelfde windturbineklasse vallen. Vanwege deze uitkomst is in het plan een nadere eis opgenomen betreffende de maximale rotordiameter van windturbines in verband met de gewenste uniformiteit binnen het windpark en de mogelijke landschappelijke effecten.
Op verzoek van omwonenden zijn aanvullende visualisaties gemaakt van het windparken Dintel vanaf de Slobbegorsedijk en de Kwartiersedijk. De rapportage 'Fotovisualisaties van de op te richten windpark met windturbines van het type Vestas V90 en Vestas V112 langs de Dintel in de gemeenten Steenbergen en Moerdijk' is als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Op grond van de Verordening Ruimte Noord-Brabant, alsmede op basis van de Structuurvisie Moerdijk 2030 en de Nota Kostenverhaal gemeente Moerdijk, geldt het volgende: de uitvoering van bestemmingsplannen die voorzien in ruimtelijke ontwikkelingen die een aantasting van het landschap betekenen moeten gepaard gaan met een verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden. Omdat hier de maatregelen voor verbetering van de kwaliteit van het landschap in gezamenlijkheid met overige initiatieven in de omgeving worden opgepakt, wordt ten behoeven van het landschap, in overeenstemming met de verordening, de visie en de nota, een financiële bijdrage gedaan in het fonds ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Moerdijk. In Hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de afspraken over deze financiële bijdrage in verband met een kwaliteitsverbetering.
Conclusies
Voor het plangebied ontbreekt informatie over de archeologische verwachtingswaarde. Gelet op de beperkte verstoringsdiepte van de beoogde windturbines wordt een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen onaanvaardbare effecten voor het landschap en de belevingswaarde van het landschap. Wel wordt conform de provinciale Verordening Ruimte een bijdrage geleverd aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, in dit geval door middel van een bijdrage aan het gemeentelijk fonds ruimtelijke ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat de aspecten landschap en archeologie de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
4.3.3 Bodem en grondwater
Normstelling en beleid
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Bodem
Het bestemmingsplan maakt geen functies mogelijk waar mensen langdurig verblijven. Ook worden geen bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt met een potentieel bodembedreigend karakter. Vanuit dat oogpunt is een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem niet noodzakelijk. Wel dient te worden aangetoond dat er geen sprake is van ernstige verontreinigingen. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van de rivier de Dintel. De dijk ten noorden van de Dintel, parallel aan het plangebied, vormt een historische lijn met een hoge waarde. Het gebied binnen de dijk, ten noorden ervan, is in het verleden enkel gebruikt voor agrarische doeleinden. Het is daarom goed mogelijk dat er verhoogde concentraties in de bovengrond en ondergrond voorkomen van stoffen die zijn gerelateerd aan het agrarisch gebruik. Er is echter geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is geweest van bodembedreigende activiteiten die hebben geleid tot ernstige verontreinigingen.
Grondwater
De windturbines worden op heipalen geplaatst en krijgen een betonnen fundering. De grondwaterstand wordt niet of nauwelijks beïnvloed door de verspreid aanwezige bouwwerken en verhardingen omdat het hemelwater direct naast de verharding in de bodem infiltreert.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.3.4 Water
Waterbeheer en watertoets
In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand.
Het waterbeheer in het plangebied wordt gevoerd door het Waterschap Brabantse Delta. In het kader van de watertoets wordt over onderhavig bestemmingsplan en de uitgangspunten overleg gevoerd met de waterbeheerder. Vervolgens worden de aandachtspunten en opmerkingen van het Waterschap Brabantse Delta verwerkt in het plan.
Toetsingskader
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.
Rijksbeleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
De Nationale Handreiking Watertoets 3 is in juli 2009 vastgesteld. Door de komst van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening klopte de informatie in handreiking 2 niet meer. Deze handreiking is, ten opzichte van de Handreiking Watertoets 2, aangepast aan en aangevuld met de nieuwste inzichten en ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de aanpassingen aan de evaluatie watertoets 2006, de Wet ruimtelijke ordening (1 juli 2008) en het ontwerp Nationaal Waterplan. De Handreiking Watertoetsproces 3 geeft een algemene beschrijving van het gedachtegoed achter het watertoetsproces, de wettelijke verankering, de verschillende rollen en producten in het licht van de vernieuwde wetgeving en beleidsafspraken.
Het Nationaal Waterplan 2010 is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze wet heeft negen waterrelevante wetten samengevoegd (de Wet verontreiniging oppervlaktewater, Wet Verontreiniging Zeewater, Grondwaterwet, Wet Droogmakerijen en Indijkingen, Wet op de Waterkering, Wet Beheer Rijkswaterstaatwerken, Wrakkenwet en Waterstaatswet). Daarnaast wordt de regeling waterbodems uit de Wet Bodembescherming opgenomen in de nieuwe Waterwet. Het wetsvoorstel regelt niet alles. Bepaalde onderwerpen dienen nader uitgewerkt te worden in onderliggende regelgeving: het Waterbesluit (algemene maatregel van bestuur), de Waterregeling (een ministeriële regeling) of in de verordeningen van waterschappen en provincies.
Provinciaal beleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) staan de doelen en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem van Waterschap Brabantse Delta. Knelpunten in het watersysteem zullen samen met gemeenten worden aangepakt en er zullen afspraken worden gemaakt om water te bergen en overstroming te voorkomen. Het nieuwe waterbeheerplan bevat minder details en biedt daardoor meer ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.
In de Beleidsregel Hydraulische Randvoorwaarden geeft het Waterschap aan hoe het dagelijks bestuur omgaat met zijn bevoegdheid als waterbeheerder hydraulische normen te stellen aan ingrepen die effecten hebben op het watersysteem. In de beleidsregel zijn de technische voorwaarden vastgelegd die worden gehanteerd bij de beoordeling van ingrepen in het watersysteem. Randvoorwaarden zijn bijvoorbeeld: voldoende hoeveelheid berging om het water niet versneld af te voeren, voldoende afmetingen van sloten om wateroverlast te voorkomen, nadere definiëring van het begrip 'water neutraal bouwen' en dergelijke. Hierbij is eveneens aansluiting gezocht bij de beginselen uit het NBW.
Waterschapsbeleid
De Keur (2005) maakt het mogelijk dat het Waterschap Brabantse Delta haar taken als waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met regelgeving (gebods- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatswerken. Er kan een ontheffing van de in de Keur vastgelegde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit toch te mogen uitvoeren. Als het Waterschap daarin toestemt wordt dat geregeld in een Keurvergunning.
De Strategische Nota 2006-2009 (2006) formuleert de wateropgaven en ambities in het beheersgebied van de Brabantse Delta en vertaalt deze naar een uitvoeringsprogramma en realisatiestrategie. De Nota is een aanvulling op het Waterbeheersplan II.
Het nieuwe Waterbeheerplan 2010-2015 is op 9 december 2009 vastgesteld. In dit plan staan de doelen en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem. Het nieuwe waterbeheerplan bevat minder details en biedt daardoor meer ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Het Waterschap werkt aan een beter watersysteem, voor mensen en voor flora en fauna. Het watersysteem moet robuuster worden: veiliger, minder kwetsbaar voor regenval en droogte, schoner, natuurlijker en beter toegankelijk voor recreanten. Deze thema's pakt het Waterschap in samenhang aan, omdat een integrale aanpak meerwaarde oplevert voor het resultaat. In het waterbeheerplan staan de doelen en de noodzakelijke ingrepen. Bij de keuze daarvan heeft het Waterschap een afweging gemaakt tussen belangen van boeren, bedrijven, burgers, natuurbeheerders en andere partijen.
Gemeentelijk beleid
De visie van het Waterplan Moerdijk 2009-2015 luidt: 'een robuust watersysteem van voldoende kwaliteit en veiligheid dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om het Moerdijkse grondgebied en dat nu en in de toekomst voldoet aan de wettelijke verplichtingen en beleidsregels'.
Verdeeld over een aantal thema's is in dit waterplan de visie op het toekomstig watersysteem in Moerdijk uitgewerkt. Per thema is een toekomstbeeld geformuleerd. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn dat:
- water geen gevaar oplevert;
- het watersysteem geschikt is voor de functies die het moet vervullen;
- alle elementen van het watersysteem in samenhang worden beschouwd;
- water een grotere rol krijgt in ruimtelijke ontwikkelingen;
- iedereen zijn steentje bijdraagt.
Onderzoek
Het plan maakt de toename van verhard oppervlak mogelijk als gevolg van de aanleg van opstelplaatsen bij de windturbines en de bouw van de mastvoeten en funderingen. Deze toename bedraagt in totaal meer dan 2.000 m². Er vindt echter geen versnelde afvoer plaats omdat het hemelwater afstroomt naar maaiveld. Compensatie van de toename van verhard oppervlak is daarom niet noodzakelijk. In de vergunningenfase wordt beoordeeld of er bepaalde typen (half)verharding kunnen worden aangebracht.
De waterkwaliteit mag niet negatief worden beïnvloed door milieubedreigende stoffen. Als gevolg van het initiatief wordt geen afvalwater op oppervlaktewater geloosd. Voor de bouw van de windturbines wordt gebruikgemaakt van duurzame bouwmaterialen (dus geen zink, koper, lood en PAK's-houdende materialen) die niet uitlogen, of worden de bouwmaterialen voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan. Op deze manier wordt diffuse verontreiniging van (grond)water voorkomen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie. Er wordt aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer voldaan.
4.3.5 Woon- en leefklimaat
Inleiding
Voor de beoordeling van de effecten op het woon- en leefklimaat wordt onderscheid gemaakt in de aspecten geluidshinder, schaduwwerking, lichthinder en externe veiligheid. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens het toetsingskader geschetst, wordt een beschrijving gegeven van de beoogde ontwikkeling in relatie tot het betreffende aspect en worden conclusies getrokken ten aanzien van de aanvaardbaarheid van het project. Voor een uitgebreide beschrijving van de effecten van de ontwikkeling wordt verwezen naar de onderzoeken bij het MER Windparken Dintel.
Geluid
Beleid en normstelling
Een windturbinepark wordt gezien als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Met de wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) per 1 januari 2011 geldt voor windturbines een nieuw toetsingskader voor geluid. Tevens is een gewijzigd meet- en rekenvoorschrift gepubliceerd. Op grond van het gewijzigde besluit geldt voor alle windturbines de Lden dosismaat met 47 Lden als norm voor de etmaalperiode en 41 Lden als norm voor de nachtperiode (jaargemiddeld). Indien voldaan wordt aan de norm van ten hoogste 47 Lden, zal bij een turbine die in vol bedrijf is de 41 Lnight slechts bij uitzondering overschreden worden. De systematiek van het Activiteitenbesluit brengt met zich mee dat het bevoegd gezag in bijzondere lokale omstandigheden, bijvoorbeeld in stiltegebieden, verdergaande bescherming kan bieden via maatwerkvoorschriften.
Onderzoek
Ten behoeve van Windparken Dintel is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Van Grinsven Advies. Het onderzoek is uitgevoerd voor de winturbinetypen Vestas V90 en V112. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woningen in de omgeving van het windpark Dintel aan de norm van 47 Lden voor de etmaalperiode en 41 Lnight voor de nachtperiode wordt voldaan. Voor de onderzochte typen hoeven geen maatregelen te worden getroffen. Daarmee is de kans groot dat ook bij plaatsing van een ander type windturbine aan de geluidnormen kan worden voldaan. De beide typen van Vestas hebben namelijk een grotere bronsterkte dan overige typen windturbines die op de markt beschikbaar zijn.
Ter plaatse van de woningen aan de Groeneweg 2 en 4 kan naar verwachting niet aan de geluidsnorm worden voldaan. Deze woningen behoren toe aan mede-initiatiefnemers van het windpark en zijn daarmee woningen behorende bij de inrichting zoals is aangegeven in het Activiteitenbesluit. Deze woningen worden daarom niet aangemerkt als (geluids)gevoelige objecten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel inzicht gegeven in de geluidssituatie ter plaatse van deze woningen. Er zijn aanvullende akoestische berekeningen uitgevoerd, zowel voor de geluidbelasting van de beoogde windturbines binnen de eigen inrichting als voor de cumulatieve geluidbelasting van alle beoogde windturbines in de omgeving. Uit de aanvullende akoestische berekeningen, die zijn opgenomen in Bijlage 5, blijkt dat ter plaatse van de woningen aan de Groeneweg 2 en 4 sprake is van een geluidbelasting van 49 dB Lden en 43 dB Lnight als gevolg van de eigen windturbines. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt maximaal 50 dB Lden en 44 dB Lnight. Er is daarmee sprake van een redelijk geluidklimaat ter plaatse van de woningen. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat daarmee niet aan de binnenwaarde voor geluid wordt voldaan. Bij een normale gevelwering van circa 20 dB wordt kan nog steeds aan de binnenwaarde van 33 dB (afgeleid van de binnenwaarde van 35 dB(A)) worden voldaan. Vanuit het oogpunt van geluid is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Zowel voor het windturbinetype V90 als V112 kan ter plaatse van geluidsgevoelige bestemmingen aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit worden voldaan. In de berekeningen is rekening gehouden met de geluidsbelasting van het totale Windpark Dintel. Omdat overige windturbinetypen geen grotere bronsterkte hebben dan de beide typen van Vestas, zal ook bij de ontwikkeling van overige typen aan de geluidsnormen kunnen worden voldaan. Bij vergunningverlening wordt onderbouwd of nieuwe geluidsberekeningen, indien het te bouwen windturbinetype afwijkt van de onderzochte typen, noodzakelijk zijn.
Schaduwwerking
Beleid en normstelling
Schaduweffecten van draaiende windturbines (slagschaduw) kunnen hinder en gezondheidsklachten veroorzaken. De flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van de blootstelling zijn van invloed op de mate van hinder die kan worden ondervonden. Het is bekend dat flikkerfrequenties tussen 2,5 en 14 Hz als erg storend worden ervaren. Ook bij de normstelling ten aanzien van schaduwwerking wordt aangesloten bij de normstelling van het Activiteitenbesluit. In de Regeling algemene regels inrichtingen milieubeheer is opgenomen dat een windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening indien de schaduw meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten valt op een gevoelige bestemming en indien de afstand tussen de windturbine en de woning of andere slagschaduwgevoelige bestemming minder dan 12x de rotordiameter bedraagt. Dit is een norm die meerdere interpretaties mogelijk maakt omdat slagschaduw gedurende minder dan 20 minuten aanvaardbaar wordt geacht buiten de genoemde 17 dagen met meer dan 20 minuten slagschaduwhinder. Ook hoeft de hinderduur boven de 20 minuten kennelijk niet te worden beperkt.
Onderzoek
De normstelling ten aanzien van slagschaduwhinder is in het onderzoek van Van Grinsven omgezet naar een maximale gemiddelde hinderduur van 10 uren per jaar. Dit is een strenge interpretatie van de norm. Uit het schaduwhinderonderzoek dat door Van Grinsven Advies is uitgevoerd blijkt dat bij de realisatie van Windparken Dintel planmaatregelen nodig zijn om aan de norm te kunnen voldoen. Bij de omgevingsvergunningaanvraag zal een voorstel voor een automatische stilstandregeling worden opgenomen. De stilstandregeling zorgt ervoor dat de rotor van drie turbines wordt stilgezet op de momenten waarop slagschaduwhinder kan optreden. In de besturing van de turbines worden daarvoor blokken van dagen en tijden geprogrammeerd waarop potentiële schaduw kan optreden. Als gevolg van de geprogrammeerde stilstand bedraagt de jaarlijkse hinderduur ter hoogte van elke afzonderlijke woning minder dan 10 uren per jaar. De stilstandregeling gaat naar verwachting gepaard met een gemiddeld opbrengstverlies van 0,2 tot 0,5% per windturbine die onder de stilstandregeling valt.
Gezien het maximale toerental en het aantal van 3 rotorbladen liggen de passeerfrequenties van rotorbladen tussen de 0,3 en 0,9 Hz. Deze frequenties worden niet als erg storend ervaren. Frequenties van meer dan 2,5 Hz komen niet voor.
Conclusie
Door een stilstandregeling toe te passen wordt voldaan aan de regels voor schaduwhinder. Het aspect slagschaduwhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Lichthinder
Beleid en normstelling
In de Regeling behorende bij het Activiteitenbesluit is bepaald dat lichtschittering bij het in werking hebben van windturbines wordt voorkomen of zoveel mogelijk wordt beperkt door toepassing van niet-reflecterende materialen of coatinglagen. Het meten van reflectiewaarden vindt plaats overeenkomstig NEN 2813 of een gelijkwaardige meetmethode.
Onderzoek en conclusie
Lichtschittering als gevolg van de reflectie van de zon op de rotorbladen komt bij moderne windturbines nauwelijks voor, aangezien tegenwoordig standaard een antireflectielaag wordt aangebracht.
Externe veiligheid
Toetsingskader
Het Activiteitenbesluit geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Uit het Besluit volgt dat het plaatsgebonden risico als gevolg van een windturbine of een combinatie van windturbines ter plaatse van kwetsbare objecten niet meer mag bedragen van 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten bedraagt deze norm 10-5 per jaar. Voor overige objecten in de omgeving (wegen, waterwegen, spoorlijnen, buisleidingen en risicovolle inrichtingen/activiteiten) geldt dat moet worden voldaan aan de criteria die volgen uit het handboek risicozonering windturbines (SenterNovem, 2005). De risicocriteria uit het handboek dienen als richtlijn en hebben geen wettelijke status. Het bevoegd gezag dient zelf de aanvaardbaarheid van de risico's af te wegen.
Onderzoek
De afstand tot de PR 10-6- en de PR 10-5-contour kan worden bepaald met de vuistregel uit het handboek risicozonering windturbines1 (hierna: handboek). Voor zowel de kleine windturbineklasse als de grote windturbineklasse bedraagt de afstand tot de PR 10-6-contour circa 150 m. Deze afstand wordt namelijk bepaald door de ashoogte + halve rotordiameter. Het verschil in rotordiameter wordt opgeheven door het verschil in ashoogte zodat de afstand voor beide windturbineklassen gelijk is. De afstand tot de PR 10-5-contour bedraagt een halve rotordiameter. Deze afstand bedraagt voor de kleine windturbineklasse maximaal 45 m en voor de grote windturbineklasse maximaal 56 m. Voor alle turbines geldt dat zich binnen deze afstanden geen (beperkt) kwetsbare objecten bevinden, de ontwikkeling van dergelijke objecten is op basis van het vigerende bestemmingsplan ook niet mogelijk.
In het plangebied en omgeving is een buisleiding voor het vervoer van brandbare vloeistoffen gelegen die wordt beheerd door Defensie Pijpleiding Organisatie. Het ministerie van Defensie heeft aan de gemeente Moerdijk op 29 september 2011 per brief aangegeven dat zij afstand doet van de mogelijkheid om brandstoffen uit categorie K1 te vervoeren. De leiding is inmiddels ook meer dan een jaar buiten gebruik. De leiding is nog wel als planologisch relevante leiding weergegeven op de verbeelding met bijbehorende beperkingen voor ontwikkelingen binnen de belemmerende strook. De leiding vormt echter geen relevante risicobron zodat de toename van de faalfrequentie van de leiding, als gevolg van de aanwezigheid van de windturbines, niet is onderzocht. In de omgeving van het plangebied bevinden zich verder geen buisleidingen of overige risicobronnen waarmee rekening dient te worden gehouden in verband met een mogelijke toename van het faalrisico.
Ten westen van het plangebied is de rijksweg A29 gelegen. Op grond van het handboek dient een minimale afstand tot de 'rand van de verharding' te worden aangehouden van ten minste een halve rotordiameter. Deze afstand wordt gerekend vanaf de voet van de mast. Bij de bestemmingslegging is met deze afstand rekening gehouden. De afstand tot de wegverharding is zowel bij een opstelling met windturbines uit de kleine als uit de grote windturbineklasse gelijk. Deze afstand bedraagt circa 66 m tot de huidige rijbaan en circa 42 m tot de berm van de snelweg waar een watergang is gelegen. In beide gevallen wordt voldaan aan de minimumafstand van een halve rotordiameter uit de rand van de verharding. Omdat wordt voldaan aan de minimumafstand ten opzichte van de verharding, die volgt uit het handboek en die afkomstig is uit de Beleidsregel van Rijkswaterstaat, kan het uitvoeren van een risicoberekening van het Individueel Passanten Risico (IPR) en het Maatschappelijk Risico (MR) achterwege blijven.
Ten zuiden van het plangebied is de rivier de Dintel gelegen waarover zowel pleziervaart als beroepsvaart plaatsvindt. De kortste afstand tot de rivier bedraagt meer dan 200 m zodat ruimschoots aan de minimumafstand van 50 m, volgens uit het handboek, wordt voldaan.
Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
- 1. SenterNovem, Handboek Risicozonering Windturbines, 2e geactualiseerde versie, januari 2005.
4.3.6 Radarverstoring
Beleid en normstelling
Met de wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012 is het toetsingskader voor radarverstoring gewijzigd. Dit is het gevolg van een nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Voor de toetsing van radarverstoring wordt vanaf 1 oktober 2012 een nieuw rekenmodel gehanteerd en gelden nieuwe regels voor hoogtebeperking en radarverstoring.
In het nieuwe regime wordt de mogelijke verstoring van defensieradar als gevolg van radarreflectie en schaduwwerking berekend met behulp van een nieuw model. Het verlies aan detectiekans mag niet meer bedragen dan de minimale detectiekans die door het Ministerie van Defensie op de betreffende locatie wordt gehanteerd.
Onderzoek
Op grond van het nieuwe regime is het beoogde windpark Moerdijk binnen het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht gelegen.
In onderstaande figuur is het radarverstoringsgebied van de radarinstallatie van Woensdrecht weergegeven.
Figuur 4.1 Radarverstoringsgebied defensieradar Woensdrecht
De maximale bouwhoogte als gevolg van het nieuwe toetsingskader voor verstoring van defensieradar bedraagt 113 m boven NAP. Voordat van de hoogtebeperking kan worden afgeweken moet door middel van onderzoek worden aangetoond dat de radarverstoring tot een aanvaardbaar is. Hierover moet een positief advies worden afgegeven door het Ministerie van Defensie.
Ten behoeve van de ontwikkeling van Windpark Oud Dintel heeft TNO in opdracht van Raedthuys enkele typen windturbines onderzocht. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd met behulp van het oude rekenmodel omdat het ontwerpbestemmingsplan voor 1 oktober 2012 ter inzage is gelegd en voor die datum het nieuwe rekenmodel nog niet beschikbaar was. De uitkomsten van de onderzoeken zijn dan ook getoetst aan het oude toetsingskader waarin een maximale reductie van de relatieve deductieafstand werd toegestaan van 10%. De positieve adviezen, die door Defensie zijn afgegeven op basis van deze verouderde onderzoeken, behouden hun geldigheid. Indien een windturbinetype wordt aangevraagd waarvoor nog een onderzoek is uitgevoerd wordt hiervoor een actueel radarverstoringsonderzoek uitgevoerd ten tijde van de vergunningaanvraag.
Onderstaand worden de kenmerken van enkele onderzochte windturbinetypen en het advies van Defensie in een tabel weergegeven. De adviezen van het Ministerie van Defensie en de beschikbare rapportages van TNO ten aanzien van de windturbinetypes van Enercon, Vestas en Siemens zijn opgenomen in Bijlage 1, Bijlage 2 en Bijlage 3 bij de toelichting. Voor de windturbines van Siemens geldt dat deze voldoen aan het toetsingskader van Defensie maar dat er nog geen advies is gevraagd aan het Ministerie van Defensie.
Tabel 4.2 Windturbinetypen en radarverstoring
type windturbine | nominaal ingangsvermogen | ashoogte | rotordiameter | advies Defensie |
Enercon E-101 | 3 MW | 99 m | 101 m | negatief |
Vestas V-112 | 3 MW | 94 m | 112 m | negatief |
Vestas V-90 | 3 MW | 105 m | 90 m | positief |
Enercon E-82 | 2,3 MW/3 MW | 98 m | 82 m | positief |
Enercon E-70 | 2,3 MW | 85 m | 71 m | positief |
Siemens SWT-2.3 | 2,3 Mw | 99,5 m | 101 m | voldoet aan toetsingskader, nog geen advies gevraagd |
Conclusie
Voor een viertal windturbines geldt dat het windpark geen onaanvaardbare beperking levert voor de werking van defensieradar Woensdrecht. De algemene toelaatbaarheid van windturbines (ashoogte, rotordiameter) in het bestemmingsplan is dan ook afgestemd op deze typen omdat voor deze typen de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, gelet op het aspect radarverstoring, is aangetoond.
Voor twee onderzochte windturbinetypen geldt dat deze op het moment van vaststellen van het bestemmingsplan nog niet zijn toegestaan in verband met een onaanvaardbare radarverstoring. In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat windturbinetypen waarvoor geen positief advies is ontvangen, niet zijn toegestaan. Wanneer in de toekomst positief advies wordt verkregen van Defensie, bijvoorbeeld aan de hand van toetsing aan het nieuwe toetsingskader, kan gebruik worden gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegheid in het bestemmingsplan, mits de windturbine pas binnen de bouwregels van het bestemmingsplan. Dat geldt ook voor windturbinetypen die nog niet zijn onderzocht maar die wel zijn toegestaan op grond van de bouwregels.
Voor windturbinetypen die niet binnen de bouwregels passen is een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De maximale rotordiameter die behoort bij de wijzigingsregels komt overeen met de grote windturbineklasse die in het MER is onderzocht (met als voorbeeld de Vestas V112) en bedraagt daarom 112 m.
4.3.7 Duurzaamheid en energie
Het initiatief bestaat uit minimaal 5 windturbines met een nominaal vermogen van circa 3 MW per stuk of maximaal 6 windturbines met een nominaal vermogen van circa 3 MW. Beide typen windturbines hebben een andere elektriciteitsopbrengst omdat deze afhankelijk is van de hoogte van de turbine en het oppervlakte van de rotor. Vanuit het oogpunt van duurzaamheid is het gewenst om te kiezen voor een opstelling met een zo hoog mogelijke productie. Vandaar dat het voorkeursalternatief bestaat uit 5 windturbines met een ashoogte van circa 100 m en een rotordiameter van maximaal 112 m. Er zijn windturbines met een nog grotere rotordiameter op de markt. Die hebben echter een ashoogte van meer dan 110 m waarmee de maximale ashoogte die is opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid in het Provinciaal Inpassingsplan AFC West Brabant (voor AFC Nieuw Prinsenland) wordt overschreden. Bovendien zijn windturbines van een dergelijke klasse niet onderzocht in het MER. Uit het MER blijkt dat de effecten op het landschap minder negatief zijn indien binnen windpark Dintel turbines van eenzelfde windturbineklasse worden gerealiseerd.
In onderstaande tabel is de elektriciteitsopbrengst weergegeven van een opstelling met 5 en met 6 windturbines. Hierbij moet worden opgemerkt dat een opstelling van 5 windturbines vanuit het oogpunt van duurzaamheid nog een beperkt voordeel heeft, er hoeft namelijk één turbine minder te worden geproduceerd en getransporteerd.
In onderstaande tabel wordt het verschil in elektriciteitsopbrengst tussen een opstelling met 5 en met 6 windturbines weergegeven, rekening houdend met de kenmerken van de windturbinetypen die bij de beide opstellingen kunnen worden gerealiseerd. Als voorbeeld zijn twee typen Enercon geselecteerd.
Tabel 4.3 Elektriciteitsopbrengst windturbines
windturbines | E 82 | E 101 |
aantal windturbines | 6 stuks | 5 stuks |
ashoogte | circa 98 m | circa 100 m |
rotordiameter | 82 m | 101 m |
rotordiameter per windturbine | 5.281 m2 | 8.011 m² |
totaal rotoroppervlakte | 47.529 m² | 64.088 m² |
specifieke productie | 1.300 kWh/m² | 1.300 kWh /m² |
jaarlijkse opbrengst per windturbine | 6.865.300 kWh | 10.414.300 kWh |
totale opbrengst park | 41.191.800 kWh | 52.071.500 kWh |
vermeden ton CO2 (kWh*0,37/1000 kg) | 15.241 ton CO2 | 19.266 ton CO2 |
opbrengst voor aantal huishoudens (gemiddeld verbruik van 3.400 kWh per huishouden) | 12.115 huishoudens | 15.315 huishoudens |
Hoofdstuk 5 Handhaving
Het gemeentebestuur van Moerdijk voert een actief handhavingsbeleid. Het handhavingsprogramma 'Correct en Consequent' is vervangen door het 'Handhavingsprogramma 2009'. Omdat alles handhaven niet mogelijk is, heeft de gemeente Moerdijk gekozen om over te gaan tot 'Programmatisch Handhaven'. Programmatisch handhaven wil zeggen een structurele en integrale aanpak van de handhaving. Daarbij zijn prioriteiten gesteld en de handhavingsactiviteiten op elkaar afgestemd.
In het programma is vastgelegd op welk niveau de handhaving van de geprioriteerde taken moet plaatsvinden. Het programma beschrijft vervolgens wat voor handhavingsinstrumenten daarbij worden ingezet en hoe de feitelijke controle in zijn werk gaat.
De doelstelling van het Handhavingsprogramma 2009 is als volgt samen te vatten.
- Het programmatisch handhaven in de gemeente Moerdijk verder vormgeven.
- Uitvoering geven aan wettelijke verplichtingen.
- Bieden van kaders voor de wijze waarop handhaving als een volwaardig instrument ingezet kan worden bij het realiseren van beleidsdoelen.
- Geven van kaders voor prioritering van handhavingstaken.
- Geven van kaders voor de overige te maken keuzes (bijvoorbeeld stappenplan handhaving, begunstigingstermijnen, etc.).
- Bieden van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid aan rechtssubjecten.
Het handhavingsprogramma heeft betrekking op de bouwregelgeving (rode kleurspoor), milieuregelgeving (grijze kleurspoor), natuur en monumenten (groene kleurspoor), Wet op de kinderopvang (gele kleurspoor) en regelgeving openbare orde (paarse kleurspoor).
De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Het Bro bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming.
Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Deze zaken hebben in het Handhavingsprogramma 2009 over het algemeen een gemiddelde prioriteit toebedeeld gekregen.
Hoofdstuk 6 Financiële Uitvoerbaarheid
Het initiatief wordt gefinancierd door Raedthuys Groep die optreedt als ontwikkelaar. De investeringen voor de ontwikkeling van het gehele windpark, inclusief infrastructuur en voorzieningen, worden gedragen door de ontwikkelaar. De investeringen worden terugverdiend door verkoop van de geproduceerde elektriciteit op de elektriciteitsmarkt. De benodigde gronden voor het plaatsen van de windturbines zijn in handen van mede-initiatiefnemers. Naast het feit dat de mede-initiatiefnemers een vergoeding krijgen voor het ter beschikking stellen van de grond voor de windturbines, krijgen de mede-initiatiefnemers ook een toezichthoudende rol bij het beheer van het windpark.
De gemeente Moerdijk en de ontwikkelaar (Raedthuys Groep) hebben een planschadeovereenkomst ondertekend.
In het kader van het MER is onder andere naar voren gekomen dat er sprake is van toename van de geluidsbelasting in een gebied dat behoort tot de ecologische hoofdstructuur (EHS). Het gaat om de rivier de Dintel. Op basis van de Verordening Ruimte dient deze toename van de geluidbelasting binnen de EHS te worden gecompenseerd. Hiervoor is een compensatieplan opgesteld welke is opgenomen in Bijlage 4. Gezien de geringe oppervlakte van de te compenseren EHS is met instemming van provincie Noord-Brabant gekozen voor een financiële compensatie. Dit houdt in dat er een bedrag wordt gestort in het provinciale compensatiefonds. De provincie benut deze middelen om projecten ten behoeve van nieuwe natuur te financieren. De gemeente en de provincie hebben de afspraak gemaakt dat deze middelen in de gemeente Moerdijk worden ingezet.
Verder is in paragraaf 4.3.2 toegelicht dat de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan gepaard gaat met een financiële bijdrage aan het fonds ruimtelijke ontwikkeling dat wordt aangewend voor maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het landschap. De reden daarvoor is dat er geen mogelijkheden zijn om in het plangebied een kwaliteitsverbetering te bereiken zoals bedoeld in paragraaf 2.2 van de Verordening Ruimte. Ook hierover is tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan ten principale overeenstemming bereikt tussen gemeente en ontwikkelaar. Met deze overeenkomst, die geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan, is invulling gegeven aan de verplichtingen die volgen uit de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant en de Nota Kostenverhaal van de gemeente Moerdijk.
Met inachtneming van het bovenstaande wordt afgezien van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro i toegezonden aan de vooroverlegpartners van de gemeente Moerdijk. De ingekomen reacties zijn samengevat en van beantwoording voorzien. De reactienota is opgenomen in Bijlage 7.
7.2 Inspraak
In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan vanaf 9 februari tot en met 21 maart voor eenieder ter inzage gelegen. Daarnaast heeft op 27 februari 2012 een informatieavond plaatsgevonden. De ingekomen inspraakreacties zijn samengevat en van beantwoording voorzien. De reactienota is opgenomen in Bijlage 7.
7.3 Zienswijzen
In het kader van de vaststellingsprocedure heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 27 september tot en met 7 november ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er de gelegenheid geweest voor een ieder om zienswijzen in te dienen. Er zijn 2 zienswijzen ingediend, die in de Nota zienswijzen als bijlage bij het raadsbesluit zijn beantwoord.
Bijlage 1 Ministerie Van Defensie_beoordeling Radarverstoring Enercon E101, E82 En E70
Bijlage 1 Ministerie van Defensie_beoordeling radarverstoring Enercon E101, E82 en E70
Bijlage 2 Ministerie Van Defensie_beoordeling Radarverstoring Vestas V90 En V112
Bijlage 2 Ministerie van Defensie_beoordeling radarverstoring Vestas V90 en V112
Bijlage 3 Radarverstoringsonderzoek Tno Voor Siemens Swt 3.0-101
Bijlage 3 Radarverstoringsonderzoek TNO voor Siemens SWT 3.0-101
Bijlage 4 Natuurcompensatieplan
Bijlage 4 Natuurcompensatieplan
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Eigen Woningen Windpark Oud Dintel
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek eigen woningen Windpark Oud Dintel