KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie En Programma
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Conclusie
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Algemeen
3.2 Bestemmingsplan
3.3 Plansystematiek
3.4 Regels
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek
5.1 Water
5.2 Bodem
5.3 Ecologie
5.4 Geluid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Archeologie En Cultuurhistorie
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Milieuzonering
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Bodemonderzoek

Langenoordsestraat 56 in Zevenbergen

Bestemmingsplan - gemeente Moerdijk

Vastgesteld op 30-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Langenoordstraat 56' van de gemeente Moerdijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-BP40 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 archeologische waarden

alle vóór tenminste zestig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek naar de geschiedenis en de archeologische waarde van een locatie, verricht en gerapporteerd conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bestaand

  1. a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
  2. b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.21 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.22 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.23 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg

een door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg.

1.24 erf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw, 1 meter gelegen achter de denkbeeldige lijn in het verlengde van de lijn van het bouwvlak waar de voorgevel van het hoofdgebouw aan ligt, voorzover deze gronden gelegen zijn buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw.

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.27 kap

een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, voor ten minste 2/3 deel bestaande uit een dakconstructie van schuin, bol of hol naar elkaar toelopende dakvlakken, dan wel een dakconstructie van een naar één zijde schuin, bol of hol toelopend dakvlak.

1.28 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.29 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.30 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.31 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.32 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.33 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.34 peil

de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.35 seksinrichting

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een voertuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.36 verbeelding

  1. a. analoge verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan 'Langenoordstraat 56' bestaande uit één kaartblad met het nummer NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-BP40.
  2. b. digitale verbeelding: een verbeelding van het bestemmingsplan 'Langenoordstraat 56', met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-BP40.

1.37 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of ''uitstraling'' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.38 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van het vloervloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 60 m²;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:

  1. a. gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' (Stadskernen) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde

4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie 3' (Stadskernen) aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte en diepte meer bedraagt dan 50 m² en niet dieper gaat dan 30 cm onder maaiveld.
  2. b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleidt door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door (de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, zijn de Regioarcheoloog, van) het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
  3. c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning.
  4. d. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als 'Waarde - Archeologie 3' (Stadskernen) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
  2. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als 'Waarde - Archeologie 3' (Stadskernen) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
    1. 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    2. 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van schepen en andere vaartuigen voor bewoning.

6.2 Parkeren

Bij het bouwen op grond van de in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen geldt dat:

  1. a. een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, uitsluitend kan worden gebouwd indien vast staat dat op het bouwperceel of in de directe omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en deze parkeergelegenheid als zodanig in stand wordt gehouden, overeenkomstig de normen in het Parkeerbeleid Moerdijk welke is vastgesteld op 8 oktober 2015 door de gemeenteraad van Moerdijk;
  2. b. bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  3. c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse;
  4. d. als de onder a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:

  1. a. binnen een afstand van 100 meter tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. b. binnen een afstand van 100 tot 400 meter tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  3. c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a, indien:
    1. 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
    2. 2. toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
  4. d. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijkingen van maten en overschrijdingen van bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsgunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Langenoordstraat 56'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Moerdijk heeft op 13 januari 2011 een omgevingsvergunning verleend voor planologisch strijdig gebruik (gebruiken bedrijfsbestemming als woonbestemming) voor het gebouw op het perceel gelegen aan de Langenoordstraat 56 te Zevenbergen. De bedoeling was dat deze omgevingsvergunning zou worden meegenomen bij de recente actualisatie van het bestemmingsplan Centrum Zevenbergen. Dat is echter niet gebeurd. Daarin is de voorheen aanwezige bedrijfsbestemming opgenomen. Deze omissie wordt hersteld door het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Daarin krijgt het perceel alsnog een woonbestemming.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Langenoordstraat 56 in de kern Zevenbergen, kadastraal bekend als sectie M nummer 3275. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door verschillende functies, zoals woningen, horeca, maatschappelijke en culturele voorzieningen, detailhandel, kantoren en dienstverlening. Het plangebied wordt grotendeels omringd door woningen en direct grenzend aan het plangebied bevindt zich een café met buitenterras. Onderstaande afbeeldingen tonen een overzichtkaart en de globale ligging van het plangebied binnen de kern Zevenbergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-BP40_0001.png"

Overzichtskaart plangebied, bron: GoogleMaps

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-BP40_0002.png"

Locatie plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het voorliggend plangebied geldt het bestemmingsplan 'Centrum Zevenbergen'. Het plan is op 8 oktober 2015 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer op een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Centrum Zevenbergen (rood kader).

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-BP40_0003.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan Centrum Zevenbergen, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

De gronden zijn bestemd als 'Bedrijf' met een functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' en een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Voorts is er sprake van een bouwvlak en geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De gronden kunnen worden gebruikt voor bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen toegelaten, zoals:

  1. 1. tuinen, erven, verhardingen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. 2. ondergeschikte en niet-zelfstandige productiegebonden detailhandel;
  3. 3. ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteiten.

De functie wonen is niet toegestaan binnen het vigerend bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de ruimtelijke en functionele context van het plangebied in de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt de juridische regeling van het voorliggend bestemmingsplan toegelicht. In hoofdstuk 4 zijn de beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk weergegeven. De omgevingsaspecten waaraan het initiatief getoetst dient te worden, komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 beschrijft de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie En Programma

2.1 Bestaande Situatie

Zoals beschreven is het plangebied gelegen tussen de bestaande woningen aan de Langenoordstraat en de woningen aan de Lage Wipstraat. Direct grenzend aan het plangebied is een café gelegen. De gebouwen hebben een historisch en individueel karakter. Ten zuiden van het plangebied liggen enkele gemengde functies. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-BP40_0004.jpg"

Impressie plangebied, Langenoordstraat 56

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-BP40_0005.jpg"

Impressie plangebied, Langenoordstraat 56

2.2 Toekomstige Situatie

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 13 januari 2011 reeds een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van het in gebruik nemen van de bedrijfswoning als normale woning. Het bestemmingsplan 'Langenoordstraat 56' legaliseert de functie wonen in het bestaande gebouw op het perceel aan de Langenoordstraat 56 conform de reeds verleende omgevingsvergunning. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Hiermee blijft het feitelijke gebruik en de bebouwing ongewijzigd. De woonfunctie past binnen het overheersende woonkarakter van de omgeving.

2.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de bebouwing ongewijzigd blijft en de feitelijke functie gelijk blijft. Het bestemmingsplan Langenoordstraat verwerkt enkel de reeds verleende omgevingsvergunning door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan Centrum Zevenbergen. Ten aanzien van het parkeren worden geen belemmeringen voorzien.

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (en het Besluit ruimtelijke ordening) in werking getreden. Daarnaast heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP-2012) gepresenteerd. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Op een groot aantal punten wijkt deze standaard af van de tot nu toe gebruikelijke vormgeving van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO-2012) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012 (PRBP-2012). De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit met inachtneming van het vorenstaande zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Moerdijk.

3.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan Langenoordstraat 56, is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-Langenoordstraat 56 met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:500 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

3.3 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingpslan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

3.4 Regels

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs-, en slotregels.

1. Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald.

2. Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen vastgelegd. Dit bestemmingsplan bevat de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn de bouwregels opgenomen.

3. Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

4. Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Er komt uit de SVIR geen concrete actie of beperking voor dit bestemmingsplan voort.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering dient te worden voorkomen.

Het Bro stelt overheden verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de Ladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om aan de eisen van de duurzame ladder te kunnen voldoen dient een aantal stappen te worden gezet die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.

  1. 1. beschreven moet worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, in casu voor woningen;
  2. 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onder 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onder 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland). Het voorliggende initiatief betreft het in gebruik nemen van de bestaande bedrijfswoning als normale woning. Het plan omvat niet de bouw van een nieuwe woning. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De duurzaamheidsladder is niet van toepassing.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie vastgesteld, die met ingang van 19 maart 2014 inwerking is getreden. In de structuurvisie zijn de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 weergegeven (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijke handelend van de provincie Noord-Brabant. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgave en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals:

  • economie;
  • mobiliteit;
  • sociale zaken;
  • cultuur;
  • milieu- en natuur.

In het provinciaal beleid wordt bij de opgave voor wonen het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.

De structuurvisie bestaat uit vier delen. Voor dit project zijn deel A en B relevant.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang.

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de structurenkaart ter plaatse van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-BP40_0006.jpg"

Uitsnede structurenkaart Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014

Het plangebied is op die kaart aangewezen als Kern in het landelijke gebied. In de kernen in het landelijk gebied wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie vindt het belangrijk dat gemeenten in hun structuurvisies aandacht geven aan de wijze waarop stedelijke ontwikkelingen het eigen karakter van de kernen en de relatie met het landschap kunnen versterken. De stedelijke ontwikkelingen passen qua maat en schaal bij de kern. De ontwerpopgave hangt daarnaast samen met de historische gegroeide identiteit van de kern en omliggend landschap en met de fase van verstedelijking van de kern (suburbaan, dorps of plattelandskern).

Wonen

De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang. Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen.

4.2.2 Verordening ruimte

In de Verordening ruimte 2014 staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Op de kaart bij de verordening is het plangebied aangewezen als bestaand stedelijk gebied, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-BP40_0007.jpg"

Uitsnede kaart Verordening ruimte 2014

De volgende regels zijn van toepassing op onderhavige situatie.

Artikel 3 - bevordering Ruimtelijke Kwaliteit

Het bestemmingsplan wijzigt de bestemming Bedrijf in de bestemming Wonen om in het bestaande gebouw de functie wonen toe te staan. Hiermee voldoet de ruimtelijke ontwikkeling aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en blijft de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving in tact.

Artikel 4 - Bestaand stedelijk gebied

Het bestemmingsplan 'Langenoordstraat 56' betreft een partiële herziening van het moederplan 'Centrum Zevenbergen'. Het moederplan is een consoliderend bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorzien in dit bestemmingsplan (toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven). Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de verordening.

Conclusie

De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de regels voor bestaand stedelijk gebied en de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 De Strategische Visie voor Moerdijk 2030

De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristische recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting etc. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven.

De uitvoering van de visie en het beleid rondom die opgaven wordt voor de periode van 2009- 2030 op robuuste wijze ingezet. Dit doet de gemeente door in een visie op de (middel) lange termijn - op strategisch niveau - richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio.

De strategische visie voor de gemeente Moerdijk heeft tot doel te komen tot een:

  1. 1. ontwikkelingsrichting voor de lange termijn;
  2. 2. kapstok en referentiekader voor integraal afgestemd gemeentelijk beleid;
  3. 3. duidelijke missie die kan worden uitgedragen naar buurgemeenten, provincie en rijk.

De strategische visie maakt het mogelijk om op langere termijn een consistent beleid te voeren, en nieuwe ontwikkelingen snel te combineren met al ingeslagen richtingen, waarmee de gemeente Moerdijk een integraal beleid kan voeren en beter kan anticiperen op veranderingen in de maatschappij, wet of wensen.

Missie:

“Moerdijk is in 2030 een gemeente die, gelegen op de as Rotterdam-Antwerpen én als hoogwaardig logistiek centrum van West-Brabant, voor al haar inwoners een leefbare woonomgeving biedt met werkgelegenheid in de nabijheid. Een gemeente met rust, ruimte, recreatie en toeristische mogelijkheden in het westelijke deel en dynamiek, bedrijvigheid en bovenlokale voorzieningen, geconcentreerd in de kern Zevenbergen en het haven- en industrieterrein Moerdijk in het oostelijke deel van de gemeente. Een gemeente waarin de kernen hun eigenheid bewaard hebben, maar ook duidelijk één gemeente vormen. Een gemeente met een sociaal gezicht, waar zorg en basisvoorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt. Een gemeente die op een bewonersgerichte, innovatieve, efficiënte en effectieve wijze wordt bestuurd.”

De missie geeft de strategische visie drie dimensies als uitgangspunt voor de discussie rond de verschillende thema's: samenleving, leefmilieu en economie. Dit wordt ook wel het 'Triple P' mechanisme genoemd (people, planet, profit) of de Telos-Driehoek. Het idee achter de 'Triple P' gedachte is dat het optimaliseren van de economische kracht, de (lokale) leefomgeving en de sociaalmaatschappelijke kant op termijn leidt tot een duurzame gemeente.

Vanuit deze gedacht is het gemeentelijke beleid gebundeld en zijn er drie paraplunota's opgesteld.

4.3.2 Paraplunota's

De paraplunota's zijn bedoeld als kapstok voor alle gemeentelijke beleidsnotities. Ze zorgen ervoor dat er meer samenhang tussen beleid is en er minder beleidsplannen in algemene zin gemaakt worden. De gemeentelijke ambities en doelen staan centraal in de paraplunota's. Hieraan kan alle beleid en uitvoering verbonden worden. De uitvoeringsstrategie benoemt de hoofdrichting die wordt ingezet om de doelstellingen te realiseren.

Met de paraplunota's zet Moerdijk nadrukkelijk in op een toekomst in het teken van duurzaamheid. De gemeente wil de mens centraal plaatsen als onderdeel van de samenleving. De samenleving is een samenspel van aspecten die de mens zelf betreffen, de leefomgeving en bedrijvigheid. Moerdijk kiest daarom voor de 'definitie' die betrekking heeft op de 'duurzame samenleving' die uiteen valt in drie pijlers Maatschappij (people), Leefomgeving (planet) en Economisch-Klimaat (profit).

  • Paraplunota 'Maatschappij' richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloedt door de omgeving en andersom.
  • Paraplunota 'Leefomgeving' richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen bodem, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen.
  • Paraplunota 'Economisch Klimaat' richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarbinnen economische ontwikkeling plaatsvindt.

Paraplunota Maatschappij

In de Paraplunota Maatschappij 2014-2030 zijn de ambities uitgewerkt om te bouwen aan een duurzame samenleving. Deze Paraplunota is de laatste in de rij, eerder zijn de Paraplunota’s Leefomgeving en Economisch Klimaat vastgesteld. De Paraplunota Maatschappij gaat over mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven.

De Paraplunota Maatschappij kent vijf thema’s, te weten wonen, gezondheid, woonomgeving, sociale structuur en ondersteuning. Elke thema heeft een eigen ambitie, die is uitgewerkt in doelen en een uitvoeringsstrategie.

Bij wonen streeft de gemeente naar een passende woningvoorraad en zet in op levensloop-bestendigheid, duurzaamheid en veiligheid van met name de bestaande woningvoorraad. De gemeente streeft ernaar dat meer inwoners kiezen voor een gezonde leefstijl en zet in op een goede en veilige woonomgeving gebaseerd op behoefte en draagvlak. Daarnaast is een goede sociale structuur een basis voor levendig kernen en ondersteuning dichtbij. Van belang is dan dat ondersteuning op elkaar is afgestemd en dat de ondersteuning zo dichtbij mogelijk wordt aangeboden, bij voorkeur in iemands directe leefomgeving.

Op basis van het Lokaal Mobiliteitsplan wordt in Moerdijk gewerkt aan de verbetering van de bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. In 2012 is een enquete afgenomen onder de burgers naar de vervoersbewegingen. Uit de enquete blijkt dat het grootste gedeelte van het vervoer plaats vindt met de auto. Dit heeft gevolgen voor het parkeren, de verkeersveiligheid en het gebruik van andere vervoersmiddelen. Het parkeren is nader toegelicht in het Parkeerbeleid Moerdijk, zie subparagraaf 4.3.3.

Paraplunota Leefomgeving

In de paraplunota Leefomgeving worden de hoofdthema’s en –doelen met betrekking tot de fysieke leefomgeving uitgewerkt, met een doorkijk naar 2030. Deze Paraplunota richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen ondergrond, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen. Daarnaast gaat de nota in op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte en het effectief ruimtegebruik.

De doelen uit de Paraplunota Leefomgeving dragen bij aan een duurzame samenleving. De duurzame samenleving:

  • voorziet in de behoeften van nu;
  • doet niet tekort aan de mogelijkheden om toekomstige generaties in hun behoeften te voorzien;
  • en biedt aan elk individu de mogelijkheid om zich in vrijheid te ontwikkelen, binnen een stabiele maatschappij, in harmonie met zijn omgeving.

Paraplunota Economisch Klimaat

In de Paraplunota Economisch Klimaat zijn de ambities voor economie en bedrijvigheid uitgewerkt. Ambities zijn onder andere: ruimte om te ondernemen, een gezonde arbeidsmarkt, levendige kernen, Moerdijk als toeristische bestemming en Moerdijk als knooppunt van industrie en transport. Levendige kernen dragen bij aan aantrekkelijk wonen in Moerdijk. Speerpunten bij de verwezenlijking van een levendig klimaat zijn:

  • Sterke centrumfunctie;
  • Passend aanbod aan activiteiten en evenementen;
  • Toekomstbestendige detailhandel.

De doelen uit de Paraplunota Economisch Klimaat dragen bij aan een duurzame samenleving. Een duurzame samenleving betekent een samenleving die:

  • voorziet in de behoeften van nu, voor ons;
  • ook onze kinderen en kleinkinderen in hun behoeften kan voorzien,
  • elk mens de mogelijkheid biedt om zich in vrijheid te ontwikkelen, binnen een stabiele maatschappij, in harmonie met zijn omgeving.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de huidige woonbehoefte door een passende bestemming te bieden voor de bestaande woning. Hierdoor ontstaat duurzaam ruimtegebruik. Het bestemmingsplan sluit hiermee aan bij de missie van de paraplunota's.

4.3.3 Parkeerbeleid Moerdijk

De gemeente Moerdijk heeft op 8 oktober 2015 het 'Parkeerbeleid Moerdijk' vastgesteld, dat aansluit bij de Strategische Visie voor Moerdijk 2030. Onderdeel van het parkeerbeleidsplan is de Nota Parkeernormen. De parkeernota legt de parkeerbehoefte van de gemeente Moerdijk vast aan de hand van parkeernormen en vormt hiermee een transparant en eenduidig toetsingskader. In de Nota Parkeernormen worden de volgende parkeernormen gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-BP40_0008.jpg"

Uitgangspunt bij toepassing van de Nota Parkeernormen is dat zoveel mogelijk parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. In onderhavig bestemmingsplan krijgt het plangebied o.a. de bestemming wonen. In het plangebied is naast de bestaande woning een overkapping met roldeur aanwezig naar het achterterrein (zie foto's in paragraaf 2.1). Het achterterrein biedt ruimte voor meerdere auto's. Hiermee wordt voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Moerdijk.

4.3.4 Structuurvisie Moerdijk 2030

De structuurvisie “Moerdijk 2030”, vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juni 2011, is een integrale visie die inspeelt op de ontwikkeling van de beide werelden van Moerdijk: het grootschalige (inter-)nationale Moerdijk enerzijds en het ruime, rustige, agrarische Moerdijk met een veel kleinschaliger karakter anderzijds. De visie beoogt ook deze twee werelden samen te brengen zodat ze elkaar kunnen aanvullen en versterken.

Het plangebied is gelegen in de kern van Zevenbergen. De bestaande kenmerken van Zevenbergen op hoofdlijnen zijn:

  • belangrijkste verzorgingskern van de gemeente;
  • veel werkgelegenheid;
  • goed bereikbaar.

De opgaven en ontwikkelingen op hoofdlijnen voor Zevenbergen zijn:

  • Het aantal ingeplande woningen tot 2020 voor de kern Zevenbergen is 1.285. Voor de periode tot 2020 liggen de woningbouwplannen op hoofdlijnen vast in lopende projecten. De meeste woningen worden gerealiseerd aan de zuidzijde (Bosselaar Zuid).
  • Uitbreiding van woningbouw naar behoefte is in eerste instantie in zuidelijke richting mogelijk; eventueel is in tweede instantie uitbreiding in zuidoostelijke richting op de locatie Sint Josephplein mogelijk.
  • Uitbreiding van bedrijventerrein kan plaatshebben in eerste instantie aan de noordoostzijde (De Koekoek) en eventueel in tweede instantie aan de zuidoostzijde (nabij het Sint Josephplein) van de kern.
  • Revitalisering, herstructurering en/of transformatie van bedrijventerreinen en gemengde gebieden hebben plaats langs de beide oevers van de Roode Vaart en aan de Huizersdijk-Zuid (revitalisering of herstructurering) aan de zuidzijde van de kern, alsmede aan weerszijden van de Roode Vaart aan de noordrand van Zevenbergen (onder meer de terreinen van Caldic Chemie en Wolst).
  • Op de locaties van de bedrijven Caldic Chemie en Wolst en omgeving wordt gezocht naar passende invullingen voor de landschapsverbetering, die mogelijk worden door de uitplaatsing van genoemde bedrijven. Deze verbetering is een planologische voorwaarde voor de ontwikkeling van het LPM (zie paragraaf 2.3 onder "Moerdijk MeerMogelijk").
  • Het ontwikkelen van een randweg aan de noordoost- en zuidoostzijde in combinatie met het ter plaatse herinrichten en reconstrueren (downgraden) van de Langeweg (N285).
  • Het ontwikkelen van het zoekgebied voor intensieve recreatie ten noorden van Zevenbergen, in de stedelijke driehoek.
  • De herstructurering van het centrum van Zevenbergen met parkeren, gekoppeld aan de rijksopgave van het voorzien in een alternatieve zoetwatervoorziening bij een verzilt Krammer-Volkerak, waarbij het terugbrengen van het water van de Roode Vaart een kans is.
  • Het onderzoeken van kansen voor onderscheidende woonmilieus in de zone langs de Mark, ten zuiden van de kern.
  • Doorgroei van glastuinbouw is onder voorwaarden mogelijk in de Spiepolder ten zuidoosten van de kern (ten oosten van de Hazeldonkse Zandweg; N389) en ten oosten van Zevenbergen (ten noorden van de N285), in combinatie met optimalisatie en verduurzaming.

Dit bestemmingsplan is niet strijdig met de Structuurvisie Moerdijk 2030. De omgevingsvergunning wordt verwerkt in het bestemmingsplan Centrum Zevenbergen. Er worden geen nieuwe woningen gebouwd.

Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek

5.1 Water

Watertoetsprocedure

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening dient in beginsel voor een ruimtelijke plan een watertoetsproces te worden doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. In dit geval wijzigt alleen de planologische situatie en treden er geen fysieke veranderingen op. Er zijn geen wijzigingen in de waterhuishouding. Ook het verhard oppervlak neemt niet toe.

Aangezien het hier alleen het wijzigen van de planologische situatie betreft en er geen fysieke wijzigingen optreden, zijn er geen waterhuishoudkundige aspecten betrokken. Waterschap Brabantse Delta adviseert daarom positief plan.

Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn derhalve geen belemmeringen voor de realisering van het project te verwachten.

5.2 Bodem

Voor het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik, op grond van de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Verkennend bodemonderzoek

Op 20 december 2010 is door het bureau Agel Adviseurs een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, ter plaatse van het plangebied Langenoordstraat 56 te Zevenbergen, zie Bijlage 1. Het vooronderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de norm NEN 5740. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt de onderzoekslocatie als een onverdachte locatie aangemerkt. Geconcludeerd wordt dat eer sprake is van een heterogeen verontreinigde diffuus belaste locatie. Aangezien er verspreid over de locatie maximaal matig verhoogde gehalten aan lood in de bodem zijn aangetoond wordt een nader bodemonderzoek naar de ernst en omvang niet zinvol geacht. Deze gehalten vormen redelijkerwijs geen beletsel voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er gezien de geringe mate van verontreiniging, geen bezwaar is tegen de voorgenomen planologische wijziging.

5.3 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur en de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Beleid

Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet (1998) is het instandhouden van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Beschermde soorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieen en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren.

Ten eerste het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. Ten derde moet voor ingrepen waarbij soorten of objecten die vallen onder de Flora- en faunawet zijn betrokken een ontheffing worden aangevraagd bij de Dienst Regeling. Bevoegd gezag is het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I).

In het kader van de Flora- en faunawet is een groot aantal plant- en diersoorten beschermd. Indien als gevolg van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ordening schade aan beschermde soorten wordt toegebracht, is een ontheffing ex art. 75 Flora- en faunawet noodzakelijk. Het is daarbij van belang om te weten tot welke beschermingscategorie de aanwezige soorten behoren. De beschermde soorten zijn ingedeeld in vier categorieën:

  • algemene soorten waarvoor geen ontheffingsplicht geldt wegens een algehele vrijstelling;
  • strikt beschermde soorten waarvoor een ontheffingsplicht geldt voor werkzaamheden die leiden tot verstoring van deze soorten of vernietiging van het leefgebied;
  • overige soorten ('middengroep') waarvoor een vrijstelling geldt indien wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor het onderhavige project is een dergelijke gedragscode niet van toepassing, zodat ook voor deze soorten een ontheffingsplicht geldt.
  • broedende vogels, waarvoor geldt dat deze niet verstoord mogen worden. Hiervoor kan in het algemeen ook geen ontheffing worden verkregen, doordat dit eenvoudig te voorkomen is door de werkzaamheden uit te stellen tot na de broedperiode. Voor een beperkt aantal soorten geldt dat hun nest ook buiten het broedseizoen beschermd is.

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan of bij een bouwplan waarvoor ontheffing van het bestemmingsplan verleend dient te worden alvorens dit plan uitgevoerd kan worden, dient onderzoek verricht te worden naar het effect van de handeling. Welke soorten (dieren en planten) zijn aanwezig in het gebied. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in algemene soorten, zeldzame soorten en zeer zeldzame cq. bedreigde soorten.

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingsweg 1998 en omvat de Natura 2000-gebieden. In de Natura 2000-gebieden zijn de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijn-gebied opgenomen. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.

Plangebied

Voorliggende plan betreft de herziening van de betemming Bedrijf naar Wonen, conform de reeds verleende omgevingsvergunning. Aangezien er slechts sprake is van een juridisch planologische functiewijziging kan een ecologische inventarisatie achterwege blijven. Daarnaast bevinden er zich vanuit de diverse beleidskaders geen natuurgebieden welke planologische bescherming behoeven.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

5.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid. Geluidgevoelige functies worden beschermd tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering.

Plangebied

De voorliggende ontwikkeling betreft het anders bestemmen van een bestaande woning. In planologisch opzicht is er echter sprake van een nieuwe woning. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt woningen als zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wgh dient plaats te vinden.

In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen zones. Bij het realiseren van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.

Aan de Langenoordstraat 56 wordt de bedrijfsbestemming gewijzigd naar burgerwoning. Er wordt niet gebouwd en de bestaande woning ligt aan een 30 km/uur weg. Bovendien ligt het plangebied langs een weg met éénrichtingsverkeer met een lage verkeersintensiteit. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk op grond van artikel 76, derde lid Wet geluidhinder.

Conclusie

Het aspect geluid levert als zodanig geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.

5.5 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de 'nibm-tool 12-05-2010' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Met behulp van deze rekentool (zie figuur 10) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van 1 woning met in totaal 7 extra voertuigbewegingen. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 Pg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-BP40_0009.jpg"

Rekentool Luchtkwaliteit

In het licht van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig dat de gemeente verder kijkt dan alleen haar juridische verplichtingen op basis van de Wet milieubeheer. Het is zinvol ook de heersende luchtkwaliteit in ogenschouw te nemen uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening. Uit raadpleging van de Atlas Leefomgeving blijkt dat er geen knelpunten aanwezig zijn. Geconcludeerd kan worden dat de huidige concentraties stikstofdioxide en fijnstof voldoen aan de wettelijke niveaus van respectievelijk 40 en 31,3 ìg/m³.

Conclusie

Het voorgestelde bouwplan kan gezien worden als een project dat 'niet in betekenende mate' invloed heeft op de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.6 Archeologie En Cultuurhistorie

5.6.1 Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden. Op 18 december 2014 is de archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk verankerd in de Erfgoedverordening van de gemeente. De archeologische (verwachtings)waarden zijn conform de archeologische beleidskaart voorzien van een dubbelbestemming.

Voor het plangebied is in het geldende bestemmingsplan Centrum Zevenbergen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen (zie ook hoofdstuk 1.3) . Dit betekent dat, indien de bodem geroerd wordt over een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,3 m -mv, archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Ook moet er een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en het slopen van bouwwerken.

Plangebied

Voorliggend bestemmingsplan omvat slechts de functiewijziging van Bedrijf naar Wonen. Voor het perceel waar de huidige woning staat is conform het geldend bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Archeologisch onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.6.2 Cultuurhistorie

Sinds 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager. De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.

Plangebied

Zevenbergen heeft een redelijk hoge historische waarde. De oorspronkelijke structuren zijn gaaf bewaard gebleven. Dit geldt plaatselijk ook voor de bebouwingbeelden, bestaande uit een functioneel gemengde bebouwing, merendeels tweelaags woonhuizen met haaks op de straat staande nokrichting. De stedenbouwkundige structuur wordt bij de functiewijziging niet aangepast.

Het plangebied valt deels binnen de vrijwaringszone van de Molen Fleur aan de Lage Wipstraat. Deze molen betreft een zogenaamde stellingkorenmolen uit 1841. Voor de molenbiotoop is een beschermende regeling opgenomen, de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

Binnen het plangebied liggen geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten.

Conclusie

De beoogde functiewijziging verstoort de cultuurhistorische waarde van het gebied niet. Hiermee vormt cultuurhistorie geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.7 Externe Veiligheid

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de normen van externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Deze normen zijn uitgedrukt in een groepsrisico (GR) en een plaatsgebonden risico (PR). Afstand dient gecreëerd te worden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven.

De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Bevi. In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling “Regeling externe veiligheid inrichtingen” (Revi) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het Bevi. Daarnaast zijn de Handreiking Verantwoording Groepsrisico van het voormalige ministerie van VROM en de Handleiding externe veiligheid inrichtingen hulpmiddelen voor de wijze waarop volgens het Bevi met het externe veiligheidsrisico's moet worden omgegaan.

Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Om een eerste indicatie te krijgen van aanwezige risicobronnen in of bij het plangebied is de Risicokaart geraadpleegd:

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Langenoordstraat56-BP40_0010.jpg"

Uitsnede risicokaart, bron: www.risicokaart.nl (groene cirkel: ligging perceel)

Plangebied

Het bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de bedrijfsbestemming aan de Langenoordstraat 56 in een woonbestemming. Een woning is een kwetsbaar object. In de directe omgeving van het plangebied zijn voorts geen Bevi inrichtingen gelegen welke risicocontouren hebben die invloed hebben op het plangebied. Voorts ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van een buisleiding als bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Risicoberekeningen zijn derhalve niet noodzakelijk. Er doen zich geen knelpunten voor ten aanzien van het groepsrisico.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor onderhavige ontwikkeling.

5.8 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies.

Plangebied

In het onderhavige geval betekent dit dat moet worden beoordeeld of het café aan de Langenoordstraat 58 hinder veroorzaakt voor de bestaande woning aan de Langenoordstraat 56.

Het plangebied en de omgeving kan worden gekarakteriseerd als 'gemengd gebied'. Het betreft een bebouwingslint met een diversiteit aan toegestane functies zoals woningen, horeca, maatschappelijke en culturele voorzieningen, detailhandel, kantoren en dienstverlening.

Aangezien het een gemengd gebied betreft, kan de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging van de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" worden gehanteerd. Wanneer sprake is van omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Deze lijst geeft een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De richtafstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken, naar boven of beneden bij te stellen. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde richtafstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning.

Het blues rock café met terras aan de Langenoordstraat 58 valt onder de SBI-code van café's en bars volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging. Dat type activiteiten is aangewezen als milieucategorie A. Dat wil zeggen dat dit activiteiten zijn, die zodanig weinig milieubelastend zijn voor hun omgeving, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden gerealiseerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Voor muziekcafé's geldt categorie B. Dat wil zeggen dat een dergelijke activiteit in een gemengd gebied passend is, mits er sprake is van een bouwkundige afscheiding tussen de woning en het café. Daarvan is in dit geval sprake. Tussen de woning en het café is een doorgang aanwezig naar het achterterrein. De woning grenst niet direct aan het café.

Het spreekt voor zich dat bij een muziekcafé het geluidsaspect het meest bepalend is. In dit geval is de voorzijde van het café gericht op de Lobbekenstorenstraat. Ook het terras is aan die zijde aanwezig. De geluidseffecten richting de woning aan de Langenoordstraat 56 zijn hierdoor beperkt. De bouwkundige scheiding tussen de gebouwen draagt tevens bij aan een beter woon- en leefklimaat in de woning. Daarnaast gaat het om een kleinschalig café en zijn zowel de woning als het café al langere tijd aanwezig en is van hinder geen sprake geweest.

Al met al wordt de aanwezigheid van het café en de woning in dit specifieke geval aanvaardbaar geoordeeld. Er is sprake van een aanvaardbaar leefklimaat in de woning Langenoordstraat 56. Gelet hierop vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.

Conclusie

Met het initiatief zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op het punt van bedrijven en milieuzonering.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige plan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen. Voor het onderhavige geval bestaat deze verplichting niet.

Degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het bestemmingsplan, kan een verzoek indienen om een tegemoetkoming van de schade (artikel 6.1 Wro). Burgemeester en wethouder kennen degene die planschade lijdt op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1, lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de overlegpartners de provincie Noord-Brabant (directie ROH), het Waterschap Brabantse Delta en de Brandweer Midden- en West-Brabant. Door deze instanties zijn de volgende reacties ingediend:

Reactie Provincie Noord Brabant d.d. 9 november 2016

Door de provincie Noord-Brabant wordt in haar email van 9 november 2016 geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoende rekening houdt met de provinciale belangen.

Reactie Waterschap Brabantse Delta d.d. 14 november 2016

In haar email van 14 november 2016 wordt door het Waterschap Brabantse Delta opgemerkt dat, omdat het hier alleen het wijzigen van de planologische situatie betreft en er geen fysieke wijzigingen optreden, er geen waterhuishoudkundige aspecten bij zijn betrokken. Het Waterschap adviseert daarom positief op het voorontwerp bestemmingsplan.

Reactie Brandweer Midden- en West-Brabant d.d. 2 november 2016

Van de Brandweer Midden- en West Brabant is op 2 november 2016 de reactie ontvangen dat er wat betreft het aspect externe veiligheid geen opmerkingen zijn.

De bovenstaande reacties zijn voor kennisgeving aangenomen.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Langenoordstraat 56' heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 17 november tot en met 28 december 2016, gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ingekomen.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek