KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Windturbine
Artikel 4 Groen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 6 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nut En Noodzaak
2.3 Ruimtelijke Afweging
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Begrenzing
3.2 Planvorm
3.3 Systematiek Regels
3.4 Specifieke Elementen
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.5 Overige Randvoorwaarden Vanuit Wet- En Regelgeving
4.6 Conclusie
Hoofdstuk 5 Programma
5.1 Inleiding
5.2 Beschrijving Programma
Hoofdstuk 6 Milieuonderzoek
6.1 Planmer
6.2 Toetsing Milieueffecten
6.3 Geluid
6.4 Slagschaduw En Schittering
6.5 Externe Veiligheid
6.6 Ruimtegebruik
6.7 Archeologie En Cultuurhistorie
6.8 Natuur
6.9 Bodem En Water
Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Tervisielegging
8.3 Vaststelling Bestemmingsplan
Bijlage 1 Milieueffectrapport Windpark Industrieterrein Moerdijk (Antea Group, 2016)
Bijlage 2 Effecten Op Beschermde Gebieden Van Windpark Moerdijk (Bureau Waardenburg, 2016)
Bijlage 3 Effecten Op Beschermde Soorten Van Windpark Moerdijk (Bureau Waardenburg, 2016)
Bijlage 4 Uitvoerbaarheid Meetmast Windpark Moerdijk I.h.k.v. Natuur (Bureau Waardenburg, 2016)
Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid Windpark Industrieterrein Moerdijk (Antea Group, 2016)
Bijlage 6 Onderzoek Geluid En Slagschaduw Windpark Moerdijk Te Moerdijk (Lpb Sight, 2016)
Bijlage 7 Toelichting Watertoets Windpark Industrieterrein Moerdijk (Antea Group, 2016)
Bijlage 8 Visualisaties Windpark Industrieterrein Moerdijk (Antea Group, 2016)
Bijlage 9 Nota Van Zienswijzen

Windpark Industrieterrein Moerdijk

Bestemmingsplan - Gemeente Moerdijk

Vastgesteld op 12-01-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Het bepaalde in het moederplan is onverminderd van toepassing behoudens de in deze herziening opgenomen regels.

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

de 8e herziening van het bestemmingsplan industrieterrein Moerdijk 1993 van de gemeente Moerdijk met bijbehorende regels en bijlagen, voor zover gelegen binnen het plangebied zoals bedoeld in lid 1.3.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 herziening:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het plan Windpark Industrieterrein Moerdijk met identificatienummer NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40 van de gemeente Moerdijk met bijbehorende regels en bijlagen.

1.4 moederplan:

het bestemmingsplan industrieterrein Moerdijk 1993 van de gemeente Moerdijk, vastgesteld door de gemeenteraad op d.d. 26 oktober 1993 met alle bijbehorende vastgestelde herzieningen.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.

1.8 aansluitend afgewerkte maaiveld:

de gemiddelde hoogte van de gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringende grond: bij hellende terreinen: het hoogste punt van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringende grond.

1.9 afgraven en ophogen van de bodem:

het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:

  1. a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  2. b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  3. c. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).

1.10 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingsgrens:

de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan.

1.14 beperkt kwetsbaar object:

beperkt kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.15 beperkt zelfredzame personen:

groepen personen die door jeugdige leeftijd of een permanente beperking in geval van een calamiteit niet in staat zijn zonder hulp van buitenaf persoonlijk letsel te voorkomen door zichzelf in veiligheid te brengen (vluchten) en bescherming te zoeken (schuilen).

1.16 bestaand (in relatie tot bebouwing):

bebouwing aanwezig ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan.

1.17 bestaand (in relatie tot gebruik):

gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 duurzame beëindiging:

van duurzame beëindiging is sprake als het windpark zijn technische en economische levensduur heeft behaald.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 kabel:

een kabel is een geheel van geleiders welke voorzien is van één ommanteling en bestemd is voor transport van energie of data.

1.30 kwetsbaar object:

kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.31 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.

1.32 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.33 opstelplaats:

een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine.

1.34 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.35 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.36 peil:

  • voor gebouwen binnen een afstand van 5 meter van een weg: de hoogte van kruin van die weg;
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.37 perceelsgrens:

een kadastrale grens van een bouwperceel.

1.38 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting.

1.39 plaatsgebonden risicocontour:

  1. a. de risicocontour 10-5/jaar waar een bepaalde effectkans van één op een 100.000 is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.
  2. b. e risicocontour 10-6/jaar waar een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.

1.40 risicovolle inrichting:

  1. a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
  2. b. propaantanks met een waterinhoud tot 13 m³.

1.41 rotor:

het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub (ook wel de neus genoemd) van een windturbine.

1.42 schakelkasten en transformatoren:

bouwwerken behorende bij een windturbine ten behoeve van het transporteren van opgewekte elektriciteit en het op spanning houden van de interne parkbekabeling van het windturbinepark als geheel.

1.43 toetsingskader defensieradar:

het Toetsingskader defensieradar van het Ministerie van Defensie waarmee wordt bepaald of de verstoring van het radarbeeld als gevolg van de oprichting van windturbines aanvaardbaar is of niet.

1.44 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.

1.45 windmeetmast:

installatie om windsnelheden op ashoogte van een windturbine te meten.

1.46 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tussen windturbines

de afstand tussen windturbines onderling wordt gemeten vanuit het hart van de mast van de windturbine.

2.2 ashoogte van een windturbine

vanaf peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk, geen windturbine zijnde

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de van de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 rotordiameter van een windturbine

de diameter van de cirkel die de rotorbladen (wieken) van de windturbine beslaan.

2.8 tiphoogte van een windturbine

vanaf peil tot aan het bovenste verticaal staande rotorblad.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het bepaalde in het moederplan is onverminderd van toepassing behoudens de in deze herziening opgenomen regels.

Artikel 3 Bedrijf - Windturbine

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbine' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de opwekking van elektrische energie door middel van windturbines;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, transformatoren, schakelkasten, onderhoudswegen, hekwerken, kabels- en leidingen, groen en water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het toepassen van een windturbinetype waardoor de PR 10-6 contour buiten de veiligheidszone - windturbine - 2 komt te liggen.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. scheiding van bedrijventerrein en woongebieden;
  2. b. ecologische en landschappelijke doeleinden;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - windmeetmast' tevens voor een windmeetmast.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. de oppervlakte van gebouwen voor nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 20 m2;
  2. b. de hoogte van de windmeetmast mag niet meer bedragen dan 130 m;
  3. c. het fundatieoppervlak van de windmeetmast mag niet meer dan 100 m2 bedragen en dient geheel binnen het aanduidingsvlak te worden gerealiseerd.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan gebruik van gronden en opstallen voor:

  1. a. het plaatsen en geplaatst houden van onderkomens;
  2. b. parkeerterrein;
  3. c. de uitoefening van enige tak van handel en bedrijf, zulks met uitzondering van een krachtens de bestemming toegelaten bedrijf.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Het bepaalde in het moederplan is onverminderd van toepassing behoudens de in deze herziening opgenomen regels.

Artikel 5 Algemene Aanduidingsregels

5.1 overige zone - ecologische verbindingszone

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' zijn de gronden mede bestemd voor verwezenlijking, het behoud, herstel, beheer of de duurzame ontwikkeling van ecologische waarden en voor verwezenlijking, het behoud, herstel, beheer of de duurzame ontwikkeling van watersystemen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' is het in het kader van de verwezenlijking, het behoud, het beheer en herstel van ecologische waarden en watersystemen verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanleggen of verharden van wegen en paden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m2;
    2. 2. het ophogen van gronden.
  3. c. Het onder b. vervatte verbod geldt niet voor:
    1. 1. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan in uitvoering waren;
    2. 2. werken of werkzaamheden die het normale, op de bestemming gerichte, onderhoud en beheer betreffen.
  4. d. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals genomen in lid b kan slechts worden verleend, indien de belangen van het watersysteem zoals onder a. genoemd niet onevenredig worden geschaad.

5.2 overige zone - windturbine

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - windturbine' zijn de gronden mede bestemd voor:

  1. a. het overdraaien van de rotor van een windturbine;
  2. b. bij de windturbine behorende voorzieningen waaronder opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, schakelkasten, transformatoren, kabels en leidingen op- en afritten en onderhoudswegen.

5.3 veiligheidszone - windturbine - 1

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine - 1' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemming(en), geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden gebouwd;
  2. b. De maximale bouwhoogte van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone -windturbine - 1' mag in afwijking van hetgeen bepaald in hoofdstuk 2 niet meer bedragen dan 20 meter met uitzondering van de windturbines.

5.4 veiligheidszone - windturbine - 2

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine - 2' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemming(en), geen kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden gebouwd.

Artikel 6 Algemene Wijzigingsregels

6.1 Veiligheidzones windturbines

  1. a. Het bevoegd gezag kan de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine - 1' wijzigen, met dien verstande dat:
    1. 1. deze niet wordt vergroot;
    2. 2. deze na realisatie van de windturbine(s) wordt afgestemd op de PR 10-5 contour van de gerealiseerde windturbine(s);
    3. 3. de belangen van de windturbines niet onevenredig worden geschaad. In dat kader wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de eigenaar van de windturbines
  2. b. Het bevoegd gezag kan de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine - 2' wijzigen, met dien verstande dat:
    1. 1. deze niet wordt vergroot;
    2. 2. deze na realisatie van de windturbine(s) wordt afgestemd op de PR 10-6 contour van de gerealiseerde windturbine(s);
    3. 3. de belangen van de windturbines niet onevenredig worden geschaad. In dat kader wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de eigenaar van de windturbines.

6.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemming Bedrijf - Windturbine

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vervangen van de bestemming 'Bedrijf - Windturbine' door de bestemming 'Groen' en het gelijktijdig laten vervallen van het bouwvlak en de volgende aanduidingen:

  • 'overige zone - windturbine';
  • 'veiligheidszone - windturbine - 1';
  • 'veiligheidszone - windturbine - 2';

indien de desbetreffende functie ter plaatse duurzaam beëindigd is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

7.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 7.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 7.1 met maximaal 10 %.

7.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 7.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 7.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 7.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 7.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Windpark Industrieterrein Moerdijk'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Nuon Wind Development B.V. is voornemens om in samenwerking met het Havenschap Moerdijk zeven windturbines met bijbehorende voorzieningen te plaatsen op het westelijk en zuidoostelijk deel van Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk. De locaties waar de windturbines zijn geprojecteerd zijn weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0001.png"

Figuur 1.1: Turbineopstelling Windpark Industrieterrein Moerdijk

De ontwikkeling van Windpark Industrieterrein Moerdijk draagt bij aan en past in de landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsdoelstellingen voor de productie van windenergie. De ontwikkeling is specifiek opgenomen in de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant, het Regionale bod windenergie West-Brabant van het Samenwerkingsverband West-Brabant, de Structuurvisie Moerdijk 2030 en de Notitie windenergie Moerdijk 2013-2030 van de gemeente Moerdijk. De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk onder het regime van het vigerende bestemmingsplan uit 1993 ev. voor het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van de windturbines juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

Dit bestemmingsplan heeft een relatief lange voorgeschiedenis. Deze voorgeschiedenis uit zich ook in het procedurele aspect: in het verleden zijn procedures gestart die het realiseren mogelijk zouden moeten maken. De eerdere procedures hebben – zoals hieronder beschreven – echter niet geleid tot een bestemmingsplan voor een windpark op het industriegebied Moerdijk. Omstreeks 2000 zijn de eerste overeenkomsten gesloten om tot de realisering van het windpark te komen.

2012: Windturbineontwikkeling in bestemmingsplan Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk

Tot begin 2014 is de windturbineontwikkeling samen opgelopen met het in voorbereiding zijnde nieuwe bestemmingsplan Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk van de gemeente Moerdijk en de daarbij behorende milieueffectrapportage. De m.e.r.- en bestemmingsplanprocedure voor het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk is gestart met de publicatie van het voorontwerpbestemmingsplan en de notitie reikwijdte en detailniveau op 30 mei 2012. Het plan heeft vanaf dat moment gedurende zes weken ter inzage gelegen. De ontwikkeling van het windpark was al opgenomen in de destijds opgestelde stukken. Ook is in het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage d.d. 19 juli 2012 over het op te stellen MER voor het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk al rekening gehouden met het windpark.

2014: Zelfstandige bestemmingsplanprocedure windpark in oostelijk deel

Vervolgens heeft Nuon door middel van een principeverzoek de gemeente Moerdijk verzocht een zelfstandige juridisch-planologische procedure voor de windturbineontwikkeling, los van het eerder genoemde bestemmingsplan voor het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk, te mogen doorlopen. De reden voor het starten van een aparte procedure is de planning van het windpark; inhoudelijk waren er geen wijzigingen. Op 14 januari 2014 heeft de gemeente ingestemd met het principeverzoek van Nuon en toegezegd mee te werken aan het in procedure brengen van een separaat bestemmingsplan voor Windpark Moerdijk. De m.e.r.-procedure is gestart met de openbare kennisgeving, waarin bekend is gemaakt dat voor de ontwikkeling een zelfstandige procedure wordt gevolgd. Een Oplegnotitie Reikwijdte en Detailniveau voor het windpark op het oostelijk deel van het industrieterrein Moerdijk heeft vanaf 27 februari 2014 tot en met 9 april 2014 ter inzage gelegen. Op het voornemen zijn 19 zienswijzen ingediend. Vanwege de beperkte beschikbare ruimte, mede doordat er geen mogelijkheid bleek voor overdraai op percelen bij bedrijven, en door de reservering van ruimte in verband met de mogelijke toekomstige ontwikkelingen van het spoor, is tijdens de onderzoeksfase de conclusie getrokken dat alleen de oostzijde van het industrieterrein onvoldoende mogelijkheden biedt om een windpark te ontwikkelen. De m.e.r.-procedure is vervolgens stopgezet voor een herevaluatie van de geplande turbinelocaties.

2015/2016: Zelfstandige bestemmingsplanprocedure windpark in westelijk en zuidoostelijk deel

Nuon en het Havenschap hebben vervolgens het westelijk deel van het industrieterrein onderzocht op geschiktheid voor plaatsing van windturbines en stellen vast dat dit deel geschikt is. Door middel van een hernieuwd principeverzoek aan de gemeente Moerdijk is verzocht een zelfstandige procedure voor de windturbineontwikkeling met aangepaste locaties te mogen doorlopen. Op 30 juni 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met het principeverzoek.

Het nieuwe bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk is de 8e herziening van het vigerende bestemmingsplan Industrieterrein Moerdijk 1993 en bevat het ruimtelijk kader voor de ontwikkeling van maximaal zeven windturbines op het westelijk en zuidoostelijk deel van Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk.

1.2 Ligging Plangebied

Het windpark is voorzien langs de Westelijke en Zuidelijke Randweg op het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk. Als gevolg van ruimtelijke beperkingen, zoals de ligging van bestaande en geprojecteerde bebouwing, wegen, kabels en leidingen en daarbij behorende beschermingszones zijn maximaal zeven windturbines inpasbaar. Het plangebied van dit bestemmingsplan beperkt zich tot de locatie waar de windturbines worden geplaatst en de omliggende relevante bedrijfspercelen en wegen. Figuur 1.2 geeft de ligging van de windturbines en de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Industrieterrein Moerdijk 1993 (moederplan), vastgesteld door de gemeenteraad op 26 oktober 1993 en onherroepelijk geworden per 10 februari 1994. In de periode tussen 1995 en 2007 zijn er diverse partiële herzieningen vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0003.png"

De locaties van de windmolens betreffen het moederplan en de 1e, 2e, 3e, 5e en 6e herziening alsmede de parapluherziening. De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan uit 1993 en de daarbijbehorende herzieningen voor het industrie- en haventerrein, omdat dit plan de vestiging van windturbines niet toestaat. Om de realisatie van windturbines mogelijk te maken is derhalve een nieuwe partiële herziening van het bestemmingsplan nodig.

Het industrie- en haventerrein is een geluidsgezoneerd industrieterrein. De geluidzone is vastgelegd in het bestemmingsplan Parapluherziening zone industrielawaai Industrie- en haventerrein Moerdijk. Dit parapluplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 29 maart 2007 en onherroepelijk geworden op 28 januari 2009. De totale geluidsbelasting van de bedrijven op het industrieterrein op de omgeving mag op de grens van de geluidzone niet meer bedragen dan 50 dB(A). In het geval dat ook windturbines op het terrein staan telt de geluidsemissie van de turbines echter niet mee. Voor Moerdijk heeft dit als gevolg dat, als er windturbines komen, dit geen effect heeft op de geluidszonering.

1.4 Planvorm

Voor de ontwikkeling van het Windpark Industrieterrein Moerdijk, op het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Met deze bestemmingsplanherziening wordt de realisatie van maximaal zeven windturbines juridisch-planologisch mogelijk gemaakt met de bijbehorende risicocontouren. De onderliggende bestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan worden met deze herziening in stand gelaten. Het bestemmingsplan voorziet in een directe bouwtitel voor het realiseren van de windturbines binnen een daarvoor aangewezen gebied. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de juridische planopzet.

Deze herziening is opgesteld conform de systematiek en het gedachtegoed van het handboek bestemmingsplannen van de gemeente Moerdijk, waaraan voortschrijdend inzicht en specifieke regels voor windturbines zijn toegevoegd.

1.5 Leeswijzer

De herziening Windpark Industrieterrein Moerdijk bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt de bestaande en toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op de juridische regeling die ten grondslag ligt aan dit plan en de wijze waarop deze regeling tot stand is gekomen. In hoofdstuk 4 wordt het rijksbeleid, het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven en wordt getoetst of de ontwikkeling past binnen de gestelde beleidskaders. Hoofdstuk 5 gaat in op het te realiseren programma. In hoofdstuk 6 wordt de ontwikkeling getoetst aan sectoraal beleid en regelgeving en wordt de bijbehorende MER-procedure beschreven. Hoofdstuk 6 bevat tevens de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken. De MER en de bijbehorende deelonderzoeken zijn als bijlagen bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijk uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 beschrijft de financiële uitvoerbaarheid van het project en hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de dialoog met de omgeving.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande Situatie

Industrieterrein Moerdijk

Het plangebied voor windpark Industrieterrein Moerdijk is gelegen op het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk (zie figuur 2.1). Het industrieterrein heeft een bruto-oppervlakte van circa 2.350 hectare (bruto), telt vier insteekhavens en huisvest circa 400 bedrijven.

Het industrie- en zeehaventerrein Moerdijk is een grootschalig bedrijvengebied in een landelijke omgeving. Het gebied rondom het industrieterrein kenmerkt zich door een open polderlandschap (hoewel de openheid beperkt wordt door de groene zoom om het industrieterrein en de kernen Moerdijk, Klundert en Zevenbergen) met omvangrijke landbouwkavels en graslanden, dat afgewisseld wordt met de bovengenoemde kernen. Het industriegebied is in de jaren '70 van de vorige eeuw aangelegd door het aanbrengen van een zandpakket (het zand kwam vrij bij de aanleg van de spaarbekkens voor de drinkwatervoorziening in de nabije Biesbosch) en het aanleggen van havens en infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0004.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto van het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk vanaf westzijde (bron: Havenschap Moerdijk)

Het industrieterrein is ruimtelijk en functioneel ingedeeld in een aantal deelparken (zie figuur 2.2). Seaport is gericht op kadegebonden bedrijven, zoals op- en overslag, bewerking en distributie van stukgoed en containers. Het Ecopark is gericht op recyclingbedrijven en (watergerelateerde) bedrijvigheid op het gebied van milieu- en energietechnologie. Het Industrial Park is bestemd voor chemische en (zware) industriële bedrijvigheid. Binnen de Distriboulevard bevinden zich met name weggebonden Europese distributie- en productiebedrijven die een representatieve locatie wensen en die optimaal bereikbaar zijn. Het Tradepark is vooral bestemd voor handelsondernemingen en logistieke bedrijven, die waardetoevoegende diensten verrichten. De Compartimentenstrook is een relatief kleinschalig gemengd bedrijventerrein waar met name groothandelsbedrijven en dienstverleners aanwezig zijn. Het Servicepoint Moerdijk vormt de oostelijke entree van het bedrijventerrein en bestaat uit een groot aantal dienstverlenende bedrijven en ondersteunende diensten voor de rest van het industrieterrein zoals de brandweer, douane, de marechaussee, een restaurant en het kantoor van het Havenschap Moerdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0005.png"

Figuur 2.2: Deelparken industrieterrein Moerdijk

2.2 Nut En Noodzaak

Nuon Wind Development B.V. heeft het voornemen op Industrieterrein Moerdijk een windturbinepark met maximaal zeven windturbines te ontwikkelen, aangeduid als 'Windpark Industrieterrein Moerdijk'. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot de ontwikkeling van een windpark met zeven turbines. Op dit moment is nog niet exact bekend welk type windturbine (ashoogte, rotordiameter, verschijningsvorm) wordt gebouwd. Deze kenmerken bepalen het vermogen van het windpark. Het totale vermogen van het windpark varieert, uitgaande van het vermogen van 2 tot 5 MW per turbine, daarom tussen de 14 en 35 MW.

In de balans tussen de drie P's (Planet, People, Profit) op industrieterrein Moerdijk levert het scheppen van (planologische) mogelijkheden voor windturbines een positieve balans op voor de Planet-kant:

  • Windpark Industrieterrein Moerdijk levert een elektriciteitsproductie van, afhankelijk van het aantal en het type turbines, 50 - 100 GWh/jaar. De elektriciteitsopbrengst is voldoende om voor circa 15.000 tot 30.000 huishoudens in hun jaarlijkse elektriciteitsbehoefte te voorzien.
  • Door het oprichten van windturbines verduurzaamt de elektriciteitsproductie, de ontwikkeling is noodzakelijk om de gemeentelijke ambitie ten aanzien van windenergie (30% van de totale energiebehoefte in Moerdijk in 2030 wordt opgewekt door middel van windenergie) te realiseren.
  • De ontwikkeling en realisatie van Windpark Industrieterrein Moerdijk draagt bij aan de doelstellingen van het Rijk en de provincie Noord-Brabant op het gebied van duurzame energie en windenergie in het bijzonder.
  • Door de windturbineontwikkeling worden (CO2-)emissies vermeden.

In hoofdstuk 13 van de milieueffectrapportage, die als bijlage 1 bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn de energieopbrengsten en vermeden emissies als gevolg van het Windpark Industrieterrein Moerdijk nader in beeld gebracht.

Door de inpassing van de windturbines op het industrieterrein, de participatie van de omgeving bij het planproces en de zorgvuldige afweging van de belangen is tevens invulling gegeven aan de aspecten van People. Uiteraard zal het windpark moeten voldoen aan de normen met betrekking tot de effecten op de leefomgeving, zoals die gelden voor geluid en slagschaduw. De omgeving kan tevens profiteren van de opbrengsten van het windpark: een gedeelte van de opbrengsten wordt door Nuon op een nader te bepalen manier aan de omgeving ter beschikking gesteld. Hierover vindt momenteel nader overleg plaats tussen Nuon en de gemeente. Het windpark draagt daardoor bij aan de Profit, zowel op lokaal niveau –doordat de opbrengst deels ten goede komt van de directe omgeving- als op een hoger schaalniveau door de bijdrage aan de verduurzaming.

2.3 Ruimtelijke Afweging

2.3.1 Locatiekeuze op regionaal niveau

Het westen van de provincie Noord-Brabant kent een klimaat waar het krachtige windregime een van de belangrijke kenmerken is. Door het goede aanbod van wind is deze regio dan ook bij uitstek geschikt voor het exploiteren van windturbines.

De locatie van de windturbines op Industrieterrein Moerdijk sluit tevens goed aan bij de landelijke, provinciale en regionale beleidsdoelstellingen voor windenergie. De turbines liggen in het zoekgebied voor windenergie (het grootschalige zeekleilandschap van West-Brabant), zoals in de Provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening en Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant is weergegeven. Tevens voldoet het initiatief aan de regels voor windturbines in stedelijk concentratiegebied zoals opgenomen in de Verordening ruimte 2014. Ook is de locatie als geschikte locatie aangewezen in het Regionale Bod Windenergie van de regio West-Brabant en het windenergiebeleid van de gemeente Moerdijk. Daarnaast is bij de verdere ontwikkeling van Industrieterrein Moerdijk het uitgangspunt gehanteerd om een duurzaam terrein te realiseren, waarbinnen windturbines goed passen.

2.3.2 Locatieafweging binnen Industrieterrein Moerdijk

De in dit bestemmingsplan beschreven mogelijke turbinelocaties zijn het resultaat van een lang proces waarin de mogelijkheden voor het plaatsen van windturbines op het industrieterrein zijn onderzocht. Sinds 2003 heeft Nuon het zoekproces geleid. Dit heeft in eerste instantie in 2009 geresulteerd in een samenwerkingsovereenkomst tussen Nuon en het Havenschap Moerdijk. Deze overeenkomst had betrekking op het oostelijk deel van het industrieterrein.

In de loop van de jaren zijn meerdere plekken op het industrieterrein onderzocht en is gebleken dat veel locaties afvallen. In onderstaand figuur is globaal aangegeven welke locaties zijn afgevallen. Het gaat om de volgende belemmeringen:

  1. 1. De los- en laadkaden van het haventerrein dienen gevrijwaard te zijn van windmolens omdat deze de bewegingsvrijheid van bestaande en eventueel nieuwe los- en laadinstallaties beperken.
  2. 2. Ook langs het Hollandsch Diep worden de los- en laadmogelijkheden beperkt door de plaatsing van windmolens. Verder speelt hier de wens om te komen tot een netwerk van radarposten langs het Hollandsch Diep ten behoeve van veilig scheepvaartverkeer. De windmolens kunnen daarbij tot verstoring leiden. Tenslotte zouden de windmolens hier vrijwel direct aan het Natura2000 gebied van het Hollandsch Diep liggen.
  3. 3. Hier loopt de buisleidingenstraat. Daar kunnen geen windmolens op of in directe nabijheid staan.
  4. 4. Hier liggen nog uit te geven industrieterreinen. Windmolens worden niet geplaatst op nog voor bedrijvigheid uit te geven terreinen. Dit betreft het grootste nog uit te geven gebied. Elders op het industrieterrein kunnen nog kleinere terreinen liggen.
  5. 5. Hier lopen de hoogspanningsleidingen van en naar de energiecentrales en langs de A17 een buisleiding met nafta (aardoliedestillaat).
  6. 6. Uitbreiding goederenspooremplacement voorzien in de toekomst.
  7. 7. Hier bevindt zich de Plaza. Hier zijn veel kantoren gelegen en is sprake van de aanwezigheid van kwetsbare en beperkt-kwetsbare objecten.
  8. 8. De ruimte langs de Oostelijke Randweg is meer volgebouwd dan de Westelijke Randweg waardoor overzwaai van turbinebladen plaatsvindt op de private terreinen. Hieronder is het zoekproces van de locatieafweging op het oostelijk deel van het industrieterrein in 2013 en 2014 nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0006.png"

Figuur 2.3: Afgevallen locaties voor windturbines op Industrieterrein Moerdijk

De overige gebieden zijn volgebouwd. Eventueel zijn er mogelijkheden bij grote bestaande bedrijven (Havenschap Moerdijk spreekt van plaats voor minimaal drie turbines), maar door de aanwezigheid van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is de ruimte beperkt en bestaat er de kans dat bedrijven elkaar gaan hinderen.

Locatieafweging op oostelijk deel van het industrieterrein

In de eerste jaren zijn met het havenschap en bedrijven uit het gebied de ruimtelijke mogelijkheden voor windturbines verkend. In 2013 en 2014 is onderzocht in hoeverre het mogelijk was om alleen in het oostelijk deel van het haventerrein windturbines te realiseren. Vanwege de beperkte beschikbare ruimte, mede doordat geen mogelijkheid bleek voor overzwaai op percelen bij bedrijven, en door de reservering van ruimte in verband met mogelijke toekomstige ontwikkelingen van het spoor, is de conclusie getrokken dat de oostzijde van het industrieterrein onvoldoende mogelijkheden biedt om een windpark van voldoende omvang te ontwikkelen: in het oostelijk deel is, als gevolg van de ruimtelijke beperkingen, ruimte aanwezig voor maximaal twee turbines (figuur 2.4). Dat heeft geleid tot de keuze om ook het westelijk deel van het industrieterrein in het onderzoek te betrekken.

Locatieafweging op het westelijk deel van het industrieterrein

In de samenwerking tussen Nuon, gemeente en het Havenschap is vervolgens onderzocht welke andere geschikte locaties voor windturbines er binnen de grenzen van het havengebied zijn. Daaruit is naar voren gekomen dat het gebied nabij de Westelijke en Zuidelijke Randweg het meest geschikt is (zie figuur 2.4). Deze locatie is bepaald in samenwerking en overleg met betrokken partijen op het industrieterrein. Op basis daarvan zijn het Havenschap en Nuon in 2014 opnieuw een samenwerkingsovereenkomst aangegaan waarbij Nuon de mogelijkheid heeft om binnen de aangegeven strook grond te onderzoeken welke opstelling van windturbines het meest optimaal is, op basis waarvan een bestemmingsplan wordt opgesteld, dat Nuon vervolgens de mogelijkheid geeft deze opstelling te realiseren. In de onderzoeken is rekening gehouden met de realisatie van maximaal 8 windturbines. Gebleken is dat een opstelling met 7 windturbines de maximale opbrengst genereerd. Dit bestemmingsplan borgt de 7 locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0007.png"

Figuur 2.4: Zoekgebied windpark Industrieterrein Moerdijk

2.3.3 Planproces van de locatiestudie

Onderstaand zijn de stappen van het planproces van de locatiestudie nader weergegeven. Belangrijk onderdeel van het proces om te komen tot mogelijke locaties voor windturbines was de afstemming met de gemeente Moerdijk, het Havenschap Moerdijk, de omliggende bedrijven en de omgeving. De navolgende alinea's bevatten een beschrijving van de stappen van het planproces. De nadruk in dit proces ligt op het westelijk deel van het industriegebied, waarop, nadat was gebleken dat in het oostelijk deel onvoldoende mogelijkheden zijn, vooral moest worden gezocht naar mogelijke posities voor turbines.

Vooronderzoek locatiestudie windturbines

In de periode juni – oktober 2014 heeft een vooronderzoek plaatsgevonden naar de ruimtelijke inpassing van maximaal 8 turbines langs de Westelijke Randweg en Zuidelijke Randweg (zie paragraaf 2.3.2). In oktober 2014 heeft Nuon concrete afspraken met de gemeente en het Havenschap Moerdijk gemaakt over de wijze van onderzoek en participatie met de omgeving. Dit betekent met name in een vroeg stadium in gesprek gaan met belanghebbenden, zoals omliggende bedrijven, en deze uitkomsten meenemen in het ontwerp van het windpark.

In de periode oktober – december 2014 zijn individuele gesprekken gevoerd met de bedrijven, voornamelijk ten oosten van de Westelijke Randweg, die een direct effect van de windturbines kunnen hebben. Met de bedrijven is afgesproken dat Nuon slagschaduw op kantoren mitigeert en specifiek onderzoek uitvoert naar de veiligheidseffecten, effecten op de bedrijfsvoering en effecten op mogelijke uitbreidingen in de toekomst. Afgesproken is dat de bedrijfsvoering en toekomstplannen van bedrijven door plaatsing van de windturbines niet in geding komen. In november 2014 heeft Nuon per brief de inpassingsstudie van het windpark aangekondigd. In december 2014 – april 2015 vond het vervolg van het vooronderzoek plaats. Op basis van het vooronderzoek blijken maximaal acht windturbines mogelijk in het openbaar gebied zonder de huidige functies in het gebied (bedrijvigheid, kabels en leidingen, verkeersveiligheid, watergangen) onevenredig te hinderen.

In een principeverzoek aan de gemeente Moerdijk voor maximaal acht turbines heeft Nuon verzocht een zelfstandige procedure voor de windturbineontwikkeling met aangepaste locaties te mogen doorlopen. Op 30 juni 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met het principeverzoek.

Vanaf 9 juli tot en met 2 september 2015 heeft de notitie reikwijdte en detailniveau ter inzage gelegen. Alle bedrijven in de omgeving zijn hierover per brief geïnformeerd. Op 15 juli 2015 heeft een informatieavond in Klundert plaatsgevonden. Op 18 augustus 2015 heeft een extra informatiemiddag voor de bedrijven op het havenschapskantoor plaatsgevonden. De notitie reikwijdte en detailniveau is op 5 november door de gemeenteraad vastgesteld.

Gesprekken locatiestudie windturbines met nabijgelegen bedrijven

Vervolgens zijn in september – oktober 2015 per nabijgelegen bedrijf de effecten van de turbines nader uitgewerkt, waarbij rekening is gehouden met de ruimtelijke functies, bedrijfsvoering en toekomstplannen en externeveiligheidsrisico's. De onderzoeksresultaten per bedrijf zijn aan de desbetreffende bedrijven (circa 12 bedrijven) toegezonden met de mogelijkheid de resultaten met elkaar te bespreken. In december 2015 – januari 2016 vonden gesprekken met de bedrijven plaats.

Gesprekken locatiestudie windturbines met omwonenden

Nuon en het havenschap hebben op 28 september 2015 een toelichting gegeven in de Stadstafel van Klundert. Ook is de Kadernotitie op 1 oktober 2015 op een openbare raadsinformatieavond nader toegelicht. Op 9 december 2015 heeft een informatiesessie in de burenraad industrieterrein over het windpark plaatsgevonden. Op 1 maart 2016 is aanvullend een informatieavond over de resultaten van de locatiestudie (voorkeursvariant) gehouden. Op 10 maart 2016 zijn tijdens een raadsinformatieavond de resultaten van de onderzoeken en de voorkeursvariant gepresenteerd.

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

3.1 Begrenzing

Het juridisch-planologisch borgen van de mogelijkheid de windturbines te kunnen realiseren is het primaire doel van deze herziening (bestemmingsplan). Bij het bepalen van het plangebied is dit het uitgangspunt geweest. De plangrenzen van het bestemmingsplan zijn niet bepaald door de grens van de inrichting (bouwvlakken) of de overdraai (halve rotordiameter), maar door de maximale PR 10-6-contour van de windturbines. Reden hiervoor is dat binnen de PR 10-6 van de windturbines, conform het Activiteitenbesluit, geen kwetsbare objecten zijn toegestaan. Het bestemmingsplan is daarom zo opgesteld dat alle gronden binnen de maximale PR 10-6-contour van de windturbines de vestiging van kwetsbare objecten uitsluit. De maximale PR 10-6-contour is daarbij “inwaarts” vastgesteld. Dit betekent dat de maximale PR 10-6-contouren zodanig zijn vastgelegd dat deze niet over bestaande kwetsbare objecten vallen. Hierdoor ontstaan maximale PR 10-6-contouren met een straal van ongeveer 180 meter. De toekomstige windturbines mogen feitelijk geen grotere PR 10-6-contour hebben. Berekeningen hebben aangetoond dat de PR 10-6-contouren van de huidige generatie windturbines hier binnen passen. Dit onderzoek is als aparte bijlage opgenomen (Bijlage 5). De begrenzing van het plangebied is gevisualiseerd in hoofdstuk 1.

3.2 Planvorm

Deze herziening laat het bestemmingsplan Industriegebied Moerdijk 1993 en bijbehorende vastgestelde herzieningen in stand. Met deze herziening wordt een bedrijfsbestemming toegevoegd aan de gronden waarop de windturbines komen te staan. Tevens worden de bij de windturbines behorende veiligheidscontouren toegevoegd aan de bestaande regeling van het vigerende bestemmingsplan. Het vlak waarop de windturbines beoogd zijn, is groter dan de daadwerkelijke fundering van de turbines. Het doel hiervan is dat de fundering nog kan schuiven om de opstelling van de windturbines te optimaliseren.

Het gevolg van deze keuze is dat op de bedrijfspercelen, die gedeeltelijk in het plangebied van dit bestemmingsplan vallen, ook het vigerende bestemmingsplan van kracht blijft (met uitzondering van de bepalingen die in onderhavige herziening Windpark Industrieterrein Moerdijk zijn opgenomen) en dat hiervoor niet meerdere bestemmingsplannen met bijbehorende systematiek van kracht worden. Voor de gebruikers van deze percelen betekent dit een eenduidige regeling voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

De voorwaarden voor de plaatsing en ingebruikname van de windturbines (mede vanuit externe veiligheid) zijn in het bestemmingsplan vertaald (voorzover vallend binnen de grenzen van dit plan). Er is gekozen voor betrekkelijk globale bestemmingen, die bij het gebruik van het plan waar nodig een zekere mate van flexibiliteit bieden. Dit alles wel binnen duidelijke kaders, waardoor de aan het plan te verbinden rechtszekerheid niet in het gedrang komt. Deze kaders worden bepaald door de onderdelen waaruit een bestemmingsplan tenminste dient te bestaan: verbeelding, regels en toelichting. Hieronder is een korte beschrijving opgenomen over deze onderdelen.

Verbeelding

Op de verbeelding zijn twee bestemmingen en een functieaanduiding in het plangebied aangegeven. Deze bestemmingen en aanduidingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen bestemmingen en aanduiding. De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

Regels

Hierin zijn het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden (bestemmingsomschrijving) aangegeven en is beschreven op welke wijze deze doelen of doeleinden worden nagestreefd.

In de regels is tevens een verwijzing naar het moederplan opgenomen en de bepaling dat alle in het moederplan voorkomende regels op deze gronden van kracht blijven, behoudens de bepalingen uit deze herziening bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk. De regels uit het bestemmingsplan Industrieterrein Moerdijk 1993 worden met onderhavige herziening deels vervangen en deels aangevuld met de bepalingen uit dit plan.

Toelichting

In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van het in het kader van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoeken opgenomen. Bovendien wordt ingegaan op de bestaande toestand en mogelijke en wenselijke ontwikkeling.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan. In paragraaf 3.3.1 is uitleg gegeven over de invulling van de in het plan opgenomen bestemmingen, subbestemmingen en overige regels.

IMRO en SVBP

De regels en verbeelding worden opgesteld volgens de meest actuele IMRO en SVBP. IMRO staat voor Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisatie op het gebied van de ruimtelijke ordening en aanverwante werkterreinen. SVBP staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.

Richtlijn handboek bestemmingsplannen gemeente Moerdijk

Het handboek van de gemeente Moerdijk schrijft voor hoe bij het opstellen van bestemmingsplannen moet worden omgegaan met:

  • het planproces;
  • de toelichting (inhoudsopgave en een checklist van noodzakelijke onderdelen, waarbij voor dit plan is uitgegaan van de richtlijnen voor een ontwikkelingsgericht plan);
  • de planregels (standaardindeling in hoofdstukken en per voorschrift in leden, en modelregels zodat voor standaardsituaties een standaardoplossing aanwezig is);
  • instructies voor het toekennen van bestemmingen;
  • instructies voor de opzet van de verbeelding, inclusief standaardrenvooi;
  • instructies voor het uitwisselen van bestanden.

Onderhavig bestemmingsplan volgt de richtlijnen van het handboek. De gekozen planvorm maakt echter dat alleen de voor de windturbines noodzakelijke regelingen zijn opgenomen. Deze regeling volgt de systematiek van het handboek maar is zo specifiek dat het handboek hier geen richtlijnen voor geeft

3.3 Systematiek Regels

De bestemmingsplanregels bestaan zoals verplicht in de SVBP2012 uit vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

3.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In artikel 1 zijn de in het plan gebruikte specifieke begrippen verklaard.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Er is een specifieke definitie opgenomen voor de bouwhoogte, ashoogte en tiphoogte van een windturbine. In onderstaande figuur 3.2 is de wijze van meten voor windturbines schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0008.png"

Figuur 3.2: Wijze van meten windturbines

3.3.2 Bestemmingen

Bij het opstellen van deze herziening is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de voorgeschreven systematiek uit het handboek. De regeling richt zich specifiek op de windturbines.

Artikel 3 Bedrijf - Windturbine

De windturbinelocaties zijn voorzien van een directe bestemming 'Bedrijf - Windturbine', waarbij voor de windturbines nog sprake is van enige flexibiliteit voor de exacte locatie van de fundering en mast. Per bestemmingsvlak mag maximaal 1 windturbine worden gerealiseerd. De fundering van de windturbine dient geheel binnen het bouwvlak van de bestemming te worden gerealiseerd.

Voor de windturbines is onder andere bepaald dat de tiphoogte niet hoger mag zijn dan 180 meter en de ashoogte niet hoger dan 130 meter, met een rotordiameter van niet meer dan 132 meter.

Per windturbine is een transformator dan wel schakelgebouw toegestaan, waarvan de maatvoering in deze bestemming is vastgelegd.

Tot slot is een gebruiksregel opgenomen om te voorkomen dat windturbines worden gebruikt bij risico op ijsafwerping. Eveneens is bepaald dat er uitsluitend windturbines geplaatst mogen worden en in gebruik mogen zijn voorzover de RP 10-6-contour niet de grens van de 'veiligheidszone - windturbine - 2' overschrijdt, om te voorkomen dat de werkelijke risicocontour groter is dan waarmee in dit bestemmingsplan is rekening gehouden.

Artikel 4 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen op een perceel waar de windmeetmast geplaatst zal worden. De windmeetmast is met een aanduiding opgenomen. De hoogte van de windmeetmast zal zo hoog zijn als de ashoogte van de windturbines met een maximum van 130 meter.

3.4 Specifieke Elementen

Rondom de windturbines wordt in het bestemmingsplan een tweetal vrijwaringszones juridisch-planologisch geborgd. De vrijwaringszone voor de 10-5 contour, die samenvalt met de overdraai van de windturbines, wordt aangeduid met 'veiligheidszone - windturbine - 1' (artikel 5.3) waarmee binnen de zone van de windturbine beperkt kwetsbare én kwetsbare objecten zijn uitgesloten. De vrijwaringszone van de bij de windturbine horende plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) wordt aangeduid als 'veiligheidszone - windturbine - 2' (artikel 5.4). Binnen deze gronden zijn kwetsbare objecten uitgesloten.

Belangrijk onderdeel van die systematiek is de wijze waarop wordt omgegaan met risicovolle bedrijven en het waar nodig tegengaan van vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Over het gehele plangebied is de gebiedsaanduiding 'Overige - Toetsingskader defensieradar' (artikel 3.2.5) opgenomen. Binnen deze zone is de bouw van windturbines met een tiphoogte van meer dan 113 meter niet toegestaan tenzij uit onderzoek blijkt dat er geen verstoring optreedt.

Met de aanduiding 'overige zone - windturbine' zijn de kraanopstelplaatsen en andere bijbehorende voorzieningen voor de windturbines mogelijk gemaakt. Deze gronden komen overeen met de 'veiligheidszone - windturbine - 1'.

Ter hoogte van de zuidelijke Randweg ligt een ecologische verbindingszone conform de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant. Deze is in het bestemmingsplan ook als zodanig aangewezen ('overige zone - ecologische verbindingszone'). Binnen deze gebiedsaanduiding mogen werken en werkzaamheden (met een oppervlak groter dan 100 m2 dan wel voor het ophogen van de gronden) pas worden uitgevoerd na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden.

In lijn met de verwachtingen en afspraken met de lokale gemeenschap waarin de tijdelijkheid van het windpark is aangegeven en waarin de gemeente ook de opties wil openhouden voor toekomstige mogelijkheden die er zijn om te voorzien in de energiebehoefte ter plaatse, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Bedrijf - Windturbine' te wijzigen in de bestemming 'Groen' . Er is sprake is van een duurzame beëindiging als het windpark zijn technische en economische levensduur heeft behaald.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijk beleid beschreven van Rijk, provincie Noord-Brabant, regio en gemeente voor zover relevant voor de ontwikkeling van een windturbinepark. Beleid dat betrekking heeft op sectorale aspecten zoals landschap, ecologie en water komt aan de orde in het hoofdstuk onderzoek.

4.2 Rijksbeleid

Nationaal beleid

Windenergie is belangrijk om de Nederlandse klimaat- en energiedoelen te halen. De Rijksoverheid streeft naar 14% duurzame energie in 2020. In 2023 moeten windmolens op land en zee voor ongeveer 8 miljoen huishoudens duurzame energie opwekken. Het opgesteld vermogen van de Nederlandse windmolens bedraagt ongeveer 2.900 megawatt (MW) eind 2014.

In 2020 moeten alle windmolens op land gezamenlijk een vermogen hebben van ten minste 6000 MW. Het Rijk maakte in januari 2013 afspraken met de provincies, verenigd in IPO-verband (InterProvinciaal Overleg), om deze 6.000 MW windenergie op land in 2020 ruimtelijk mogelijk te maken. De Rijksoverheid zet haar instrumentarium in voor het mogelijk maken van de omvangrijke windparkinitiatieven van meer dan 100 MW. De provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van kleinere initiatieven onder de 100 MW.

Het Rijk heeft deze afspraken verder uitgewerkt in de Structuurvisie Windenergie op Land (SVWOL, Min. I&M en EZ, 31 maart 2014). In de Structuurvisie Windenergie op Land zijn 11 concentratiegebieden aangewezen die zich lenen voor het faciliteren van grootschalige windparken en ruimte bieden voor minimaal 100 MW. Eén van de concentratiegebieden betreft Zuidwest-Nederland. Industrieterrein Moerdijk is vanwege de te beperkte omvang en aanwezige bebouwing op het terrein niet geschikt voor een grootschalig 100 MW+ windpark. Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk maakt dan ook geen onderdeel uit van het concentratiegebied Zuidwest-Nederland. Wel is ruimte voor een windpark van middelgrote omvang.

In de Structuurvisie wordt ook vermeld dat een aantal gebieden, die in het planMER voor de Structuurvisie beoordeeld zijn, in de gebiedskeuze zijn afgevallen wegens te geringe afmeting of vanwege gebiedskenmerken die zich meer lenen voor een combinatie van kleinere en middelgrote initiatieven onder regie van de provincie en in provinciale structuurvisies reeds zijn aangewezen als windenergiegebied. Dit betreft onder andere gebieden in Noord-Brabant, waaronder het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. De bijdrage van deze locaties voor de doorgroei van windenergieopwekking in Nederland naar 6.000 MW in 2020 wordt wel gezien als van groot belang. Deze gebieden worden in deze rijksstructuurvisie echter niet geschikt geacht voor het accommoderen van één grootschalig windturbineproject van 100 MW of groter.

Het kabinet, vakbonden, werkgevers en milieuorganisaties hebben in september 2013 het Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei (SER, 2013) ondertekend. Het Energieakkoord zet in op energie-efficiëntie als basis om concurrentiekracht te versterken en de onderstaande doelen te bereiken. Uitvoering van de afspraken moet resulteren in een betaalbare en schone energievoorziening, werkgelegenheid en kansen voor Nederland in de schone technologiemarkten. Enkele punten hieruit:

  • Een besparing van het finale energieverbruik met gemiddeld 1,5 procent per jaar; oftewel 100 PJ aan energiebesparing per 2020. Ter illustratie: 1 petajoule energiebesparing in het finale energieverbruik komt overeen met het jaarlijks gemiddelde elektriciteits- en gasverbruik van circa 15.000 huishoudens (Bron: Energieakkoord, 2013).
  • Opschalen van hernieuwbare energieopwekking. In combinatie met energiebesparing moet in 2020 14 procent (nu 4 procent) van alle energie op een duurzame manier worden opgewekt, oplopend naar 16 procent in 2023.
  • De opschaling van hernieuwbare energieopwekking vraagt een intensieve inzet op verschillende bronnen van hernieuwbare opwekking, zoals wind op land, wind op zee, diverse vormen van lokale opwekking zoals zonne-energie, en de inzet van biomassa.

4.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

4.3.1 Provinciaal beleid

Op provinciaal niveau is beleid voor windenergie vastgelegd in structuurvisies. Conform de Structuurvisie ruimtelijke ordening (provincie Noord-Brabant, 2014 in werking getreden) is de provinciale doelstelling om in 2020 over 470,5 MW aan vergund vermogen windenergie te hebben opgesteld. De provincie Noord-Brabant stimuleert nieuwe toepassingen voor de opwekking van windenergie. Op of aansluitend op de grootschalige bedrijventerreinen in het stedelijk concentratiegebied ziet de provincie mogelijkheden voor de ontwikkeling van windenergie. Om aan te sluiten op het grootschalige karakter van deze terreinen en om versnippering met meerdere kleinschalige initiatieven te voorkomen, gaat de provincie uit van clustering.

De Verordening ruimte 2014 (provincie Noord-Brabant, 19 maart 2014 in werking getreden) stelt regels ten aanzien van de ontwikkeling van windenergie. In de Verordening ruimte 2014 is het open zeekleigebied van West-Brabant aangeduid als zoekgebied voor windenergie (zie figuur 4.1), omdat hier ruimte is voor de ontwikkeling van windenergie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0009.png"

Figuur 4.1: Zoekgebied windturbines uit de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant

Het provinciaal beleid staat, conform artikel 4.10 'Windturbines', windturbines in het bestaand stedelijk gebied toe, mits de bouwhoogte hoger is dan 25 meter gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas en:

  1. a. deze gesitueerd zijn op, of direct aansluitend, aan gronden gelegen in een stedelijk concentratiegebied, waaraan een bestemming voor een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein met een bruto omvang van ten minste 20 hectare is toegekend;
  2. b. deze zijn gesitueerd in een cluster of een lijnopstelling van ten minste 3 windturbines;
  3. c. is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt.

De provincie Noord-Brabant heeft onderzoek gedaan naar geschikte locaties voor het plaatsen van windmolens door derden. Er is gekeken naar de landschappelijk meest aantrekkelijke gebieden (de grootschalige open landschappen en productielandschappen, zoals industrieterreinen). Op basis van onderzoeksresultaten ziet de provincie in West-Brabant onder andere plaatsingsmogelijkheden op het industrieterrein Moerdijk.

4.3.2 Regionaal beleid

Diverse initiatiefnemers in West-Brabant hebben actief nieuwe windenergie-initiatieven in de zoekgebieden voorgedragen. Veel van deze initiatieven liggen in elkaars nabijheid en/of geconcentreerd in een beperkt aantal gebieden. Dit vraagt om afstemming en coördinatie tussen provincie en gemeenten in West-Brabant.

Op 4 oktober 2011 hebben de regionale bestuurscommissies Ruimtelijke Ordening/Wonen en Duurzaamheid van 18 gemeenten, verenigd in het samenwerkingsverband 'Regio West-Brabant' (RWB) het Regionaal Bod Windenergie West-Brabant vastgesteld. Op 31 oktober 2011 is het bod voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant en aan het Rijk. Dit bod geeft de visie aan van het RWB op het plaatsen en/of opschalen van (nieuwe) windturbines. West-Brabant heeft daar mee niet het moment willen afwachten dat de provincie en het Rijk zelf locaties zouden gaan aanwijzen. Tevens waarborgt dit dat er geen aanvullende locaties worden aangewezen en dat geen medewerking wordt verleend aan initiatieven die niet binnen dit bod vallen. Het RWB ziet dit als een finaal bod waarin geen veranderingen mogelijk zijn. Het bod van het RWB heeft als basis gediend voor het provinciaal beleid en doelstellingen.

Het uitgangspunt van het Regionaal Bod Windenergie West-Brabant is dat elke gemeente zelf de regie neemt bij het maken van afspraken met potentiële samenwerkingspartners voor het ontwikkelen van locaties binnen de eigen gemeente.

Het resultaat is een bod van 2 x 100 MW aan extra windenergie in West-Brabant (als toevoeging op de bestaande 120 MW):

  1. 1. 100 MW aan nieuwe kleinere projecten en opschaling van bestaande locaties;
  2. 2. één grootschalige locatie van 100 MW langs de A16.

Het Regionaal Bod Windenergie West-Brabant bevat voor de Gemeente Moerdijk specifiek de volgende opgave (tabel 4.1):

Tabel 4.1: Regionaal bod windenergie RWB-locaties gemeente Moerdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0011.png"

Figuur 4.2: Locaties regionaal bod windenergie in Moerdijk (Notitie Windenergie gemeente Moerdijk 2013-2030)

De gemeente Moerdijk heeft de ontwikkeling van Windpark Industrieterrein Moerdijk opgenomen in haar bijdrage aan het regionale bod windenergie. De provincie Noord-Brabant, gemeente Moerdijk, Bedrijvenkring Industrieterrein Moerdijk (BIM), Rijkswaterstaat Zuid-Holland, Waterschap Brabantse Delta en het Havenschap Moerdijk zijn vertegenwoordigd in de stuurgroep Duurzame Verbindingen Moerdijk. Deze partijen streven gezamenlijk naar een toonaangevend duurzaam haven- en industrieterrein Moerdijk. Vanuit die intentie is het Meerjarenprogramma Duurzame Verbindingen Moerdijk 2011 - 2015 (DVM, 2011) opgesteld. Hierin staan de gezamenlijke ambities van de partijen op het gebied van duurzaamheid voor de komende jaren.

Alle in de stuurgroep verenigde partijen streven naar een toonaangevend duurzaam haven- en industrieterrein Moerdijk. Dit willen deze partijen bereiken door zich de komende jaren in te zetten voor:

  • Duurzame koppelingen: Het koppelen van reststromen tussen bedrijven. Het gaat hierbij om een nuttig gebruik van de reststoffen van het ene bedrijf door een ander bedrijf. Het uiteindelijke doel is het realiseren van een ringleiding en utility center voor alle koppelingen.
  • Duurzame bedrijfsvoering: Het toepassen van duurzame energie en realisatie van innovatieve productieprocessen binnen individuele bedrijven. Het uiteindelijke doel is om duurzame bedrijfsvoering ook leidend te laten zijn bij het aantrekken van nieuwe, hoogwaardige bedrijvigheid.
  • Duurzame inrichting en ontsluiting: Het stimuleren van multimodaal transport, collectief personenvervoer en gezamenlijke faciliteiten. Het doel is het verminderen van de belasting door vervoer over de weg en optimaal gebruik van de beschikbare ruimte en faciliteiten.
  • Sociale duurzaamheid: Dit gaat om arbeidsparticipatie vanuit de omgeving, actieve en open communicatie naar de omgeving en gedeelde voorzieningen. Het doel is dat Moerdijk in harmonie met haar omgeving opereert.

4.4 Gemeentelijk Beleid

Deze paragraaf gaat in op het gemeentelijk beleid dat van toepassing is op het voornemen om Windpark Industrieterrein Moerdijk te ontwikkelen. Deze paragraaf gaat achtereenvolgens in op de Strategische Visie, de gemeentelijke Paraplunota's en de Structuurvisie Moerdijk 2030.

4.4.1 Strategische Visie Moerdijk 2030

De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd die de gemeente op (middel)lange termijn voor grote opgaven stelt. Voorbeelden van deze ingrijpende ontwikkelingen zijn vergrijzing, ontgroening, globalisering van de toeristisch-recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting in de omgeving waarin de gemeente opereert en niet in de laatste plaats de voortgaande decentralisatie van rijksoverheidstaken. Om adequaat te kunnen reageren op deze opgaven, heeft de gemeente Moerdijk de Strategische Visie Moerdijk 2030 opgesteld.

De strategische visie biedt een kader om in de periode 2009-2030 te kunnen reageren op bovengenoemde ingrijpende opgaven. Daarmee zet de strategische visie het gemeentelijk beleid rondom die opgaven op robuuste wijze in. Het doel van de Strategische Visie Moerdijk 2030 is om richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en de eigen positie in de regio. Concreet wil de gemeente Moerdijk daarbij komen tot een:

  1. 1. ontwikkelingsrichting voor de lange termijn;
  2. 2. kapstok en referentiekader voor de langer termijn;
  3. 3. duidelijke missie die kan worden uitgedragen naar buurgemeenten, provincie en Rijk.

De strategische visie maakt het mogelijk om op langere termijn een consistent beleid te voeren en nieuwe ontwikkelingen snel te combineren met al ingeslagen richtingen, zodat de gemeente Moerdijk een zo integraal mogelijk beleid kan voeren en beter kan anticiperen op veranderingen in de maatschappij, in wet- en regelgeving of in wensen. De missie van de Strategische Visie Moerdijk 2030 is:

Moerdijk is in 2030 een gemeente die, gelegen op de as Rotterdam-Antwerpen én als hoogwaardig logistiek centrum van West-Brabant, voor al haar inwoners een leefbare woonomgeving biedt met werkgelegenheid in de nabijheid. Een gemeente met rust, ruimte, recreatie en toeristische mogelijkheden in het westelijke deel en dynamiek, bedrijvigheid en bovenlokale voorzieningen, geconcentreerd in de kern Zevenbergen en het haven- en industrieterrein Moerdijk in het oostelijke deel van de gemeente."

Een gemeente waarin de kernen hun eigenheid bewaard hebben, maar ook duidelijk één gemeente vormen. Een gemeente met een sociaal gezicht, waar zorg en basisvoorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt. Een gemeente die op een bewonersgerichte, innovatieve, efficiënte en effectieve wijze wordt bestuurd.”

De missie geeft de strategische visie drie dimensies als uitgangspunt voor de discussie rond de thema's samenleving, leefmilieu en economie. Dit wordt ook wel het 'Triple P-mechanisme' genoemd (people, planet, profit). Een andere naam voor deze benadering is de Telosdriehoek. Het idee achter de 'Triple P-gedachte' is dat het optimaliseren van de economische kracht, de (lokale) leefomgeving en de sociaal-maatschappelijke kant op termijn leidt tot een duurzame gemeenten. Vanuit deze gedachte is het gemeentelijk beleid gebundeld en zijn er drie paraplunota's opgesteld. Deze paraplunota's worden in onderstaande paragraaf behandeld.

Concreet beschrijft de strategische visie dat in 2030 30% van de totale reguliere energiebehoefte van de gemeente Moerdijk gedekt wordt door lokaal geproduceerde duurzame energie.

4.4.2 Paraplunota's

De paraplunota's zijn bedoeld als kapstok voor alle gemeentelijke beleidsnotities. Ze zorgen ervoor dat er meer samenhang tussen beleid is en er minder beleidsplannen in algemene zin gemaakt worden. De gemeentelijke ambities en doelen staan centraal in de paraplunota's Aan deze ambities en doelen kan alle beleid en uitvoering verbonden worden. De uitvoeringsstrategie benoemt de hoofdrichting die ingezet wordt om de doelstellingen te realiseren.

Met de paraplunota's zet de gemeente Moerdijk nadrukkelijk in op een toekomst die in het teken staat van duurzaamheid. De gemeente wil de mens centraal stellen als onderdeel van de samenleving. De samenleving is een samenspel van de aspecten die de mens zelf betreffen, de leefomgeving en de bedrijvigheid. De gemeente Moerdijk kiest daarom voor de definitie die betrekking heeft op 'duurzame ontwikkeling' en uiteen valt in drie pijlers: maatschappij (people), leefomgeving (planet) en economisch klimaat (profit). De thema's van de paraplunota's en de samenhang tussen die paraplunota's zijn weergegeven in figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0012.png"

Figuur 4.3 Thema's en samenhang van de gemeentelijke paraplunota's (bron: gemeente Moerdijk)

Paraplunota Maatschappij

De Paraplunota Maatschappij richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloed door de omgeving en andersom. De Paraplunota Maatschappij is verdeeld in de volgende vijf thema's:

  • wonen;
  • gezondheid;
  • woonomgeving;
  • sociale structuur;
  • ondersteuning.

De Paraplunota Maatschappij doet verder geen concrete uitspraken over de opwekking van duurzame energie.

Paraplunota Leefomgeving

De Paraplunota Leefomgeving richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen bodem, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang tussen die elementen.

Hoofddoelstelling van de Paraplunota Leefomgeving (vastgesteld op 25 oktober 2012) is het creëren van een toekomstbestendige leefomgeving. Bij onderstaande doelen speelt energie een rol. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor het bevorderen van de opwekking van duurzame energie, in het bijzonder door gebruik te maken van de wind (zie tabel 4.2).

Tabel 4.2: Doelstellingen uit de Paraplunota Leefomgeving van de gemeente Moerdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0013.png"

De beleidsdoelstelling om in 2030 30% van de in de gemeente Moerdijk gebruikte energie op te wekken door middel van windturbines, is in de Notitie windenergie gemeente Moerdijk 2013-2030 vastegelegd (zie paragraaf 4.4.4).

Paraplunota Economisch Klimaat

De Paraplunota Economisch Klimaat richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarin een specifieke economische ontwikkeling plaatsvindt. Maar er wordt niet alleen aandacht besteed aan economie en bedrijvigheid, ook Moerdijk als toeristische bestemming en Moerdijk als gemeente waar het fijn wonen, werken en recreëren zijn belangrijke elementen in deze paraplunota. Fijn wonen wordt gezien als wonen in een omgeving met voldoende voorzieningen zoals winkels en recreatiemogelijkheden.

Centrale thema's in deze paraplunota zijn:

  • de economische basis op orde;
  • levendige kernen;
  • toeristische bestemming Moerdijk;
  • hoogwaardig logistiek- en industrieel knooppunt Moerdijk.

De Paraplunota Economisch Klimaat omschrijft het bevorderen van het gebruik van duurzame en groene energie door ondernemers en ondernemingen in de gemeente Moerdijk als een speerpunt, maar doet verder geen concrete uitspraken die in het kader van dit bestemmingsplan relevant zijn.

4.4.3 Structuurvisie Moerdijk 2030

De Structuurvisie Moerdijk, vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juni 2011, is een integrale visie die inspeelt op de ontwikkeling van beide werelden van Moerdijk: het grootschalige (inter)nationale Moerdijk enerzijds en het ruime, rustige en agrarische Moerdijk met een veel kleinschaliger karakter anderzijds. De visie beoogt ook deze twee werelden samen te brengen zodat ze elkaar kunnen aanvullen en versterken. De structuurvisie vertaalt hetgeen in de voorgaande paragrafen beschreven is naar ruimtelijke opgaven. Daarmee wordt dus ook de ambitie om 30% van de gemeentelijke energiebehoefte te putten uit windenergie (zie Paraplunota Economisch Klimaat) omgezet in een concrete ruimtelijke opgave.

De Structuurvisie Moerdijk 2030 beschrijft dat de gemeente Moerdijk een grote ambitie heeft als het gaat om het opwekken van windenergie. Niettemin mag de realisatie van deze ambitie niet ten koste gaan van de kwaliteit van het landschap. De gemeente wil de kwaliteit van het buitengebied waarborgen. In de structuurvisie zet de gemeente Moerdijk ten aanzien van de opwekking van windenergie onder andere in op:

  • Ontwikkeling en optimalisering van de locaties Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk en Logistiek Park Moerdijk (eventueel gekoppeld met Klaverpolder), wat moet leiden tot de opwekking van 60 MW aan windenergie. Het gemeentelijk beleid gaat uit van een koppeling van windturbines aan de infrastructuur van deze terreinen, waarbij de hoofdfunctie als bedrijventerrein prevaleert.

In totaal wil de gemeente Moerdijk in 2030 110 MW aan energie opwekken met behulp van windturbines. De realisatie van de windturbines die met dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt wordt, draagt bij aan het behalen van deze ambitie. De structuurvisie beschrijft dat gelet op de kwaliteit van het gemeentelijk gebied, toekomstige windturbines op een aantal locaties geconcentreerd worden. Een van deze locaties is het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk.

In de Structuurvisie Moerdijk 2030 zijn de ruimtelijke uitgangspunten voor windenergie vastgelegd. Het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk is in de Structuurvisie aangemerkt als zoekgebied windenergie (zie figuur 4.2 en figuur 4.4). Het Industrieterrein Moerdijk vormt, gelet op de functie en bouwmogelijkheden, een logische plaats voor deze vorm van duurzame energieproductie. Hiermee is de keuze voor deze nieuwe functie ruimtelijk te verantwoorden, inpasbaar en bestuurlijk gedragen. Wel is bij de vaststelling van de structuurvisie gesteld dat de zoeklocaties windenergie definitief worden bekrachtigd via het spoor van de Paraplunota Leefomgeving (zie voorgaande paragraaf voor deze paraplunota). Dit heeft geleid tot de hieronder beschreven Notitie Windenergie van de gemeente (zie paragraaf 4.4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0014.png"

Figuur 4.4: Structuurvisiekaart windenergie Moerdijk 2030

4.4.4 Notitie windenergie gemeente Moerdijk 2013-2030

De Notitie windenergie gemeente Moerdijk 2013-2030 (vastgesteld op 16 januari 2014) bevat een evaluatie van de realisatie van windenergie op basis van de Nota Visie windenergie van 2004 en legt een nieuwe visie vast. In de notitie zijn tevens randvoorwaarden geformuleerd voor de diverse locaties. De gemeentelijke ambitie is om in 2030 30% van de totale energiebehoefte te halen uit wind. Dit komt neer op circa 85 MW geplaatst vermogen in 2030. In de notitie zijn ook de zoeklocaties voor windenergie opgenomen.

  • De huidige capaciteit van windturbines in de gemeente is 20 MW, dit is 7% van het totale gewenste vermogen;
  • Aanvullend hierop zijn twee locaties, te weten Sabinapolder (6 MW) en Oud Dintel (15 MW), in procedure. Deze locaties hebben een opgestelde vermogen van 21 MW;
  • De nieuwe locaties hebben een gezamenlijke capaciteit van 63 - 87 MW.

Tabel 4.3: Locaties nieuwe windturbineparken in de gemeente Moerdijk uit de Notitie windenergie van de gemeente Moerdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0015.png"

In de Notitie windenergie zijn uitgangspunten en randvoorwaarden opgenomen voor windparken. In tabel 4.4 zijn de ruimtelijk relevante uitgangspunten en randvoorwaarden weergegeven.

Tabel 4.4: Ruimtelijk relevante uitgangspunten en randvoorwaarden windenergie uit de Notitie windenergie van de gemeente Moerdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0016.png"

4.5 Overige Randvoorwaarden Vanuit Wet- En Regelgeving

Een windpark dient te voldoen aan een aantal specifieke randvoorwaarden ten aanzien van milieu en omgeving die in verschillende wet- en regelgeving is vastgelegd. Onderstaand zijn de relevante voorwaarden voor Windpark Industrieterrein Moerdijk weergegeven:

Ruimtelijke beperkingen / veiligheid

  • voor plaatsing van windturbines in de nabijheid van een buisleiding dient toestemming verkregen te worden van de eigenaar;
  • door Defensie, Inspectie Verkeer en Waterstaat en Luchtverkeersleiding Nederland worden beperkingen gesteld aan de plaatsing van windturbines, vanwege de veiligheid van de luchtvaart. Het betreft 'funnels' bij (militaire) luchtvaartterreinen, laagvliegroutes, laagvlieggebieden en luchtvaartbeveiligingszones (LVB-zones);
  • de beleidsregel van plaatsen van windturbines in, op of over Rijkswaterstaatswerken bepaalt de minimale afstand tot wegen en vaarwegen. Onder meer dient rekening te worden gehouden met de walradarstations ten behoeve van de scheepvaart;
  • voorwaarden die betrekking hebben op de afstand tot onder andere hoogspanningsleidingen en de afstand tot spoorwegen.

Externe veiligheid

  • minimale afstanden tot (bedrijfs)woningen en gevoelige objecten, alsmede hoogspanningsleidingen en spoorwegen, worden berekend conform het handboek Risicozonering Windturbines (SenterNovem, 2005).
  • ook wordt getoetst aan de veiligheidsnormen conform de Wijziging milieuregels windturbines (1 januari 2011).

Geluid

  • een windpark moet voldoen aan de geluidsnormen Lden 47 en Lnight 41 conform de Wijziging Milieuregels Windturbines.

Slagschaduw

  • op grond van het Activiteitenbesluit Milieubeheer moeten windturbines een automatische stilstandvoorziening hebben indien slagschaduw optreedt ter plaatse van woningen of andere gevoelige bestemmingen, indien de afstand tot aan de woning of andere gevoelige bestemmingen minder bedraagt dan 12 maal de rotordiameter en er gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden.

Natuur

  • het windpark moet voldoen aan de wettelijke bepalingen voor bescherming van soorten, op grond van de Flora- en faunawet;
  • conform de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant dienen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN waar mogelijk te worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd.
  • het windpark moet voldoen aan de wettelijke bepalingen voor bescherming van
    gebieden (en soorten binnen deze gebieden) op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.

Water

  • de beleidsregel voor het plaatsen van windturbines in, op of over rijkswaterstaatswerken van Rijkswaterstaat bepaalt de minimale afstand tot wegen en vaarwegen;
  • de veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen wordt geregeld in de Waterwet.

4.6 Conclusie

De ontwikkeling van Windpark Moerdijk draagt bij aan en past in de landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsdoelstellingen voor de productie van windenergie. De ontwikkeling is specifiek opgenomen in het Regionale bod windenergie West-Brabant, de Structuurvisie Moerdijk en is essentieel voor het halen van de doelstellingen zoals verwoord in de Notitie windenergie gemeente Moerdijk 2013-2030.

Uit de effectenstudie naar de haalbaarheid van de windturbines op het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk (Hoofdstuk 6) moet blijken of de ontwikkeling van windenergie past in de randvoorwaarden die gesteld worden door de relevante milieu- en omgevingsaspecten.

Hoofdstuk 5 Programma

Dit hoofdstuk beschrijft het karakter en de inhoud van de voorgenomen ontwikkeling.

5.1 Inleiding

Nuon wenst op Industrieterrein Moerdijk zeven windturbines te ontwikkelen die tezamen het Windpark Industrieterrein Moerdijk vormen. Het windpark is voorzien langs de Westelijke en Zuidelijke Randweg op het industrieterrein. Het doel van het windpark is de realisatie van een windpark met een parkvermogen tussen de circa 16 en 40 MW dat een zo hoog mogelijk bijdrage levert aan de provinciale en gemeentelijke beleidsdoelstellingen voor de productie van windenergie.

5.2 Beschrijving Programma

Het programma bestaat uit 7 turbines waarvan vijf (T-1 t/m T-5) gelegen aan de Westelijke Randweg en twee gelegen aan de Zuidelijke Randweg (T-6 en T-7). In figuur 5.1 zijn de locaties van de zeven windturbines weergegeven. De windturbines hebben een ashoogte van minimaal 90 en maximaal 130 meter en een rotordiameter van minimaal 90 en maximaal 132 meter. De maximale tiphoogte van de windturbines bedraagt 180 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0017.png"

Figuur 5.1: Locatie windturbines

De locaties van de windturbines liggen vanwege de ruimtelijke beperkingen grotendeels vast. Er is bij de turbineposities enige schuifruimte aanwezig:

  • Er worden iets grotere bouwvlakken gehanteerd dan de minimale benodigde bouwoppervlakken voor de windturbines, zodat met de locatie van de windturbine iets (maximaal 50 meter) kan worden geschoven.

In de milieueffectrapportage en de milieuonderzoeken is rekening gehouden met de schuifruimte van de turbineposities.

Naast de windturbines bestaat het windpark uit een aantal voorzieningen. Onderdeel van het voornemen is het bouwen van een windmeetmast van maximaal 130 m hoog. Dit is een slanke (vakwerk)mast waarmee de windsnelheid op de hoogte van de windturbines wordt gemeten. De meetmast zal ongetuid worden uitgevoerd en wordt niet verlicht. De mast is voorzien op het westelijk gedeelte van het industrieterrein op een perceel direct ten noorden van de Langeweg.

Verder zijn onder andere kraanopstelplaatsen ten behoeve van bouw en het onderhoud van de windturbines, enkele toegangswegen met aansluitingen op de openbare weg en de aansluiting op het elektriciteitsnet noodzakelijk. Deze laatste aansluitingen bestaan uit kabels die de turbines onderling verbinden, eventueel een schakelstation en aansluiting op het openbare netwerk van de netbeheerder (Enexis).

Hoofdstuk 6 Milieuonderzoek

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond en moet in het plan worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. In elke paragraaf wordt achtereenvolgens een samenvatting van het toetsingskader gegeven, gevolgd door een korte beschrijving van de beoogde ontwikkeling in relatie tot het betreffende milieuaspect. Vervolgens wordt de conclusie van het onderzoek en de aanvaardbaarheid van het plan vermeld. Voor de sectorale aspecten die tevens zijn onderzocht in de bijbehorende milieueffectrapportage (MER) geldt dat de resultaten en conclusies zijn gebaseerd op de informatie uit het MER. Voor een uitgebreide beschrijving van de (technische) onderzoeken wordt verwezen naar het MER. Het MER wordt tegelijkertijd met het voorliggende bestemmingsplan ter inzage gelegd.

6.1 Planmer

6.1.1 M.e.r.-plicht

De m.e.r.-procedure is wettelijk vastgelegd in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage en is een implementatie van de Europese Richtlijn 2001/42/EG in de nationale wetgeving. De Wet milieubeheer onderscheidt twee vormen van milieueffectrapportages, te weten milieueffectrapportage voor plannen (plan-m.e.r.) en milieueffectrapportage voor projecten (project-m.e.r.).

Het bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk is kaderstellend voor een voorgenomen activiteit conform de beschrijving in het Besluit milieueffectrapportage (in dit geval onderdeel D van de Bijlage bij het besluit):

Tabel 6.1: Uitsnede uit onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage

Activiteit Categorie Toelichting
Windturbinepark D.22.2 De oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark opgenomen, met de navolgende drempelwaarden; gezamenlijk vermogen van 15 megawatt (elektrisch) of meer, danwel meer dan 10 windturbines. Het beoogde windturbinepark heeft een totaal vermogen van 16 tot 40 megawatt, bestaande uit maximaal 8 windturbines.

Derhalve wordt voor het bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk een m.e.r.-procedure doorlopen en daartoe een planMER bij bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk opgesteld.

In de reeds lopende m.e.r.-procedure voor Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk ligt de focus op de milieueffecten van de intensivering van het industrieterrein met industriële activiteiten. In beide milieueffectrapportages wordt aandacht besteed aan de cumulatie van de uitvoering van bestemmingsplan Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk en uitvoering van bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk.

6.1.2 Doel van de milieueffectrapportage

Een milieueffectrapport (MER) geeft inzicht in de (mogelijke) milieueffecten van een voorgenomen activiteit (voornemen). Door deze milieueffecten in een vroeg stadium in beeld te brengen is het mogelijk om verschillende alternatieven en/of varianten af te wegen en keuzes te maken. Hierdoor krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. Het MER bij bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk:

  • geeft inzicht in de (mogelijke) milieueffecten van Windpark Industrieterrein Moerdijk in het plangebied zelf en op de omgeving;
  • geeft tevens inzicht in de cumulatie van (mogelijke) milieueffecten van de intensivering van Zeehaven- en Industrieterrein en Windpark Industrieterrein Moerdijk;
  • levert de milieu-informatie die nodig is om keuzes in het nieuwe bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk te onderbouwen;
  • en kan aanbevelingen bevatten om milieugevolgen tegen te gaan.

6.1.3 Procedure

In dit geval is de uitgebreide m.e.r.-procedure van toepassing. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de bestemmingsplanprocedure.

Voorfase

Voor de start van de m.e.r.-procedure is een Oplegnotitie Reikwijdte en Detailniveau opgesteld. De m.e.r.-procedure ging op 8 juli 2015 van start met de kennisgeving van de oplegnotitie Reikwijdte & Detailniveau voor het Windpark Industrieterrein Moerdijk in de Staatscourant, de Moerdijkse Bode en de gemeentelijke website. De bestuursorganen die ook betrokken zijn bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan zijn geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER.

De oplegnotitie is, tezamen met de vastgestelde Kadernotitie voor het bestemmingsplan Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk, vanaf 9 juli 2015 voor de duur van 8 weken ter inzage gelegd (deze langere periode van acht weken in plaats van de gebruikelijke zes weken is gehanteerd vanwege de zomervakantie).

Op 15 juli 2015 heeft er in De Niervaert te Klundert een openbare informatieavond plaatsgevonden en op 18 augustus 2015 heeft er een informatiemiddag specifiek voor de bedrijven op het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk plaatsgevonden. Op de oplegnotitie zijn 13 zienswijzen ingediend.

De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft op 19 juli 2012 een advies over reikwijdte en detailniveau van het MER voor Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk uitgebracht. Hierin is tevens advies over de reikwijdte en het detailniveau van de milieueffectenstudie van het windpark gegeven. Dit advies is gebruikt bij het opstellen van het MER Windpark Industrieterrein Moerdijk.

In de Kadernotitie is voor het MER bij het bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk aangegeven hoe met de binnengekomen zienswijzen rekening wordt gehouden. Daarnaast zijn ambtshalve aanvullingen toegevoegd die niet uit het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage of uit de inspraak op het nieuwe windpark op het westelijk en zuidoostelijk deel van Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk gebleken zijn. Als gevolg van het stopzetten van de m.e.r.-procedure voor het Windpark in het oostelijk deel van het Zeehaven- en Industrieterrein in 2014 hoeven de 19 eerder ingediende zienswijzen op dat voornemen formeel niet te worden beantwoord en te worden betrokken bij het onderzoekskader voor de MER voor het nieuwe windpark op het westelijk en zuidoostelijk deel van het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. De zienswijzen bevatten een aantal punten dat echter relevant is voor het onderzoekskader. Deze zijn daarom opgenomen als ambtshalve aanvullingen in de Kadernotitie. Tezamen vormt deze notitie het kader voor het milieueffectrapport (MER) dat noodzakelijk is voor het bestemmingsplan Windpark Industrieterrein Moerdijk. De gemeenteraad heeft de Kadernotitie op 5 november 2015 vastgesteld.

Vervolg van de procedure

Het ontwerpbestemmingsplan is van 9 april 2016 tot en met 1 juni 2016 tegelijkertijd met het MER voorgelegd aan de relevante bestuursorganen en ter inzage gelegd. Op 23 juni 2016 heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage een positief toetsingsadvies uitgebracht. Het oordeel is als volgt:

De Commissie is van oordeel dat het MER alle informatie bevat om het milieubelang volwaardig mee te kunnen wegen in de besluitvorming. Echter, indien gebruik gemaakt wordt van de beschikbare schuifruimte voor de turbines richting of tot in het Natuur Netwerk Nederland (NNN), adviseert, vóórdat besluitvorming plaatsvindt, de effecten op het NNN nader te bepalen en te beoordelen. Het MER is goed leesbaar en met name de effectbeschrijvingen voor de leefomgeving en het landschap zijn van goede kwaliteit. De Commissie doet een aantal aanbevelingen ten aanzien van de onderbouwing van de gekozen doelstelling voor de productie van windenergie en de locatie van de windturbines, als ook de gevolgen voor de natuur en de veiligheid van buisleidingen. Zij hoopt hiermee een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de verdere besluitvorming.

Het volledige toetsingsadvies is in bijlage 1 van de Nota van Zienswijzen opgenomen.

De procedure loopt verder volgens de gebruikelijke lijnen voor een bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is aangegeven op welke wijze het MER, de reacties daarop en het toetsingsadvies in acht zijn genomen (zie paragraaf 6.5 en paragraaf 6.8). Bij de uitvoering van het plan worden de effecten geëvalueerd. Het MER dat bij dit bestemmingsplan hoort, geeft in hoofdstuk 16 een aanzet voor een evaluatieprogramma.

6.2 Toetsing Milieueffecten

In deze paragraaf zijn de effecten van de varianten die in het MER onderzocht zijn weergegeven. In de navolgende paragrafen komen de milieuaspecten kort aan de orde. De volledige analyse van de milieuaspecten is opgenomen in het MER.

6.2.1 Alternatief en varianten

Het alternatief bevat de volgende uitgangspunten:

  • Ontwikkeling van de windturbines tot de maximale hoogtematen;
  • Alle turbines hebben dezelfde afmetingen (ashoogte en rotordiameter);
  • De windturbines worden door dezelfde leverancier gebouwd, zodat de vormgeving van de turbines (bijvoorbeeld, kleur, vorm van de gondel, vorm van de wieken, etc.) gelijk is;
  • Rotor met drie bladen en gelijke draairichting.

Twee varianten

Er zijn ten behoeve van dit MER twee varianten ontwikkeld. De eerste variant is gericht op het mogelijk maken van zo veel mogelijk turbines. Door de eis dat alle turbines van gelijke afmetingen moeten zijn leidt dit tot een variant met acht turbines en beperkingen aan de rotordiameter. De tweede variant is gericht op het mogelijk maken van grotere turbines (die meer energie kunnen opleveren), waarbij (gezien de ruimtelijke beperkingen) vooral de rotordiameter onderscheid maakt. Deze variant gaat uit van zeven turbines met een grotere rotordiameter.

Variant 1

Als gevolg van ruimtelijke beperkingen, zoals minimale onderlinge afstand, de ligging van bestaande en geprojecteerde bebouwing, wegen, kabels en leidingen en daarbij behorende beschermingszones zijn maximaal acht windturbines inpasbaar (bij een rotordiameter van maximaal 117 m). Vijf turbines zijn voorzien langs de Westelijke Randweg, drie turbines zijn voorzien langs de Zuidelijke Randweg. De locaties en (maximale) afmetingen van de windturbines liggen vanwege ruimtelijke beperkingen grotendeels vast. Er is bij de turbineposities langs de Westelijke en Zuidelijke Randweg enige schuifruimte aanwezig van maximaal 50 meter per locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0018.png"

Figuur 6.1: Variant 1 Windpark Industrieterrein Moerdijk

Variant 2

Daarnaast is ervoor gekozen om ook een variant met turbines met een grotere rotordiameter op te nemen. Voor de rotordiameter wordt uitgegaan van maximaal 132 m. Deze variant bestaat uit zeven turbines waarvan vier langs de Westelijke Randweg en drie turbines langs de Zuidelijke Randweg. In deze variant is bij de turbineposities ook enige schuifruimte aanwezig van maximaal 50 meter per locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0019.png"

Figuur 6.2: Variant 2 Windpark Industrieterrein Moerdijk

Samengevat, in het MER zijn de volgende twee varianten onderzocht op milieueffecten:

Tabel 6.2: Uitgangspunten varianten Windpark Industrieterrein Moerdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0020.png"

Effecten

In de milieueffectenstudie is een zevenpuntsschaal gebruikt, waarbij wordt beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie. Onderstaand zijn de milieueffecten van de varianten weergegeven.

Tabel 6.3: Effectbeoordeling milieuaspecten

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0021.png"

Tabel 6.4: Effectbeoordeling varianten

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0022.png"

Bovenstaande tabel toont aan dat de effecten van de ontwikkeling en ingebruikname van Windpark Industrieterrein Moerdijk gedeeltelijk neutraal, gedeeltelijk (licht) negatief en gedeeltelijk (licht) positief zijn.

Leefomgeving

Er is bij beide varianten sprake van een aantal licht negatieve effecten op de leefomgeving als gevolg van de toename van het windturbinegeluid en de cumulatie van geluid. Beide varianten veroorzaken slagschaduweffecten op nabijgelegen woningen, variant 2 met de grotere turbines veroorzaakt grotere effecten dan variant 1. De effecten zijn gemakkelijk te mitigeren met de automatische stilstandvoorziening op windturbines. Uitgaande van de automatische stilstandvoorziening op de windturbines ondervinden de bewoners zeer beperkte slagschaduwhinder.

Werknemers in kantoren kunnen eveneens hinder ondervinden als gevolg van slagschaduw van windturbines. Er geldt geen juridisch kader voor slagschaduw op kantoren. Nuon Wind Development B.V. heeft met de omliggende bedrijven afgesproken, nadat de turbines in gebruik zijn genomen, op de ramen van kantoren waar slagschaduw als hinderlijk wordt ervaren, mitigerende maatregelen te treffen, zoals een stilstandvoorziening of zonnewering.

De locatie van de windturbines (van beide varianten) zijn zodanig ingepast op het industrieterrein dat de windturbines niet leiden tot relevante risicoverhogende effecten in relatie tot de aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten, risicovolle bedrijven, buisleidingen en auto- en spoorwegen.

De effecten gedurende aanleg van het windpark zijn beperkt, werknemers in de omliggende bedrijven kunnen in deze maanden wel enige tijdelijke geluidhinder ondervinden, als gevolg van heiwerkzaamheden.

Ruimte-aspecten

De varianten veroorzaken geen beperkingen op het huidige ruimtegebruik en bebouwingsmogelijkheden. Bij een aantal leidingen is sprake van afname van de leveringszekerheid indien een turbine één van de buisleidingen en/of het rioolstelsel treft. De berekende additionele faalfrequentie is van beide varianten zeer beperkt. Wel is sprake van een verschileffect. De effecten van variant 2 zijn daarom neutraal en de effecten van variant 1 licht negatief beoordeeld. De uiteindelijke belangenafweging dient door het bevoegd gezag gemaakt te worden in het kader van het ruimtelijk besluit. Voor straalpaden en laagvliegroutes geldt dat er bij geen van de varianten sprake is van een significante verstoring. Voor radarbeelden kunnen de effecten nog niet worden uitgesloten. De effecten van beide varianten op straalpaden, radarbeelden en vliegroutes zijn daarom vooralsnog licht negatief beoordeeld

Gezien de algehele lage archeologische verwachtingswaarde en de relatief beperkte omvang van de ingreep is het effect van het windpark op archeologie neutraal beoordeeld. De turbines langs de Westelijke Randweg zijn vanuit het centrum van het beschermd stadsgezicht Klundert vrijwel niet zichtbaar, wel op meerdere locaties langs de rand van het beschermd stadsgezicht. De windturbineontwikkeling heeft daarom licht negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

De windturbineontwikkeling sluit in hoge mate aan op de bestaande landschappelijke structuur (lijninfrastructuur en hoge industriële bebouwing) van het zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. De varianten hebben, ondanks de variatie in tiphoogte, ashoogte en rotordiameter, geen verschileffect in effecten en de mate van aansluiting op de bestaande lijninfrastructuur.

Vanwege de beperkte afname van de openheid ter plaatse van het plangebied is het effect op de lokale landschappelijke beleving en zichtbaarheid vanwege de ligging in industrieel gebied met hoge bebouwing, schoorstenen en hoogspanningsleidingen, de voldoende onderlinge afstand tussen de turbines en de situering van de turbines langs de Westelijke en Zuidelijke Randweg van beide varianten licht negatief beoordeeld. Beide varianten veroorzaken vanwege de zichtbaarheid vanuit de meeste kernen een licht negatief effect op de landschappelijke beleving en zichtbaarheid vanuit de wijdere omgeving. Variant 2 met 7 turbines geeft wel een iets rustiger beeld dan variant 1 met 8 turbines. De effectenbeoordeling op de regionale landschappelijke beleving ten opzichte van de referentiesituatie is gezien de zichtbaarheid niettemin allebei licht negatief beoordeeld.

De windturbines hebben geen effecten op de beschermde natuurgebieden. Effecten van beide varianten van het windpark op het behalen van instandhoudingsdoelen voor habitattypen, habitatsoorten, kwalificerende broedvogels (lepelaars) en niet-broedvogels (grauwe gans en kolgans) van de Natura 2000-gebieden Hollands Diep, Biesbosch, Haringvliet, het Krammer-Volkerak en het Oudeland van Strijen zijn met zekerheid uit te sluiten. Beide varianten tasten niet de wezenlijke waarden en kenmerken van de gebieden aan die behoren tot het NNN. De windturbines leiden in beide varianten tot een beperkte ruimtebeslag in de ecologische verbindingszone, het beperkte ruimtebeslag heeft geen effecten op de functionaliteit van de ecologische verbindingszone.

Wel is sprake van licht negatieve effecten op een aantal beschermde soorten door verstoring van hun leefgebieden. Door de uitvoering van mitigerende maatregelen kunnen deze effecten worden voorkomen. Tussen de varianten zijn geen verschileffecten beschikbaar. Daarnaast is ook bij beide varianten sprake van licht negatieve effecten op de kans op sterfte van vleermuizen en vogels.

De effecten op de bodemopbouw, de bodemkwaliteit, het grond- en oppervlaktewater zijn gezien de kleinschalige ingrepen in de bodem neutraal beoordeeld. Vanwege de ligging van een aantal windturbines in de beschermingszone van de waterkering, waarvan één turbine in zone A, kan er kans zijn op faalmechanisme van de waterkering. Verwacht wordt dat de toename van de faalkans van de waterkering door aanwezigheid van de windturbines acceptabel is. Het effect op waterveiligheid van beide varianten is licht negatief beoordeeld.

Duurzaamheid

De windturbineontwikkeling leidt tot duurzame energieopbrengsten en vermeden emissies. Op dit aspect zijn verschileffecten tussen de varianten waarneembaar die vooral te maken hebben met de afmetingen van de turbines die mogelijk worden gemaakt. Variant 1 heeft weliswaar één turbine minder dan variant 1, maar maakt wel grotere turbines (en dus meer opbrengst en meer vermeden emissies) mogelijk. Variant 2 is daarop zeer positief beoordeeld en variant 1 positief.

Vergelijking tussen varianten

Uit de variantenvergelijking blijkt dat de verschileffecten tussen varianten onderling beperkt zijn. Er zijn alleen enige verschileffecten op de aspecten slagschaduw, leveringszekerheid via buis- en hoogspanningsleidingen en energie-opbrengst. De (licht) negatieve effecten van slagschaduw op gevoelige objecten zijn van variant 2 iets groter dan variant 1 . Echter, bij beide varianten dienen de turbines van een automatische stilstandvoorziening te worden voorzien, waardoor de effecten van slagschaduw met de stilstandvoorziening neutraal beoordeeld zijn. De kans op afname van leveringszekerheid via buis- en hoogspanningsleidingen is voor variant 1 licht negatief beoordeeld en voor variant 2 neutraal beoordeeld. Variant 2 met 7 turbines geeft wel een iets rustiger beeld, dan variant 1 met 8 turbines. De effectenbeoordeling op de regionale landschappelijke beleving ten opzichte van de referentiesituatie is evenwel allebei licht negatief beoordeeld. Variant 2 heeft positievere effecten op de energie-opbrengst en vermeden emissies dan variant 1.

Concluderend, vanuit milieu-optiek bestaat er geen duidelijke voorkeur voor één van de twee varianten, alleen vanuit duurzaamheidsaspecten (energie-opbrengst en vermeden emissies) is er een relevant verschileffect waarneembaar.

Mitigerende maatregelen

In tabel S.4 zijn de mitigerende maatregelen weergegeven die noodzakelijk zijn om het windpark Industrieterrein Moerdijk (beide varianten) te kunnen realiseren. Anders kan het voorliggend plan (mogelijk) niet aan de wettelijke eisen voldoen. In de tabel is tevens aangegeven op welke wijze de uitvoering van de mitigerende maatregelen kunnen worden geborgd.

Tabel 6.4: Samenvatting mitigerende maatregelen

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0023.png"

Voorkeursvariant

Als gevolg van ruimtelijke beperkingen, zoals de ligging van bestaande en geprojecteerde bebouwing, wegen en kabels en leidingen en daarbij behorende beschermingszones zijn maximaal acht windturbines inpasbaar.

Functioneel gezien passen de windturbines goed op een industrieterrein. Uit de milieueffectenstudie blijkt dat de effecten van het windpark (beide varianten) beperkt zijn. De verschileffecten op de leefomgeving en ruimte-aspecten (incl. natuur) van variant 1 (8 turbines) en variant 2 (7 turbines) zijn onderling zeer beperkt. Alleen is er een relevant verschileffect te zien in de energie-opbrengst en vermeden emissies: variant 2 levert hogere energie-opbrengsten en vermeden emissies dan variant 1.

Op basis van het voorgaande is een keuze gemaakt voor variant 2 als voorkeursvariant vanwege de volgende redenen:

  • Variant 2 heeft duidelijk hogere energie-opbrengst en meer vermeden emissies ten opzichte van variant 1.
  • Variant 2 heeft een lager aantal windturbines ten opzichte van variant 1, dit is een efficiënter gebruik van de ruimte op het zeehaven- en industrieterrein Moerdijk en geeft een rustiger beeld dan variant 1.
  • Vanuit de overige milieu-oogpunten is er vanwege de onderlinge zeer beperkte verschileffecten geen aanleiding om voor variant 1 te kiezen.

De voorkeur gaat dus uit naar variant 2 met windturbines met een ashoogte van maximaal 130 meter en een rotordiameter van maximaal 132 meter. De tiphoogte van de windturbines van de voorkeursvariant is verlaagd van maximaal 196 meter naar maximaal 180 meter.

Het overzicht van de milieueffecten en benodigde mitigerende maatregelen van het voorkeursvariant zijn gelijk aan variant 2.

6.3 Geluid

Windturbines genereren geluid, dat afkomstig is uit twee hoofdbronnen. Ten eerste is dat mechanisch geluid, door de werkende en bewegende onderdelen geplaatst in de gondel van turbine. Daarnaast is er aerodynamisch geluid dat ontstaat door de stroming van de wind langs de turbinebladen. Het aerodynamische geluid bevat deels een laagfrequente component.

Regelgeving

Windturbinegeluid

Sinds 2011 geldt voor de geluid-emissie van windturbines de Europese jaardosisnorm Lden. Deze geluidsnorm is in het Besluit algemene regels voor inrichtingen (het Activiteitenbesluit) vastgelegd. Een windturbine of een combinatie daarvan dient te voldoen aan de norm van 47 dB(A) Lden en 41 dB(A) Lnight op de gevel van gevoelige objecten (o.a. woningen, verzorgingstehuizen, scholen).

Berekeningen geven inzicht in de geluidcontouren van Lden 47 dB(A) en Lnight 41 dB(A) in het plan- en studiegebied voor het voornemen. Voor het bepalen van de impact van het windturbinegeluid op de omgeving wordt gefocust op de geluidbelasting op geluidgevoelige objecten. Volledigheidshalve is de brandweerkazerne op het industrieterrein (waar ook wordt overnacht) betrokken in het akoestisch onderzoek. Formeel (conform het Activiteitenbesluit en de Wet geluidhinder) wordt een brandweerkazerne niet als gevoelig object aangemerkt.

Laagfrequent geluid

Onder hoorbaar laagfrequent geluid (LFG) worden geluiden met een frequentie tussen circa 20 en 100 Hz verstaan. 'Gewoon' geluid, dat wil zeggen geluid zoals dat in de buitenlucht natuurlijk voorkomt, ligt meestal in het frequentiegebied tussen 400 en 2500 Hz. Laag Frequent Geluid (LFG) is geluid met een frequentie beneden 100/125 Hz. Geluid met frequenties onder 20 Hz wordt infra-geluid genoemd (RIVM, 2013).

Staatssecretaris Mansveld heeft in een kamerbrief 'laagfrequent geluid van windturbines' d.d. 31 maart 2014 de Kamer geïnformeerd over de kennisontwikkeling van laagfrequent geluid van windturbines. De staatssecretaris constateert in deze kamerbrief, mede op basis van een aantal onderzoeken van het RIVM en een onderzoek van Agentschap NL (nu RVO NL), dat laagfrequent geluid wel voor een klein deel bijdraagt in de hinderervaring van windturbinegeluid, maar dat deze hinder op een verantwoorde manier voldoende wordt beperkt door de huidige normen voor windturbinegeluid conform het Activiteitenbesluit (47 dB (A) – Lden en 41 dB (A) – Lnight). Zij concludeert dat er geen aparte analyse en beoordeling van laagfrequent geluid nodig is bovenop de analyse en beoordeling van het windturbinegeluid conform het Activiteitenbesluit en het bijbehorende reken- en meetvoorschrift.

Geluidzone rond bedrijventerrein

Bij veel (grote) bedrijventerrein is een zogeheten geluidzone vastgesteld. Het doel van een geluidzone is tweeledig. Enerzijds worden met een geluidzone geluidgevoelige functies (zoals woningen en scholen) beschermd tegen een te hoge geluidbelasting vanwege industrielawaai. Anderzijds wordt door het vastleggen van een geluidzone akoestische ruimte gecreëerd waarover de bedrijven op het gezoneerde bedrijventerrein maximaal kunnen beschikken. De zone is aangegeven als een lijn, met een aangegeven maximale geluidbelasting. Bij het bepalen van de geluidbelasting op deze lijn (de zonegrens) worden de geluidsemissies van alle bedrijven op het betreffende bedrijventerrein meegenomen. Het gaat dan om het geluid van bedrijven; in het geval dat ook windturbines op het terrein staan telt de geluidsemissie van de turbines echter niet mee. Voor Moerdijk heeft dit als gevolg dat, als er windturbines komen, dat geen effect heeft de geluidzonering.

Cumulatie van geluid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een beoordeling van de totale geluidbelasting van belang. Dit wordt aangeduid als het 'gecumuleerde geluidsniveau', waarbij de geluidbelasting van verschillende bronnen (naast windturbinegeluid ook wegverkeer en industrie) samen wordt genomen.

Voor de beoordeling van het gecumuleerde geluidsniveau gelden geen normwaarden. In het Activiteitenbesluit is een methode aangegeven met weegfactoren voor de hinder van afzonderlijke geluidbronnen zoals wegverkeer, railverkeer, luchtvaart, industrie en windturbines. De methode berekent de gecumuleerde geluidbelasting (Lcum), rekening houdend met de verschillen in dosis-effectrelaties van de verschillende geluidbronnen. Bij de cumulatie van geluidbelasting voor het windpark Industrieterrein Moerdijk is rekening gehouden met het wegverkeergeluid (A17 en de belangrijke lokale wegen) en het industrielawaai van het gezoneerde industrieterrein. Het railverkeer ter plaatse is akoestisch niet relevant ten opzichte van de snelweg. De volgende formules worden hierbij gehanteerd:

  • windturbines: L*wtb = 1,65 Lwtb – 20;
  • industrielawaai: L*il = 1,0 Lil +1;
  • wegverkeerslawaai: L*vl = 1,0 Lvl + 0.

(wtb = windturbine, il = industrielawaai, vl = verkeerslawaai)

Dit is voor de beoordeling van het cumulatieve geluidsniveau relevant, op basis hiervan kan een vergelijking worden gemaakt in het gecumuleerd geluidsniveau zonder en met het windpark. Bij de cumulatie is de omrekenfactor voor windturbinegeluid relatief hoog.

Voor het beoordelen van de geluidbelasting in het kader van de goede ruimtelijke ordening is ook van belang in hoeverre woningen vanuit verschillende richtingen worden belast. Het streven is dat woningen ten minste één geluidluwe kant hebben.

Onderzoek

Windturbinegeluid

Uit de geluidberekeningen in het MER blijkt dat als gevolg van de windturbineontwikkeling sprake is van een geluidbelasting op de omliggende woningen. De maximale geluidbelasting Lden bedraagt 45 dB, de maximale geluidbelasting Lnight bedraagt 38 dB.

Uit de resultaten blijkt dat bij alle woningen aan de geluidsnorm van Lden 47 dB en Lnight 41 dB wordt voldaan.

Uit de geluidberekeningen blijkt dat als gevolg van de windturbineontwikkeling sprake is van een geluidbelasting op de brandweerkazerne. De maximale geluidbelasting Lden bedraagt 47 dB, de maximale geluidbelasting Lnight bedraagt 40 dB.

Voor de brandweerkazerne geldt geen wettelijke norm. Wel wordt aan de geluidsnorm voor woningen voldaan.

Het onderzoek naar slagschaduw is als bijlage 6 toegevoegd bij het bestemmingsplan en is tevens als bijlage bij het MER gevoegd.

Cumulatie

Uit de berekeningen van geluidscumulatie blijkt dat de toename van het gecumuleerde geluidsniveau bij de woningen van beide varianten varieert tussen de 0,2 en 1,9 dB. De hoogste gecumuleerde geluidbelasting is berekend op een toetspunt aan de Koekoekendijk 10, direct ten zuidoosten van het industrieterrein gelegen. 0,6 dB. De totale gecumuleerde geluidbelasting bedraagt hier 62 dB (variant 2) of 61 dB. De hoogste toename van 1,9 dB is berekend op een toetspunt aan Van Polanenpark 23 in Klundert, de totale gecumuleerde geluidbelasting bedraagt hier 57 dB (beide varianten). Bij de bepaling van de cumulatieve geluidbelasting weegt, zoals aangegeven, vanwege de voorgeschreven cumulatiefactoren het geluid van windturbines relatief zwaar mee. Het geluid van industrie en wegverkeer blijft echter dominant. Het verschil in effecten tussen de varianten is zeer beperkt.

Met betrekking tot de geluidbelasting wordt als regel gehanteerd dat verschillen kleiner dan 1,5 - 2 dB voor een gemiddeld persoon vrijwel niet waarneembaar en beleefbaar zijn. Voor de beoordeling is verder van belang dat de verschillende geluidbronnen (windturbines, industrie, wegverkeer) de betreffende woningen vanuit ongeveer dezelfde richting belasten, uitgezonderd de woning aan de Koekoekendijk. Door de cumulatie van de geluidbelasting blijven de bestaande geluidluwe gevels van de woningen bestaan.

Conclusie

Windturbinegeluid

Bij alle woningen wordt voldaan aan de geluidsnormen van 47 dB(A) Lden en 41 dB(A) Lnight. De windturbineontwikkeling veroorzaakt wel een beperkte geluidbelasting op de omgeving waarin een aantal geluidgevoelige objecten (woningen) en een brandweerkazerne is gelegen.

Cumulatie

De effecten van het gecumuleerde geluidsniveau bij de woningen zijn zeer beperkt en nauwelijks tot niet waarneembaar. Er wordt voldaan aan de normen voor geluidscumulatie.

6.4 Slagschaduw En Schittering

Regelgeving

Slagschaduw op woningen

Windturbines kunnen leiden tot bewegende slagschaduw wanneer de zon schijnt. Slagschaduw op bijvoorbeeld ramen van woningen kan als hinderlijk worden ervaren. De weersomstandigheden, de afstand tussen blootgestelde locatie en windturbine, de stand van de zon, het al dan niet draaien van de windturbine en de draaisnelheid van de rotor zijn bepalende factoren voor de duur van de periode waarin slagschaduw op een bepaalde locatie optreedt (slagschaduwduur).

De Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Rarim) stelt dat windturbines voorzien moeten worden van een automatische stilstandvoorziening indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten (woningen, scholen, ziekenhuizen e.d.), voor zover:

  • de afstand tussen de woningen of andere gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt, en
  • gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden op de woning of het gevoelige object.

Deze norm kan worden vertaald in een tijdsduur van 5 uur en 40 minuten per jaar.

Slagschaduw op kantoren

Ook werknemers in kantoren kunnen hinder ondervinden als gevolg van slagschaduw van windturbines. Kantoren zijn echter volgens Rarim geen gevoelig object; er is dus geen juridisch kader voor slagschaduw op kantoren. In de slagschaduwberekeningen is daarom geen aandacht besteed aan de kantoren. Nuon Wind Development B.V. heeft met de omliggende bedrijven afgesproken dat, nadat de turbines in gebruik zijn genomen, op de ramen van kantoren waar slagschaduw als hinderlijk wordt ervaren mitigerende maatregelen zullen worden getroffen. Deze maatregelen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een stilstandvoorziening of zonnewering.

Schittering

Mensen kunnen last hebben van hinderlijke schitteringen van zonlicht op de bewegende rotorbladen van de windturbines. Een antireflecterende laag / matte coating op de rotorbladen voorkomt schittering. Alle nieuwe windturbines zijn tegenwoordig voorzien van een dergelijke matte coating, waardoor geen sprake meer kan zijn van schitteringseffecten. Aan dit aspect is daarom verder geen aandacht besteed.

Onderzoek

Met behulp van slagschaduwberekeningen is beoordeeld of sprake is van hinder op woningen door slagschaduw. De slagschaduwberekeningen zijn uitgevoerd voor de turbine met een rotordiameter van en 132 meter. Het onderzoek naar slagschaduw is als bijlage toegevoegd bij het bestemmingsplan (Bijlage 6) en het MER.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0024.png"

Figuur 6.3: Contourkaart 6 uur slagschaduw voorkeursvariant uit het MER (bron: LPB sight)

In het geval van de voorkeursvariant is er bij een aantal woningen sprake van 18 tot 27 dagen per jaar waarop meer dan 20 minuten per dag slagschaduw optreedt. (zie onderstaande tabel) Om te voldoen aan de wettelijke normen worden de windturbines uitgerust met een automatisch stilstandvoorziening.

Tabel 6.6: Maximale en verwacht slagschaduw als gevolg van de voorkeursvariant per woning (LBP sight)

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0025.png"

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat als gevolg van de windturbineontwikkeling slagschaduweffecten op gevoelige objecten optreden. Wanneer de windturbines uitgerust worden met een stilstandvoorziening, dan wordt overlast voor bewoners van de desbetreffende woningen voorkomen. Met de stilstandvoorziening is bij geen van de woningen sprake van meer dan zes uur slagschaduwoverlast per jaar meer en wordt voldaan aan de norm. Daarmee vormt dit aspect geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

6.5 Externe Veiligheid

Regelgeving

Om de veiligheid van de omgeving te garanderen moeten windturbines aan internationale veiligheidseisen voldoen. De veiligheid van de turbine zelf is geregeld via certificering van het ontwerp en productie van de turbines. Door middel van deze certificering wordt gewaarborgd dat de kans op kortsluiting, brand, bladbreuk en overige storingen tot een minimum wordt beperkt. In Nederland wordt elk nieuw type windturbine getest volgens de veiligheidsnorm NVN 11400-0. In Nederland mogen alleen windturbines worden geplaatst die volgens deze norm zijn gecertificeerd. De keuring is gericht op een veilige en betrouwbare werking van een windturbine en wordt verricht door een erkend keuringsinstituut. Het windturbineontwerp wordt gecontroleerd op sterkte van de constructie, elektrische veiligheid, bliksemafleiding en beveiliging tegen te harde wind. Ook in de praktijk wordt de windturbine getest. Zo worden er bijvoorbeeld onder verschillende omstandigheden remproeven uitgevoerd. In het Activiteitenbesluit milieubeheer is onder andere geregeld hoe vaak een windturbine moet worden gecontroleerd, maar ook dat een windturbine niet in werking mag worden gesteld indien een zodanige ijslaag is afgezet op de rotorbladen dat door loslatend ijs de veiligheid voor de omgeving in het geding is.

Toch is een incident met een windturbine nooit geheel uit te sluiten. De ruimtelijke inpassing van windturbines is geregeld in meerdere wetten en besluiten waarvan het Activiteitenbesluit het belangrijkst is. Hierin zijn normen gesteld voor de minimale afstand tussen windturbine en (beperkt) kwetsbare objecten. Daarnaast volgen vanuit diverse andere besluiten eisen ten aanzien van de afstand tussen windturbines en bijvoorbeeld buisleidingen of risicovolle bedrijven. Tot slot hebben verschillende belanghebbende partijen eigen standpunten over de afstand die windturbines dienen aan te houden tot hun eigendommen.

In het Handboek risicozonering windturbines zijn wet- en regelgeving, richtlijnen en adviesafstanden gebundeld en toegelicht. Dit handboek is in 2000 opgesteld en het laatst geactualiseerd in 2014. Deze laatste actualisatie is uitgevoerd in opdracht van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Het Handboek wordt door de gemeente beschouwd als een leidraad, dit is geen wet.

Onderzoek

In de nabijheid van het windpark bevinden zich verschillende objecten die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Dit betreffen (toekomstige) risicovolle inrichtingen, (beperkt) kwetsbare objecten, buisleidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, wegen, spoorwegen en hoogspanningsleidingen. In het onderzoeksrapport 'Onderzoek externe veiligheid Windpark Industrieterrein Moerdijk' (Antea Group, 2016) zijn de effecten van het voornemen op externe veiligheid uitgewerkt. De analyse richt zich op de kans dat personen in de omgeving van een activiteit slachtoffer worden van een ongeval. Aan de hand van wettelijk bepaalde worstcase-faalfrequenties is berekend wat de faalkans is van een windturbine en of dat volgens de geldende externeveiligheidsnormen acceptabel is. Hierbij is rekening gehouden met de kans op het optreden van domino-effecten.De rapportage is als bijlage 5 bij het bestemmingsplan en het MER toegevoegd.

Voor het beoordelen van de externe veiligheidseffecten (faalkans en domino-effecten) van de windturbines zijn de plaatsgebonden risicocontouren (PR 10-5 en PR 10-6) en de werpafstand bij nominaal toerental en overtoeren relevant. Omdat het exacte turbinetype nog niet bekend is, is het niet mogelijk om de uiteindelijke exacte risicoafstanden te berekenen. Daarom is voor het onderzoek uitgegaan van de worstcase-windturbine vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Uit berekeningen van 19 representatieve turbines is het turbinetype Vestas V126 vanuit het oogpunt van externe veiligheid worst case gebleken. Met name het toerental, het zwaartepunt van het afgeworpen bladdeel en de tiphoogte zijn relevant geweest voor het bepalen van de worstcase-windturbine. Als worstcase-uitgangspunt zijn de afmetingen van de Vestas 126 daarom 'opgerekt' naar 130 meter ashoogte en 132 meter rotordiameter. Op basis van de berekeningen wordt uitgegaan van de volgende contouren:

Tabel 6.7: Worstcase-turbinetype en veiligheidsafstanden voornemen

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0026.png"

Ter beeldvorming zijn in onderstaande figuur de risicocontouren en werpafstanden van de worstcase-turbine op een willekeurige locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0027.png"

Figuur 6.4: Weergave risicocontouren en werpafstanden van worstcase-turbine

Als het exacte turbinetype in een later stadium van het planproces is bepaald, worden ook de exacte risicoafstanden berekend. Omdat nu is gewerkt met een worstcase-benadering zullen de dan berekende risicoafstanden kleiner zijn dan de maximale afstanden zoals weergegeven in dit bestemmingsplan.

In het onderzoeksrapport is onderbouwd op welke wijze voldaan wordt aan wet- en regelgeving op gebied van externe veiligheid. Onderstaand volgen de resultaten uit het onderzoek per type risicobron.

Risicovolle inrichtingen

Het zeer beperkte toegevoegde risico van het windpark op bestaande risicovolle installaties (domino-effect) leidt niet tot knelpunten met het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

De komst van het windpark leidt er niet toe dat uitbreidingsmogelijkheden van risicovolle inrichtingen worden beperkt.

Kwetsbare- en beperkt kwetsbare objecten

Binnen de PR 10-5-contour en de PR 10-6-contour van de windturbines bevinden zich respectievelijk geen beperkt kwetsbare objecten en geen kwetsbare objecten. Aan de normen van het Activiteitenbesluit wordt voldaan.

In onderhavig bestemmingsplan is een regeling opgenomen waarmee ook in de toekomst kwetsbare- en beperkt kwetsbare worden uitgesloten binnen respectievelijk de PR 10-5-contour en de PR 10-6-contour.

Buisleidingen

Het toegevoegde risico van het windpark op ondergrondse leidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen (domino-effect) leidt niet tot knelpunten met het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Ten aanzien van de leveringszekerheid zijn de additionele faalfrequenties voor de leidingen berekend. Met de leidingbeheerders Air Liquide, Gasunie en Zebragas heeft afstemming plaatsgevonden over in hoeverre deze acceptabel zijn. Deze berekende additionele faalfrequenties zijn relatief beperkt en worden acceptabel bevonden.

In de nabijheid van het windpark bevinden zich meerdere buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Dit betreffen leidingen van Gasunie, Zebra Gas en Air Liquide. De leidingstraat van LSNED bevindt zich buiten de relevante risicoafstand van het windpark (de werpafstand bij nominaal toerental is meer dan 170 meter). Per buisleiding is getoetst in hoeverre de ontwikkeling van de windturbines voldoet aan de normstelling uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat alleen de leiding van Air Liquide een additionele trefkans (domino-effect) ondervindt als gevolg van de ontwikkeling van windturbines. Uit de risicoberekeningen is gebleken dat de additionele trefkans (domino-effect) lager is dan 10% en dat daarmee voldaan wordt aan de normstelling. Conform het Handboek risicozonering windturbines (waar de Regeling externe veiligheid buisleidingen naar verwijst), geldt een toename van minder dan 10% als verwaarloosbaar. Aan het Bevb wordt zodoende voldaan.

Wegen

Het effect van het windpark op de veiligheid van vervoer van personen en gevaarlijke stoffen op de wegen is verwaarloosbaar.

Spoorlijnen

Het toegevoegde risico van het windpark op het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor (domino-effect) leidt niet tot knelpunten met het Besluit externe veiligheid transportroutes. Ook niet wanneer rekening wordt gehouden met toekomstige uitbreiding van de vervoerscapaciteit.

Het effect van het windpark op de veiligheid van vervoer van personen is verwaarloosbaar.

Hoogspanningslijnen

De hoogspanningslijnen liggen buiten het effectgebied van de windturbines.

IJsafwerping

De initiatiefnemer zal in overleg met de gemeente vóór de realisatie van het windpark analyseren wat de beste methode is voor het windpark op dit terrein en deze toepassen. Veiligheid in relatie tot ijsafwerping kan daardoor te allen tijde voldoende geborgd worden.

Conclusie

Het windpark voldoet aan de wet- en regelgeving op gebied van externe veiligheid. In het bestemmingsplan is in de planregels de voorwaarde opgenomen dat nieuwe kwetsbare objecten op percelen binnen de PR 10-6-contour van de windturbines niet zijn toegestaan.

Omgang met groepsrisico(verantwoording)

Het onderdeel groepsrisico(verantwoording) is bij windturbines niet aan de orde (dit is zo geregeld in het Activiteitenbesluit). Reden hiervoor is dat de kans dat een incident met een windturbine een groep slachtoffers (>10 personen) veroorzaakt, nihil is. Tevens is een windturbine zelf geen kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object waar risico-ontvangende personen aanwezig zijn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan wel in beschouwing worden genomen in hoeverre de komst van de windturbines leidt tot een verhoging van het groepsrisico van risicobronnen in de omgeving. Daar waar sprake is van een significante toename van de faalfrequentie van bedrijven is tevens het effect op de hoogte van het groepsrisico beschouwd (bijgevoegd als bijlage 5). Hieruit blijkt dat er in geen van de gevallen sprake is van een significante toename van het groepsrisico van omliggende bedrijven als gevolg van de windturbines.

6.6 Ruimtegebruik

Regelgeving

Windturbines hebben gevolgen voor het huidig ruimtegebruik van gronden. Bovengronds, ondergronds en in de lucht. Daarnaast kunnen de windturbines de mogelijkheden voor toekomstig ruimtegebruik beïnvloeden. De effecten op het ruimtegebruik zijn onderverdeeld in drie categorieën:

  • Ruimtegebruik van grondfuncties.
  • Leveringszekerheid via leidingen.
  • Straalpaden, radarbeelden en laagvliegroutes.

Voor deze aspecten geldt geen specifieke regelgeving, uitgezonderd de radarbeelden en laagvliegroutes.

Wettelijk is geregeld dat er bij het bouwen van een windpark voldaan moet worden aan de defensieradartoets, zoals beschreven in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro, 2012). In het Barro zijn normen opgenomen waaraan de prestatie van de radarsystemen getoetst moet worden. De in het Barro opgenomen normen gelden alleen voor de militaire radarsystemen en niet voor de civiele radars bij luchthaven Schiphol, Eelde en De Kooy bij Den Helder.

Windturbines hebben een hoogte die relevant is voor luchtvaart; vooral wanneer deze in aanvliegroutes van vliegvelden staan gepland. De rijksoverheid maakt een onderscheid tussen laagvliegroutes voor straaljagers, laagvliegroutes voor helikopters en propel en laagvlieggebieden.

Onderzoek

Ruimtegebruik van grondfuncties

De windturbines, kraanopstelplaatsen en de overzwaai van de rotorbladen bevinden zich op of boven gronden die bestemd zijn voor groenvoorziening en infrastructuur. Deze functies worden niet beperkt door de windturbines. Voor geen van de bedrijfspercelen nabij de turbines worden de bebouwingsmogelijkheden beperkt.

Leveringszekerheid via leidingen

In het onderzoeksrapport 'Onderzoek externe veiligheid Windpark Industrieterrein Moerdijk (Antea Group, 2016)' zijn de effecten van de windturbines op de leveringszekerheid via leidingen onderzocht. Hieruit is naar voren gekomen dat bij een aantal leidingen sprake is van afname van de leveringszekerheid indien een turbine één van de buisleidingen en/of het rioolstelsel treft. Deze berekende additionele faalfrequentie is relatief beperkt. De uiteindelijke belangenafweging dient door het bevoegd gezag gemaakt te worden in het kader van het ruimtelijk besluit.

Straalpaden, radarbeelden en laagvliegroutes

Straalpaden

Door het Agentschap Telecom (de vergunningverlenende instantie voor straalpaden) is een methode opgesteld om de verstoring van windturbines op de straalpaden van spraak- en datasignalen te beoordelen. De windturbines van het voornemen zijn niet in de directe nabijheid van een straalpad gepositioneerd. Er is geen sprake van verstoring. Turbine T-7 bevindt zich op circa 90 meter afstand van een C2000 opstelpunt van de politie. De politie heeft aangegeven dat er geen sprake is van verstoring.

Radarbeelden

Het windpark is gelegen in de radarzone van vliegbasis Woensdrecht. Voor windturbines, die in het radarverstoringsgebied zijn gelegen en hoger zijn dan 113 meter dient een radardefensietoets te worden uitgevoerd. In overleg met Defensie is geconstateerd dat het nog niet mogelijk is om de radardefensietoets uit te voeren, omdat de turbinetypen van het voornemen nog niet bekend zijn. Derhalve is nog niet bekend of het voornemen de radarbeelden van de militaire radarpost in Woensdrecht verstoort. Daarom is in de planregels van het bestemmingsplan opgenomen dat windturbines hoger dan 113 meter alleen gebouwd mogen worden indien eerst voldaan is aan de defensieradartoets. De verwachting is dat de windturbineontwikkeling niet leidt tot verstoring van radars van Defensie.

Walradarhinder treedt niet op, vanwege het feit dat aldaar geen walradar aanwezig is. Indien in de toekomst een walradarstation wordt gerealiseerd, zal gezien de afstand van de windturbines tot de noordzijde van het havengebied (1,4 km), er geen sprake zijn van effecten op de walradarbeelden.

Laagvliegroutes

De windturbines zijn niet gelegen in laagvlieggebieden of laagvliegroutes. De dichtstbijzijnde laagvliegroutes voor helikopters en propel zijn gelegen over het Hollands Diep. De windturbineontwikkeling vormt geen belemmering of nadelige effecten voor deze routes.

Voor windturbines hoger dan 100 meter gelden eisen voor obstakelverlichting. De turbines dienen te zijn voorzien van rood, rondom schijnend licht van 50 Candela, gesitueerd boven op de gondel. Te zijner tijd worden de turbines bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat aangemeld, waarna ze worden opgenomen in de luchtvaartgids.

Conclusie

Voor straalpaden en laagvliegroutes geldt dat er geen sprake is van een significante verstoring. Voor radarbeelden kunnen de effecten nog niet worden uitgesloten. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan wordt een radardefensietoets uitgevoerd.

6.7 Archeologie En Cultuurhistorie

Regelgeving

Archeologie

Archeologische waarden kunnen worden aangetast door roering van de gronden waarin deze zich bevinden. Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg hebben gemeenten de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de aanwezige en te verwachten archeologische waarden.

Cultuurhistorie

Gemeenten zijn verplicht vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Dit betekent dat een analyse gemaakt moet worden van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden. De Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant en met name de gemeente Moerdijk vormen daarbij een belangrijke leidraad. Hierin zijn de cultuurhistorische kenmerken en waarden aangegeven. Met behulp van de informatiekaarten worden de effecten van het voornemen beschouwd.

Onderzoek

Archeologie

In het kader van het bestemmingsplan Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk is in 2014 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd.

Het plangebied is gesitueerd in het meest oostelijke deel van de fysisch-geografische regio zuidwestelijk zeekleigebied, dat de zeekleiafzettingen in Zeeland, de Zuid-Hollandse eilanden, Noordwest-Brabant, de Biesbosch en het Westland omvat. Het ligt gemiddeld 6 km ten noordwesten van het Noord-Brabants zandgebied. Het industrieterrein Moerdijk is bij de aanleg opgehoogd met een laag zand van enkele meters dik. Eventuele archeologische waarden liggen daardoor diep onder het huidige maaiveld in het plangebied. Er zijn geen vondsten van archeologische relicten in het plangebied bekend.

Het gebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde en is ingedeeld in archeologisch beleidsgebied 8 conform de archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk (zie onderstaande figuur). Dit houdt in dat archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 10.000 m2 en een diepte van meer dan 50 cm beneden maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0028.png"

Figuur 6.6: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Moerdijk (IDDS, 2013)

Ondanks dat het plangebied een lage verwachtingswaarde heeft, zijn wel waarnemingen bekend (uit literatuur en vondsten), die aantonen dat het gebied is gebruikt en bewoond door mensen. De verschillende overstromingen, en dan met name de St-Elizabethsvloed, zullen echter veel vindplaatsen hebben doen verdwijnen.

Op basis van het onderzoek kan voor het plangebied worden gesteld dat ter plaatse van de oude erven uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd pas archeologisch onderzoek gewenst is als de geplande bodemingrepen dieper zullen reiken dan 2,0 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld. Voor archeologische resten uit het Paleolithicum en het Mesolithicum geldt dat archeologisch onderzoek pas wenselijk is bij verstoringen dieper dan 6,0 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld. In het archeologisch verwachtingsmodel van de gemeente Moerdijk krijgt het plangebied een lage archeologische verwachting, omdat de archeologische resten worden verwacht dieper dan 4,0 m onder maaiveld.

De windturbines worden gefundeerd op een brede betonnen voet, die wordt gebouwd op een aantal heipalen. De funderingsdiepte bedraagt circa maximaal 3 tot 3,5 meter onder het (huidige) maaiveld. De benodigde breedte (doorsnede) en diepte van de fundering en het aantal en de lengte van de heipalen zijn afhankelijk van de precieze hoogte en type windturbine, het specifieke fundatieontwerp en de grondslag (diepte van de laag waarop de heipalen kunnen rusten). Zoals beschreven is het gehele industriegebied Moerdijk opgehoogd met een zandpakket van enkele meters dikte. Het gevolg hiervan is dat de fundering wordt aangelegd in het pakket ophoogzand. Alleen de benodigde heipalen doorboren de ondergrond met de, zoals beschreven, lage kans op het aantreffen van archeologisch waarden. De kans op het vernietigen van archeologische waarden is al met al verwaarloosbaar.

Conform het archeologisch bureauonderzoek (IDDS, 2014) is vervolgonderzoek verplicht bij bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 10.000 m2 en een diepte van meer dan 50 cm. In het onderzoek is uitgegaan van een totaaloppervlakte aan werkzaamheden voor maximaal 8 turbines in de grond van maximaal circa 3.000 m2 met een diepte van circa 3 – 3,5 meter in het pakket ophoogzand. De aantasting van de oorspronkelijke ondergrond bestaat alleen uit het 'doorprikken' van de ondergrond door heipalen. Het gezamenlijk oppervlak daarvan is beduidend kleiner dan 10.000 m2.

Cultuurhistorie

Ten oosten van het plangebied is op de Cultuurhistorische Waardenkaart van Brabant (CHW) een complex van cultuurhistorisch belang aangeduid (zie figuur 6.7) een dijknederzetting; havenbuurt Lochtenburg. De gronden ten westen van het industrieterrein, en ten oosten van de A16, zijn aangeduid als cultuurhistorisch landschap: zeekleigebied.

In de gemeentelijke cultuurhistorische kaart is een aantal elementen nader aangeduid. Het plangebied voor de windturbines bevat geen cultuurhistorische waarden (zie figuur 6.8).Ten westen van het plangebied is Klundert gelegen. Klundert is geen beschermd stadsgezicht maar wel gelegen in een gebied met cultuurhistorische landschappen. De windturbines zijn hier niet binnen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0029.png"

Figuur 6.7: Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (provincie Noord-Brabant, 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0030.png"

Figuur 6.8: Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Moerdijk (CroonenBuro5, 2014)

De maximaal acht turbines zijn niet voorzien in gebied met cultuurhistorische waarden noch in de kern van Klundert dat deel uitmaakt van de vesting/het vestingwerk Klundert (zie figuur 6.8). Er worden fysiek dan ook geen cultuurhistorische waarden aangetast. WeI zijn het kader van het MER fotovisualisaties gemaakt vanuit onder andere het centrum van de vesting/het vestingwerk Klundert (zie het bij dit bestemmingsplan gevoegde MER). Deze visualisaties laten zien dat de windturbines niet of nauwelijks zichtbaar zijn vanuit het centrum. Wel zijn de windturbines zichtbaar vanaf de oostelijke rand van het beschermd stadsgezicht. Daarnaast is één windturbine in de hoek van de Zuidelijke en Oostelijke Randweg redelijk nabij het op de CHW aangeduide complex van cultuurhistorisch belang (de dijknederzetting, havengebied Lochtenburg) gepositioneerd. Er is geen sprake van aantasting van de vesting/het vestingwerk Klundert.

Conclusie

Het voorgenomen initiatief voorziet niet in ontwikkelingen die leiden tot significante aantasting van archeologische en/of cultuurhistorische waarden. Daarmee werpen de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor de voorgenomen bouw en exploitatie van de windturbines op.

6.8 Natuur

Regelgeving

Natuurbeschermingswet

Natuurwaarden worden op gebiedsniveau en op soortenniveau beschermd. De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van de beschermde Natura 2000-gebieden. Voor Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Significant negatieve effecten op deze doelstellingen zijn in beginsel niet toegestaan. Daarnaast zijn voor natuurgebieden beleidsdoelstellingen geformuleerd op provinciaal niveau.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Binnen de NNN kan de uitwisseling van soorten plaatsvinden en wordt de instandhouding van de biodiversiteit ondersteund. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of waarden van het NNN aantasten. Voor wat betreft het NNN is er volgens het landelijk spoor alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Het NNN in de provincie Noord-Brabant kent echter wel een externe werking. Conform de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014 dienen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN (fysieke aantasting en externe werking) waar mogelijk te worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal in Nederland voorkomende planten- en diersoorten. De wet verbiedt handelingen of ontwikkelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. De varianten worden beoordeeld op effecten op aantasting van leefgebieden van beschermde soorten en effecten op populaties van beschermde soorten, in het bijzonder op populaties van vogels en vleermuizen.

Onderzoek

In het onderzoeksrapport 'Effecten op beschermde gebieden van Windpark Moerdijk (Bureau Waardenburg, 2016) zijn de effecten van het voornemen op Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland uitgewerkt. In het onderzoeksrapport 'Effecten op beschermde soorten van Windpark Moerdijk' (Bureau Waardenburg, 2015) zijn de effecten van het voornemen op beschermde soorten uitgewerkt. In een aparte notitie is de windmeetmast getoetst aan de natuurwetgeving en het natuurbeleid. De rapportages zijn als bijlage bij het bestemmingsplan (bijlagen 2, 3 en 4) en het MER toegevoegd.

Natuurbeschermingswet

In het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Het plangebied ligt op 1,5 km afstand van het Natura 2000-gebied Hollands Diep. Daarnaast liggen op grotere afstand van de windparklocatie de Natura 2000-gebieden Biesbosch (> 4 km), Oudeland van Strijen (> 6,5 km), het Haringvliet en het Krammer-Volkerak (beide > 11 km). De Natura 2000-gebieden Biesbosch, Haringvliet, Hollands Diep en het Krammer-Volkerak zijn aangewezen onder de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen is alleen aangewezen onder de Vogelrichtlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0031.png"

Figuur 6.9: Ligging van het geplande Windpark Industrieterrein Moerdijk (variant 1) en Natura 2000-gebieden (Bureau Waardenburg, 2015)

Voor de verschillende Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelen die zijn onderverdeeld in doelstellingen voor verschillende habitattypen, habitatsoorten, broedvogels en niet-broedvogels. Vanwege de ligging van het plangebied buiten de Natura 2000-gebied is er met zekerheid geen sprake van verlies van areaal van de habitattypen en habitatsoorten door ruimtebeslag. Ook is er geen sprake van relevante emissies van schadelijke stoffen naar lucht, water en/of bodem als gevolg van de windturbineontwikkeling. Effecten op habitattypen en habitatsoorten kunnen op voorhand uitgesloten worden. De meervleermuis, waarvoor ook een instandhoudingsdoelstelling in de Biesbosch geldt, komt niet in het plangebied voor. Zodoende kunnen effecten op deze soort ook op voorhand worden uitgesloten.

Vogels vertonen - naast de jaarlijkse seizoenstrek - dagelijks pendelgedrag tussen Natura 2000-gebieden onderling en tussen Natura 2000-gebieden en omliggende gebieden. De vogelpopulaties van de Natura 2000-gebieden het Hollands Diep, Biesbosch, Haringvliet, Krammer-Volkerak, en het Oudeland van Strijen ondervinden mogelijk invloed van een windpark op Industrieterrein Moerdijk.

Er is in het onderzoek onderscheid gemaakt in de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden voor de habitatsoorten broedvogels en niet-broedvogels. De volgende mogelijke effecten van de windturbines op broedvogels en niet-broedvogels zijn onderzocht, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen effecten tijdens de aanleg en effecten in de gebruiksfase:

  • Sterfte van vogels door aanvaring met de windturbines gedurende de gebruiksfase.
  • Verlies van areaal of leefgebied door ruimtebeslag gedurende de aanleg- en gebruiksfase.
  • Verstoring en barrièrewerking door beweging, licht en geluid gedurende aanleg- en gebruiksfase.

Uit het onderzoek is gebleken dat effecten van het windpark op het behalen van instandhoudingsdoelen voor kwalificerende broedvogels en niet-broedvogels van de Natura 2000-gebieden Hollands Diep, Biesbosch, Haringvliet, het Krammer-Volkerak en het Oudeland van Strijen met zekerheid zijn uit te sluiten.

Natuurnetwerk Nederland

In de omgeving van het plangebied zijn gebieden aanwezig die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. De natuurdoelen voor deze gebieden zijn gespecificeerd als natuurbeheertypen. Uit het onderzoek is gebleken dat effecten op het functioneren van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) uitgesloten zijn. Het voornemen tast de wezenlijke waarden en kenmerken van de gebieden die behoren tot het NNN niet aan. De turbines liggen op voldoende afstand van het NNN, ook als gebruik wordt gemaakt van de schuifruimte binnen het bestemmingsplan. Een nadere ecologische beschouwing is daarom niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0032.png"

Figuur 6.10: Ligging NatuurNetwerk Nederland en ecologische verbindingszone (bron: ruimtelijkeplannen.nl )

Langs de Zuidelijke Randweg is een ecologische verbindingszone (EVZ) gelegen. Voor de ecologische verbindingszones geldt een beperkt beschermingsregime, gericht op het bieden van basisbescherming. Aan de EVZ langs de Zuidelijke Randweg zijn geen concrete doelsoorten of modellen gekoppeld. Gezien de ligging van de strook en het aanwezige biotoop (grasberm, watergang) is de EVZ vooral geschikt voor grondgebonden fauna (amfibieën, kleine zoogdieren), een gevarieerde bloemrijke en structuurrijke flora en daarmee samenhangende insectenleven (vlinders en libellen).

Twee windturbines (T-5 en T-6) leiden tot een beperkt ruimtebeslag in de ecologische verbindingszone.De bouw en ingebruikname van deze windturbines in de EVZ hebben geen effecten op de functionaliteit van EVZ als verbindingszone. Daarnaast is bij de overige turbine (T-7) langs de Zuidelijke Randweg mogelijk net sprake van overzwaai over de EVZ langs de Zuidelijke Randweg. De overzwaai heeft geen effecten op de functionaliteit van de EVZ als verbindingszone.

Het windturbinegeluid van deze windturbines langs de Zuidelijke Randweg leidt, mede gezien het reeds aanwezige wegverkeerslawaai en het industrielawaai, niet tot een geluidsverstoring op de fauna in de EVZ. Het windturbinegeluid heeft dus eveneens geen effecten op de functionaliteit van de EVZ als verbindingszone.

Flora- en faunawet

De windturbineontwikkeling kan mogelijk leiden tot verstoring van het leefgebied van een aantal beschermde soorten (zie onderstaande tabel). Als gevolg van de windturbineontwikkeling is voor een aantal soorten een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk. De effecten op de gunstige staat van instandhouding van de zoogdieren, vleermuizen, amfibieën, vogels en flora zijn echter uitgesloten, mits een aantal mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Dit geldt specifiek voor ruige dwergvleermuis, gewone dwergvleermuis en de buizerd en in het algemeen de zorgplicht voor broedvogels en bijenorchis.

In het windpark zullen jaarlijks ongeveer 18 - 20 gewone dwergvleermuizen en 105 - 120 vogels slachtoffer worden van een aanvaring met de windturbines.

Tabel 6.9: Overzicht van mogelijke effecten op beschermde soorten, de noodzaak tot een ontheffing van de Ff-wet en maatregelen

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0033.png"

Conclusie

Het aspect natuur werpt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling op.

6.9 Bodem En Water

Regelgeving

Bodembeleid en -regelgeving

Voor het thema bodem is de Wet bodembescherming van belang. Conform deze wet is het verplicht lokale bodemverontreinigingen op te pakken of functiegericht te saneren. Dit houdt in dat het niet meer altijd nodig is de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak. Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Waterbeleid en -regelgeving

Algemeen

De beleidsdoelen ten aanzien van water en de waterhuishouding zijn opgenomen in het Nationale waterplan 2016-2021, het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 van de provincie Noord-Brabant en het waterbeheerplan 2016-2021 van waterschap Brabantse Delta. De waterplannen op deze drie niveaus zijn gelijktijdig opgesteld en sluiten inhoudelijk op elkaar aan.

De basisprincipes van bovengenoemd beleid zijn: meer ruimte voor water en het voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd. Dit is uitgewerkt in de twee drietrapsstrategieën voor: waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren) en waterkwaliteit (schoonhouden, schoon en vuil scheiden, zuiveren).

Europees beleid

Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedbeheerplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Rijksbeleid

Een belangrijk instrument voor de uitvoering van het rijksbeleid is de watertoets. De watertoets wordt toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen.

Provinciaal beleid

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Het PMWP gaat voor:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Regionaal beleid

Rijkswaterstaat

Voor het rivierengebied (Hollands Diep) geldt de Beleidslijn grote rivieren die de veiligheid waarborgt en de kansen biedt voor innovatieve ruimtelijke ontwikkelingen. Nieuwe activiteiten mogen de afvoercapaciteit van de rivier ter plaatse niet hinderen en geen belemmering vormen voor toekomstige verruiming van het rivierbed. Voor burgers en bedrijven die zich in het rivierbed vestigen, geldt verder dat eventuele schade als gevolg van hoogwater voor eigen rekening is.

Het plangebied van het bestemmingsplan Windturbinepark Industrieterrein Moerdijk met de locaties voor de windturbines valt onder de werking van artikel 6.16 van het Waterbesluit (zie figuur 6.11). Conform de Beleidsregels grote rivieren valt het buitendijks gelegen gebied van het industrieterrein Moerdijk grotendeels onder gebieden waar paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is (artikel 6.16 van het Waterbesluit). Dit zijn gebieden die weliswaar deel uitmaken van het rivierbed, maar waar geen vergunningsplicht op rust. Deze gebieden zijn uitgesloten van de toetsing aan de Beleidslijn Grote Rivieren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0034.png"

Figuur 6.11: Kaart 040 Hollands Diep 2 uit Beleidslijn Grote Rivieren (Rijkswaterstaat)

Gemeente Moerdijk

De gemeente Moerdijk en Waterschap Brabantse Delta hebben ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voor het beheersen van de waterkwantiteit en -kwaliteit gezamenlijk het waterplan gemeente Moerdijk 2009-2015 opgesteld. Het waterplan geeft (beleidsmatige) invulling aan wettelijke verplichtingen waaronder de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In het waterplan worden kansen en knelpunten in samenhang beschouwd en worden passende maatregelen geformuleerd. Hierbij is het van groot belang om de verschillende beleidsterreinen (water, milieu en RO) op de verschillende niveaus (nationaal, provinciaal, regionaal/waterschap en lokaal/gemeente) goed op elkaar af te stemmen.

Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021. De langetermijnstrategie uit het voorgaande beheerplan wordt voortgezet voor de verschillende thema's, zoals waterkwaliteitsverbetering, vermindering van de kans op wateroverlast en verdrogingsbestrijding. Zo vaart het waterschap een toekomstbestendige koers. Daarnaast geven diverse ontwikkelingen aanleiding tot nieuwe accenten, waaronder het Deltaprogramma.

Nieuwe accenten in dit plan zijn:

  • de versterking van de primaire en regionale keringen (de dijken langs de Rijkswateren en langs de regionale rivieren);
  • inzet op waterbewustwording van watergebruikers: het waterschap wil investeren in het vergroten van inzicht in het eigen handelingsperspectief;
  • helder zijn over de beperkingen en mogelijkheden die er vanuit het watersysteem zijn voor de gebruiksfuncties;
  • een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van optimaliseren peilbeheer en inrichtingsmaatregelen);
  • dynamisch waterbeheer: flexibel beheer op basis van actuele informatie over de situatie in het gebied en de regionale verschillen daarin.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur Waterschap Brabantse Delta 2015 (vanaf 1 maart 2015) bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Voor hoge bouwwerken en constructies, zoals windturbines, is in de beleidsregel Bouwwerken waterkeringen opgenomen dat binnen de waterkering en beschermingszone A van de waterkering in principe geen watervergunning wordt verleend.

De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap nodig.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.

Onderzoek

Bodem

Het plangebied is een met zand opgehoogd industriegebied dat is gelegen in een zeekleigebied. De ondiepe bodemopbouw onder de ophooglaag, de Holocene deklaag, is vrij homogeen en bestaat tot NAP -4 tot -6 m uit klei en veen. De onderliggende diepe bodemopbouw (Pleistoceen) varieert sterk, maar bestaat overwegend uit fijn zand en kleiig zand, afgewisseld met zandige klei. Plaatselijk kunnen oude geulafzettingen aanwezig zijn.

Het maaiveld van het industriegebied, alsook het plangebied van het windpark ligt tussen NAP + 3 m en NAP + 5 m en de groenstrook rondom het industrieterrein tussen NAP + 0,5 m en NAP – 1 m (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0035.png"

Figuur 6.12: Hoogteligging

Bodemkwaliteit

Op basis van het bodembeheersplan en het bodemloket is de bodemkwaliteit van het plangebied vastgesteld. De diffuse bodemkwaliteit van het plangebied is klasse industrie en is geschikt voor het toegestane gebruik. De diffuse bodemkwaliteit is de kwaliteit die van nature aanwezig is of veroorzaakt is door decennia lang menselijk handelen.

In onderstaande figuur is aangegeven welke gronden zijn onderzocht op bodemkwaliteit en waar sanering heeft plaatsgevonden. Er zijn enkele gevallen van ernstige dan wel zeer ernstige en urgente lokale bodemverontreiniging in het studiegebied aanwezig. Lokale bodemverontreinigingen zijn bron- of punt verontreinigingen die van verschillende oorsprong kunnen zijn. De verontreinigingen kunnen bijvoorbeeld veroorzaakt zijn door bedrijfsmatige activiteiten of door calamiteiten, zoals de brand bij Chemie-Pack. De windturbines zijn niet gepland in het verontreinigde gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0036.png"

Figuur 6.13: Uitsnede overzichtskaart Bodemloket (Bodemloket, 2015)

Bodemopbouw

De windturbineontwikkeling heeft geen effecten op de bodemopbouw. Lokaal vinden wel wijzigingen plaats, onder meer als gevolg van de funderingen van de windturbines die echter in het pakket ophoogzand worden aangelegd. Het voornemen leidt niet tot aantasting van de grootschalige structuur, omdat deze beperkt blijft tot de bovenste aard (ophoog)laag.

Bodemkwaliteit

Raadpleging van het digitaal bodemarchief van gemeente Moerdijk wijst uit dat ter plaatse van de windturbinelocaties (langs de Westelijke en Zuidelijke Randweg) in het verleden geen bodemonderzoek is verricht. Bodemonderzoek wordt voor deze bestemmingsplanherziening niet noodzakelijk geacht, omdat de windturbines bouwwerken zijn die niet bestemd zijn voor het langdurig verblijf van mensen (geen gevoelige objecten). In het kader van het vergunningentraject zal wel conform de wetgeving bodemonderzoek worden verricht.

Water

In het kader van het bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd. De watertoets is afgestemd met het waterschap.

Grondwater

Volgens de Wateratlas van de provincie Brabant (www.brabant.nl) kan er door de zeearm brakke kwel optreden en ondiepe kwel vanuit het Hollands Diep. Het gebied is ook aangeduid als infiltratiegebied. Het industrieterrein ligt niet in een waterwin- of grondwaterbeschermingsgebied.

In het DINOloket zijn geen recente metingen van de grondwaterstanden beschikbaar binnen het industrieterrein of relevante punten in de buurt ervan. De verwachting, op basis van ervaringen bij andere projecten op dit terrein, is dat de grondwaterstand in het pakket ophoogzand sterk wordt bepaald door de waterstand van het Hollandsch Diep. Dat betekent dat er geen sprake is van ondiep grondwater.

De windturbineontwikkeling heeft geen permanente effecten op de grondwaterstand in het plan- en studiegebied.

Waterkwaliteit

Het hemelwater vanaf de windturbine (rotorbladen en mast) dat terechtkomt op verhardingen wordt beschouwd als schoon wanneer geen milieuvervuilende of uitlogende materialen of stoffen (zoals lood, koper, zink en zacht PVC) gebruikt worden. Dit schone hemelwater dient gescheiden van het vuilwater te worden verwerkt conform het beleid van de gemeente Moerdijk en waterschap Brabantse Delta. Hierbij geldt de voorkeursvolgorde: schoonhouden, scheiden, zuiveren.

Voor de waterkwaliteit is het van belang dat de bestaande en toekomstige bouwwerken (waaronder de windturbines en de daarbij horende werken, zoals de fundering) geen uitlogende materialen bevatten. Daarnaast moet er zorg voor worden gedragen dat er geen milieuvervuilende materialen en stoffen in het grond- en oppervlaktewater terecht komen.

Bemaling

Voor het in den droge aanleggen van de fundering van de windturbines (circa 3 m beneden maaiveld, in het pakket ophoogzand) en de aanleg van kabels, moet er mogelijk bemalen worden. Afhankelijk van de definitieve diepteligging van de fundering en kabels in relatie tot de grondwaterstand dient dit in een latere fase van het plan verder uitgewerkt te worden. Een permanente verlaging van de grondwaterstand in het plangebied is niet toegestaan, wel mag voor bijvoorbeeld de aanleg van de fundering en kabels tijdelijk bemaling plaatsvinden (afhankelijk van de duur en het waterbezwaar van de bemaling dient een melding gedaan te worden, dan wel vergunning aangevraagd te worden bij waterschap Brabantse Delta).

Om na te gaan of een melding of vergunning in het kader van de Waterwet nodig is, dient voorafgaand aan de realisatie van de windturbines met bijbehorende werken (fundering, kabels en leidingen) nagegaan te worden of een bemaling nodig is. Wanneer een bemaling nodig is dient een bemalingsadvies opgesteld te worden.

Oppervlaktewater

Het industrieterrein is aan het Hollandsch Diep gelegen, dat onder de Rijkswateren valt. Het gemiddelde peil in het Hollandsch Diep is ongeveer 0,5 m + NAP. Het peil fluctueert afhankelijk van het getij en de afvoer vanaf Waal en Maas.

In het industriegebied zijn vier insteekhavens aanwezig. Binnen het industriegebied zijn diverse waterlopen aanwezig, zowel categorie A-waterlopen als B-waterlopen (zie de navolgende figuur). Parallel aan de Westelijke en Zuidelijke Randweg zijn A-waterlopen gelegen. De A-waterlopen zorgen voor afwatering van het terrein en wateren direct af op het Hollandsch Diep.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0037.png"

Figuur 6.14: Overzicht oppervlaktewatersysteem langs Westelijke- en Zuidelijke Randweg (Waterschap Brabantse Delta, 2015)

Voor de oppervlaktewateren geldt dat het huidige oppervlaktewatersysteem in stand gehouden moet worden (geen dempingen of nieuwe verbindingen), inclusief de bescherming van aanwezige infrastructuur.

Wateroverlast

Per turbine wordt zo'n 3.000 – 3.500 m2 oppervlak verhard (plateaus, opstelplaatsen en onderhoudswegen). Door de voorgenomen ontwikkeling neemt het hemelwater dat via verhard oppervlak (opstelplaatsen, funderingen en onderhoudswegen) vertraagd loost, via de berm op de lokale watergangen (beperkt) toe. Gezien de naar verwachting beperkte toename van de extra lozingen en vrijwel directe afvoer van de watergangen op het Hollandsch Diep, kunnen effecten op eventueel wateroverlast worden uitgesloten.

Voor rechtstreekse lozingen op rivieren in beheer bij Rijkswaterstaat (Hollands Diep) is het waterschap niet bevoegd en geldt dat de vergunningen behandeld worden door Rijkswaterstaat.

Conform de Beleidslijn grote rivieren valt het buitendijks gelegen gebied van het industrieterrein Moerdijk grotendeels onder gebieden waar paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is (artikel 6.16 van het Waterbesluit). Dit zijn gebieden die weliswaar deel uitmaken van het rivierbed, maar waar geen vergunningsplicht op rust. Deze gebieden zijn uitgesloten van de toetsing aan de Beleidslijn Grote Rivieren. Niettemin wordt geadviseerd nieuwe ontwikkelingen in deze gebieden wel voor te leggen aan het bevoegd gezag: Rijkswaterstaat.

Voor de turbine welke binnendijks gelegen is, is het waterschap bevoegd gezag. Indien er in het binnendijkse gebied sprake is van meer dan 2.000 m2 nieuw verhard oppervlak dient 60 mm berging per m2 toename verhard oppervlak te worden gerealiseerd.

Aan- en afvoer via watergangen

De fundaties met opstelplaats van de turbines en toegangswegen worden zo geplaatst dat zo veel als mogelijk voorkomen wordt dat de aan- en afvoerfunctie van de watergangen wordt gehinderd. Door de voorgenomen ontwikkeling neemt het hemelwater, dat via verhard oppervlak (plateaus, opstelplaatsen en onderhoudswegen) vertraagd loost, via de berm op de lokale watergangen toe.

In het geval dat geloosd wordt op een lokale watergang in het buitendijks gebied, geldt dat die watergang de lozing moet kunnen verwerken, zonder wateroverlast te veroorzaken in het buitendijkse gebied. In die gevallen zullen eisen gesteld worden om de lokale waterhuishouding op orde te houden. Uitgangspunt is, dat de lokale watergang die benut wordt, naar behoren moet blijven functioneren zoals dat ook in het binnendijkse gebied geldt en het beheer en onderhoud kan plaatsvinden. In het kader van de watervergunning dient te worden aangegeven dat de ontvangende waterlopen voldoende bergings- en afvoercapaciteit hebben voor de extra belasting.

Beheer en onderhoud

De leggerwatergangen nabij de voorgenomen windturbines moeten onderhouden worden zoals in de legger is opgenomen. Voor alle locaties geldt dat A-waterlopen aanwezig zijn.

Het Hollandsch Diep is een rijkswater en wordt beheerd en onderhouden door Rijkswaterstaat. De insteekhavens worden echter door het Havenschap Moerdijk gebaggerd en onderhouden.

Als door de aanleg van de windturbines nieuw oppervlaktewater wordt aangelegd, moet bepaald worden wie dit gaat onderhouden.

Wanneer overdracht van het onderhoud plaatsvindt aan het waterschap dient het oppervlaktewater te voldoen aan de “beleidsregel waterlopen op orde” van waterschap Brabantse Delta.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt buitendijks. Door de hoge maaiveldligging is de veiligheid gewaarborgd. Een primaire waterkering (dijkring 34 'West-Brabant') scheidt het industrieterrein van de bufferzone die aan de oost-, zuid- en westzijde om het industrieterrein ligt, zie figuur 6.15 (rode lijn). Het dijklichaam rond het industriegebied (P21) en het dijkvak bij Sluis Roode Vaart (P22) hebben een hoogte tussen NAP + 5,0 m en + 6,0 m en vallen onder het beheer van het Waterschap Brabantse Delta. Daarnaast liggen er secundaire waterkeringen (compartimenteringskeringen en boezemkade) in de omgeving van het gebied, aan de westzijde: Nieuwe en Zandbergsedijk (S50) en aan de (zuid)oostzijde: de Schansdijk (S109), de Koekoekse Dijk (S110), de Lokkersgorsdijk en de Lapdijk (S54). Deze waterkeringen hebben een hoogte van circa NAP + 3,50 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0038.png"

Figuur 6.15: Overzicht waterkeringen in de omgeving van het plangebied (Keurkaart waterkeringen waterschap Brabantse Delta)

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.WindparkMoerdijk-BP40_0039.png"

Figuur 6.16: Windturbinelocaties voorkeursvariant nabij waterkering

Op basis van de Keur zijn bij de waterkering drie verschillende zones te onderscheiden, namelijk het waterstaatswerk zelf, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte. De beschermingszone beschermt het waterstaatswerk en het profiel van vrije ruimte maakt toekomstige verbetering van het waterstaatswerk mogelijk.

  • een kruinhoogte van NAP +4,25 m;
  • een kruinbreedte van 4,5 m;
  • een helling van 1:3 voor het binnen- en buitentalud;
  • een niveau van NAP +1,0 m voor de binnen- en buitenteen.
  • de breedte van het waterstaatswerk bedraagt 24,0 m.

De beschermingszone A voor primaire keringen is aan weerszijden van de waterkering 30 meter, gemeten vanuit de teen. Beschermingszone B is aan weerszijden van de waterkering van 30 tot 50 meter gemeten vanuit de teen.

Het profiel van vrije ruimte ligt boven het ontwerpprofiel en wordt volgens opgave van WSBD begrensd door een afstand van 47 m buitendijks en 45 m binnendijks. Voor primaire keringen ligt het profiel van vrije ruimte 1 meter boven het ontwerpprofiel.

Opgemerkt wordt dat het beheersgebied van Waterschap Brabantse Delta begrensd wordt door de beschermingszone B. Het voorland is in beheer van het havenschap Moerdijk.

De huidige normfrequentie van dijkring 34 bedraagt 1 / 2.000 per jaar. De primaire waterkering behoort tot categorie A en keert het buitenwater van het Hollandsch Diep. Bij nieuwe elementen dient met ontwikkelingen gedurende de levensduur rekening gehouden te worden. Dit betekent dat er met de nieuwe normering (op basis van overstromingskansen) rekening gehouden dient te worden.

Aan Dijkvak P21 is het oordeel 'voldoet aan de norm' toegekend. Naast de wettelijke toetsing is in het kader van Veiligheid Nederland in kaart 2 (VNK2) in december 2011 voor dijkring 34 de kans op overstroming bepaald. Deze resultaten geven een beeld van de overstromingsveiligheid.

Voor het betreffende dijkvak P21 is het volgende geconcludeerd:

  • De faalkans voor het dijkvak is < 1 / 10.000 jaar.
  • Vanwege het zeer brede en hooggelegen voorland (industrieterrein Moerdijk) zijn voor het ringdeel nabij Moerdijk geen overstromingsberekeningen gemaakt. Door de aanwezigheid van dit voorland is gesteld dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er een bres ontstaat (zonder of met windturbines).

Eén turbine (T-6) is gesitueerd in beschermingszone A en drie turbines (T-1, T-2 en T-4) zijn gesitueerd in beschermingszone B van de waterkering (zie onderstaande figuur).

In het Handboek risicozonering windturbines zijn richtlijnen opgenomen voor de ruimtelijke inpassing van windturbines in relatie tot waterkeringen. Het handboek sluit aan bij de “Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatwerken, ministerie van Infrastructuur en Milieu”. Het dijklichaam in kwestie is echter geen Rijkswaterstaatswerk, maar valt onder het beheer van het Waterschap Brabantse Delta.

Waterschappen leggen conform de Waterwet in een Keur regels vast omtrent de toelaatbaarheid van werken op of in de nabijheid van dijklichamen die de waterkerende functie hiervan kunnen verstoren. Bij werken binnen de beschermingszone dient een watervergunning aangevraagd te worden bij het Waterschap.

Vanaf 1 maart 2015 is de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 in werking getreden met de daarbij behorende algemene regels en beleidsregels. Voor hoge bouwwerken en constructies, zoals windmolens, is in de beleidsregel Bouwwerken waterkeringen opgenomen dat binnen de waterkeringszone en beschermingszone A geen watervergunning wordt verleend.

Het waterschap heeft aangegeven dat ze ten aanzien van de windturbines in zone A (T7 variant 1, T6 variant 2) afwijken van het beleid. Dit betekent dat het waterschap medewerking verleent aan de voorgenomen plaatsing/vergunningverlening van de windturbines in zone A. Een en ander onder voorbehoud dat in een degelijke onderbouwing is weergegeven dat er geen nadelige effecten op de waterkering zijn. Rekenkundig moet worden aangetoond dat de turbine binnen de gestelde veiligheidsnormen valt. Daarnaast wordt, zolang niet meer bekend is over trillingen, voorgeschreven dat bij een bepaalde waterstanden de windturbine verplicht (al dan niet automatisch) buiten bedrijf moet worden gesteld, en dergelijke.

In de watertoets, die als bijlage bij het MER en bestemmingsplan (Bijlage 7) is toegevoegd, is het voornemen op waterveiligheid getoetst. Door Royal HaskoningDHV is een rapportage opgesteld (opgenomen als bijlage bij de watertoets) waarin een globale kwalitatieve beoordeling van de mogelijke effecten van het voorgenomen windpark op de dijkveiligheid is opgenomen. Hieruit is naar voren gekomen dat de plaatsing en aanwezigheid van het windpark geen negatieve invloed heeft op de stabiliteit van het voorland en de waterkering.

Daarnaast is de kans berekend dat een falende windturbine of windturbineonderdeel neerkomt in de kritische strook en daarbij een dusdanige schade veroorzaakt, dat de waterkerende functie niet meer kan worden gewaarborgd. Uit deze berekeningen is gebleken dat verwacht wordt dat de toename van de faalkans van de waterkering door aanwezigheid van de windturbines acceptabel is. De genoemde faalkansberekeningen zijn opgenomen in de eerdergenoemde rapportage die door Royal HaskoningDHV opgesteld is en als bijlage bij de watertoets opgenomen is.

Voor de locaties binnen de beschermingszone van de dijk worden zo nodig stabiliteitsberekeningen uitgevoerd in het kader van de watervergunning waarbij de additionele faalfrequentie nader worden gekwantificeerd en getoetst.

Overige aspecten waterkering

Bij plaatsing van windturbines nabij de waterkering dient het beheer en onderhoud van de waterkering gewaarborgd te blijven. Naast de windturbines zelf moet hierbij ook gedacht worden aan eventuele hekwerken, kabels/leidingen (geen dijkkruisingen en niet parallel nabij de waterkering) en afwatering van verharde oppervlakken.

Conclusie

Bodem

De voorgenomen ontwikkeling brengt kleinschalige ingrepen in de bodem met zich mee en heeft geen significant negatief effect op de bodemgesteldheid. Het aspect bodem werp derhalve geen belemmeringen op.

Water

De effecten die de voorgenomen ontwikkeling op het grond- en oppervlaktewater heeft zijn verwaarloosbaar.

Gezien de ligging van een aantal windturbines in de beschermingszone van de waterkering, waarvan één turbine in zone A, kan er een kans zijn op faalmechanisme van de waterkering. Verwacht wordt dat de toename van de faalkans van de waterkering door aanwezigheid van de windturbines verwaarloosbaar is. Daarbij is relevant dat de dijk achter een groot voorland (het industrieterrein) ligt. Het effect op waterveiligheid is derhalve ook verwaarloosbaar. Uit het voorgaande is af te leiden dat ook het aspect water geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling opwerpt.

Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid

Het initiatief wordt gefinancierd door NUON Wind Development BV, die optreedt als ontwikkelaar. De investeringen voor de ontwikkeling van het gehele windpark, inclusief infrastructuur en voorzieningen, worden gedragen door de ontwikkelaar. De investeringen worden terugverdiend door verkoop van de geproduceerde elektriciteit op de elektriciteitsmarkt. De benodigde gronden voor het plaatsen van de windturbines zijn in handen van het Havenschap Moerdijk. De gemeente Moerdijk en de initiatiefnemer ondertekenen een anterieure overeenkomst. Met inachtneming van het bovenstaande wordt afgezien van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro

Het concept ontwerpbestemmingsplan 'Industrieterrein Moerdijk' is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de overleginstanties. In dit bestemmingsplan was het windpark opgenomen. De ingekomen reacties zijn in de Kadernotitie samengevat en voorzien van een beantwoording. De reacties zijn meegenomen bij het bepalen van de uiteindelijke locaties van de windturbines en het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan.

Kort na het doorlopen van het overleg is besloten voor het windpark een afzonderlijk bestemmingsplan op te stellen. Het onderhavige bestemmingsplan 'Windpark Industrieterrein Moerdijk' is als zodanig niet aan de overlegpartners voorgelegd.

8.2 Tervisielegging

Het ontwerpbestemmingsplan 'Windpark Industrieterrein Moerdijk' heeft van 9 april 2016 tot en met 1 juni 2016 ter inzage gelegen. Op 9 mei 2016 heeft een openbare inloopavond plaatsgevonden, waarin vragen gesteld konden worden over het ontwerpbestemmingsplan. Tegen het bestemmingsplan zijn tijdens de terinzagelegging 223 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan. Het gaat om de volgende aanpassingen:

  • Het aanpassen (verkleinen) van de maximale bouwhoogte van de windturbines naar 186 meter.
  • Het aanvullen van paragraaf 6.5 met nadere informatie over de toetsing van het plan op de externeveiligheidsrisico's.

Daarnaast is er een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd:

  • Het aanpassen van de toetsing van het plan aan artikel 4.10 van de Verordening ruimte 2014 in plaats van artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014;
  • Het aanvullen van paragraaf 2.2 met een toelichting op het totale op te stellen vermogen op Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk en het aanvullen van paragraaf 2.3 met een nadere toelichting op de locatiekeuze op het industrieterrein;
  • Het aanvullen van de paragraaf 6.8 met nadere informatie over de toetsing van het plan aan het Natuurnetwerk Nederland en de ecologische verbindingszone (EVZ).

De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen, zie bijlage 9.

8.3 Vaststelling Bestemmingsplan

Op 12 januari 2017 is het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Bij amendement is vastgesteld dat:

  1. 1. de tiphoogte van een windturbine ten hoogste 180 meter mag bedragen in plaats van 186 meter;
  2. 2. het bevoegd gezag bevoegd is het plan te wijzigen door de bestemming 'Bedrijf - Windturbine' te wijzigen in de bestemming 'Groen' indien sprake is van duurzame beëindiging van het windpark.

Bijlage 1 Milieueffectrapport Windpark Industrieterrein Moerdijk (Antea Group, 2016)

Bijlage 1 Milieueffectrapport Windpark Industrieterrein Moerdijk (Antea Group, 2016)

Bijlage 2 Effecten Op Beschermde Gebieden Van Windpark Moerdijk (Bureau Waardenburg, 2016)

Bijlage 2 Effecten op beschermde gebieden van Windpark Moerdijk (Bureau Waardenburg, 2016)

Bijlage 3 Effecten Op Beschermde Soorten Van Windpark Moerdijk (Bureau Waardenburg, 2016)

Bijlage 3 Effecten op beschermde soorten van Windpark Moerdijk (Bureau Waardenburg, 2016)

Bijlage 4 Uitvoerbaarheid Meetmast Windpark Moerdijk I.h.k.v. Natuur (Bureau Waardenburg, 2016)

Bijlage 4 Uitvoerbaarheid meetmast Windpark Moerdijk i.h.k.v. natuur (Bureau Waardenburg, 2016)

Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid Windpark Industrieterrein Moerdijk (Antea Group, 2016)

Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid Windpark Industrieterrein Moerdijk (Antea Group, 2016)

Bijlage 6 Onderzoek Geluid En Slagschaduw Windpark Moerdijk Te Moerdijk (Lpb Sight, 2016)

Bijlage 6 Onderzoek geluid en slagschaduw Windpark Moerdijk te Moerdijk (LPB Sight, 2016)

Bijlage 7 Toelichting Watertoets Windpark Industrieterrein Moerdijk (Antea Group, 2016)

Bijlage 7 Toelichting watertoets Windpark Industrieterrein Moerdijk (Antea Group, 2016)

Bijlage 8 Visualisaties Windpark Industrieterrein Moerdijk (Antea Group, 2016)

Bijlage 8 Visualisaties Windpark Industrieterrein Moerdijk (Antea Group, 2016)

Bijlage 9 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 9 Nota van zienswijzen