KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Leiding - Ondergronds
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorisch Waardevol Ensemble
Artikel 9 Waterstaat - Waterlopen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 16 Algemene Procedureregels
Artikel 17 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan
1.3 Ligging Van Het Plangebied
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie Plangebied
2.1 Algemeen
2.2 Ontstaansgeschiedenis
2.3 Ruimtelijke Structuur
2.4 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Ontwerp Fietspad
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten
5.1 Inleiding
5.2 M.e.r.-beoordeling
5.3 Verkeer
5.4 Akoestiek
5.5 Natuur
5.6 Archeologie En Cultuurhistorie
5.7 Bodem En Grondwater
5.8 Water
5.9 Externe Veiligheid
5.10 Duurzaamheid
5.11 Kabels En Leidingen
5.12 Niet Gesprongen Explosieven
Hoofdstuk 6 Juridische Verantwoording
6.1 Algemeen
6.2 Verbeelding
6.3 Planregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Verkennend Flora- En Faunaonderzoek
Bijlage 2 Natuurcompensatieplan
Bijlage 3 Archeologisch Vooronderzoek

Fietspad Heerdstraat, Sint Joost

Bestemmingsplan - Gemeente Echt-Susteren

Vastgesteld op 11-04-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Fietspad Heerdstraat, Sint Joost' met identificatienummer NL.IMRO.1711.BP20180063-VG01 van de gemeente Echt-Susteren.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologische verwachtingswaarde

de kans (hoog, middelhoog of laag) op het aantreffen van archeologische waarden (vondsten en/of informatie) in een gebied, gebaseerd op onder andere bodemtypen, relatieve hoogtes en bekende archeologische vindplaatsen.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan, voor zover op een legale wijze tot stand gekomen, met dien verstande dat als bestaand bouwwerk ook worden aangemerkt bouwwerken die na dat tijdstip zijn of mogen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning waarvan de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
  2. b. bij gebruik: bestaand ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan, voor zover op een legale wijze tot stand gekomen.

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bevoegd gezag

bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren).

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.13 cultuurhistorisch ensemble

een ruimtelijk en inhoudelijk samenhangend geheel van cultuurhistorisch waardevolle objecten, structuren en/of zones.

1.14 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

een zone die wordt bepaald door de door het Rijk vastgestelde Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.

1.15 erotisch getint horecabedrijf

een horecabedrijf dat tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van handelingen, voorstellingen en/ of vertoningen van porno-erotische aard en tevens het bedrijfsmatig, ten behoeve van verbruik ter plaatse, verstrekken van alcoholische dranken.

1.16 escortbedrijf

het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.17 evenement

periodieke en/of incidentele manifestaties, zoals concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen en shows, waarbij sprake is van onversterkte muziek dan wel van mechanisch versterkte muziek met een versterkt geluidniveau van maximaal 70 dB(A) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of van een ander geluidgevoelig gebouw.

1.18 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 houtopstand

begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de Boswet en behoudens laagstamfruitbomen en de bijbehorende windsingels.

1.21 landschappelijke waarden

ruimtelijke objecten, structuren of gebieden in het cultuurlandschap die om esthetische, cultuurhistorische en/of ecologische redenen van waarde worden geacht.

1.22 landschapselement

beplanting die om esthetische, cultuurhistorische of ecologische redenen van waarde en algemeen belang wordt geacht in zijn ruimtelijke context.

1.23 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.24 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.25 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.26 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.27 recreatief medegebruik

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.28 schuilgelegenheid

een in het buitengebied gelegen overdekte ruimte, die maximaal aan 3 zijden is omsloten door wanden, waarvan het/de betreffende dier(en) gebruik moet(en) kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierwelzijn en waarbij nabij de schuilgelegenheden geen opslag is toegestaan.

1.29 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.30 seksuele dienstverlening

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.

1.31 standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.32 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.33 wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.34 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.35 wet / wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., worden de regelingen bedoeld zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.36 woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten


Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de loodrechte afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat perceel voorkomend bouwwerk.

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 het bebouwingspercentage

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

  1. a. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen', zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a. wordt de bouwhoogte van bouwwerken binnen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf.

2.5 de breedte, diepte c.q. lengte van bouwwerken

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

loodrecht vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk

  1. a. voor bouwwerken met wanden: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  2. b. voor bouwwerken zonder wanden (open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): de overdekte grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak).

2.11 peil

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een woonwagen, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van de bestaande verharding van de standplaats;
  4. d. voor een bouwwerk ten behoeve van spoorwegdoeleinden: de bovenkant van de spoorstaaf.

2.12 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

behoud, herstel en versterking van landschappelijke, aardkundige en natuurwaarden;

  1. a. op natuurbeheer gericht agrarisch grondgebruik;
  2. b. behoud en herstel van rust binnen het gebied;
  3. c. behoud en herstel van aanwezig reliëf;
  4. d. behoud en ontwikkeling van de archeologische waarden;
  5. e. behoud en herstel van de aanwezige poelen en watergangen;
  6. f. behoud, herstel en ontwikkeling van ecologische en natuurwaarden van Natura 2000-gebieden;
  7. g. houtproductie, ter plaatse van de aanduiding 'bos';
  8. h. waterretentie, natuurvriendelijke oevers en het onderhouden van de waterloop;
  9. i. extensief recreatief medegebruik;
  10. j. de aanleg, het beheer en onderhoud van één verhard fietspad met een breedte van maximaal 3 meter;
  11. k. behoud en bescherming onverharde en halfverharde wegen;
  12. l. bestaande perceelsontsluitingen;

met de daarbij behorende:

  1. m. verkeersvoorzieningen;
  2. n. voorzieningen van openbaar nut.


Binnen de bestemming 'Natuur' is het beleid primair gericht op behoud en versterking van de ecologische en landschappelijke kwaliteiten. Het bieden van mogelijkheden voor recreatief medegebruik mag geen afbreuk doen aan deze primaire doelstelling. Het hele gebied binnen deze bestemming mag in beginsel worden gebruikt voor extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik zijn beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan, zoals picknicktafels, bankjes, bewegwijzering e.d.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 12 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. agrarische doeleinden, behoudens voorzover dat ten dienste staat van de instandhouding of ontwikkeling van de natuurwaarden;
  2. b. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  3. c. het gebruik van gronden als volkstuin;
  4. d. het gebruik voor recreatiedoeleinden, behoudens extensief recreatief medegebruik;
  5. e. het beoefenen van lawaaisporten;
  6. f. paardenbakken;
  7. g. militair gebruik;
  8. h. het winnen van bosstrooisel of mos, behoudens voor zover dit ten dienste staat aan het instandhouden van de natuurwaarden;
  9. i. houtwinning, tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bos'.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene afwijkingsregels in artikel 14.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de wijzigingsregels van artikel 15.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de aanleg, het beheer en onderhoud van één verhard fietspad met een breedte van maximaal 3 meter;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  4. d. straatmeubilair;
  5. e. voorzieningen van algemeen nut;
  6. f. geluidswerende voorzieningen;
  7. g. faunavoorzieningen;
  8. h. kunstwerken;
  9. i. waterlopen en waterpartijen;
  10. j. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de wijzigingsregels van artikel 15.

Artikel 5 Leiding - Ondergronds

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Ondergronds' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van:

  1. a. gas-, olie- en stikstofleidingen;
  2. b. een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding met een vrijwaringstrook ter breedte van 5,00 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'.

5.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden opgericht.

5.3 Afwijken van de bouwregels


Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. a. deze uitsluitend toelaatbaar zijn indien de belangen in verband met de betrokken leiding(en) zich hier niet tegen verzetten;
  2. b. het bevoegd gezag hierover tijdig tevoren schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s);
  3. c. geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene gebruiksregels in artikel 12.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene afwijkingsregels in artikel 14.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de wijzigingsregels van artikel 15.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit het onderzoek als bedoeld in artikel 6.2.2 of artikel 6.4.3 is gebleken, dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden gelegen in droge en natte landschappen met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde; danwel een provinciaal aandachtsgebied met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit het onderzoek als bedoeld in artikel 7.2.2 of artikel 7.4.3 gebleken, dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door op een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  1. a. uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden;
  3. c. aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veiliggesteld.

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorisch Waardevol Ensemble

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol ensemble' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de waarde van het ensemble van cultuurhistorisch waardevolle landschappen, erfgoed en bouwwerken.

8.2 Bouwregels

Op of in de voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol ensemble' aangewezen gronden is uitsluitend de bestaande bebouwing toegestaan.

8.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2 ten behoeve van het aan-, ver- of nieuwbouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de ensembles van cultuurhistorisch waardevolle landschappen, erfgoed en bouwwerken.
  2. b. Het staat het bevoegd gezag vrij om advies in te winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a bij de in de gemeente operationele en ter zake deskundige commissie op het vlak van monumenten, welstand, landschap, archeologie en cultuurhistorie.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de wijzigingsregels van artikel 15.

Artikel 9 Waterstaat - Waterlopen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beheer en het onderhoud van de aangrenzende waterloop, alsmede voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van ecologische waarden van de waterloop.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterloop.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat ze naar aard en afmetingen bij de bestemming passen.
  3. c. De gebods- en verbodsregels van de Keur van het Waterschap Limburg zijn van toepassing.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, gehoord het betreffende waterschap, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.2 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen bestemming, mits door de bouw of situering van de bouwwerken als bedoeld onder a en b van artikel 9.2 geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterhuishoudkundige functie dan wel geen onevenredige schade aan de specifieke ecologische waarden wordt of kan worden toegebracht.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de wijzigingsregels van artikel 15.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Algemeen

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daardoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

11.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze planregels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  1. a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
  2. b. Het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m².
  3. c. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,00 meter onder peil.
  4. d. Bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze planregels geldende bebouwingspercentages, of van het maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.

11.3 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

12.2 Voorbeelden van strijdig gebruik


Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan, het gebruiken, te doen of laten gebruiken van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:

  1. a. het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, die bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  3. c. een seksinrichting, escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.

Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels

13.1 Ecologische hoofdstructuur

13.2 Geluidzone industrie

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht indien de voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden, tenzij een hogere waarde is vastgesteld. Met uitzondering van nieuwbouw ter vervanging van bestaande geluidsgevoelige bebouwing, waarvoor op basis van een bestemmingsplan reeds een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend.

13.3 Landschapselementen

13.4 Milieuzone - Roerdalslenk

13.5 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de winning van (drink)water.
  2. b. Uitsluitend mag bebouwing worden opgericht welke noodzakelijk is in verband met de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de winning van (drink)water.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende onderliggende bestemmingen, mits daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de winning van (drink)water en ter zake vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen.

13.6 Milieuzone - stiltegebied

  1. a. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' zijn de gronden mede bestemd voor:
  1. 1. het beschermen van het geluidkarakter van het gebied;
  2. 2. het beschermen van voor geluidverstoring gevoelige ecosystemen;
  3. 3. het waarborgen van stilte voor de mens;
  1. b. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' is de uitoefening van evenementen en lawaaisporten niet toegestaan.

13.7 Provinciale ontwikkelingszone groen

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

14.1 Afwijken van de planregels


Het bevoegd gezag kan middels het verlenen van een omgevingsvergunning, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 16.1, afwijken van de planregels:

  1. a. voor het overschrijden van in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels al anderszins kan worden afgeweken
  2. b. voor het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. voor de bouw van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
  1. 1. het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m²;
  2. 2. er sprake is van maximaal één bouwlaag;
  3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
  1. d. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 5 m, mits:
  1. 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
  2. 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt;
  1. e. ten behoeve van het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 20 m;
  2. f. ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 m.

Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels

15.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid


Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de overschrijdingen als bedoeld sub a en b mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. d. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 16 Algemene Procedureregels

16.1 Procedure afwijking

Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit in de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

16.2 Procedure nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. Het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretaris ter inzage.
  2. b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging te voren in één of meer dag- of niewsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.
  3. c. De bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn.
  4. d. Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed.
  5. e. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.

16.3 Procedure wijziging

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

16.4 Procedure omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uit maakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Artikel 17 Overige Regels

17.1 Voorrangsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangs- En Slotregels

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Fietspad Heerdstraat, Sint Joost'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Heerdstraat is een van de wegen vanuit de kern Sint Joost richting Montfort. De Heerdstraat bestaat uit twee rijbanen en wordt grotendeels begeleid door bomen (bos). In de huidige situatie rijden fietsers op de hoofdrijbaan van de Heerdstraat waar 80 km per uur gereden mag worden. Om een meer veilige situatie tot stand te brengen wordt voorzien in de aanleg van een vrijliggend fietspad.

Binnen de bestemmingen langs de Heerdstraat is de aanleg van een nieuw fietspad niet mogelijk. Om dit fietspad juridisch-planologisch te regelen is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan

Het doel van voorliggend bestemmingsplan is het opstellen van het juridisch-planologische kader voor de realisatie van een vrijliggend fietspad langs de Heerdstraat.


In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat in een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels dienen te worden gesteld ten aanzien van het (be)bouwen en gebruiken van gronden en opstallen. Om een goede ruimtelijke ordening te waarborgen moet in de toelichting bij een bestemmingsplan een zogeheten ruimtelijke onderbouwing van het voornemen worden opgenomen.


In de ruimtelijke onderbouwing wordt aan de hand van een omschrijving van het planinitiatief aangetoond dat het plan past binnen zijn omgeving en binnen het geldende beleid van de verschillende overheidsniveaus. Daarnaast moet worden aangetoond dat aan de planologische en milieutechnische randvoorwaarden wordt voldaan. Tot slot moet de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Voorliggende rapportage biedt de ruimtelijke onderbouwing voor het beoogde project en vormt daarmee de toelichting bij het bestemmingsplan.

1.3 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is langgerekt en ligt parallel aan de Heerdstraat. In de afbeelding hierna is de ligging van het plangebied globaal aangegeven. Ten westen van het plangebied ligt de kern Sint Joost. Ten oosten van het plangebied ligt de kern Montfort. Zoals zichtbaar in de foto hierna, liggen er diverse percelen met bos langs het tracé van de Heerdstraat en in de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180063-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: globale ligging plangebied bestemmingsplan. (bron: www.google.nl/maps)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. Hierbij komen de ontstaansgeschiedenis van het gebied, de ruimtelijke en de functionele situatie aan bod, maar ook het huidig bestemmingsplankader. In hoofdstuk 3 is een uitgebreide omschrijving van de voorgenomen ontwikkeling opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het vigerend beleid behandeld. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van de milieukundige en planologische (sectorale) aspecten en verantwoordt (al dan niet met behulp van uitgevoerde onderzoeken) de voorgenomen ingreep. Getoetst wordt of de ingreep voldoet aan de sectorale wetgeving, bijvoorbeeld op het gebied van bodem, archeologie of externe veiligheid. Daarnaast wordt beoordeeld of er sprake is van ‘een goede ruimtelijke ordening’. Hoofdstuk 6 behandelt het juridisch kader. Ingegaan wordt op de wijze van bestemmen in de planregels. De toelichting wordt afgesloten met een hoofdstuk waarin de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen worden beargumenteerd.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie Plangebied

2.1 Algemeen

Het plangebied ligt parallel aan de Heerdstraat. De Heerdstraat voert vanuit de bebouwde kom van Sint Joost in zuidoostelijke richting en buigt vervolgens af in wat noordelijke richting, richting Montfort. Langs de Heerdstraat liggen met name akkers en bossen. Beuken begeleiden de Heerdstraat. Langs de Heerdstraat, zowel aan de noordzijde als de zuidzijde ligt een aantal agrarsiche bedrijven. Verder grenzen er enkele woningen en bedrijven aan de Heerdstraat. Net buiten de kom van Sint Joost kruist de Heerdstraat een gasleiding. Ter hoogte van het Groensebos kruist een zijtak van de Putbeek de Heerdstraat en daarmee ook het te realiseren fietspad.

Zie afbeelding hierna voor de topografische situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180063-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: topografie ter hoogte van het plangebied / ter hoogte van de Heerdstraat.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Sint Joost is vernoemd naar de heilige Judocus. Het dorp is ontstaan omstreeks 1300, toen er een Caulietenklooster werd gesticht, waarvan de huidige Kloosterhof een restant is.

De huidige Heerdstraat en Bosweg zijn beide historische wegen in de kern Sint Joost. Uit oude kaarten blijkt dat de kern van Sint Joost tot omstreeks halverwege de vorige eeuw nagenoeg beperkt bleef tot lintbebouwing aan de west-zijde van de Heerdstraat.


Het lager gelegen gebied ten oosten van de Heerdstraat is van oudsher in gebruik als akkerland.

2.3 Ruimtelijke Structuur

De Heerdstraat en daarmee ook het plangebied voeren vanuit de kom van Sint Joost het buitengebied in. De Heerdstraat wordt aan beide zijden begeleid door oude beuken.

Aan de noordzijde van de Heerdstraat is sprake van een overwegend open, agrarisch gebied. De gronden worden met name gebruikt als akkerbouwgrond.

Ten zuiden van de Heerdstraat waar de aanleg van het fietspad is voorzien zijn bossen aanwezig die de Heerdstraat over relatief grote delen een besloten karakter geven. Geslotenheid en openheid wisselen elkaar af.

De foto's hierna geven een indruk van de situatie ter hoogte van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180063-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180063-VG01_0004.png"

Afbeelding 3 en 4: foto's plangebied

2.4 Functionele Structuur

2.4.1 Huidig ruimtegebruik

Zoals gezegd zijn de gronden langs de Heerdstraat deels agrarisch in gebruik en deels is er sprake van bos. Daarnaast liggen er direct ten zuiden van de Heerdstraat een tweetal woningen en een woonwagenlocatie.

2.4.2 Geldend planologisch kader

Ter plaatse van het plangebied van dit bestemmingsplan geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Dit bestemmingsplan is op 14 december 2017 door de gemeenteraad van Echt-Susteren vastgesteld.

Het plangebied is langgerekt. Er gelden diverse bestemmingen en dubbelbestemmingen. Hieronder zijn de bestemingen en dubbelbestemmingen opgesomd:

  • Agrarisch met waarden - Landschapswaarden;
  • Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden;
  • Natuur;
  • Wonen;
  • Wonen - woonwagencentrum
  • Leiding - Ondergronds;
  • Waarde - Archeologie 1;
  • Waarde - Archeologie 3;
  • Waarde - Cultuurhistorisch waardevol ensemble;
  • Waterstaat - Waterlopen.

Daarnaast is er een aantal aanduidingen opgenomen ter hoogte van het plangebied. Het gaat om de volgende:

  • milieuzone - stiltegebied;
  • overige zone - ecologische hoofdstructuur;
  • overige zone - landschapselementen;
  • overige zone - provinciale ontwikkelingszone groen;
  • reconstructiewetzone - extensiveringsgebied.
  • bos.

De aanleg van een nieuw fietspad past niet binnen de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen. Daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.

Verderop in deze toelichting wordt tevens aangegeven / gemotiveerd hoe met de ter plaatse aanwezige waarden (zoals bestemd / aangeduid) wordt omgegaan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Hierna is een omschrijving van het inititiatief opgenomen. Hierbij wordt opgemerkt dat de exacte ligging van het fietspad reeds is bepaald, waarbij rekening is gehouden met aanwezige bomen en waarden. De kap van bomen is zo beperkt mogelijk gehouden.

3.2 Ontwerp Fietspad

Het fietspad betreft een verhard pad van maximaal 3 meter breed met daarnaast een berm van maximaal 1 meter breed aan weerszijden. Het fietspad wordt voorzien van verlichting. Ten aanzien van de verlichting wordt verstoring op de omgeving zoveel mogelijk voorkomen. Hierbij is nog niet besloten op welke manier dit exact gerealiseerd wordt. In het kader van de planvorming is op voorhand een tracé uitgezet, ook binnen de bossen, waarbij zo min mogelijk grotere bomen gekapt hoeven te worden en afbreuk wordt gedaan aan aanwezige (landschaps) waarden. De berm van het fietspad wordt iets verlaagd, hol aangelegd om zo te fungeren als opvang van hemelwater.

In de afbeelding hierna is meer exact de locatie van het fietspad aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180063-VG01_0005.png"Afbeelding 5: ligging fietspad (bron: ESRI)

Het meest westelijke deel van het nieuw aan te leggen fietspad, ligt (voor een heel klein deel) ten noorden van de Heerdstraat, parallel aan een watergang. Hier verbindt het fietspad de Schrevenhofsweg en de Heerdstraat. Daar waar aan de westzijde van het plangebied het fietspad aansluit op de Heerdstraat, worden fietssuggestiestroken opgenomen op de Heerdstraat om iets verderop in oostelijke richting over te gaan in een vrijliggend fietspad parallel aan en ten zuiden van de Heerdstraat.

Zoals gezegd wordt het fietspad, vrijliggend en ten zuiden van de Heerdstraat gerealiseerd. Leidend bij de realisatie van dit fietspad is het behoud van de oude beukenlaan langs de Heerdstraat. Het fietspad komt daarom op circa 10 tot 15 meter afstand van de weg te liggen. Hier doorsnijdt het fietspad diverse akkers en bossen, een tweetal woonpercelen en een woonwagencentrum. Daar waar bossen doorsneden worden, dienen op enkele locaties bomen gekapt te worden. Zoveel mogelijk bomen blijven behouden. Bij de tracering van het fietspad is hier rekening mee gehouden. In het veld is nagegaan welke bomen behouden dienen te blijven en dus te worden ontzien door het fietspad. Door deskundigen heeft deze afweging plaatsgevonden in het veld, waarbij de bomen in het bos het uitgangspunt zijn geweest.

Ter hoogte van de agrarische percelen en de woningen is de ruimte tussen het fietspad en de rand van de weg ook meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Deze gronden zullen niet meer als akker / weiland of tuin (bij een woning) in gebruik zijn na aanleg van het fietspad. Hier is ruimte voor de aanleg van groen, waterhuishoudkundige voorzieningen, in- en uitritten om zo aangrenzende percelen te ontsluiten en het fietspad te voorzien van een groene inpassing.

Ter hoogte van het woonwagencentrum is het fietspad zo gesitueerd dat de afstand tussen het fietspad en de aanwezige woonwagens gelijk is aan de afstand tussen de huidige weg (kant verharding) en de woonwagens. Autoverkeer komt op wat grotere afstand van de woonwagens voorbij dan in de huidige situatie het geval is.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.


Nederland moet concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig zijn in 2040. Dit is het uitgangspunt van de SVIR. Om dit te bereiken moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven gebracht. Provincies en gemeenten krijgen meer verantwoordelijkheden en beleidsvrijheid (decentraal, tenzij) en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk zet zich met name in op de drie hoofddoelen:

  1. 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  2. 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  3. 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Naast het benoemen van bovenstaande beleidsdoelen onderscheidt het Rijk 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen (ketenmobiliteit en multimodale knooppunten);
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


Relevantie voor het plan

Het nieuwe fietspad langs de Heerdstraat kan worden gezien als een project dat bijdraagt aan de optimalisatie van infrastructuur. Het plan levert daarnaast een bijdrage aan een leefbare en veilige omgeving door het realiseren van een vrijliggend fietspad, los van de bestaande Heerdstraat waar 80 km / uur geldt. Fietsgebruik wordt gestimuleerd. Het plan sluit naadloos aan bij de in de SVIR opgenomen visie op de ontwikkeling van Nederland.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening


De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro). Met uitzondering van enkele onderdelen is het Barro eind december 2011 in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Op 1 oktober 2012 is de eerste wijziging van het Barro in werking getreden.


Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen:

  1. 1. Rijksvaarwegen.
  2. 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  3. 3. Kustfundament.
  4. 4. Grote rivieren.
  5. 5. Waddenzee en waddengebied.
  6. 6. Defensie.
  7. 7. Hoofdwegen.
  8. 8. Landelijke spoorwegen.
  9. 9. Elektriciteitsvoorziening.
  10. 10. Ecologische Hoofdstructuur.
  11. 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  12. 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en,
  13. 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Relevantie voor het plan

De regels uit het Barro zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan, wat betreft het fietspad. Wel is het Barro relevant, wat betreft de ecologische hoofdstructuur (Natuurnetwerk Nederland). In paragraaf 5.5 wordt hier nader op ingegaan.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevinsplan Limburg 2014

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014) is op 12 december 2014 door Provinciale Staten van de provincie Limburg vastgesteld. Het POL 2014 is vervolgens op 16 januari 2015 in werking getreden.


Het POL2014 heeft vier wettelijke functies, te weten de functie van structuurvisie (op grond van de Wet ruimtelijke ordening), de functie van provinciaal milieubeleidsplan (op basis van de Wet milieubeheer), een regionaal waterplan (gebaseerd op de Waterwet), en een Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (welke zijn grondslag vindt in de Planwet verkeer en vervoer). Het POL 2014 bestaat uit een beleidsdocument en 12 themagerichte kaarten. Voor zover voor de voorgenomen ontwikkeling relevant worden de diverse onderdelen uit het POL 2014 hierna nader toegelicht.


afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180063-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: Ligging van het plangebied (rode lijn) binnen de beschermde gebieden van de provincie Limburg (bron: Natuurbeheerplan Limburg).


In het bijgevoegde natuuronderzoek wordt ingegaan in de ligging binnen de door de provincie onderscheiden zones. Hierna zijn de conclusies van het natuuronderzoek opgenomen, wat betreft de ligging binnen deze gebieden.


Relevantie voor het plan

Als gevolg van de realisatie van het fietspad treedt oppervlakteaantasting en mogelijk verstoring van de aanwezige natuurwaarden op binnen de goudgroene en zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone. In hoeverre verstoring van natuurwaarden optreedt, blijkt uit de effecten welke optreden op de aanwezige (beschermde) soorten. Hieruit blijkt dat negatieve effecten op beschermde soorten voorkomen kunnen worden.


Ten aanzien van het oppervlakteverlies, betreft het fietspad een relatief smalle strook van 3,00 meter in de bosrand. Daar dit slechts een marginale ingreep in deze natuur- en landschapszones betreft, waarbij effecten op de aanwezige natuurwaarden voorkomen (kunnen) worden, wordt dit met de provincie Limburg (bevoegd gezag) besproken. In dit overleg wordt besproken of de provincie aanvullende inspanningen eist ten aanzien van het doorsnijden van de goudgroene en zilvergroene natuurzone en bronsgroene landschapszone.


Zie paragraaf 5.5 van deze toelichting.


Gebiedstypen
In het POL 2014 zijn zeven globaal afgebakende gebiedstypen gekenschetst, waarbij een drietal binnen bebouwd gebied en een viertal in het landelijk gebied. Binnen het stedelijk gebied betreft het respectievelijk stedelijk centrum, bedrijventerrein en overig bebouwd gebied. Het landelijk gebied kent de gebiedstypen goudgroene natuurzone, zilvergroene natuurzone, bronsgroene landschapszone en buitengebied.

Het plangebied bevindt zich in zowel de goudgroene natuurzone (NNN) als de overige door de provincie Limburg aangewezen beschermde gebieden zilvergroene natuurzone en bronsgroene landschapszone.

4.2.2 Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening worden regels gesteld aan ruimtelijke ingrepen en aan plannen die ruimtelijke ingrepen mogelijk maken (zoals bestemmingsplannen).

Het plangebied bevindt zich in zowel de goudgroene natuurzone (NNN) als de overige door de provincie Limburg aangewezen beschermde gebieden zilvergroene natuurzone en bronsgroene landschapszone.

Goedgroene natuurzone

De Goudgroene natuurzone is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en (veelal om te vormen) landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter-)nationaal belang. Binnen de Goudgroene natuurzone in Limburg worden de volgende situaties onderscheiden:

  • de bestaande bos- en natuurgebieden (waaronder de Habitat-, Vogelrichtlijn gebieden en Natuurbeschermingswet 1998 gebieden);
  • areaaluitbreidingen natuur (waar omzetting van landbouw naar natuur is voorzien);
  • gebieden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (alleen binnen Natura2000); en
  • overige functies, die geen natuur zijn of worden, zoals wegen die door het gebied lopen en verspreide bebouwing, vaak agrarische bedrijven (de zgn. bouwblokken) of kloosters.

De Goudgroene natuurzone wordt door de verordening beschermd tegen ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten. Dat wil niet zeggen dat er nooit iets anders kan binnen de Goudgroene natuurzone dan natuurontwikkeling. Er zijn uitzonderingen mogelijk.

Zilvergroene natuurzone

De Zilvergroene natuurzone is kansrijk voor de ontwikkeling van natuur. Vaak is sprake van een vooralsnog potentiële betekenis als ecologische verbindingszone; daarvoor moeten nog de goede of betere condities worden geschapen. Dat geldt ook als het gaat om de waarde van een gebied behorende tot de Zilvergroene natuurzone voor de natuurdoeltypen van het aangrenzende gebied van de Goudgroene natuurzone. In de voorfase van planontwikkeling kan in overleg getreden worden met de provincie voor nadere informatie over de actuele natuurwaarden en de (potentiële) betekenis als ecologische verbinding tussen de Natura 2000-gebieden met het oog op de habitattypen of voor de instandhouding van de natuurdoeltypen binnen de Goudgroene natuurzone.

Bronsgroene landschapszone

Bij ligging van een plangebied binnen deze landschapszone dient in de toelichting bij een ruimtelijk plan te worden aangegeven om welke kernkwaliteiten het gaat en een korte omschrijving van de na te streven (beeld)kwaliteit. Voorts wordt duidelijk hoe het belang van deze kernkwaliteiten in de afweging is betrokken en op welke wijze (in de planregels/voorschriften) is voorzien in behoud en zo mogelijk versterking van de kernkwaliteiten. Wanneer aantasting niet te vermijden is, wordt in de toelichting aangegeven op welke wijze deze aantasting zoveel mogelijk is beperkt. Het Landschapskader Noord- en Midden-Limburg en het Handvat Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg vormen hiervoor goede bronnen. Ze bieden ook inspiratie voor een landschappelijk goede inpassing van ontwikkelingen en voor versterking van de kernkwaliteiten.

Relevantie voor het plan

In paragraaf 5.5 van deze toelichting en de rapportages in bijlage 1 en 2 wordt ingegaan op de ligging binnen hiervoor aangehaalde gebieden. In de planvorming is hier verder rekening mee gehouden. Het voorgaande staat de planvorming en de aanleg van het fietspad niet in de weg.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Structuurvisie Echt-Susteren 2025

De gemeenteraad heeft op 12 december 2012 de Structuurvisie Echt-Susteren 2025 vastgesteld. Met de structuurvisie wordt gekozen voor een benadering waar ontwikkelingen worden toegestaan indien de kwaliteiten van het buitengebied en de kernen er per saldo ook op vooruit gaan. In de structuurvisie is voor zowel het buitengebied als het stedelijk gebied een aantal ambities opgenomen. De ambities voor het stedelijk gebied luiden daarbij als volgt:

  1. 1. Realisatie van een woningvoorraad die kwantitatief en kwalitatief aansluit op de vraag;
  2. 2. Gericht ruimtegebruik voor en door alle type bedrijven;
  3. 3. Concentratie van verstedelijking gericht op behoud van een onderscheidend detailhandelsaanbod; Concentratie en combinatie van maatschappelijke voorzieningen;
  4. 4. Behoud van (be)leefbare kernen;
  5. 5. Optimale bereikbaarheid van stedelijke functies;
  6. 6. Het zijn van een veilige en duurzame gemeente.


Met name de laatst benoemde ambitie is relevant vanuit perspectief van de voorliggende ontwikkeling. Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan een veilige fietsverbinding, parallel aan de Heerdstraat.


De gemeente heeft in de structuurvisie een aantal leidende principes geformuleerd die bij elke ruimtelijke afweging gehanteerd worden. Deze principes dragen ertoe bij dat de ruimtelijke kwaliteit leidend is bij het dagelijks handelen van de gemeente. Deze principes zijn:

  • Meer aandacht voor de onderste lagen (bodem, water, landschap, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur);
  • Zorgvuldig ruimtegebruik (met oog voor beeldkwaliteit én economie);
  • Grensoverschrijdend handelen en denken;
  • Tegengaan van verstening van het buitengebied;
  • Kwaliteit belangrijker dan kwantiteit;
  • Bereikbaarheid belangrijker dan aanwezigheid of nabijheid.

Bij de aanleg van het fietspad wordt rekening gehouden met de onderste lagen. Bestaande waarden worden zoveel als mogelijk ontzien. Het maaiveld wordt zoveel mogelijk gevolgd, zodat zo min mogelijk hoeft te worden afgegraven en afbreuk wordt gedaan aan de bestaande bodemopbouw. De bestaande bomen direct langs de Heerdstraat worden gespaard. Ook de bomen die wat verder afstaan worden zoveel als mogelijk gespaard. Dit geldt ook voor de ondergrond en aangrenzende natuur. Hieruit blijkt de zorgvuldigheid waarmee het fietspad wordt aangelegd. Het exacte tracé is op dit moment nog niet bekend. Kronen van bomen en wortels van bomen worden zoveel als mogelijk ontzien.

In het initiatief is duidelijk sprake van een hoog kwaliteitsniveau qua inpassing.

Relevantie voor het plan
Op basis van het vorengaande kan worden geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling past binnen de ambities, uitgangspunten en principes van de structuurvisie.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid, landschap en ruimtelijke ordening. De milieu- en landschapskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke milieu hygiënische en waterhuishoudkundige aspecten daarbij een rol spelen. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op betreffende milieu- en waardenaspecten.

5.2 M.e.r.-beoordeling

Om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, dient in een vroeg stadium te worden beoordeeld of de toekomstige activiteiten mogelijk significante effecten hebben op milieu, natuur of landschap. Een eerste stap in dit proces is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In het Besluit m.e.r. zijn in de onderdelen C en D van de bijlagen beoordelingsdrempels opgenomen, op grond waarvan bepaald kan worden of voor een bepaalde ontwikkeling een m.e.r.-beoordelingsprocedure of een m.e.r.-procedure uitgevoerd dient te worden. Deze drempels zijn indicatief. Dit houdt in dat het niet vanzelfsprekend is dat wanneer een ontwikkeling beneden deze drempelwaarden blijft, er geen m.e.r.-beoordeling of m.e.r. noodzakelijk is. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst, maar welke beneden de drempelwaarden blijft, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze toets wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Uit deze toets zijn twee conclusies mogelijk:

  • Er is geen m.e.r.(-beoordeling) nodig, want belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
  • Er is een m.e.r.-beoordeling dan wel direct een m.e.r. noodzakelijk, aangezien belangrijke negatieve milieugevolgen niet vallen uit te sluiten.


In bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' zijn de selectiecriteria beschreven die bepalen of er mogelijk sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu. Hierbij moet worden gedacht aan de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en natuurlijk de mate van verontreiniging of hinder. Ten tweede is de locatie van de projecten natuurlijk van belang. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen of een project in de nabijheid van een gevoelig gebied is gelegen. Voorbeelden van gebieden die extra aandacht vragen zijn wetlands, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurgebieden en bij wet beschermde gebieden. Bij de samenhangende beoordeling van bovenstaande kenmerken van een project en de potentiële aanzienlijke milieugevolgen dient het volgende ten allen tijde te worden meegewogen:

  • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
  • het grens overschrijdende karakter van het effect;
  • de waarschijnlijkheid van het effect;
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.


De aanleg van nieuwe infrastructuur is in het Besluit m.e.r. opgenomen in verschillende categorieën. Het gaat daarbij om infrastructuur in de vorm van nieuwe autowegen (categorie C1.2) of de aanleg of uitbreiding van wegen bestaande uit vier of meer rijstroken, niet zijnde autowegen of autosnelwegen (categorie D 1.2). De aanleg van een fietspad is niet opgenomen in het Besuit m.e.r. Het plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig op basis van het Besluit m.e.r.


Naast het Besluit m.e.r. wordt ook de Wet natuurbescherming als afwegingskader gehanteerd. Indien er namelijk sprake is van significante negatieve effecten op een Natura2000-gebied, geldt een planm.e.r.-plicht. Bij de aanleg van het fietspad langs de Heerdstraat zijn negatieve effecten op Natura2000-gebieden niet aan de orde. Er is geen planm.e.r.-plicht.

5.3 Verkeer

De Heerdstraat is een van de wegen vanuit de kern Sint Joost richting Montfort. De Heerdstraat bestaat uit twee rijbanen en wordt grotendeels begeleid door bomen (bos). In de huidige situatie rijden fietsers op de hoofdrijbaan van de Heerdstraat waar 80 km per uur gereden mag worden. Dit leidt tot onveilige situaties op de Heerdstraat. Om een meer veilige situatie tot stand te brengen wordt voorzien in de aanleg van een vrijliggend fietspad.

Zo wordt de Heerdstraat met daarnaast het vrijliggende fietspad ook meer aantrekkelijk voor recreanten op de fiets.

5.4 Akoestiek

De Wet geluidhinder stelt eisen aan ruimtelijke ingrepen die:

  1. 1. Gevoelige functies, zoals woningen, toevoegen binnen de vastgestelde geluidzone van een weg.
  2. 2. Mogelijk geluidhinder veroorzaken bij gevoelige objecten.


Een fietspad is geen geluidgevoelige functie. Evenmin heeft de aanleg van de fietsverbinding akoestische gevolgen voor omliggende woningen. Fietsers en brommers rijden nu ook al op de aanwezige weg. Vanuit de Wet geluidhinder of vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening worden geen eisen gesteld aan de aanleg van het fietspad. Een nader akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.5 Natuur

In bijlage de bijlagen zijn het uitgevoerde natuuronderzoek en het compensatieplan opgenomen. Zie bijlage 1 en bijlage 2.

In het kader van de planvorming voor het fietspad is een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de genoemde bijlage. Hierna zijn kort de resultaten van dit onderzoek weergegeven. Naar aanleiding van dit verkennende onderzoek is een compensatieplan opgesteld. Dit compensatieplan is ook opgenomen in de bijlagen van deze toelichting. Hierna is een korte weergave hiervan opgenomen.

Op basis van de resultaten uit het verkennend flora- en faunaonderzoek blijkt dat de realisatie van het fietspad langs de Heerdstraat te Sint Joost negatieve effecten kan veroorzaken op beschermde diersoorten. Het ontwerp van het fietspad (3 meter breed verhard, met aan weerszijden een berm van 1 meter breed) dat de basis is voor dit bestemmingsplan, is getoetst in het kader van dit onderzoek. Voor de verschillende soort(groep)en wordt hier beschreven welke verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden en in hoeverre dit de realisatie van het voornemen in gevaar kan brengen. Eventueel te treffen vervolgstappen worden daarbij aangegeven. Tot slot is vermeld welke gevolgen de realisatie van het fietspad (mogelijk) heeft voor de gebiedsbescherming.


Beschermde soorten
Als gevolg van de werkzaamheden binnen het plangebied treden mogelijk negatieve effecten op algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën op. Daarnaast treden mogelijk negatieve effecten op broedvogels, zeldzamer voorkomende zoogdiersoorten (kleine martersoorten, das, eekhoorn en wild zwijn) en vleermuizen op.


Broedvogels - rekening houden met broedseizoen

De werkzaamheden in de bossen leiden mogelijk tot negatieve effecten op broedvogels, zoals het doden of verwonden van vogels (Wnb artikel 3.1.1.) en het vernielen van nesten of eieren (Wnb artikel 3.1.2). Het is hiernaast mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden vogels verstoord worden (Wnb artikel 3.1.4.). Doordat de staat van instandhouding van de te verwachten vogelsoorten binnen het plangebied gunstig is, als gevolg van een grote hoeveelheid geschikt leefgebied in de omgeving, leidt het verstoren van vogels niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.

In gebruik zijnde nesten zijn streng beschermd en mogen daarom niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er dient daarom voorkomen te worden dat nesten van vogels vernield worden bij de kapwerkzaamheden. De kapwerkzaamheden dienen daarom uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli, afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort.

Indien het niet mogelijk is om de kapwerkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen, kan middels een broedvogelschouw onderzocht worden of in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn in de te kappen bomen. Indien nesten afwezig zijn, kunnen deze locaties vrijgegeven worden voor de werkzaamheden.


Algemeen voorkomende zoogdieren en amfibiën - rekening houden met zorgplicht

Het plangebied is in potentie geschikt als leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdiersoorten en als landhabitat van amfibieën. De omgeving van het plangebied biedt ruim voldoende alternatief leefgebied tijdens de werkzaamheden, ter behoud van een gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Permanente negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden worden daarom niet verwacht. De werkzaamheden zelf hebben mogelijk wel een negatief effect op individuen van voorkomende soorten. Individuen worden mogelijk gedood (Wnb artikel 3.10.a.) of vaste rust- en verblijfplaatsen worden mogelijk vernield (Wnb artikel 3.10.b.).

De mogelijk voorkomende zoogdier- en amfibiesoorten zijn in de provinciale verordening van de provincie Limburg (zie bijlage 1) vrijgesteld van ontheffing voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen. Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het vangen daarentegen is wel vrijgesteld van ontheffing. Door middel van zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan daarom een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden. Dit houdt in dat aangetroffen individuen van de soort verjaagd dienen te worden of gevangen en vrijgelaten dienen te worden in het aanliggend gebied, buiten invloed van de werkzaamheden.


Zeldzame zoogdiersoorten - voorkomen lichtverstoring en rekening houden met kwetsbare perioden eekhoorn

In de omgeving van het plangebied komen enkele zeldzamere zoogdiersoorten voor, waarvoor het plangebied in potentie een onderdeel van het leefgebied, foerageergebied en/of vliegroute van uitmaakt. Dit betreft kleine martersoorten, das, eekhoorn, wild zwijn en diverse vleermuissoorten, waaronder de ingekorven vleermuis, welke afkomstig van Natura 2000-gebied 'Abdij Lilbosch & Voormalig Klooster Mariahoop' zijn. Voor al deze soorten geldt dat directe effecten uitgesloten zijn. Het aanbrengen van verlichting langs het fietspad leidt mogelijk wel tot een indirect negatief effect, doordat het leefgebied hierdoor minder geschikt wordt en doordat foerageergebied en vliegroutes mogelijk onbruikbaar worden (Wnb artikel 3.5.2. en 3.5.4).

Ten aanzien van de eekhoorn dient opgemerkt te worden dat, hoewel momenteel geen nesten zijn waargenomen, het mogelijk is dat voor aanvang van de werkzaamheden eekhoorns een nest maken in de te kappen bomen. Conform de provinciale verordening van de provincie Limburg, zie ook bijlage 3, is het beschadigen of vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen van de eekhoorn vrijgesteld van ontheffing in de periode maart-april en juli tot en met november. Het is hierbij nog steeds niet toegestaan om eekhoorns te vangen of doden. Hiervoor blijft de zorgplicht, zie hierboven, van kracht.

Indien het niet mogelijk is om te kappen binnen deze perioden, dan dient middels een controle op eekhoornnesten aangetoond te worden of dat eekhoornnesten aanwezig zijn en of de kap doorgang kan vinden.

Om te voorkomen dat negatieve effecten als gevolg van lichtvervuiling optreden worden maatregelen getroffen. Zo zal een een ontheffing van de Wet natuurbescherming naar alle waarschijnlijkheid niet nodig zijn. De essentie van het voorkomen van lichtverstoring is er voor te zorgen dat het fietspad en de directe omgeving zo donker mogelijk blijven zodat de aanwezige diersoorten veilig kunnen foerageren en migreren binnen het plangebied en omgeving. In het definitief ontwerp van het fietspad wordt hierin voorzien. Hierbij wordt gedacht aan sensorverlichting die pas gaat branden op het moment dat daadwerkelijk fietsers voorbij komen. Er wordt voorkomen dat de verlichting geactiveerd wordt door de dieren zelf. Verder is het mogelijk verlichting te bundelen zodat zo min mogelijk verstrooiing plaatsvindt. Dit kan door verlichting zo laag mogelijk bij de grond te plaatsen of middels armaturen aan de verlichting. Hierbij is het van belang dat 'donkere zones' aanwezig zijn waar aanwezige diersoorten de weg veilig kunnen oversteken en dat de boomkruinen niet belicht worden. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van diervriendelijke verlichting (rood licht). Momenteel is onderzoek gaande naar het effect van verlichting op dieren en welke verlichting voor de minste verstoring zorgt (zie bijvoorbeeld www.lichtopnatuur.org). Hoe concreet voorkomen gaat worden dat verlichting tot verstoring van de aanwezige diersoorten leidt, wordt besproken met een ecoloog.


Beschermde gebieden

Natura 2000-gebieden - geen negatief effect

Zoals beschreven worden als gevolg van de ingreep geen effecten op Natura 2000-gebieden verwacht. Ook worden geen indirecte effecten op de kolonie ingekorven vleermuizen binnen Natura 2000-gebied 'Abdij Lilbosch & Voormalig Klooster Mariahoop' niet verwacht.


Provinciale gebiedsbescherming - overleg met bevoegd gezag

Zoals is aangegeven treedt als gevolg van de realisatie van het fietspad oppervlakteaantasting en mogelijk verstoring van de aanwezige natuurwaarden op binnen de goudgroene en zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone. In hoeverre verstoring van natuurwaarden optreedt, blijkt uit de effecten welke optreden op de aanwezige (beschermde) soorten. Hieruit blijkt dat negatieve effecten op beschermde soorten voorkomen kunnen worden.

Ten aanzien van het oppervlakteverlies, betreft het fietspad een relatief smalle strook van 3,00 meter in de bosrand. Het voorliggende is met de provincie Limburg (bevoegd gezag) besproken. Zie hierna, wat betreft compensatieplan.


Houtopstanden - mogelijk kapvergunning, melding Wnb noodzakelijk

Zoals beschreven is een kapvergunning voor het kappen van bomen mogelijk noodzakelijk. Tevens dient een melding in het kader van de Wet natuurbescherming gedaan te worden bij de provincie Limburg voor het kappen van bomen binnen de bosgebieden en de bomenlaan. Hierbij dient vermeld te worden dat de gemeente en provincie bevoegd zijn om een herplantplicht op te leggen bij het kappen van de houtopstanden.

Compensatie en inrichting

Voor de locatiebepaling van het fietspad is gezocht naar het minst verstorende tracé van het fietspad op de aanwezige bosgebieden. Allereerst is rekening gehouden met de monumentale beukenbomen langs de Heerdstraat. Op basis van de ligging van deze bomen is het fietspad op circa 10 meter afstand van de Heerdstraat komen te liggen, zodat het wortelstelsel van deze bomen onaangetast blijft en er als gevolg van het fietspad geen bomen direct naast de beuken gekapt worden, wat leidt tot te veel zonlicht op de stam van de beuken (zonnebrand). Dit heeft er toe geleid dat het fietspad op enkele locaties het bos doorsnijdt. Hierbij worden grote en waardevolle bomen binnen deze bossen zo veel mogelijk behouden, door de aanwezige bomen exact in te meten en vervolgens het fietspad zo te situeren dat de kap van dergelijke bomen vermeden wordt. Voorwaarde hierbij was tevens om te zoeken naar een tracé wat geen effect heeft op de aanwezige beukenlaan, maar toch zo dicht mogelijk tegen de Heerdstraat is gelegen, om zo ook verdere verstoring binnen de bosschages te voorkomen. Wat overblijft is een fietspad, inclusief bermen, van circa 5 meter breed dat tussen de bomen binnen de bossen door laveert.


Ter plaatse van de akkers blijft er tussen het fietspad en de Heerdstraat een ruime berm (circa 10 meter) over, welke ingericht wordt als natuurberm. Deze bermen worden ingezaaid met een bloemenrijk kruiden- en grasmengsel en extensief beheerd, zodat geschikt leefgebied wordt gecreëerd voor o.a. diverse insectensoorten en zodat diersoorten ook gewoon over kunnen blijven steken. De totale oppervlakte van de te realiseren natuurberm betreft circa 10.520 m2. Het fietspad doorsnijdt voor een kort deel de zilvergroene natuurzone, wat is aangeduid als 'botanisch waardevol akkerland' en 'botanisch waardevol grasland' in het provinciale natuurbeheerplan. De ontwikkeling van de natuurberm op de voormalige akkers langs de Heerdstaart vormt daarmee een versterking van de zilvergroene natuurzone en bronsgroene landschapszone.


Verder wordt er bij de realisatie van het fietspad rekening gehouden met de te plaatsen verlichting. In het verkennend flora- en faunaonderzoek is aangegeven dat negatieve effecten door lichtverstoring op (zeldzamer) voorkomende diersoorten in de omgeving voorkomen kunnen worden door het fietspad zo in te richten dat aanvullende verlichting op de omgeving zo veel mogelijk wordt voorkomen. Verlichting in de bossen leidt namelijk tot het minder geschikt worden van leefgebied voor met name nachtelijk actieve diersoorten als de das en vleermuizen. Ten behoeve van de veiligheid van het fietspad, dient het fietspad wel verlicht te worden. De exacte manier waarop het fietspad verlicht gaat worden is nog niet bekend.

  • Er wordt voldaan aan de volgende minimale eisen:
  • Er dient gebruik gemaakt te worden van verlichting die zo min mogelijk brandt, bijvoorbeeld verlichting die pas aan gaat op het moment dat fietsers naderen, en;
  • met een lage en gefocuste lichtbron, zoals led verlichting met speciale armaturen, zodat zo min mogelijk verstrooiing optreedt, en;
  • met een diervriendelijke kleur, zoals amberkleurige verlichting.
  • Het lichtplan dient ter goedkeuring aan een ecoloog voorgelegd te worden.


Aantasting Natuurnetwerk Nederland en compensatie houtopstanden


Indirecte effecten

Zoals hiervoor beschreven, wordt het fietspad zo gerealiseerd zodat negatieve effecten, zoals lichtverstoring, op beschermde soorten en gebieden zo veel mogelijk worden voorkomen. Middels het treffen van deze inrichtingsvereisten worden indirecte negatieve effecten op de bosgebieden en de goudgroene natuurzone als gevolg van lichtverstoring voorkomen. Overige indirecte negatieve effecten als gevolg van het gebruik van het fietspad, zoals bijvoorbeeld geluidsverstoring of aanzienlijke verstoring als gevolg van de aanwezigheid van mensen, worden niet verwacht doordat het voornamelijk wordt gebruikt door schoolgaande jeugd en als recreatief fietspad. Het fietspad zal daarom naar verwachting hoofdzakelijk overdag worden gebruikt en leidt daarom niet tot verstoring van nachtactieve dieren.

De wat verlaagde bermen, ten behoeve van de tijdelijke opvang van hemelwater, zullen er niet toe leiden dat het fietspad en de Heerdweg minder goed oversteekbaar zijn voor dieren.


Directe effecten

De ligging van het fietspad binnen de goudgroene natuurzone is daarnaast zo gepositioneerd, middels het behouden van een dichte bosrand en het laveren van het fietspad tussen grote en waardevolle bomen, dat er nauwelijks daadwerkelijke aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de bossen optreedt. Desalniettemin is er enig ruimtebeslag en leidt het fietspad ertoe dat er binnen een strook van in totaal 6.860 m2 vegetatie gerooid dient te worden voor de aanleg van het fietspad in de goudgroene natuurzone, tevens beschermde houtopstand in het kader van de Wnb.


Gezien de te treffen inpassingsmaatregelen is er slechts sprake van een beperkte aantasting van de goudgroene natuurzone. De oppervlakte die daadwerkelijk aangetast wordt (6.860 m2) dient wel gecompenseerd te worden. Uitgaande van de beleidsregel natuurcompensatie dient verlies aan bos in de goudgroene natuurzone met een factor 1.66 gecompenseerd te worden. In dit geval gaat het om 11.388 m2 (1.66 * 6.860 m2) bos dat dient te worden herplant/gecompenseerd binnen de gemeente Echt-Susteren. Door de herplant van houtopstanden binnen de gemeente Echt-Susteren te laten plaatsvinden, kunnen lokaal voorkomende natuurwaarden versterkt worden, waardoor de oppervlakte aantasting in de bosschages op zinvolle wijze wordt gecompenseerd. Het doeltype voor compensatie betreft gevarieerd bosgebied, zoals dat verwijderd wordt. Daarnaast heeft de realisatie van de natuurberm meerwaarde voor natuur en landschap in het gebied.


Met de herplant van 11.388 m2 bos in het kader van de Wnb houtopstanden wordt tegelijktertijd voldaan aan de compensatieopgave van de goudgroene natuurzone. Er wordt voor gekozen de compensatieopgave onder één aanvraag te verwezenlijken middels een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wnb houtopstanden. De herplant van houtopstanden wordt als integraal onderdeel meegenomen in de uitvoeringsplannen van het fietspad en opgenomen in de omgevingsvergunning en/of uitvoeringsovereenkomst.


Compensatie

De compensatie met een oppervlakte van 11.388 m2 vindt plaats ten noorden van Nieuwstadt, gelegen binnen de gemeente Echt-Susteren (afbeelding 4). Dit betreft kadastraal perceel NST02.F.01143 en heeft een totale oppervlakte van 14.925 m2. Het perceel is gelegen tegen bestaand bosgebied, waardoor het een optimale locatie vormt voor versterking van de lokale natuurwaarden. Binnen dit perceel wordt eenzelfde natuurdoeltype (gemengd bos) gerealiseerd als dat verwijderd wordt ten behoeve van het fietspad, wat tevens aansluit bij de omliggende natuur. Hiermee wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de verplichte compensatieopgave.


Conclusie

Op basis van het voorgaande is bepaald om de voorgestane kap van stroken bosschage en bos in de goudgroene natuurzone ten behoeve van het fietspad te compenseren in een omvang van 11.388 m2. Deze compensatie vindt binnen dezelfde gemeente plaats om zo plaatselijke natuurwaarden te behouden en versterken en wordt procedureel afgewikkeld middels een ontheffingsaanvraag in het kader van beschermde houtopstanden bij de provincie Limburg. Negatieve effecten op beschermde gebieden en houtopstanden worden bij realisatie van deze compensatie voorkomen.

Deze gronden zijn voorzien van de bestemming 'Natuur' en opgenomen in voorliggend bestemmingsplan, zodat de daadwerkelijke realisatie juridisch-planologisch ook daadwerkelijk mogelijk is.

5.6 Archeologie En Cultuurhistorie

Hierna wordt eerst ingegaan op het aspect archeologie. Vervolgens komt het aspect cultuurhistorie aan de orde.

Archeologie

In het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied is een tweetal dubbelbestemmingen opgenomen om zo de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de planvorming voor het fietspad is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

Hierna is een korte weergave van het onderzoek opgenomen en is aangegeven wat vanuit dit onderzoek relevant is voor dit bestemmingsplan.

Het plangebied ligt binnen een zone waar grotendeels vlakke en golvende dalvlakteterrassen voorkomen, al dan niet bedekt met dekzand. Het westelijke deel ligt op een dekzandrug die wordt geflankeerd door het dal van de Vulensbeek en het hele oostelijke deel ligt binnen een zone van landduinen. Op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) zijn met name de dekzandrug en de landduinen als hooggelegen zones duidelijk te herkennen. De golvende dalvlakteterrassen liggen eveneens hoger in het landschap. De landduinen hebben haar huidige vorm gekregen gedurende het Boreaal (mesolithicum). De jager-verzamelaars zullen de voorkeur hebben gegeven aan de flanken van hoger gelegen zones en in de nabijheid van water en ter plaatse van de randen nabij de laagten. Uit het grote aantal vuursteenvindplaatsen uit zowel het mesolithicum als het neolithicum blijkt dat voornamelijk de flanken van de duinen, de dekzandruggen en de golvende dalvlakteterrassen direct bij de dalen aantrekkelijke vestigingslocaties waren. Daarom geldt voor het hele plangebied een middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en een hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen en nederzettingsresten uit het mesolithicum en het vroeg-neolithicum. Resten uit de periode laat-paleolithicum tot en met het vroeg-neolithicum worden vanaf het maaiveld verwacht, eventueel onder een eerdlaag tot in de C-horizont. Resten kunnen bestaan uit bewoningssporen, vuurstenen artefacten, haardkuilen of resten van tijdelijke kampementen.


Vanaf het neolithicum ontstaan de eerste landbouwculturen die gekenmerkt worden door sedentaire samenlevingen. Geleidelijk stapt de mens over naar landbouw en veeteelt. De nederzettingen worden gekenmerkt door permanente woningen die soms diep in de grond gefundeerd waren. Voor de watervoorziening worden waterputten gegraven. Vanaf het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen heeft men nog steeds een voorkeur voor hoger en droger gelegen gebieden.

De grotendeels hoge ligging van het plangebied is in beginsel een aantrekkelijke vestigingslocatie, al zullen landbouwers vanwege de droge omstandigheden van de duinen eerder voor locaties hebben gekozen met betere, waterdoorlatende bodemomstandigheden. In de directe omgeving zijn enkele vindplaatsen bekend uit het midden- en laat-neolithicum, bronstijd en ijzertijd. Ook zijn vindplaatsen uit de Romeinse periode bekend aan de Vlootbeek. Om deze redenen geldt voor het plangebied een middelhoge verwachting voor nederzettingsresten uit de periode midden-neolithicum tot en met de Romeinse periode. Resten worden vanaf het maaiveld verwacht, in de eventueel aanwezige eerdlaag tot in de C-horizont en kunnen bestaan uit een cultuurlaag, paalkuilen/-gaten, afvalkuilen, fragmenten aardewerk, natuursteen of gebruiksvoorwerpen/vaatwerk.

De Heerdstraat vormt een verbindingsweg tussen de van oorsprong laatmiddeleeuwse kernen van Sint Joost en het noordoostelijk gelegen stadje Montfort en liep door een moerassige zone. Uit historische kaarten blijkt dan ook dat het plangebied de broekgronden doorkruist, bestaande uit heidegronden met vennen. Het westelijke deel van het plangebied ligt binnen de bouwlandvelden gelegen rondom Sint Joost. Met uitzondering van dit deel is geen oude bebouwing aanwezig aan de Heerdstraat. De broekgronden worden vanaf de tweede helft van de 19e eeuw in ontginning gebracht. Veel percelen worden beplant met bos. Vanaf omstreeks 1950 worden grote delen ook als bouwland in gebruik genomen. Sporadisch is bebouwing aanwezig in het westelijke deel van de Heerdstraat. Op basis van deze gegevens geldt voor het plangebied een lage verwachting voor de periode vroege middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Eventueel aanwezige resten worden verwacht vanaf het maaiveld.


Op basis van de middelhoge en hoge verwachting voor het hele plangebied wordt het verwachtingsmodel getoetst middels een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek.

Het doel van een verkennend booronderzoek is om de bodemopbouw in kaart te brengen en daarmee het verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek te toetsen. Hierbij wordt nagegaan of en in hoeverre het bodemprofiel nog intact is en of op grotere diepte nog archeologische niveaus aanwezig kunnen zijn.

Cultuurhistorie

Binnen de ter plaatse van het plangebied opgenomen bestemming 'Natuur' worden tevens aardkundige waarden beschermd. Hiertoe is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. In het kader van de planvorming voor het fietspad zijn de benodigde onderzoeken uitgevoerd en vindt compensatie plaats om ook binnen de bestemming 'Natuur' het fietspad aan te kunnen leggen.

De Heerdstraat is vanuit cultuurhistorisch oogpunt niet specifiek bestemd of aangeduid. Ook doet de aanleg van het fietspad geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden grenzend aan het plangebied.

Relevantie voor het plan

In het kader van de verdere planvorming voor de aanleg van het initiatief wordt een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

In voorliggend bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' conform het geldende bestemmingsplan buitengebied overgenomen om zo de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen.

Het aspect cultuurhistorie staat de aanleg van het fietspad niet in de weg.

5.7 Bodem En Grondwater

Bij wijziging van een bestemming dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht te worden besteed aan de kwaliteit van bodem en grondwater. In beschouwing dient te worden genomen of er sprake is van gebruik dat gevoeliger is voor eventueel aanwezige bodemverontreinigingen dan het gebruik dat ingevolge de vigerende bestemmingsregelingen is toegestaan. Dit is bijvoorbeeld het geval bij wijziging van een bedrijfsbestemming in een woonbestemming, waarbij andere bodemkwaliteitsnormen worden gehanteerd.


In voorliggend geval blijft de bodem haar gevoeligste (bodem-) functie (Natuur) behouden. Er zijn geen aanwijzingen dat ter hoogte van het aan te leggen fietspad sprake is van een bodemverontreiniging of dat hier een calamiteit heeft plaatsgevonden. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Indien er grondwerkzaamheden worden uitgevoerd en grond wordt toegepast in een ander werk, is onderzoek noodzakelijk. Om aan te kunnen tonen of vrijkomende grond geschikt is voor toepassing in een ander werk, is het uitvoeren van partijkeuringen noodzakelijk. Dit levert echter geen belemmeringen op voor de bestemmingswijziging.

Relevantie voor het plan

Het aspect bodem staat de aanleg van het fietspad niet in de weg.

5.8 Water

Om de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de waterhuishouding inzichtelijk te maken, is een korte analyse van de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse uitgevoerd.

Hemelwater dat op verhard terrein valt (bebouwing en bestrating) dient opgevangen te worden op een wijze waarop dit geen overlast voor de omgeving veroorzaakt. Hemelwaterafvoer mag conform het handboek openbare ruimte Echt-Susteren niet worden aangesloten op de riolering, maar dient afgekoppeld te worden. Vuil- en regenwater worden gescheiden gehouden.


Het afvoeren van hemelwater gebeurt in de voorkeursvolgorde hergebruik, afstromen naar een infiltratievoorziening (boven- of ondergronds) of oppervlaktewater, of tot slot een ondergrondse infiltratie (zoals infiltratieriool). Wanneer ook deze laatst genoemde optie niet mogelijk is, mag water worden afgevoerd naar de RWZI. Hierbij geldt dat de afvoer gelimiteerd moet worden tot 0,3 mm/h van het aangesloten verharde oppervlak.


De gemeente Echt-Susteren schrijft als uitgangspunt voor duurzaam (stedelijk) waterbeheer voor dat infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan gedimensioneerd moeten worden op T=25 (35 mm in 45 minuten), met een leegloop/beschikbaarheid binnen 24 uur.


Er dient tevens een doorkijk gegeven te worden naar T=100 (45 mm in 30 minuten), waarbij de gevolgen bij extreme situaties worden aangegeven en zo nodig maatregelen getroffen worden. Een bui met een herhalingstijd van 100 jaar mag niet zorgen voor een maatschappelijk onaanvaardbaar risico ten aanzien van wateroverlast. Per strekkende meter van het plangebied geldt dat een volume van (3 x 0,045) 0,135 m3 geborgen moet kunnen worden.


De infiltratievoorzieningen dienen voldoende berging te bieden om wateroverlast te voorkomen bij een bui met een herhalingstijd van 100 jaar (0,135 m3 per strekkende meter fietspad). Daarnaast dient de voorziening voldoende infiltrerend vermogen te bieden om de HWA van een bui met een herhalingstijd 25 jaar binnen 24 uur af te voeren. Hiervoor is in de berm van het fietspad voldoende ruimte beschikbaar, door de berm hol aan te leggen.


Het hemelwater kan geborgen en geïnfiltreerd worden middels een bovengrondse infiltratievoorziening in de vorm van een wat holle berm langs het fietspad.

Relevantie voor het plan

Het plan voor de aanleg van het fietspad is vanuit het aspect water uitvoerbaar. Het aspect 'water' staat de realisatie van het fietspad binnen het plangebied niet in de weg.

5.9 Externe Veiligheid

Het tracé van het fietspad kruist op enige afstand van de bebouwde kom van Sint Joost een gastransportleiding. In de afbeelding hierna is de ligging van de leiding inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20180063-VG01_0007.png"

Afbeelding 7: ligging gasleiding ter hoogte van blauwe pijl (bron: www.ruimtelijkeplanenn.nl)

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten:

  • het plaatsgebonden risico.
  • het groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Ten aanzien van externe veiligheid wordt een fietspad niet aangemerkt als een gevoelig object. Het plaatsgebonden risico (PR) van de buisleiding levert geen belemmeringen op voor de realisatie van het fietspad.


Het groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans op overleven. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Ten aanzien van het groepsrisico (GR) kan worden gesteld dat ter plekke van de buisleiding weliswaar fietsers gebruik zullen maken van het fietspad. In de huidige situatie maken de fietsers gebruik van de Heerdstraat en kruisen ze eveneens de gasleiding. Deze fietsers passeren de gasleiding slechts en verblijven niet ter plaatse van de risicobron. Er treedt geen onaanvaardbare verhoging van het groepsrisico op.


Relevantie voor het plan

De gasleiding blijft liggen, waar deze ligt. Conform de reeds geldende regeling is de gasleiding met haar zone opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. In overleg met de leidingbeheerder worden werkzaamheden voor de aanleg van het fietspad uitgevoerd.

Het aspect externe veiligheid staat de aanleg van het fietspad niet in de weg.

5.10 Duurzaamheid

Het aspect duurzaamheid wordt waar mogelijk bij de realisatie van het fietspad meegenomen.

Bestaande bomen worden waar mogelijk gehandhaafd. Bij de tracering van het fietspad is nadrukkelijk rekening gehouden met de aanwezige bomen.

Er wordt gebruik gemaakt van led-verlichting, om zo ook zo min mogelijk (geen) hinder te veroorzaken voor fauna in de buurt van het nieuw aan te leggen fietspad.

Het fietspad wordt uitgevoerd in beton. Beton is zeer onderhoudsvriendelijk en heeft een langere technische levensduur dan andere materialen.

De bermen van het fietspad worden wat verlaagd aangelegd om hemelwater op te kunnen vangen voordat het in de bodem infiltreert. Zo wordt duurzaam omgegaan met het hemelwater.

5.11 Kabels En Leidingen

In de voorbereidings- en planfase van de werkzaamheden is een KLIC-melding gedaan, waarbij de in de ondergrond aanwezig kabels en leidingen in beeld zijn gebracht. Met aanwezige leidingen wordt rekening gehouden.

5.12 Niet Gesprongen Explosieven

Om inzicht te krijgen in de uitvoerbaarheid / haalbaarheid van het initiatief is een eerste onderzoek uitgevoerd naar de eventuele aanwezigheid van niet gesprongen explosieven ter hoogte van het plangebied. Uit het onderzoek blijkt dat voorafgaand aan de werkzaamheden voor de aanleg van het fietspad het plangebied dient te worden onderzocht op de daadwerkelijke aanwezigheid van conventionele explosieven.

Geadviseerd wordt om voorafgaand aan bodemroerende activiteiten een detectie- en benaderonderzoek uit te laten voeren. Het moment van inzet van een gecertificeerd opsporingsbedrijf is afhankelijk van de definitieve route van het aan te leggen fietspad, waarbij de momenteel aanwezige begroeiingen een doorslaggevende rol spelen.


Optie 1: De aanwezige begroeiing blijft gehandhaafd, waardoor het fietspad ten zuiden van de aanwezige bomen komt te liggen. In dit geval kan de strook van het gehele werkgebied regulier (d.w.z. zonder opsporing) opgeschoond worden. Bij deze opschoning is het van belang dat er géén bodemingrepen plaatsvinden. Na opschoning kan het tracé waar graafwerkzaamheden plaats moeten vinden door een opsporingsbureau nader onderzocht worden. Gezien het zoekdoel van deze opsporing, de te verwachten diepte van aanwezige explosieven en locatiespecifieke omstandigheden wordt hierbij geadviseerd om de optie van analoge (realtime) detectie met gelijktijdige benadering te laten offreren.


Optie 2: De aanwezige begroeiingen dienen verwijderd te worden, waardoor het fietspad op de locatie van de huidige bomen gerealiseerd kan worden. In dit geval zal de verwijdering van de aanwezige bomen onder begeleiding of door een opsporingsbureau plaats moeten vinden. Na opschoning kan het tracé waar graafwerkzaamheden plaats moeten vinden door een opsporingsbureau verder onderzocht worden. Gezien het zoekdoel van deze opsporing, de te verwachten diepte van aanwezige explosieven en locatiespecifieke omstandigheden wordt hierbij geadviseerd om de optie van analoge (realtime) detectie met gelijktijdige benadering te laten offreren.

Voordat er opgespoord kan worden, dienen de detectieverstorende elementen (ferromagnetische objecten als hekwerken, geparkeerde auto’s etc.) zoveel als mogelijk verwijderd te zijn.

Relevantie voor het plan

Bij de aanleg van het fietspad wordt rekening gehouden met eventuele niet gesprongen explosieven ter plaatse. Aan de hand hiervan wordt er vanuit gegaan dat het plan uitvoerbaar en haalbaar is.

Hoofdstuk 6 Juridische Verantwoording

6.1 Algemeen

De in deze toelichting beschreven aspecten hebben als basis gediend voor het opstellen van een juridisch plan, dat zoveel mogelijk is afgestemd op de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Echt-Susteren. Teneinde het voorgenomen initiatief te kunnen realiseren heeft een juridische vertaling van het plan in planregels en verbeelding plaatsgevonden. De planregels zijn gerelateerd aan de verbeelding. Verbeelding en planregels dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast conform de bepalingen in Wro, Bro en SVBP 2012.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben juridische betekenis indien en voor zover deze daaraan in de planregels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft geen juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid, zoals kadastrale en topografische gegevens.

6.3 Planregels

De planregels zijn opgesteld op basis van de landelijke standaarden zoals vastgelegd in het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. De planregels zijn conform deze standaard verdeeld in vier hoofdstukken, te weten hoofdstuk 1 Inleidende regels, hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, hoofdstuk 3 Algemene regels en hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

Voor de planregels is zoveel als mogelijk aangesloten bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied. Regelingen die in dit kader niet relevant zijn, zijn achterwege gelaten.


Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 zijn de regels opgenomen behorende bij de bestemmingen die op de verbeelding aan de gronden zijn toegekend. In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen die op het gehele plangebied van toepassing zijn dan wel aanduidingen die betrekking hebben op meer dan één bestemmingsvlak. In hoofdstuk vier zijn de regels opgenomen waarmee het overgangsrecht wordt geregeld en is een artikel opgenomen waarin de formele naamgeving van de planregels is vastgelegd.


Hoofdstuk 1, 3 en 4 zijn vrij algemeen van aard en worden niet nader beschreven in deze paragraaf. Onderstaand zijn de gebruikte bestemmingen toegelicht, zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels.


Ter hoogte van de geldende bestemming 'Natuur' is het tracé van het fietspad voorzien van de bestemming 'Natuur' waarbij binnen deze bestemming de aanleg van een verhard fietspad met een maximale breedte van 3 meter is toegestaan. Verder zijn de bepalingen, voor zover relevant, overgenomen uit de reeds geldende bestemming 'Natuur'. Het tracé is reeds nauwkeurig ingetekend, na een inspectie in het veld om zo de bestemming 'Natuur' binnen dit bestemmingsplan zo smal mogelijk te houden.

Ter hoogte van de andere geldende bestemmingen is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. De bestemming 'Verkeer' is toegespitst op de realisatie van een verhard fietspad met een maximale breedte van 3 meter. Binnen deze bestemming zijn verder geen rijwegen voor gemotoriseerd autoverkeer toegestaan. De strook tussen het te realiseren fietspad en de bestaande Heerdstraat heeft ook de bestemming 'Verkeer' gekregen om zo aangrenzende percelen te kunnen ontsluiten via in- en uitritten en het fietspad groen in te kunnen passen. Ook biedt deze bestemming ruimte voor waterhuishoudkundige voorzieningen. Deze gronden zullen immers toch geen dienst meer doen als agrarische grond of een tuin (bij een woning).

Verder zijn dubbelbestemmingen en aanduidingen conform het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Echt-Susteren overgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid


De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, indien er sprake is van een bij wet aangewezen bouwplan. De gemeente kan hiervan afwijken door het sluiten van een anterieure overeenkomst met de ontwikkelende partij, op basis waarvan het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Aangezien voorliggende ontwikkeling geen bouwplan betreft is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.


De totale kosten van de aanleg van de fietsverbinding zijn voor rekening van de gemeente Echt-Susteren. De kosten voor aanleg zijn opgenomen in de gemeentelijke begroting. De economische uitvoerbaarheid is hiermee gedekt.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.2.1 Vooroverleg en zienswijzen

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg dienen te plegen met betrokken instanties. Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd voor een reactie aan de volgende vooroverleginstanties: Gasunie, Provincie Limburg, Waterschap Limburg en gemeente Roerdalen. Alleen de provincie heeft gereageerd, maar had geen inhoudelijk opmerkingen.


Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende een periode van 6 weken ter visie gelegd. Hierbij is de mogelijkheid geboden binnen deze termijn schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Een en ander is conform het daartoe in de Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht bepaalde openbaar bekend gemaakt middels publicatie in de Nederlandse Staatscourant en 't Waekblaad, alsmede op het gemeentelijk publicatiebord en de gemeentelijke website (www.echt-susteren.nl) en via www.ruimtelijkeplannen.nl.

In deze periode zijn geen inhoudelijke zienswijzen binnen gekomen.


Ook is en wordt gesproken met eigenaren van wie gronden direct worden geraakt door het initiatief. In goed overleg is gekomen tot afspraken over de aanleg van het fietspad.

Bijlagen

Bijlage 1 Verkennend Flora- En Faunaonderzoek

Bijlage 2 Natuurcompensatieplan

Bijlage 3 Archeologisch Vooronderzoek