KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 4 Waarde – Archeologie - 3
Artikel 5 Waarde – Cultuurhistorie
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel

Kampeerterrein Kavinksbosch, Susteren

Bestemmingsplan - Gemeente Echt-Susteren

Ontwerp op 17-11-2023 - in voorbereiding

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Kampeerterrein Kavinksbosch, Susteren’ met identificatienummer NL.IMRO.1711.BP20230088-OW01 van de gemeente Echt-Susteren;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 archeologische verwachtingswaarde
de kans (hoog, middelhoog of laag) op het aantreffen van archeologische waarden (vondsten en/of informatie) in een gebied, gebaseerd op onder andere bodemtypen, relatieve hoogtes en bekende archeologische vindplaatsen;
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bestaand
  1. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan, voor zover op een legale wijze tot stand gekomen, met dien verstande dat als bestaand bouwwerk ook worden aangemerkt bouwwerken die na dat tijdstip zijn of mogen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning waarvan de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
  2. bij gebruik: bestaand ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan, voor zover op een legale wijze tot stand gekomen;
1.7 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bevoegd gezag
bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren);
1.10 bijbehorend bouwwerk
functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd, op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een bouwwerk;
1.12 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.13 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwwerk
elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.16 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.17 erotisch getint horecabedrijf
een horecabedrijf dat tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van handelingen, voorstellingen en/ of vertoningen van porno-erotische aard en tevens het bedrijfsmatig, ten behoeve van verbruik ter plaatse, verstrekken van alcoholische dranken;
1.18 escortbedrijf
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijk persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
1.19 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan;
1.20 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 gemeenschappelijke ruimte
voorzieningen voor gezamenlijk gebruik ten behoeve van de aanwezige recreatieve nachtverblijfeenheden en kampeermiddelen, waaronder sanitaire voorzieningen en een slechtweer voorziening;
1.22 hoofdgebouw
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.23 hoofdverblijf
het adres dat fungeert als het centrum van iemands sociale en maatschappelijke activiteiten en dat ingevolge de Wet basisregistratie personen verplicht tot inschrijving als woonadres;
1.24 kampeermiddel
een tent, een tentwagen of een daarmee vergelijkbaar onderkomen, niet zijnde een bouwwerk, dat geheel of ten dele is in- of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor (niet-permanent) recreatief nachtverblijf. Kampeerauto’s, campers en caravans worden binnen het plangebied niet als kampeermiddel beschouwd;
1.25 kampeerplaats
afzonderlijke plaats voor kampeermiddel;
1.26 landschappelijke waarden
ruimtelijke objecten, structuren of gebieden in het cultuurlandschap die om esthetische, cultuurhistorische en/of ecologische redenen van waarde worden geacht;
1.27 landschapselement
beplanting die om esthetische, cultuurhistorische of ecologische redenen van waarde en algemeen belang wordt geacht in zijn ruimtelijke context;
1.28 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo;
1.29 ondergeschikte detailhandel
detailhandel welke dient ter ondersteuning van de hoofdfunctie en daar onderdeel van uitmaakt, waarbij de detailhandelsfunctie qua oppervlak, aard en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
1.30 ondergeschikte functie
een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie en daarvan ten dienste staat c.q. daar functioneel mee verbonden is;
1.31 ondergeschikte horeca
horeca welke dient ter ondersteuning van de hoofdfunctie en daar onderdeel van uitmaakt, waarbij de horecafunctie qua oppervlak, aard en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
1.32 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;
1.33 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf
1.34 recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door (het huishouden van) een persoon of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;
1.35 recreatief nachtverblijf
het zich bevinden op of in een kampeerplaats, een kampeermiddel of recreatiewoning tussen in ieder geval 22.00 uur en 06.00 uur;
1.36 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.37 standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
1.38 tijdelijke huisvesting seizoenarbeiders
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten;
1.39 verblijfsrecreatie
recreatief gebruik van een terrein en daarop aanwezige recreatiewoningen en/ of kampeermiddelen voor nachtverblijf, niet zijnde permanente bewoning of tijdelijke huisvesting;
1.40 voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.41 wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.42 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
1.43 wet/wettelijke regelingen
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., worden de regelingen bedoeld zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de loodrechte afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat perceel voorkomend bouwwerk.
2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 het bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden deel van die bestemming.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de breedte, diepte en lengte van bouwwerken:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
loodrecht vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
  1. voor bouwwerken met wanden: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  2. voor bouwwerken zonder wanden (open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): de overdekte grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak).
2.11 peil:
  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
2.12 ondergeschikte bouwdelen:
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Recreatie – Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verblijfsrecreatie met de nadere bestemming en onder de nadere voorwaarden die zijn weergegeven in de onderstaande tabel:
Adres
Nadere bestemming
Voorwaarden
Kavinksbosch 10a
Natuurlijk kampeerterrein
-
Het aantal kampeerplaatsen mag niet meer bedragen dan 10;
-
Het aantal recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 5;
-
Er is één gemeenschappelijke ruimte toegestaan, met een oppervlakte niet groter dan 100 m2.
  1. een voedselbos met inheemse soorten;
  2. aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het in bijlage 1 opgenomen inpassingsplan;
met de daarbij behorende:
  1. voorzieningen ten behoeve van onderhoud en beheer;
  2. sanitaire voorzieningen;
  3. tuinen, erven en terreinen;
  4. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat deze op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd;
  5. afvalvoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  8. wegen en paden.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bebouwing gelden de volgende regels:
  1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
  2. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
Bouwwerken
Maximale goothoogte in m
Maximale bouwhoogte in m
Maximale oppervlakte in m²
Recreatiewoningen
3
3,5
40
Eén gemeenschappelijke ruimte
n.v.t.
3,5
100
Lichtmasten
n.v.t.
8
n.v.t.
Erf- en terreinafscheidingen
n.v.t.
2
n.v.t
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
n.v.t.
4
n.v.t.
  1. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder b dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht;
  2. recreatiewoningen mogen worden voorzien van een afdak over de lengte en/ of breedte van maximaal twee gevels waarbij het afdak maximaal 3 meter mag uitsteken;
  3. de afstand tussen recreatiewoningen onderling en tussen recreatiewoningen en de gemeenschappelijke ruimte bedraagt ten minste 5 meter.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving.
  3. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  4. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  7. ter waarborging van de externe veiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Vergroten van gezamenlijke bebouwingsoppervlakte van gebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het vergroten van gezamenlijke bebouwingsoppervlakte van gebouwen tot een maximum van 10% van de bestaande gezamenlijke bebouwingsoppervlakte van gebouwen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De uitbreiding is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.
  2. Aangetoond is dat de landschappelijke en ruimtelijke inpassing op een zorgvuldige wijze plaatsvindt, waarbij wordt aangetoond op welke wijze wordt voldaan aan de te leveren verbetering van de omgevingskwaliteit zoals bedoeld in artikel 11.2.2.
  3. Natuur- en landschapswaarden worden door de vergroting niet onevenredig aangetast.
  4. Deze uitbreiding heeft niet eerder plaatsgevonden middels een afwijking bij een omgevingsvergunning.
  5. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
    1. de milieusituatie;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. de stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie;
    5. de waterhuishoudkundige situatie/hydrologie.
3.5 Gebruiksregels
3.5.1 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. buitenopslag, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. detailhandel;
  3. bedrijfsactiviteiten;
  4. permanente bewoning;
  5. recreatief verblijf, voor zover het betreft een aaneengesloten periode van meer dan 28 nachten;
  6. bewoning door arbeidsmigranten of andere vormen van tijdelijke huisvesting.
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting
  1. Het gebruik van de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen is alleen toegestaan op voorwaarde dat de landschappelijke inpassing overeenkomstig het als bijlage 1 bij deze regels toegevoegde inpassingsplan moet zijn verwezenlijkt binnen twee jaar nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden en dat de landschappelijke inpassing volledig moet zijn gerealiseerd, blijvend onderhouden en in stand gelaten moet worden;
  2. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.2 lid a, ten behoeve van het anders uitvoeren van de landschappelijke inpassing, mits een door het bevoegd gezag goedgekeurd inpassingsplan, landschappelijk inpassingsplan wordt overgelegd, welke als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de aangepaste landschappelijke inpassing is beschreven.

Artikel 4 Waarde – Archeologie - 3

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden gelegen in droge en natte landschappen met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde; danwel een provinciaal aandachtsgebied met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Binnen de dubbelbestemming
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
4.2.2 Binnen de overige bestemmingen
Voor het bouwen binnen de andere voorkomende bestemmingen zijn de desbetreffende regels behorende bij die bestemmingen van toepassing, met dien verstande, dat indien de bodemverstoring als gevolg van het bouwen dieper is dan 0,40 meter onder maaiveld én de omvang van de bodemingreep groter is dan 500 m² de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen of zullen worden verstoord naar oordeel het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld of waaruit blijkt dat:
  1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden gewaarborgd of;
  2. de archeologische waarden door de beoogde bouwwerkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.
4.2.3 Uitzonderingen
Het indienen van een ingevolge artikel 4.2.2 vereist archeologisch onderzoek kan achterwege blijven indien de archeologische waarde of verwachtingswaarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
4.2.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in artikel 4.2.2 genoemde rapport blijkt dat archeologische waarden van de gronden door de beoogde bouwwerkzaamheden kunnen of zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit het onderzoek als bedoeld in artikel 4.2.2 of artikel 4.7.3 gebleken, dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod
Het is verboden op de in artikel 4.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:
  1. grondbewerkingen, zoals het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het slopen van funderingen;
  3. het aanleggen of verbreden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  4. het aanleggen of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het aanleggen van bos of boomgaard, danwel het rooien hiervan waarbij stobben worden verwijderd.
4.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 4.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. die voortvloeien uit de realisatie en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan, zoals bedoeld in artikel 3.1 onder d.;
  3. die reeds in uitvoering zijn, danwel krachtens een verleende omgevingsvergunningvergunning mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  4. waarbij de bodemverstoring beperkt is tot maximaal 40 cm onder maaiveld.
4.4.3 Archeologisch onderzoek
Indien een omgevingsvergunning vereist is, de bodemverstoring als gevolg van de werken/werkzaamheden dieper is dan 0,40 meter onder maaiveld én de omvang van de bodemingreep groter is dan 500 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen of zullen worden verstoord naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld of waaruit blijkt dat:
  1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden gewaarborgd of;
  2. de archeologische waarden door de beoogde werken/werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.
4.4.4 Uitzonderingen op de onderzoeksplicht
Het indienen van een ingevolge artikel 4.4.3 vereist archeologisch onderzoek kan achterwege blijven, indien de archeologische waarde of verwachtingswaarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
4.4.5 Regels omgevingsvergunning
Indien uit het in artikel 4.4.3 genoemde rapport blijkt dat archeologische waarden van de gronden door de beoogde werken/werkzaamheden kunnen of zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door op een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
  1. uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden;
  3. aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veiliggesteld.

Artikel 5 Waarde – Cultuurhistorie

5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en versterking van ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden, een en ander conform Bijlage 1 Cultuurhistorische waardenkaart.
5.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Waarde – Cultuurhistorie’ aangewezen gronden mag worden gebouwd overeenkomstig onderliggende bestemmingen en rekening houdend met de waarden zoals genoemd in artikel 5.1.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de vorm en de kwaliteit van de bouwwerken ter voorkoming van onevenredige aantasting van de cultuurhistorische landschapswaarden.
Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
5.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van cultuurhistorisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen cultuurhistorische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. aan gronden de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' toe te kennen indien uit cultuurhistorisch onderzoek blijkt dat dit gewenst is gelet op ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden.
5.4.2 Advies
Alvorens te beslissen over de wijzigingen als bedoeld in artikel 5.4.1 kunnen burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de in de gemeente operationele en ter zake deskundige commissie op het vlak van monumenten, welstand, landschap, archeologie en cultuurhistorie.

3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Algemeen
Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daardoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
7.2 Ondergronds bouwen
Ondergronds bouwen is niet toegestaan.
7.3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
7.3.1 Parkeernormen
In of op gebouwen dan wel het daarbij behorende terrein dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig te zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de parkeernormen opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 2 Parkeerkencijfers worden nageleefd.
7.3.2 Afmetingen parkeerruimte
De in artikel 6.2.1 bedoelde parkeerplaatsen moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen minimaal 1,80 m bij 5,00 m en maximaal 3,25 m bij 6,00 m bedragen.
7.3.3 Laad- en losruimte
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan of in dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
7.3.4 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.3.1 en 6.3.3 indien aangetoond is dat in de directe omgeving (een straal van circa 250 meter) voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.
7.3.5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig beeld.
7.4 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
7.4.1 Bestaande maten en hoeveelheden bedragen meer
Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
7.4.2 Bestaande maten en hoeveelheden bedragen minder
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
7.4.3 (Her)oprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in artikel 6.3.1 en artikel 6.3.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
8.2 Voorbeelden van strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan, het gebruiken, te doen of laten gebruiken van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:
  1. het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, die bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  3. een seksinrichting, escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 'milieuzone - roerdalslenk'
9.1.1 Verbod
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - roerdalslenk' is het niet toegestaan om:
  1. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 30,00 meter beneden het maaiveld;
  2. de grond te roeren dieper dan 30,00 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
  3. een bodemenergiesysteem op te richten, die dieper reikt dan 30,00 meter beneden het maaiveld;
  4. boorputten op te richten wanneer de doorboorde weerstandbiedende lagen en het boorgat, van 0,00 tot 3,00 meter beneden het maaiveld, niet worden afgedicht met klei of bentoniet.
9.1.2 Uitzonderingen
De in artikel 8.1.1 gestelde verboden gelden niet voor:
  1. het inrichten van boorputten ten behoeve van het provinciale grondwaterbeheer in het kader van de Wet bodembescherming en de Waterwet;
  2. het verrichten van bodemonderzoeken die bij of krachtens wet zijn voorgeschreven.
9.1.3 Afwijken van de verbodsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.1.1 als gewaarborgd is dat geen sprake is van nadelige gevolgen voor de grondwaterwinning en met dien verstande dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend wanneer Gedeputeerde Staten vooraf gehoord is.
9.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de winning van (drink)water.
  2. Uitsluitend mag bebouwing worden opgericht welke noodzakelijk is in verband met de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de winning van (drink)water.
  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende onderliggende bestemmingen, mits daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de winning van (drink)water en ter zake vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan middels het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de planregels:
  1. voor het overschrijden van in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels anderszins kan worden afgeweken;
  2. voor het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. voor de bouw van een luifel of erker aan de voorgevel van een hoofdgebouw, mits:
    1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
    2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    3. de hoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    4. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
    5. de luifel of erker stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  4. voor de bouw van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
    1. het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m²;
    2. er sprake is van maximaal één bouwlaag;
    3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
  5. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 5 m, mits:
    1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt;
  6. ten behoeve van het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 20 m.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
  1. Het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretaris ter inzage.
  2. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging te voren in één of meer dag- of niewsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.
  3. De bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn.
  4. Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed.
  5. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Voorrangsregels
12.1.1 Voorrang dubbelbestemming
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
12.1.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing.
12.2 Kwaliteitsregels
12.2.1 Algemeen
Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Deze ontwikkelingen dienen gecombineerd te worden met een kwaliteitsverbetering. Om deze kwaliteitsverbeteringen te kunnen bereiken worden twee instrumenten ingezet:
  1. ruimtelijke kwaliteit 'landschappelijke inpassing' voor agrarische ontwikkelingen;
  2. ruimtelijke kwaliteit 'kwaliteitsbijdrage' voor overige ontwikkelingen.
Overige ontwikkelingen: 'Kwaliteitsbijdrage'
Het instrument ruimtelijke kwaliteit: 'Kwaliteitsbijdrage' is van toepassing voor overige ontwikkelingen in het buitengebied. Op hoofdlijnen betreft het:
  1. functie- en gebruikswijzigingen;
  2. het ontwikkelen van nevenactiviteiten;
  3. uitbreidingen van bestaande situaties.
Het instrument is van toepassing via de afwijkings- danwel wijzigingsbevoegdheid.
12.2.2 Kwaliteitsniveau’s
a Basiskwaliteit
Wanneer het pakket 'Basiskwaliteit' van toepassing is, dient de volgende kwaliteit gerealiseerd te worden:
  1. De uitbreiding van de bebouwing en verharding en/of de plek waar de functiewijziging plaatsvindt dient landschappelijk en ruimtelijk te worden ingepast aan de hand van een inpassingsplan. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerken van het landschap, zoals omschreven in Bijlage 3 Landschapstypen en kenmerken.
  2. Voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater als gevolg van nieuwe bebouwing/verharding. Afhankelijk van de situatie kan dat infiltratie of retentie zijn.
Verdiscontering kan plaatsvinden met eerder gerealiseerde landschappelijke en ruimtelijke inpassingen.
b Basiskwaliteit Plus
Wanneer het pakket 'Basiskwaliteit Plus' van toepassing is, dient de volgende kwaliteit gerealiseerd te worden:
  1. De uitbreiding van de bebouwing en verharding en/of de plek waar de functiewijziging plaatsvindt dient landschappelijk en ruimtelijk te worden ingepast aan de hand van een inpassingsplan. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerken van het landschap, zoals omschreven in Bijlage 3 Landschapstypen en kenmerken.
  2. Voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater als gevolg van nieuwe bebouwing/verharding. Afhankelijk van de situatie kan dat infiltratie of retentie zijn.
  3. Eén of meerdere van de onderstaande kwaliteitsverbeterende maatregelen - nader omschreven bij het van toepassing zijnde landschapstype in Bijlage 3 Landschapstypen en kenmerken - mag danwel mogen onderdeel uitmaken van de te realiseren kwaliteitsverbetering:
    1. realisering nieuw groen, landschap en herstel cultuurhistorie;
    2. lijnvormige beplantingselementen;
    3. erfbeplantingen;
    4. natuurontwikkeling;
    5. ontwikkelen landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
    6. recreatieve ontsluiting;
    7. verwijderen bebouwing;
    8. saneren bedrijfsbebouwing;
    9. stimuleren vernatting;
    10. overgang kern-buitengebied;
    11. andere nog niet genoemde maatregelen die de initiatiefnemer in de betreffende situatie kan treffen.
Verdiscontering kan plaatsvinden met eerder gerealiseerde landschappelijke en ruimtelijke inpassingen.
12.2.3 Overige ontwikkelingen: 'Kwaliteitsbijdrage'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd medewerking te verlenen aan de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- en wijzigingsregels, onder de voorwaarde dat naast de reeds in de betreffende regels opgenomen voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de van toepassing zijnde onderstaande 'Kwaliteitsbijdrage':
Overige ontwikkelingen
Kwaliteitsbijdrage
Advies kwaliteitscommissie
Gebiedseigen recreatie en toerisme
Uitbreiding bestaande situatie
Aanleg groen (5x verhard en bebouwd oppervlak). Hierbij dient rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerken van het landschap, zoals omschreven in Bijlage 3 Landschapstypen en kenmerken.
Ja
Kleinschalig kampeerterrein
Basiskwaliteit Plus, zoals bedoeld in artikel 11.2.2 sub b, waarbij de landschappelijke inpassing van het kampeerterrein een omvang heeft van 10% van de totale oppervlakte van het kampeerterrein.
Nee, wanneer binnen agrarisch bouwvlak
Ja, wanneer buiten agrarisch bouwvlak
Overige gebouwde
functies
Schuilgelegenheden
Landschappelijke en ruimtelijke inpassing van de schuilgelegenheid. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerken van het landschap, zoals omschreven in Bijlage 3 Landschapstypen en kenmerken.
Nee
Nevenactiviteiten
Landschappelijke en ruimtelijke inpassing van de nevenactiviteit. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerken van het landschap, zoals omschreven in Bijlage 3 Landschapstypen en kenmerken.
Nee
Functiewijziging
Basiskwaliteit zoals bedoeld in artikel 12.2.2 sub a.
Nee

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Kampeerterrein Kavinksbosch, Susteren’.