KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Parkeerkencijfers Echt-susteren
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Plangrenzen
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebieds- En Projectprofiel
2.1 Gebiedsprofiel
2.2 Projectprofiel
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planologische Aspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Water
4.3 Natuur En Ecologie (Flora En Fauna)
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 M.e.r.-beoordeling
5.2 Bodemkwaliteit
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.6 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
6.1 Artikelsgewijze Toelichting Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Handhaving
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Stikstofberekening Gebruiksfase
Bijlage 2 Bodemonderzoeken 2013 Heerweg 40-42
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek 2021
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Omgevingslawaai
Bijlage 5 Briefrapport Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 6 Verslag Omgevingsdialoog

Heerweg 40-42

Bestemmingsplan - Gemeente Echt-Susteren

Vastgesteld op 29-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan "Heerweg 40-42" met identificatienummer NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01 van de gemeente Echt-Susteren.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden bedrijf

bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2 van Bijlage 1 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zoals opgenomen bij de regels van een bestemmingsplan, dan wel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de eigenaar(s)/gebruiker(s) van de woning dan wel een persoon met een verwantschap in de eerste graad met de eigenaar(s)/gebruiker(s), met uitzondering van een seksinrichting.

1.4 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de eigenaar(s)/gebruiker(s) van de woning dan wel een persoon met een verwantschap in de eerste graad met de eigenaar(s)/gebruiker(s), waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris, adviseur, therapeut, accountant of advocaat, evenwel met uitzondering van prostitutie.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.8 achtergevelrooilijn

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd, dan wel indien er geen sprake is van een bouwvlak, de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw, zonder bijbehorende bouwwerken.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

een percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders bepaald.

1.11 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte (b.v.o.)

het totale vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 bestaand

  1. a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, voor zover op een legale wijze tot stand is gekomen.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren).

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd, op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak, met uitzondering van overkappingen.

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 dove gevel

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.26 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.27 escortbedrijf

het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 hoofdgebouw

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.30 huishouden

een persoon of een groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur en verhuur ten behoeve van arbeidsmigranten wordt daaronder niet begrepen.

1.31 inwoning

het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken.

1.32 kamerbewoning

het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan twee onzelfstandige huishoudens.

1.33 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond. Huisvesting ten behoeve van mantelzorg vindt in of bij een woning plaats en is toegestaan voor één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.34 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.

1.35 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.36 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.37 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.38 perceelgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.39 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.40 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, escortbedrijf, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.41 seksuele dienstverlening

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.

1.42 speelvoorziening

een speelplek die met één of meerdere speeltoestellen is ingericht voor de leeftijdscategorie tot circa 12 jaar.

1.43 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.44 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.45 voorgevelrooilijn

de voorste grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.46 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.47 wooneenheid

een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten, dat uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.48 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

1.49 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.50 woonzorgeenheid

een niet zelfstandige wooneenheid die dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot zijdelingse perceelsgrens

de loodrechte afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat perceel voorkomend bouwwerk.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bebouwingspercentage

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil loodrecht tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 breedte, diepte c.q. lengte van bouwwerken

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

loodrecht vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

loodrecht vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

  1. a. voor bouwwerken met wanden: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  2. b. voor bouwwerken zonder wanden (open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): de overdekte grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak).

2.10 peil

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

2.11 ondergeschikte bouwdelen

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt. Tevens worden hieronder gevelisolerende of andere duurzaamheidsmaatregelen verstaan, mits de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. uitritten ten behoeve van aangrenzende functies;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. hondenuitlaatplaatsen;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. kunstwerken;
  9. i. kortdurende activiteiten en evenementen, zoals een weekmarkt, rommelmarkt, antiekmarkt, braderieën en een kermis;
  10. j. waterlopen en waterpartijen;
  11. k. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
  12. l. een geluidwerende voorziening ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm'.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene afwijkingsregels in artikel 9.

3.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing voor deze bestemming.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de wijzigingsregels van artikel 10.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitsluitend wonen met zorg (woonzorgeenheid) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen met zorg';
  2. b. zorg gerelateerde dienstverlening;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. wegen en paden;

met de daarbij behorende:

  1. e. tuinen, erven en verhardingen;
  2. f. parkeervoorzieningen;
  3. g. bijbehorende voorzieningen;
  4. h. voorzieningen van algemeen nut;
  5. i. waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder mede begrepen (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  4. d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. f. ter waarborging van de externe veiligheid, brandveiligheid en rampenbestrijding.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. een andere vorm van wonen als bedoeld in artikel 4.1 onder a;
  2. b. permanente of tijdelijke bewoning van bijbehorende bouwwerken door een huishouden anders dan dat van de hoofdeigenaar/gebruiker;
  3. c. kamerbewoning;
  4. d. inwoning.

4.6 Specifieke gebruiksregels

4.7 Wijzigingsbvoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van het omzetten van woonzorgeenheden in niet zelfstandige wooneenheden of gestapelde woningen, met dien verstande dat het maximaal aantal wooneenheden niet mag toenemen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

6.2 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

7.2 Voorbeelden van strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan, het gebruiken, te doen of laten gebruiken van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:

  1. a. het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, die bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  3. c. een seksinrichting, escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 milieuzone - roerdalslenk

8.2 vrijwaringszone - spoor

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijken van de regels

Het bevoegd gezag kan middels het verlenen van een omgevingsvergunning, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in artikel 11.1, afwijken van de regels:

  1. a. voor het overschrijden van in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10 % van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels al anderszins kan worden afgeweken;
  2. b. voor het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. voor de bouw van een luifel of erker aan de voorgevel van een hoofdgebouw, mits:
    1. 1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
    2. 2. de breedte niet meer bedraagt dan 80 % van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    3. 3. de hoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    4. 4. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
    5. 5. de luifel of erker stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  4. d. voor de bouw van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
    1. 1. het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m²;
    2. 2. dat bestaat uit één bouwlaag;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,00 meter.
  5. e. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 5,00 meter, mits:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt.
  6. f. ten behoeve van het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 20,00 meter;
  7. g. ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40,00 meter;
  8. h. betrekking hebbende op woningen voor het uitbreiden van de woning met een afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:
    1. 1. de bebouwingsmogelijkheden met niet meer dan 30 m² in één bouwlaag worden overschreden;
    2. 2. de afhankelijke woning met de hoofdwoning is verbonden en er geen zelfstandige woning gerealiseerd wordt;
    3. 3. het karakter van de omringende bebouwingsstructuur niet mag worden aangetast;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden;
    5. 5. de bereikbaarheid voor algemene en nutsvoorzieningen moet zijn gewaarborgd, evenals de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. 6. er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

9.2 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van duurzame energie

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeerveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de regels met het oog op de realisering van gebouwen en bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en/of het opwekken van duurzame energie tot maximaal 100 m² (bvo) en een bouwhoogte van maximaal 3,00 meter;
  2. b. de regels met het oog op de realisering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van nutsvoorzieningen en/of het opwekken van duurzame energie tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter;
  3. c. de regels met het oog op de realisering van voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;
  4. d. de regels en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 20 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de overschrijdingen als bedoeld onder a en b mogen echter niet meer dan 3,00 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10 % worden vergroot;
  4. d. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
  5. e. het vestigen van dienstverlenende bedrijven, detailhandelsbedrijven dan wel horecabedrijven.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Procedure afwijking

Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit in de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

11.2 Procedure nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretaris ter inzage;
  2. b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  3. c. de bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. d. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. e. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.

11.3 Procedure wijziging

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Verleende omgevingsvergunningen, vrijstellingen of ontheffingen

Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een activiteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning is vereist wordt gelijkgesteld met een zodanige omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
  3. c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Heerweg 40-42" van de gemeente Echt-Susteren.

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Parkeerkencijfers Echt-susteren

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren heeft besloten om medewerking te verlenen aan het ingediende verzoek door initiatiefnemer voor de realisatie van een nieuw woonzorggebouw op het perceel plaatselijk bekend Heerweg 40-42 te Echt, kadastraal bekend als gemeente Echt, sectie K, nummer 70255.

Dit met toepassing van artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (bestemmingsplan).

Het betreft de uitbreiding van een bestaand woon-zorgcomplex dat in een eerdere fase in 2014 is gerealiseerd, bestaande uit drie eenheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1: het bestaande woon-zorgcomplex aan de Heerweg (bron: google.com)

1.2 Ligging En Plangrenzen

Het plangebied is gelegen aan de Heerstraat in de kern Echt binnen de gemeente Echt-Susteren. Het project ziet op de uitbreiding van een bestaand woonzorggebouw op het perceel plaatselijk bekend Heerweg 40-42 te Echt.

Het plangebied ligt in het zuidoosten van de kern Echt op korte afstand van de spoorlijn Weert-Maastricht. Het gebied grenst in het oosten aan de Heerweg. Ten zuiden van het plangebied ligt de Bosstraat. Een diep bedrijfsperceel aan de Bosstraat grenst aan de achterzijde aan het plangebied. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.2: situering van de planlocatie (rode arcering) op de luchtfoto (bron: viewer Rho)

Het te realiseren woonzorggebouw komt te liggen in een binnengebied aan de bestaande openbare ruimte dat aanhaakt aan de Heerweg in de nabijheid van de spoorlijn Weert-Maastricht.

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Binnen het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' dat op d.d. 26 mei 2018 door de raad van de gemeente Echt-Susteren is vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0003.png"

Afbeelding 1.3: uitsnede van verbeelding bestemmingsplan stedelijk gebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Op basis van het geldende bestemmingsplan, kent het plangebied de bestemming 'Groen' en kan het beoogde woonzorggebouw ter plaatse niet worden gerealiseerd wegens strijd met het geldende bestemmingsplan. De bestemming 'Groen' is in hoofdzaak bedoeld voor de realisatie van groenvoorzieningen en voorziet niet in de mogelijkheid om een woongebouw te bouwen.

Daarnaast zijn de volgende bestemmingsplannen op de planlocatie van toepassing:

- bestemmingsplan 'Cultuurhistorie Echt-Susteren') vastgesteld d.d. 2016-09-22;

- facetbestemmingsplan 'Deregulering' vastgesteld d.d. 2019-11-06.

Om de realisatie van het woonzorggebouw op de planlocatie toch te kunnen realiseren is een partiële herziening van het (de) bestemmingsplan(nen) vereist.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bij het bestemmingsplan bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 het plangebied, de omgeving en het projectprofiel beschreven. Het planvoornemen wordt daarin beknopt beschreven. In hoofdstuk 3 wordt verantwoord dat het plan past binnen de geldende beleidskaders. Hoofdstuk 4 beschrijft de verschillende planologische aspecten waaraan het plan moet voldoen, zoals archeologie, cultuurhistorie, water en parkeren. In hoofdstuk 5 wordt hetzelfde gedaan ten aanzien van de milieuaspecten, zoals geluid, externe veiligheid en bodemkwaliteit. In hoofdstuk 6 volgt een juridische planbeschrijving, waarbij wordt ingegaan op de verschillende onderdelen waaruit het bestemmingsplan bestaat en wordt ingezoomd op de verbeelding en de planregels. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 onderbouwd dat het plan zowel economisch als maatschappelijk uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 2 Gebieds- En Projectprofiel

2.1 Gebiedsprofiel

Het plangebied betreft in de huidige staat een onbebouwd deel van het perceel kadastraal bekend sectie K. (deels) nummer 70255 ingericht met een grasbodem met één boom.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0004.png"

Afbeelding 2.1: het onbebouwde deel van het perceel waar de bebouwing is voorzien (bron: google.com)

De Heerweg kenmerkt zich door verschillende typen grondgebonden woningen. De woningen aan de westzijde van de Heerweg hebben diepe percelen die soms tot aan de spoorlijn lopen. Op deze diepe achter terreinen is in het verleden een caleidoscoop aan bebouwing ontstaan. Ter plaatse van de locatie Heerweg 40-42 stond, op enige afstand van de rooilijn van de bestaande woningen, het schoolgebouw Schilberg dat in 2013 is gesloopt en waar voor in de plaats 3 gekoppelde woonzorggebouwen zijn gebouwd in 2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0005.png"Afbeelding 2.2: situatie in 2013 met de aanwezigheid van het schoolcomplex (bron: het onbebouwde deel van het perceel waar de bebouwing is voorzien (bron: topotijdreis.nl)

De resterende ruimte is als openbaar gebied ingericht deels met een interne ontsluitingsweg met parkeervoorzieningen en deels als groenvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0006.png"

Afbeelding 2.3: de parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen ter plaatse (bron: google.com)

2.2 Projectprofiel

Initiatiefnemer Stichting Nester (voorheen Woongoed 2000) wil ter plaatse een nieuw woonzorggebouw bouwen dat gekoppeld wordt aan de 3 bestaande woonzorggebouwen. De stichting Pedagogisch Sociaal Werk Midden- en Noord-Limburg zal hier straks haar cliënten onder brengen, die hier zelfstandig gaan wonen onder begeleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0007.png"

Afbeelding 2.4 : ontwikkeling van fase 1 met 3 woongebouwen + geplande toekomstige 2e fase (rode ovaal)

Het plan voorziet in de realisatie van woongebouw (2e fase) dat gekoppeld wordt aan de drie bestaande woonzorggebouwen die in een 1e fase zijn gerealiseerd. Het gebouw zal qua verschijningsvorm en materialisering aansluiten op de al bestaande woongebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0008.png"

Afbeelding 2.5 : impressie van de gekoppelde woonzorggebouwen (bron: architecten Frencken/Scholl)

Het woongebouw zal bestaan uit twee verdiepingen en is ruimtelijk zodanig ingedeeld dat er plaats is voor maximaal 9 appartementen/woonzorgeenheden. Het woongebouw wordt in een groene setting gerealiseerd. Op afbeeldingen 2.5 en 2.6 is een impressie weergegeven van de beoogde bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0009.png"

Afbeelding 2.5 : impressie 3D aanzicht van het gekoppelde woonzorggebouw (bron: architecten Frencken/Scholl)

Het woongebouw wordt net zoals de drie bestaande woongebouwen ontsloten vanaf een eigen toegangsweg die op de Heerweg aansluit. Centraal in het gebied zijn een 15-tal parkeervoorzieningen in het groen aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0012.png"

Afbeelding 2.6 : gevel impressies van de bebouwing (bron: architecten Frencken/Scholl)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), september 2020

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Dit betekent een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Hierdoor ontstaat het volgende beeld: het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

Beoordeling

Wonen is voor onderhavig project relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Voor dit project zijn de relevante nationale belangen:

  • bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

De belangrijkste keuzes zijn:

  • duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit;
  • ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
  • woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
  • landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Er is sprake van een zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij onderhavig ruimtelijk plan en er is sprake is van een lokale binnenstedelijke ontwikkeling met het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Er zijn geen nationale belangen in het geding. Het plan voldoet daarmee aan het rijksbeleid zoals dit is vastgelegd in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Algemeen

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vloeit voort uit de SVIR. Om de nationale belangen uit de SVIR door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR het Barro in werking getreden. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken van provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Als directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

1. Rijksvaarwegen;

2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

3. Kustfundament;

4. Grote rivieren;

5. Waddenzee en waddengebied;

6. Defensie;

7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;

8. Elektriciteitsvoorziening;

9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);

11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;

14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Defensie - radarverstoringsgebied

Verspreid over Nederland staat een aantal militaire- en burgerradarstations. Deze dienen voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het civiele luchtverkeer. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen 15 nautische mijl (= 27,8 kilometer) van dit radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en kunnen derhalve niet worden toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de mate van verstoring aanvaardbaar is. Hiervoor dient door TNO een radarhinderonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek beoordeelt Defensie de aanvaardbaarheid van de verstoring.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0013.png"

Afbeelding 3.1: Radarverstoringsgebied Volkel

Beoordeling

Het projectvoornemen is niet gesitueerd in het beperkingengebied behorende bij het radarstation Volkel. Bovendien heeft het projectvoornemen géén betrekking op het oprichten van een windturbine.

Het projectvoornemen is gesitueerd in de nabijheid van de spoorlijn Roermond-Sittard. Met de effecten geluid en externe veiligheid vanwege deze spoorlijn is in het bestemmingsplan rekening gehouden. Zie hiervoor paragraaf 5.3 respectievelijk paragraaf 5.6.

Conclusie

Uit het Barro vloeien geen bepalingen voort die rechtstreeks doorwerken in onderhavig bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, naast het Barro, tevens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) waarmee dit mogelijk is. Het Bro stelt vanuit de rijks verantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden.

Nationaal belang 13 uit de SVIR vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit nationale belang is wettelijk verankerd in het Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is gesteld dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan twee stappen:

  • de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling,
  • indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Beoordeling

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

De Laddertoets geldt alleen voor ‘nieuwe’ stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd.

In het plangebied is er sprake van een toevoeging van maximaal 9 appartementen/ wooneenheden in een woongebouw. Gezien dit aantal en de ontwikkelde jurisprudentie op het gebied van 'stedelijke ontwikkeling' behoeft de in het plan voorziene ontwikkeling derhalve niet ‘beladderd’ te worden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.

3.1.4 Waterbeleid

Kaderrichtlijn water

Een belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol. In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, wordt een waterparagraaf opgenomen.

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota’s waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie. De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer wordt ‘meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten’. Voor een duurzaam en integraal waterbeleid is het belangrijk om waar nodig en mogelijk water de ruimte te geven en mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals dit bijvoorbeeld wordt toegepast bij Ruimte voor de Rivier.

Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt mee gekoppeld met andere opgaven en maatregelen en dat problemen zo min mogelijk worden afgewenteld.

Beoordeling

In deze toelichting wordt op het aspect waterhuishouding nader ingegaan in paragraaf 4.2.

3.1.5 Wet milieubeheer

Op de grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm), in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), moet bij de initiatieven voor bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten.

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.

Beoordeling

In deze toelichting wordt op het aspect m.e.r.-beoordeling nader ingegaan in paragraaf 5.1.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Geconsolideerde versie Omgevingsvisie POL2014

Algemeen

Op 13 augustus 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie POL2014 vastgesteld.

De provincie Limburg wil bijdragen aan een gevarieerde en optimale kwaliteit van de leefomgeving in steden, dorpen en op het platteland, rekening houdend met de diversiteit van de inwoners van Limburg: oud en jong, allochtoon en autochtoon, valide en minder valide. Belangrijke elementen daarin zijn woningen van goede kwaliteit en op de juiste plaats, herstructurering van de woningvoorraad en passende en bereikbare voorzieningen. Dit alles stelt ook hoge eisen aan de milieukwaliteit, de ruimtelijke inrichting en de zorg voor sociale en culturele voorzieningen.

Dynamisch voorraadbeheer

Om bovenstaande uitdaging aan te kunnen is dynamisch voorraadbeheer benodigd om de omslag naar gewenste kwaliteit te maken. Door het creëren van schaarste, in onder andere de woningmarkt, krijgt de markt prikkels om de benodigde kwaliteit te realiseren. Essentie hiervan is dat in regionaal verband door gemeenten niet-vrijblijvende afspraken worden gemaakt over noodzakelijke interventies. De precieze aanpak kan per onderwerp en regio uiteenlopen. Centraal in het dynamisch voorraadbeheer staan drie typen interventies:

  • Werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad (bijvoorbeeld renovatie, herstructureren, energiemaatregelen, duurzaamheid). Onderdeel hiervan vormt de aanpak van de bestaande leegstand.
  • Waar mogelijk schrappen (verkleuren of van functie veranderen) van harde plannen die niet de beoogde toevoeging van kwaliteit opleveren. Het kan ook gaan om tijdelijke andere functies.
  • Onder voorwaarden (bijvoorbeeld echte toevoeging kwaliteit, principes duurzame verstedelijking) ruimte bieden voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.

Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is overgedragen aan de gemeenten, zodat gemeenten zelf invulling gegeven aan het kwaliteitsbeleid (Gemeentelijk Kwaliteitsmenu (GKM)). Hierdoor wordt voorkomen dat er stapeling ontstaat met andere compensatieregelingen of regelingen met een vergelijkbaar karakter. Desalniettemin dienen er minimale drempelbedragen te worden gehanteerd. In paragraaf 3.4 gemeentelijk beleid wordt hierop nader ingegaan met een vertaling naar het voorliggend planvoornemen.

Beoordeling

In het POL is het plangebied op themakaart 1 (Zonering Limburg) ter plaatse van de planlocatie aangeduid als "overig bebouwd gebied".

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0014.png"

Afbeelding 3.2: Uitsnede van themakaart 'zonering Limburg' (bron: Omgevingsvisie Limburg 2014)

Het realiseren van een woonzorggebouw past binnen het gebiedstype "overig bebouwd gebied". Deze gebieden zijn bestemd voor gemengde woon-/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0015.png"

Afbeelding 3.2: Uitsnede van themakaart 'ondergrond' (bron: Omgevingsvisie Limburg 2014)

Op themakaart 12 (Ondergrond) van het POL is voor de planlocatie, de aanduiding 'boringsvrije zone' opgenomen. Deze leidt niet tot belemmeringen voor het project en is op de verbeelding en in de planregels van dit plan verwerkt.

Op de overige themakaarten zijn geen specifieke zaken opgenomen die nader aandacht behoeven in deze toelichting.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen de beleidskaders van de Omgevingsvisie POL2014.

3.2.2 Geconsolideerde Omgevingsverordening Limburg 2014

Algemeen

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Nu is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 en de Verordening Wonen Zuid-Limburg vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document. Voor onderhavig planvoornemen is artikel 2.2 (Duurzame verstedelijking) van toepassing. De laatste versie (geconsolideerde versie) van de Omgevingsverordening Limburg is vastgesteld op 22 november 2019.

Beoordeling

Op kaart 2 ('Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014') van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is de planlocatie van het woonzorggebouw aan de Heerweg 40-42 aangeduid als "bebouwd gebied".

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0016.png"

Afbeelding 3.2: Uitsnede van de kaart 2 'duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014' (bron: Omgevingsverordening Limburg 2014)

Onderzocht is of er regels van het hoofdstuk Ruimte van toepassing zijn op het plangebied. Het thema "Duurzame verstedelijking" is van toepassing, dit volgt tevens uit het Besluit ruimtelijke ordening. Aangezien het planvoornemen niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig. Zie hiervoor paragraaf 3.1.3.

In artikel 2.4 wordt verwezen naar de bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014. In paragraaf 3.4 gemeentelijk beleid wordt daar nader op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0017.png"

Afbeelding 3.2: Uitsnede van kaart 11 'grondwateronttrekking' (bron: Omgevingsverordening Limburg 2014)

Op kaart 11 (Grondwateronttrekking) van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is voor de planlocatie, de aanduiding 'Roeldalslenk' opgenomen. Deze leidt niet tot belemmeringen voor het project en is op de verbeelding en in de regels van het plan verwerkt.

Op de overige themakaarten zijn geen specifieke zaken opgenomen die nader aandacht behoeven in deze toelichting.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen de regels van de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.2.3 Waterbeleid Provincie Limburg

Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021. Het Provinciaal Waterplan vormt de strategische basis voor het Limburgse waterbeleid en waterbeheer, voor de korte en lange termijn. Het waterplan houdt rekening met duurzaamheid en klimaatveranderingen. Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met veel belanghebbende (water)partijen in Limburg.

In paragraaf 4.2 wordt daar nader op ingegaan op het aspect waterhuishouding.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg

Algemeen

De Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021 is bij besluit van 9 juli 2019 door de gemeenteraad van de gemeente Echt- Susteren vastgesteld.

In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld 'Wonen' voor de korte termijn (2018 tot en met 2021) en er wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030. De regio heeft ervoor gekozen de structuurvisie vorm te geven via een praktische en concrete aanpak. Op basis van analyse-uitkomsten is samen met belanghouders een regionale visie geformuleerd en op basis van ervaring zijn beleidsmatige uitgangspunten opnieuw uitgewerkt in afwegingskaders. Lokale afwegingen die richting geven voor de opgaven op het gebied van wonen zijn mogelijk. De gewenste kwalitatieve afstemming van woningbouwplannen in de regio wordt daarnaast ook concreet gemaakt. De speerpunten zijn opnieuw verankerd in opgaven en de bijbehorende afwegingskaders en instrumentaria zijn geactualiseerd.

Na de structuurvisie wonen voor de periode 2014 t/m 2017 is in kwantitatieve zin overcapaciteit voor een deel blijven bestaan, maar heeft er wel een kwalitatieve opschoning van de plannen plaatsgevonden. Deze Structuurvisie biedt een toetsings- en afwegingskader voor het invullen van de resterende opgave met nieuwbouw en transformatie. De afzonderlijke gemeenten worden in staat gesteld de meest passende onderdelen uit het beschikbaar instrumentarium in te zetten om daadwerkelijk sturing te geven.

In de structuurvisie 2014 waren voor 10 jaar aantallen te bouwen woningen per gemeente vastgelegd. Daarbij is de totale groei van de regio verdeeld over de gemeente naar rato van het aantal huishoudens. In de huidige structuurvisie is vastgelegd dat elke gemeente kan uitgaan van minimaal de afspraak uit 2014 en alleen indien de prognose Etil 2017 hoger uitpakt, van deze nieuw prognose. Voor de gemeente Echt-Susteren geldt een maximaal aan te houden groei vanaf 1 januari 2014 van 590 woningen. Netto zijn er in de periode 2014 t/m 2017 132 woningen gerealiseerd. De planvoorraad is per 1 januari 2018 bijgesteld naar 575 waarbij rekening is gehouden met een overcapaciteit van 117 woningen. In de periode 2018 t/m 2021 zal deze overcapaciteit met 40% verminderd moeten worden. Dit houdt in dat er in die periode 47 woningen minder gebouwd mogen worden. De planvoorraad komt dan neer op 528 woningen.

Beoordeling

Centrale thema’s in de woonvisie zijn dus de bouwambities voor de komende jaren en de nog steeds noodzakelijke sanering van plancapaciteit. Als grondslag voor het opstellen van de Structuurvisie is in 2018 een onderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan woningen. Gebleken is dat de meeste behoefte bestaat aan grondgebonden seniorenwoningen of appartementen met lift in de prijsklassen laag tot midden. Voorliggend planvoornemen voorziet in het toevoegen van een woonzorgeenheid. Voor het realiseren van woonzorgeenheden wordt geen beslag gelegd op de aanwezige plancapaciteit. Het verzoek heeft daarmee geen gevolgen voor de gemeentelijke planvoorraad.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de regionale afspraken.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Echt-Susteren 2025

Algemeen

De Structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025 'Ontwikkelen met kwaliteit' is door de raad van de gemeente Echt-Susteren vastgesteld op 12 december 2012. In de structuurvisie is het toekomstperspectief voor de gemeente geschetst en wordt op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting aangegeven voor de hele gemeente.

De gemeenteraad moet zich aan deze visie houden en mag er slechts gemotiveerd van afwijken. Voor de inwoner geeft de visie inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden die er zijn in een bepaald gebied. De delen A en B van de structuurvisie geven de hoofdlijnen aan waarbinnen ruimte wordt gelaten aan voorziene, maar vooral ook aan nog niet te voorziene ontwikkelingen. Daarvan zijn de thema's wonen en recreatie & toerisme verder uitgewerkt.

In de structuurvisie zijn de verschillende beleidslijnen samengebracht. Voor inwoners en ondernemers geeft de structuurvisie inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden die er zijn in een bepaald gebied. De structuurvisie wordt vertaald in bestemmingsplannen zodat het beleid verder kan worden uitgewerkt en vastgelegd.

Ambities en principes

De volgende ambities zijn opgenomen voor het stedelijk gebied:

  • realisatie van een woningvoorraad die kwantitatief en kwalitatief aansluit op de vraag;
  • gericht ruimtegebruik voor en door alle typen bedrijven;
  • concentratie van verstedelijking gericht op behoud van een onderscheidend detailhandelsaanbod;
  • concentratie en combinatie van maatschappelijke voorzieningen;
  • behoud van (be)leefbare kernen;
  • optimale bereikbaarheid van stedelijke functies;
  • het zijn van een veilige en duurzame gemeente.

De volgende zes leidende principes worden toegepast bij elke ruimtelijke afweging:

  1. 1. meer aandacht voor de onderste lagen (bodem, wat er, landschap, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur);
  2. 2. zorgvuldig ruimtegebruik (met oog voor beeld kwaliteit én economie);
  3. 3. grensoverschrijdend denken en handelen;
  4. 4. tegengaan van verdere verstening van het buitengebied;
  5. 5. kwaliteit belangrijk er dan kwantiteit;
  6. 6. bereikbaarheid belangrijk er dan aanwezigheid of nabijheid.

Wonen

In het stedelijk gebied ligt de nadruk op inbreiden, herstructureren en temporiseren met extra inzet op reductie van (onbenutte) particuliere bouwrechten. Het aantal woningen in Echt-Susteren bedraagt op dit moment ruim 14.000. Het merendeel hiervan ligt in het stedelijk gebied, de rest in het buitengebied. De gemeente neemt de regie om de kwaliteit van de woonomgeving, zowel in bestaande woongebieden alsook bij nieuwe projecten, te verbeteren c.q. garanderen. Op die manier blijft de gemeente aantrekkelijk als woongebied en als vestigingsgebied.

Kwantitatief gezien dient in de kleine kernen alleen te worden gebouwd voor de natuurlijke behoefte, en in de grote kernen (Echt en Susteren) is er meer behoefte. Kwalitatief gezien dient er meer voor de huursector te worden gebouwd, en minder voor de koopsector. Met name in het segment duurdere eengezinswoningen moet gereduceerd worden om ruimte te maken voor zorg- en levensloopbestendige nultredenwoningen.

Deel C

Het te realiseren beleid wordt in deel C vertaald naar ruimtelijke ontwikkelingen, plannen en projecten. Ook wordt in deel C de vertaling van het Limburgs Kwaliteitsmenu naar gemeentelijk niveau behandeld. Bij niet-gebiedseigen ontwikkelingen is altijd een financiële bijdrage vereist.

In deel C is tevens het (dynamische) uitvoeringsprogramma opgenomen. Dit uitvoerings- programma betreft de zogenaamde speerpuntprojecten stedelijk gebied en de kwaliteits- verbeterende projecten. Het uitvoeringsprogramma kan frequent (ca. tweejaarlijks) geactualiseerd en vastgesteld worden binnen de kaders van de structuurvisie.

Op 29 januari 2015 heeft de raad het geactualiseerde uitvoeringsprogramma vastgesteld.

Beoordeling

Plannen en projecten

In de structuurvisie is het toekomstperspectief voor de gemeente geschetst. Dit initiatief is in de structuurvisie opgenomen onder een overzicht van plannen en projecten met speerpunten voor het stedelijk gebied.

In de structuurvisie is een overzicht opgenomen van plannen en projecten (speerpunten stedelijk gebied). Als speerpunt 7 is de 'locatie voormalig schoolgebouw Heerweg' opgenomen. Dit project als volgt beschreven:

Locatie voormalig schoolgebouw Heerweg

Door het gesloten karakter van dit terrein is onderhavige locatie niet verweven in de ruimtelijke structuur van de wijk Schilberg (kern Pey). Door hel marginale onderhoud heeft het complex een desolate uitstraling, die versterkt wordt door de gedateerde inrichting van de openbare ruimte. Door herontwikkeling van deze locatie met tegelijkertijd herinrichting van de aangrenzende infrastructuur, wordt het gebied verweven in de ruimtelijke structuur van de wijk Schilberg. Tevens kan inhoud worden gegeven aan de lokale behoefte aan levensloopbestendige huur- en zorgwoningen.

“Door de in 2015 uitgevoerde herontwikkeling van deze locatie met tegelijkertijd herinrichting van de aangrenzende infrastructuur (fase 1), is het gebied verweven in de ruimtelijke structuur van de wijk Schilberg. De eigenaar Stichting Nester heroverweegt de herontwikkeling van fase 2."

Op basis van bovenstaande is de conclusie dat de herontwikkeling van een vierde woonzorggebouw (in fase 2) voor mensen met een zorgbehoefte een invulling is van de ambitie zoals verwoord is in de structuurvisie. De ambitie voor ontwikkeling van zorgwoningen wordt met voorliggend plan inhoud gegeven. Het concrete project, zoals benoemd als speerpunt 7 in de structuurvisie, wordt ingevuld.

Limburgs Kwaliteitsmenu / Gemeentelijke Kwaliteitsmenu

Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is in de structuurvisie vertaald naar het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu (GKM). Dit Gemeentelijk Kwaliteitsmenu is met name van toepassing op ontwikkelingen in het buitengebied (buiten de provinciale rode contour). Op onderdelen is het GKM doorgetrokken naar het stedelijk gebied (verkrijging particulier bouwrecht binnen contour en herstructurering woongebieden met per saldo toename aantal woningen en/of appartementen). Dit plan ligt binnen de (voormalige) provinciale rode contour en er is géén sprake van toevoeging van particuliere woningen maar van zorgwoningen. Het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu is niet van toepassing.

Conclusie

Voorliggend plan draagt bij aan versterking van de kwaliteit, zorgvuldig ruimtegebruik waarbij de realisatie van de woningbouw aansluit op de vraag. Het plan is in lijn met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Planologische Aspecten

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Algemeen

In 2007 is het Verdrag van Malta vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988). Door archeologie tijdig in de planvorming te betrekken, kunnen de archeologische waarden hierin eventueel worden ingepast. Het uitgangspunt ten aanzien van de aanwezige archeologische waarden in de planvorming is, volgens Rijks- en provinciaal beleid, behoud in situ (ter plekke of binnen de context van de vindplaats).

De raad van de gemeente Echt-Susteren heeft op 24 februari 2011 een archeologische verwachtingskaart vastgesteld voor het gehele gemeentelijk grondgebied. In het gemeentelijk 'Archeologiebeleid inclusief Waarden- en Verwachtingenkaart' is het beleid opgenomen om de archeologische waarden adequaat te beschermen

Op deze kaart is te zien aan welke gebieden archeologische waarden en archeologische verwachtingswaarden (hoog, middelhoog en laag) zijn toegekend. Ook is hierop het provinciaal aandachtsgebied aangegeven.

In het gemeentelijke archeologiebeleid wordt aan de hand van verschillende categorieën bepaald wanneer archeologisch onderzoek nodig is (en wanneer niet). Dit is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde, die is aangegeven op de bijbehorende kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0019.png"

Afbeelding 4.1: uitsnede uit archeologische waarden- en verwachtingenkaart gemeente Echt-Susteren

Beoordeling

De gronden van het plangebied zijn op basis van de 'archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' aangewezen met de waarde 'lage verwachting voor droge en natte landschappen'. In het onderzoekskader staat aangegeven dat voor deze verwachting geen restricties zijn met betrekking tot bodemingrepen.

Voor het plangebied is in het geldende bestemmingsplan ook geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter bescherming en het behoud van de op en/of in de gronden voorkomende archeologische waarden.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met het gemeentelijk archeologisch beleid.

4.1.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Gemeenten moeten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening houden met cultuurhistorische waarden. Deze verplichting, die voorkomt uit het rijksbeleid voor modernisering van de monumentenzorg (MoMo), is vanaf 1 januari 2012 vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van deze verplichting is te bevorderen dat de cultuurhistorische waarden al bij de start van een planontwikkeling een rol spelen en worden meegewogen in de besluitvorming. Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische land- schappen en archeologische waarden van een gebied.

Beschermde rijks- of gemeentelijke monumenten zijn objecten met een dermate hoge historische waarde of schoonheid dat naar behoud daarvan gestreefd moet worden, ongeacht de cultuurhistorische waarde van hun directe omgeving. Bij het streven naar behoud zullen wel de eisen van het gebruik van het object meegewogen worden. Het bezit van een nuttige en liefst ook rendabele functie, passend bij het monument, is een belangrijk doel. In het plangebied zijn zowel Rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten gelegen. Deze monumenten worden beschermd vanuit separate wetgeving en derhalve is het niet nodig om deze monumenten nog apart in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan op te nemen. De bescherming hiervan vindt dus op aparte wijze plaats.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische kwaliteiten zoveel mogelijk te handhaven en te versterken. Aan deze wettelijke eis geeft de gemeente Echt-Susteren invulling, doordat ze een gemeente brede Cultuurhistorische en Aardkundige Waardenkaart heeft opgesteld (oktober 2012). Hierin zijn – in nauw overleg met de gemeentelijke Heemkundekringen en Vereniging van Stadsgidsen- vele voor cultuurhistorie relevante thema's geïnventariseerd en gewaardeerd. Deze cultuur- historische en aardkundige waardenkaart is een dynamisch product dat te allen tijde door het college van B&W op onderdelen aangevuld of herijkt kan worden.

Tevens geeft de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit' aan dat landschap en cultuurhistorie bij nieuwe ontwikkelingen als inspiratiebron gebruikt moeten worden. Landschappelijke kwaliteit, identiteit en contrastrijkheid vormen binnen Echt-Susteren het uitgangspunt bij ruimtelijke keuzes. De gemeente wil dat bij nieuwe ontwikkelingen geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden en liever nog dat de ontwikkeling een positieve bijdrage levert aan deze waarden. 'Behoud door ontwikkeling' is zowel bij ingrepen in het buitengebied als in het stedelijk gebied het adagium.

Om dit te bereiken streeft de gemeente ernaar dat deze waarden zo vroeg mogelijk in het planproces in beeld komen. Daarom dient bij elk nieuw initiatief dat niet past binnen het bestemmingsplan, bezien te worden of er cultuurhistorisch-landschappelijke waarden aanwezig zijn. Dit kan op basis van een onderzoek of als onderdeel van een ruimtelijke onderbouwing. In het onderzoek dienen inrichtingshandreikingen opgenomen te worden hoe de betreffende waarden zo goed mogelijk geïntegreerd kunnen worden in de planvorming.

Beoordeling

In en rondom het plangebied zijn geen cultuurhistorische objecten en/of waarden aanwezig.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met het gemeentelijk cultuurhistorisch beleid.

4.2 Water

4.2.1 Algemeen

In artikel 3.1.6, lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Hieronder wordt eerst ingegaan op het waterbeleid op verschillende overheidsniveaus en vervolgens wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en water gerelateerde aspecten wordt omgegaan.

4.2.2 Beleid

Voor het nationaal waterbeleid en het beleid van de provincie ten aanzien van water wordt verwezen naar het bepaalde in paragraaf 3.1.4 en paragraaf 3.2.3.

4.3 Natuur En Ecologie (Flora En Fauna)

4.3.1 Algemeen

Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht alsmede in werking getreden het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb). Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

De bescherming van de natuur is daarmee in Nederland dus wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (hierna: Wnb). De Wnb bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wnb voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in juli 2022 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijk- heden bij de provincies te liggen.

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot voormelde actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden.

De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingsprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuur- beschermingsbeleid.

Gelijktijdig met de in werking treding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.

Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.

Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.

De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland (NNN), bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het Natuur Netwerk Nederland en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn.

De provincies kunnen voor de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland (hierna: NNN), de bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen zorg dragen door die gebieden op te nemen in de provinciale ruimtelijke verordeningen door daarin te bepalen dat die in de door de gemeente vast te stellen bestemmingsplannen dienen te worden beschermd. Voor de Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden voorziet de Wnb zelf in verschillende beschermingsregimes, waaronder een vergunningenregime, een toetsingsregime voor (bestemmings)plannen aan de zorgplicht, het programma en het beheerplan. Het aanwijzen van andere soorten natuurgebieden is op grond van deze Wnb niet uitgesloten.

In Nederland waren 64 gebieden aangewezen tot 'beschermd natuurmonument' als bedoeld in de NBW1998. Die status is komen te vervallen door de inwerkingtreding van de Wnb per 1 januari 2016. Op grond van de Wnb is het ook niet meer mogelijk om gebieden aan te wijzen teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen en komt de beschermde status ook van die gebieden te vervallen. In Nederland betreft dit 49 gebieden (wetlands) die tevens de status van Natura 2000-gebieden bezitten. Daarom blijft de wettelijke bescherming hiervan gewaarborgd. De bevoegdheid om gebieden aan te wijzen teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen, mits die hun grondslag vinden in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, blijft nog wel mogelijk.

Artikel 1.12, lid 2 Wnb ziet op het tot stand brengen en het in stand houden van het NNN. Dit netwerk stond voorheen bekend onder de benaming 'Ecologische hoofdstructuur (EHS)'. Het NNN is zowel voor de soortenbescherming als voor de gebiedsbescherming van belang. In het Natuurpact zijn de afspraken vastgelegd tussen de rijksoverheid en de provincies over de omvang van het netwerk. De gebieden die tot dit netwerk behoren zijn inmiddels door de provincies als zodanig aangewezen. Deze gebieden gelden op grond van het overgangsrecht, (artikel 9.11 Wnb) als gebieden die behoren tot het NNN.

Zowel de Wnb als het Barro bevatten bepalingen die gericht zijn op de aanwijzing en de bescherming van het NNN. Opgemerkt moet worden dat deze regelingen niet eenduidig zijn als het gaat om het bestuursorgaan dat bevoegd is om tot aanwijzing te besluiten.

Uitgangspunt voor bestemmingsplannen waarin gebieden zijn begrepen die behoren tot het NNN is dat deze geen mogelijkheden mogen bieden voor ruimtelijke ontwikkelingen die (per saldo) een significante aantasting tot gevolg hebben van de wezenlijke waarden en/of kenmerken en/of een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden en/of van de samenhang tussen die gebieden. Alleen als sprake is van een groot openbaar belang én er geen reële alternatieven zijn én mits de negatieve effecten worden gecompenseerd kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.

Provincies en gemeenten zijn voorts bevoegd om het beschermingsregime verder te laten reiken dan de gebieden die behoren tot dit netwerk. Het gaat dan om ingrepen die weliswaar buiten die gebieden plaatsvinden maar die wel gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke waarden en kenmerken ervan. Ook al is een dergelijk aanvullend beschermingsregime niet van kracht dan nog dient een ruimtelijke ingreep die plaatsvindt buiten de begrenzing van het natuurnetwerk beoordeelt te worden of die zich al dan niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening.

In navolgende paragrafen zal de toetsing van het voornemen plaatsvinden aan enerzijds de gebiedsbescherming en anderzijds de soortenbescherming.

4.3.2 Gebiedsbescherming

4.4 Verkeer En Parkeren

4.4.1 Verkeer

Gemotoriseerd verkeer

De locatie wordt ontsloten via de Heerweg in de kern Echt. De Heerweg is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Richting het zuiden sluit de Heerweg aan op de Bosstraat. De Bosstraat is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur en vormt samen met de Zuiderpoort en Peijerstraat een belangrijke route binnen de bebouwde kom van Echt.

De route verbindt de autosnelweg A2 (Eindhoven- Maastricht) via het centrum van Echt met de N276 (Sittard-Maasbracht). Richting het noorden geeft de Heerweg toegang tot de Kerkveldsweg Oost. Via deze weg is eveneens het centrum van Echt bereikbaar.

Langzaam verkeer

De Heerweg kent conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig een gemengde verkeersafwikkeling. Op de Bosstraat heeft de fietser wel een eigen plaats op de weg door middel van fietsstroken. Verder zijn overal trottoirs aanwezig voor voetgangers. Het plangebied is daardoor goed en veilig bereikbaar voor langzaam verkeer.

Openbaar vervoer

In de directe nabijheid van het plangebied ligt het trein station Echt. Daarnaast is er een bushalte langs de Bosstraat. Het plangebied is daardoor in voldoende mate ontsloten per openbaar vervoer.

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling kan berekend worden aan de hand van landelijke kencijfers. Deze kencijfers zijn vastgelegd in publicatie 381 (CROW december 2018). Er zijn geen specifieke kencijfers voor huisvesting voor mensen met een handicap Wel zijn er kencijfers voor een verpleeg- en verzorgingstehuis). Aangenomen wordt dat het mobiliteitsprofiel van de beoogde bewoners overeenkomt met dat van bewoners van een verpleeg- en verzorgingstehuis. In de praktijk zullen de bewoners (nagenoeg) niet beschikken over een eigen auto en worden de verkeersbewegingen en de daarmee samenhangende parkeerbehoefte hoofdzakelijk veroorzaakt door personeel en bezoekers. Voor deze functie geldt een parkeerkencijfer van 0,5-0,7 parkeerplaatsen per wooneenheid met 60% aandeel bezoekers/personeel (weinig stedelijk - schil centrum). Het plan voorziet in 9 wooneenheden.

Voor de verkeersgeneratie worden geen kencijfers gegeven, maar vanuit de aanname dat elke parkeerplaats maximaal 3 keer per dag wordt gebruikt, bedraagt de verkeersgeneratie circa 14-19 motorvoertuigen (mvt) per etmaal. daarnast wordt rekening gehouden met twee maal per dag bevoorrading van het complex met licht vrachtverkeer. Deze verkeersintensiteit is dermate laag dat dit op de Heerweg zonder problemen kan worden opgevangen.

Beoordeling

De ontsluiting van het plangebied voor alle vervoersmodaliteiten is goed. De verkeers- generatie van de nieuwe ontwikkeling leidt niet tot een dusdanige toename van verkeer op de Heerweg op basis waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat dit problemen zou opleveren ten aanzien van de verkeersbelasting/verkeersafwikkeling.

Conclusie

Het aspect verkeer staat de planontwikkeling niet in de weg.

4.4.2 Parkeren

Zoals gesteld bedraagt het parkeerkencijfer 0,5-0,7 parkeerplaatsen per wooneenheid. Uitgaande van 9 wooneenheden bedraagt de minimale parkeerbehoefte 4,5 (afgerond: 5) en maximaal 6,3 (afgerond: 7) parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0023.png"

Afbeelding 4.5: projectlocatie met parkeervoorzieningen op eigen terrein (bron: Rho viewer- luchtfoto)

Conclusie

Op eigen terrein is voorzien in ruim 15 parkeerplaatsen, waardoor aan de theoretische parkeerbehoefte kan worden voldaan. In de praktijk blijkt dat de huidige parkeerbelasting vanuit de bestaande woonzorggebouwen minder bedraagt dan theoretisch qua behoefte bepaald. Er zullen dan ook geen parkeerproblemen optreden.

Conclusie

Het aspect parkeren staat de planontwikkeling niet in de weg.

4.5 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de vele functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen en straalpaden. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies.

De planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Beoordeling

Er zijn geen kabels en leidingen gesitueerd in of in de directe nabijheid van het plangebied die een mogelijke belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect kabels. leidingen en straalpaden staat de planontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 M.e.r.-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2)

Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject is nergens gedefinieerd. Uit de toelichting op het Besluit m.e.r. en jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r. afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang, locatie en de milieugevolgen van de voorziene ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt nader ingegaan op deze aspecten.

De planontwikkeling in het plangebied past goed in het aanwezige stedelijke milieu en blijft ruim onder de drempelwaarde. De planlocatie is bovendien ontsloten op de bestaande infrastructuur en is goed bereikbaar. De bestaande infrastructuur kan de huidige en de toekomstige verkeerscapaciteit en parkeerbehoefte in voldoende mate opvangen.

Daarnaast voldoet het planvoornemen aan de wettelijke normen wat betreft ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, natuur en waterhuishouding. Zie hiervoor de beschreven milieuaspecten in dit hoofdstuk van dit plan.

Conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is er geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het besluit MER en behoeft er geen m.e.r.-procedure of (vormvrije) m.e.r.-beoordelings- procedure doorlopen te worden.

5.2 Bodemkwaliteit

Algemeen

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functie wijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Beoordeling

Voor locaties waar nieuwe (woning)bouwmogelijkheden zijn opgenomen, is een bodem- onderzoek (conform NEN 5740) nodig om eventuele bodem- en/of grondwater- verontreinigingen in kaart te brengen. Wanneer een ontwikkeling geen bestemmings- wijziging tot gevolg heeft, is geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan nodig; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevings- vergunning voor het bouwen.

Onderzoek

De planontwikkeling maakt een functiewijziging mogelijk die ervoor zorgt dat de (zorg)woningen gerealiseerd kunnen worden. Gelet op deze functiewijziging moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie en moet worden nagegaan of er sprake is van gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor saneringsmaatregelen moeten worden getroffen.

Door Tritium advies is voor de locatie Heerweg 40-42 in het verleden bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoekslocatie had betrekking op de locatie waar inmiddels drie woonzorggebouwen zijn gerealiseerd maar ook op onderhavige planlocatie. De onderzoeksresultaten zijn nog bruikbaar op onderhavig plangebied. Ofschoon de gronden nadien niet anders gebruik zijn dan overeenkomstig de huidige bestaande situatie (onbebouwd met grasland) is er vanwege de gedateerdheid van het onderzoek een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd, waarmee de huidige bodemsituatie in beeld gebracht wordt. De onderzoeken uit 2013 zijn gebundeld als Bijlage 2 en het meest recente bodemonderzoek uit 2021 als Bijlage 3 bij de toelichting van het plan gevoegd.

Hieronder zijn de resultaten uit het onderzoek kort samengevat.

Beoordeling

Historisch vooronderzoek 2013

Voor de locatie Heerweg 40-42 is een historisch vooronderzoek uitgevoerd door Tritium Advies (kenmerk 1205/096/CH-01 d.d. 26 april 2013). Doel van het onderzoek was het vaststellen of in het verleden (potentieel) bodembedreigende activiteiten of calamiteiten hebben plaatsgevonden die van invloed kunnen zijn op de onderzoeksintensiteit van het verkennend bodemonderzoek.

Op grond van het vooronderzoek zijn deellocaties vastgesteld waarvan aangenomen is dat de bodem verontreinigd is geraakt. Het gaat om de verhardingslaag van puingranulaat (circa 70 m2 - deellocatie A) en het gebouw/lokalen waar brand is geweest + directe omgeving (circa 250 -300 m2 -deellocatie B). Het overige deel van de onderzoekslocatie wordt als niet-verdacht beschouwd waardoor geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is.

Op basis van het historisch vooronderzoek is geadviseerd om nader onderzoek te doen naar:

  • diffuse verontreinigingen;
  • voorkomen van asbest bodem en puingranulaat locatie A;
  • mogelijke bodemverontreiniging onder verhardingslaag;
  • grond en grondwater deellocatie B (conform strategie voor verdachte locatie).

Verkennend bodemonderzoek+ verkennend asbest onderzoek 2013

Op basis van de conclusies uit het historisch vooronderzoek is door Tritium Advies een verkennend bodemonderzoek en verkennend asbest onderzoek uitgevoerd (kenmerk 1305/D66/H B-01 d.d. 1 juli 2013). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) om te bepalen of er sprake is van bodemverontreiniging.

Bodem

Uit de analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de grond op deellocatie A en B en niet verontreinigd is met de onderzochte stoffen. De resultaten zijn in tegenspraak met de vooraf gestelde hypothese dat de betreffende deel locaties verdacht zijn. De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie.

Asbest

Tijdens de maaiveldinspectie is op het maaiveld zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal waargenomen. De bij de werkzaamheden vrijkomende grond en puin is in het veld organoleptisch (zintuiglijk) beoordeeld. Hierbij zijn geen afwijkingen waargenomen in de bodem die duiden op een mogelijke verontreiniging met asbest. Uit het verkennend asbestonderzoek op deellocatie A blijkt dat zowel de puinlaag als de onderliggende grond geen asbest bevat.

Afgraven van grond

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen. Bij toepassing van grond binnen de gemeenten Leudal, Beesel, Roermond, Maasgouw of Echt-Susteren gelden voorwaarden. Indien meer dan de vastgestelde omvang verontreinigde grond wordt ontgraven, geldt hiervoor een meldingsplicht bij het bevoegde gezag inzake de Wet bodembescherming, i.c. de Provincie Limburg. Hierop zijn uitgezonderd de situaties zoals beschreven in het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering.

Verkennend bodemonderzoek 2021

Op basis van het vooronderzoek is de planlocatie als “onverdacht” beschouwd. Er zijn geen aanwijzingen dat op de planlocatie en in de directe omgeving activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de bodem verontreinigd kan zijn geraakt.

Zintuiglijk zijn tijdens de uitvoering van de boorwerkzaamheden heterogeen verdeeld over de locatie in de bovengrond bijmengingen aangetroffen met sporen baksteen, resten beton en zwakke kolengruis bijmenging. De bijmengingen zijn aangetroffen tot maximaal 1,0 m-mv.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond een lichte verontreiniging is aangetoond met kobalt, zink en cadmium. De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt.

De aangetoonde lichte verontreiniging is in tegenspraak met de hypothese dat de planlocatie niet-verdacht is. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

Conclusie en aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten van het meest recente verkennend bodemonderzoek blijkt dat er geen beperkingen zijn ten aanzien van het huidige en voorgenomen gebruik op de planlocatie en dat daarmee de bodem als geschikt beschouwd kan worden voor de nieuwe bestemming en de afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen.

5.3 Geluid

Algemeen

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachts- maatregelen.

Onderzoek

Voor de beoogde planontwikkeling is door Tritium Advies een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuwbouw als gevolg van het omgevingslawaai (wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai). Het onderzoeksrapport is als Bijlage 4 integraal opgenomen bij de toelichting van dit plan. De resultaten uit dit onderzoek zijn hieronder verkort weergegeven.

Beoordeling

Wegverkeerslawaai

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Bosstraat en de Peijerstraat. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur weg Heerweg. Voor railverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Sittard -

Roermond.

Voor de 30 km/uur weg Heerweg geldt dat de geluidbelastingen gevolge van het wegverkeer op deze weg de richtwaarde van 48 dB op géén enkele gevel van het nieuwe woonzorggebouw overschrijdt. Bovendien kan voor 30 km/uur wegen geen hogere waarde worden verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn.

Voor de gezoneerde wegen Bosstraat en Peijerstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegende voorkeursgrenswaarde van 48 dB op géén enkele gevel van het nieuwe woonzorggebouw overschrijdt.

Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van wegverkeerslawaai niet aan de orde.

Railverkeerslawaai

Voor de spoorlijn Sittard–Roermond geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Hierdoor is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet. Wanneer de toepassing van ten minste één bezwaar kan worden aangetoond, wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Uit vooronderzoek is gebleken dat middels de realisatie van een geluidscherm tussen het spoor en het onderhavig planvoornemen een overschrijding van de voorkeursgrens- waarden ten gevolge van het spoorweglawaai op bijna alle toetspunten kan worden voorkomen door plaatsing van een geluidscherm. Voor een beperkt aantal toetspunten (2 woningen met een overschrijding van 2 dB) op de verdieping dient een hogere grenswaarde aangevraagd te worden, in combinatie met het beoogde aan te leggen scherm (hoogte, lengte en positie conform akoestisch onderzoek).

Benodigd is een akoestisch reflecterende geluidscherm met een minimale massa van 20 kg/m2, een lengte van ca. 82 meter en een hoogte van 3,0 meter evenwijdig aan het spoor zoals in het akoestisch onderzoek gemodelleerd en als uitgangspunt opgenomen. Het geluidscherm valt volledig binnen het kadastraal perceel 5241, sectie K van de kadastrale gemeente Echt en wordt buiten de geldende vrijwaringszone langs het spoor gerealiseerd.

Naast de akoestisch gunstige effecten van het geluidscherm worden tevens voordelen gehaald in het kader van externe veiligheid bij plaatsing van een geluidscherm. Met de juiste maatregelen (in het akoestisch onderzoek niet nader beschouwd) kan het geluidscherm een barrière vormen tussen het spoor en het woonzorggebouw.

Het oprichten van een geluidscherm op kortere afstand tot het spoor roept bezwaren op (aangezien gronden niet in eigendom zijn van ontwikkelende partij en/of gemeente). Zonder instemming en medewerking van de grondeigenaar is de realisatie van het geluidscherm onmogelijk. Daarnaast kan een korte afstand overwegende bezwaren ontmoeten van verkeers- en/of vervoerskundige aard en moet het scherm aan extra eisen voldoen wat bezwaren van financiële aard met zich meebrengt. Het oprichten van een hoger en langer scherm roept overwegende bezwaren op van stedenbouwkundige en financiële aard.

Geluidbeleid gemeente

De gemeente Echt-Susteren beschikt niet over een eigen geluidbeleid. Desondanks dient bij de realisatie van de woningen alsnog te worden gestreefd naar een goed akoestisch woon- en leefklimaat. In dat kader wordt geadviseerd dat iedere woning beschikt over een geluidluwe gevel en dat in iedere woning een te openen raam is voorzien in de geluidluwe gevel. Om ervoor te zorgen dat de woningen beschikken over een geluidluwe gevel dienen gebouw gebonden maatregelen te worden toegepast. Wanneer de realisatie van het geluidscherm niet mogelijk blijkt te zijn wordt geadviseerd om deze maatregelen in beschouwing te nemen.

Aangezien voor de wooneenheden in het woonzorggebouw sprake is van een procedure hogere waarde is een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels noodzakelijk. Er dient een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de geluidgevoelige ruimten die grenzen aan de representatieve gevels gewaarborgd te worden, door het treffen van maatregelen om te voldoen aan de norm van 33 dB die geldt voor het binnen niveau. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Industrielawaai

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen die tot geluidhinder leiden op het plangebied. Het aspect industrielawaai hoeft niet nader beschouwd te worden.

Inrichtingslawaai

Wel is er sprake van een in de directe nabijheid gelegen bedrijvencentrum aan de Bosstraat. Bij het inzichtelijk maken van het omgevingslawaai op het beoogde woonzorggebouw is met het inrichtingslawaai van dit bedrijvencentrum aan de Bosstraat rekening gehouden in een uitgevoerd integraal onderzoek ten aanzien van het omgevingslawaai. Zie hiervoor paragraaf tevens 5.5 met betrekking tot het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' en de betreffende onderzoeksrapportage in Bijlage 4.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek, wordt gesteld dat ter plaatse van de geplande wooneenheden in het woonzorggebouw na realisatie van de ontwikkeling een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is ten aanzien van het aspect inrichtingenlawaai en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Luchtvaartverkeerslawaai

De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. De Wet luchtvaart regelt onder andere dat grenswaarden moeten worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De nadere regelgeving over de geluidsbelasting staat in het Besluit militaire luchthavens. De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (art. 1 Besluit militaire luchthavens jo artikel 1.1 Bouwbesluit 2012) en voor standplaatsen en ligplaatsen.

De ligging van de Ke contouren is opgenomen in een luchthavenbesluit. Binnen de 35 Ke contour zijn geen geluidsgevoelige objecten (woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen en ligplaatsen) toegestaan.

Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van een vliegveld met een belemmerende geluidzone voor woningbouw. Het aspect luchtvaartverkeerslawaai hoeft niet nader beschouwd te worden.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken wordt geconcludeerd dat er ten aanzien van het aspect geluid (wegverkeers-, railverkeers-, inrichtingen-, industrie- en luchtvaartverkeerslawaai) er geen bezwaren bestaan om onderhavige ontwikkeling te realiseren.

Voor wat betreft het railverkeerslawaai is er sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De maximale ontheffingswaarde echter niet overschreden. Door een ontheffing hogere grenswaarde kan voldaan worden aan de Wet geluidhinder.

Dit betekent dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan een ontwerpbesluit hogere grenswaarde ter visie zal moeten worden gelegd danwel gelijktijdig met een aanvraag omgevingsvergunning de procedure voor een besluit hogere grenswaarde(n) zal worden opgestart.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluidkwaliteit geen belemmering hoeft te vormen voor de beoogde ontwikkeling met in achtneming van de te volgen hogere waarden procedure en de te nemen gevelmaatregelen ten behoeve van de realisatie van de wooneenheden in het woonzorggebouw.

5.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het beleid en normstelling voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

AMvB - "niet in betekenende mate"(nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 ( = 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

De reden hiervoor is dat er in het NSL voldoende maatregelen zijn opgenomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren. Projecten die wel “in betekende mate” (ibm) bijdragen zijn vaak al opgenomen in het NSL. Het NSL is er op gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daartoe is een pakket aan maatregelen opgenomen in het NSL, zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatie specifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd.

Als een project ibm is en niet is opgenomen in het NSL, kan projectsaldering worden toegepast. Dit is uitgewerkt in de ministeriële regeling “projectsaldering luchtkwaliteit 2007”. Dit betekent dat bij het project zogenoemde 'onlosmakelijke maatregelen' worden genomen die de luchtkwaliteit verbeteren/niet verslechteren, of projectsaldering wordt toegepast. Saldering dient dan plaats te vinden in een gebied dat een functionele of geografische relatie heeft met het plangebied.

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied worden 9 wooneenheden in een woonzorggebouw gerealiseerd. Een dergelijke separate projectontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de hierboven vrijgestelde situaties. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Rijksweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden liggen en onder maximaal toelaatbaar aantal overschrijdingsdagen PM10. Bij rekenpunt 63629 bedraagt de uitstoot voor NO2 (17,044), PM10 (18,056) en PM2,5 (11,377). Hierdoor is er ter plaatste van het projectgebied sprake van een aanvaardbaar verblijf- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0024.png"

Afbeelding 4.6: bijdrage NO2 op Luikerweg ter hoogte van plangebied (bron: nsl-monitoring)

NIBM tool

De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling is vanuit een worst-case benadering bepaald op 19 motorvoertuigen mvt/etmaal en maximaal 0,1% voor vrachtverkeer (bevoorrading met licht vrachtverkeer - 2 x daags).

Uit de berekeningen (NIBM-tool) met realisatiejaar 2023 blijkt dat de bijdrage NO2 0,01 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,00 µg/m³. Daarmee is aangetoond dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bij draagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. Hieronder (afbeelding 4.7) is de berekening in de NIBM-tool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0025.png"

Afbeelding 4.7: bijdrage verkeer NIBM-tool (realisatiejaar 2023)

Conclusie

Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteits- eisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.4.1 Luchtkwaliteit - gezondheid - veehouderijen

Een veehouderij in de omgeving van een woning kan effecten hebben op de gezondheid. In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen en geitenhouderijen gelegen.

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen omtrent het aspect lucht in relatie tot gezondheid.

5.5 Bedrijven En Milieuzonering

Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Milieuzonering

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

Bij het afwijken van een bestemming moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening gemotiveerd worden of bij realisatie van het gewenste gebruik voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat.

In het kader van de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met de zogenaamde omgekeerde werking. Hierbij moet o.a. beoordeeld worden of ter plaatse van het voorgenomen plan sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de gevraagde ontwikkeling geen nadelige gevolgen oplevert voor de in de nabijheid gelegen bedrijven. Op grond van vaste jurisprudentie geldt dat het vigerend bouwvlak bestaand recht betreft waarbinnen toekomstige uitbreidingsplannen kunnen worden gerealiseerd, mits wordt voldaan aan de hiertoe geldende wet- en regelgeving.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten bovendien als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Omgevingstype

In de VNG-brochure worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied). De indicatieve afstanden zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag de indicatieve afstand worden gecorrigeerd en kan de afstand met één trede worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een matige of sterke functiemenging waarbij naast woningen andere functies voorkomen, zoals bedrijven.

De directe omgeving van het plangebied kan gezien de ligging in de nabijheid van bedrijfspercelen en een spoorlijn die tot geluidhinder leiden op het plangebied, getypeerd worden met het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Beoordeling

Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering zijn zowel de op dit moment in het plangebied en omgeving aanwezige functies als de planologisch mogelijk gemaakte functies beschouwd.

Geconstateerd is dat het plangebied niet is gelegen in geurcontouren van veehouderijen die op basis van de Wet geurhinder en veehouderij gelden en eveneens niet is gelegen binnen een 50 dB(A) contour die op basis van de Wet geluidhinder rondom gezoneerde bedrijventerreinen is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0026.png"

Afbeelding 4.8: situering bedrijfsverzamelgebouwen Bosstraat t.o.v. planlocatie (bron: Rho viewer)

Bosstraat

Aan de Bosstraat zijn bedrijfsverzamelgebouwen aanwezig. De bedrijven betreffen milieucategorie-1 en milieucategorie-2 bedrijven. Deze bedrijven hebben een richtafstand van 0 tot 10 meter uitgaande van het omgevingstype 'gemengd'.

Het maatgevende aspect betreft hierbij geluid. De overige aspecten zijn niet van toepassing. De kleinste afstand tussen de terreingrens van de inrichting en het nieuw te realiseren woongebouw bedraagt circa 3 meter.

Uitgegaan kan worden van uitsluitend inpandige werkzaamheden, welke voor de omgeving geen relevante geluiduitstraling veroorzaken. Er dient rekening te worden gehouden met verkeersbewegingen op het terrein met personen- en bestelauto’s en incidenteel een vrachtwagen. Met betrekking tot de indirecte hinder kan gesteld worden dat de voertuigbewegingen van en naar de beschouwde inrichtingen via de Bosstraat voeren. Daarbij wordt het beoogde bouwplan niet gepasseerd. Van relevante indirecte hinder is dan ook geen sprake.

Onderzoek industrielawaai - 6 augustus 2013

In het verleden is door Tritium onderzoek verricht of er sprake zal zijn van een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat en dus van een goede ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect industrielawaai ten aanzien van de realisatie van de drie naastliggende woonzorggebouwen (ontwikkeling fase 1) mede vanwege de ligging ten opzichte van de bedrijfsverzamelgebouwen aan de Bosstraat. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.

Voor het bepalen hiervan is daarbij aansluiting gezocht bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (1998) en de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Volgens voornoemde handreiking worden bij het vaststellen van grenswaarden een drietal elementen onderscheiden:

  • de richtwaarden die afhankelijk zijn van de aard van de woonomgeving en het activiteitenniveau;
  • de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde waarboven in het algemeen in toenemende mate hinder zal optreden;
  • de ontheffingen van bovengenoemde waarden op grond van een bestuurlijk afwegingsproces.

Uit de resultaten van dit onderzoek is toen gebleken dat er geen sprake is van inperking van de bedrijven, noch van een onvoldoende woon-, leefklimaat ten aanzien van de te realiseren woonzorggebouwen. De resultaten uit dit onderzoek zijn valide en bruikbaar ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan (realisatie van een naastliggend woonzorggebouw in fase 2).

Geconcludeerd is toen dat voldaan wordt aan de geluidsvoorschriften uit het activiteitenbesluit en dat derhalve sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. In het onderzoek wordt er van uitgegaan dat op de zuidelijke en (zuid)westelijke grens van het plangebied een erfafscheiding (tuinscherm) wordt gerealiseerd met een hoogte van 2 meter boven maaiveld en een massa van tenminste 10 kg/m2 dat dienst doet als geluidsscherm.

Onderzoek industrielawaai - oktober 2021

Ten behoeve van de realisatie van een woonzorggebouw in fase 2 is gezien de ligging van het geplande en te realiseren woongebouw (fase 2) in de directe nabijheid van het bedrijvencentrum aan de Bosstraat onderzoek uitgevoerd ten aanzien van het aspect industrielawaai. Dit onderzoek met invoergegevens en resultaten is integraal als Bijlage 5 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.

Uit de rekenresultaten van de geluidbelasting ten gevolge van bedrijvencentrum Bosstraat blijkt, dat de grenswaarde van 50 dB(A) niet wordt overschreden. Derhalve is een hogere grenswaarde ten gevolge van industrielawaai niet aan de orde.

Conclusie

Naast de ruimtelijke ordeningsaspecten is verder het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim/Wm/Bor) van toepassing. In dit besluit zijn voorschriften opgenomen waaraan de bedrijven zich dienen te houden om schade, gevaar of hinder naar de omgeving te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. Op basis van bovenstaande constatering kan worden gesteld dat in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van bedrijvigheid welke een mogelijke belemmering vormt voor het initiatief.

Daarnaast levert het initiatief ook geen belemmering op voor omliggende bedrijven en woonfuncties. Bezien vanuit het oogpunt van 'inwaartse milieuzonering' komt er in de nabijheid van de planlocatie geen bedrijvigheid voor welke een mogelijke belemmering vormt voor de voorgestane planontwikkeling. Bovendien levert de planontwikkeling, vanuit het oogpunt van 'uitwaartse zonering, ook geen belemmering op voor omliggende bedrijven.

Dit betekent dat er vanuit de aspecten milieuzonering en hinderlijke bedrijvigheid geen belemmeringen zijn voor onderhavige planontwikkeling er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is en er derhalve sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5.6 Externe Veiligheid

Algemeen

In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

Regelgeving

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar, dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit, dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR. Wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb moet zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Uitwerking

Wanneer er sprake is van een situatie waarin externe veiligheid een rol speelt en waarin de overheid als bevoegd gezag een beslissing dient te nemen, moet beoordeeld worden of de situatie niet in strijd is met de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en dient het groepsrisico te worden verantwoord. De 'verantwoording van groepsrisico' is ingevoerd met de inwerkingtreding van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Kort gezegd komt het er op neer dat het bevoegd gezag verantwoording aflegt over het groepsrisico en de maatregelen die getroffen zijn om dat risico zoveel mogelijk te beperken. Dit onderzoek beschrijft derhalve vanuit de risicobronnen de consequenties voor het bestemmingsplan.

Persoonsgebonden risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6 per jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6 per jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt in bepaalde gevallen een verantwoordingsplicht.

Zelfredzaamheid en beheersbaarheid

De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Functie-indeling, infrastructuur, bebouwing, communicatie en alarmering kan op verschillende manieren op zelfredzaamheid inspelen. Zoals door het toepassen van luchtdichte afsluiting in de gebouwen, zodat mensen bij het vrijkomen van een toxische wolk veilig binnen kunnen blijven. Of het wegenplan zodanig inrichten dat de mensen van de risicobron weg kunnen vluchten.

Met maatregelen en voorzieningen op het gebied van beheersbaarheid kan escalatie van een incident worden voorkomen. Hierdoor wordt het groepsrisico in positieve zin beïnvloedt, neemt de zelfredzaamheid van personen toe en zal het rest effect ook lager uit kunnen vallen. Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en daarmee verdere escalatie van een incident kunnen voorkomen.

Beoordeling

Op basis van de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) en ev-signaleringskaart (zie afbeelding 4.9) is in en/of directe nabijheid van het plangebied geen inrichting en/of transportleiding voor gevaarlijke stoffen aanwezig met een plaatsgebonden risico-contour danwel een invloedsgebied waar mee rekening gehouden dient te worden.

In de directe omgeving van het plangebied vindt bovendien geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de weg of het water.

Wel is er sprake van een spoorlijn waar vervoer van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. Het betreft de spoorverbinding Roermond-Sittard die als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is opgenomen in het Basisnet.

Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontouren PR 10-6 van deze route (ter hoogte van plangebied gesitueerd op 1 meter) en ook niet binnen het plasbrandaandachtsgebied. Het nieuw te bouwen woonzorggebouw komt te liggen op circa 75 meter van de spoorlijn Roermond-Sittard en komt daarmee te liggen binnen het risicogebied, de zogenaamde· 100% letaliteitszone van het spoor. Dat betekent dat 100% van de aanwezige personen in de buitenlucht komen te overlijden bij een incident op het spoor -ter hoogte van het plangebied- waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen.

Op grond van de Beleidsvisie Externe Veiligheid Echt-Susteren heeft de gemeente de ontwikkeling van functies voor beperkt zelfredzame personen in de 100% letaliteitszone als onwenselijk betiteld. Uitgangspunt hiervoor is dat dit leidt tot veel aanwezigen met een lage zelfredzaamheid.

Uit de beleidsvisie blijkt dat de hoogte van het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt, overwegend zelfs lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Als gevolg van de uitbreiding van het zorgcomplex zal de hoogte van het groepsrisico naar verwachting niet in betekenende mate toenemen en zeker niet leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, dient binnen de planlocatie rekening te worden gehouden met de verschillende scenario's.

Toxisch scenario

Toxische vloeistoffen en gassen kunnen vrijkomen als de tankwagon of -container met toxische stoffen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas of een wolk. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven.

BLEVE-scenario

BLEVE is een afkorting voor "Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion" (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie). Er bestaat een koude en een warme BLEVE. Bij een koude BLEVE explodeert de tank meteen. Bij een warme BLEVE explodeert de tank als gevolg van een brandhaard. Bij een toxisch scenario is het beste advies om binnen te schuilen, waarbij ramen, deuren en ventilatiesysteem gesloten is. Bij een BLEVE scenario dient gevlucht te worden zo ver als mogelijk van de risicobron af.

Veiligheidsregio

Voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio.

In overleg met de Veiligheidsregio is onderzocht welke maatregelen aan de orde zijn om uw ontwikkeling mogelijk te maken. Om toch medewerking aan het verzoek te kunnen verlenen, dient een gelijkwaardig veiligheidsniveau behaald te worden als beoogd in de beleidsvisie.

De grootste winst ten aanzien van het verlagen van het risico is te behalen door de ruimtelijke scheiding zo groot als mogelijk te maken. Aangezien het een uitbreiding van een bestaande locatie betreft, is dit hier geen optie, aangezien de locatie vast ligt. Om de veiligheid echter toch significant te vergroten, zijn aanvullende bouwkundige, installatie- technische en organisatorische maatregelen noodzakelijk. Onderstaand worden deze samengevat:

  • het gehele complex voorzien van centraal afsluitbaar ventilatiesysteem;
  • het beperken van het glasoppervlak aan risicozijde (spoorzijde);
  • beglazing scherfwerend uitvoeren (klasse P2A conform EN356), zodat indien het glas breekt het wel in het kozijn blijft zitten;
  • onbrandbare gevels aan spoorzijde (brandvoorplantingsklasse 2 conform NEN6065);
  • opnemen van de relevante scenario's in het calamiteitenplan en hierop de ontruimingsoefeningen aanpassen

Ten aanzien van het bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van het plangebied is gebleken dat er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn (er is een ondergrondse brandkraan gerealiseerd) en het plangebied is via twee afzonderlijke routes bereikbaar.

Conclusie

Het voornemen is de uitbreiding van een bestaand zorgcomplex door de realisatie vaan een aanhakend nieuw woonzorggebouw met 9 wooneenheden, gelegen op circa 75 meter van een spoorlijn voor transport van gevaarlijke stoffen. Op grond van de beleidsvisie is het realiseren van een extra kwetsbaar object, waar een zorgcomplex onder valt, niet toegestaan binnen 75 meter van een spoorlijn waar transport van gevaarlijke stoffen over plaats vindt. Om toch medewerking te kunnen verlenen, zijn aanvullende bouwkundige, installatietechnische en organisatorische maatregelen noodzakelijk, zodat een gelijk- waardig veiligheidsniveau behaald kan worden als beoogd door de beleidsvisie.

De voornoemde maatregelen worden in het ontwerptraject van de gebouwen mee- genomen en voorgelegd ter beoordeling, waarmee de uitvoerbaarheid van de planontwikkeling wordt gewaarborgd.

Hoofdstuk 6 Juridische Regeling

Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, gebruik gemaakt van de bestemmingsplan- systematiek binnen de gemeente Echt-Susteren.

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de bestemmingsplansystematiek van de gemeente Echt-Susteren, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de gemeente is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:

  • een verbeelding (een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer), die samenhang met de planregels dient te worden gelezen;
  • regels; deze regels zijn in de SVBP2012 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en slotbepaling).

Verbeelding

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.

Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemming(en) en de regels. De verbeelding is opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2012 en is getekend op schaal 1:1000.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BPHeerweg4042-VG01_0027.png"

Afbeelding 7.1: verbeelding behorende bij het bestemmingsplan

Toelichting

Een bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting, waarin een onderbouwing is opgenomen van de gemaakte beleidskeuzen inzake het bestemmingsplan. De toelichting betreft een niet-juridisch bindend deel uit van het bestemmingsplan.

Regels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken.

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe mag worden gebouwd. Ook eventuele dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

6.1 Artikelsgewijze Toelichting Regels

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

6.1.1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Bouwperceel

In feite is het bouwperceel het stuk grond, dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde bebouwing. Meten dient beperkt te zijn tot de bestemming waarvoor de regeling geldt.

Het begrip 'bouwperceel' kan nodig zijn om het toelaatbare bebouwingsareaal rechtvaardig per vestiging, per bedrijf, per beheerseenheid of per wooneenheid etc. te verdelen. Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming kan in bepaalde gevallen meerdere bouwpercelen omvatten. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij huurcomplexen die als eengezinswoningen in een rij gerealiseerd zijn. In dit geval moet aan het begrip perceel en andere betekenis worden toegekend dan normaal in het eigendomsrecht geldt.

Voorgevelrooilijn

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, regelt een groot aantal omgevingsvergunningsvrije bouwwerken. Om te bepalen of een bepaald bouwwerk vergunningsvrij is, wordt in een aantal gevallen gebruik gemaakt van het begrip voorgevelrooilijn. De wet voorziet echter niet in een begripsbepaling, maar verwijst hierbij onder andere naar het bestemmingsplan. Daarom is het begrip voorgevelrooilijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan maakt gebruik van bouwvlakken, waarbinnen de hoofdbebouwing met bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mag worden. De voorgevelrooilijn wordt gevormd door de grens van het bouwvlak die is gericht naar het openbaar gebied (bijvoorbeeld een weg of groenvoorziening) en het verlengde van die grens. Bij een hoekperceel wordt ook de zijdelingse bouwgrens die naar het openbaar gebied is gericht en het verlengde daarvan gezien als voorgevelrooilijn.

Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Goothoogte en bouwhoogte van een gebouw

Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In dit bestemmingsplan is de maximale bouwhoogte voor het hoofdgebouw opgenomen op de verbeelding.

Voor de bijbehorende bouwwerken is de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen in de planregels.

De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Tevens is voorzien in specifieke gebruiksregels en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

6.1.2 Bestemmingen

In dit bestemmingsplan wordt de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 Groen

Het plangebied bevat een strook grond waarop de bestemming 'Groen' rust. Dit plandeel is opgenomen omdat ten behoeve van het kunnen gebruiken van de wooneenheden met zorg een geluidscherm dient te worden opgericht in deze groenzone. In de planregels binnen de bestemming is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter waarborging van een verantwoord woon- en verblijfsklimaat in het woonzorggebouw. Het gebruik van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in artikel 4.1 onder a is binnen de geluidszone van de spoorlijn Sittard - Roermond alleen toegestaan als de noodzakelijke geluidoverdrachtbeperkende voorziening, zijnde een geluidscherm ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm', met een hoogte van 3 meter, is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

De bestemming 'Groen' is daarnaast bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, uitritten ten behoeve van aangrenzende functies, speelvoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, kortdurende activiteiten en evenementen, zoals een weekmarkt, rommelmarkt, antiekmarkt, braderieën en een kermis, waterlopen en waterpartijen en boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

Artikel 4 Wonen

Deze bestemming geldt voor het beoogde woongebouw met woonzorg woningen/wooneenheden in het plangebied met bijbehorende zij- en achtertuinen, erven, verhardingen, groenvoorzieningen, wegen en paden, voorzieningen van algemeen nut, waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder mede begrepen (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen. In het woongebouw zijn uitsluitend toegestaan woonzorgeenheden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen met zorg'.

Hoofdgebouwen

De hoofdbebouwing dient gebouwd te worden binnen het bouwvlak, met maximaal 1 hoofdgebouw. Daarnaast is de maatvoering (bouwhoogte) vastgelegd. Ook het maximum aantal woonzorgeenheden (maximaal 9) binnen het woongebouw is vastgelegd.

Ter plaatse van de aanduiding 's specifieke vorm van wonen - wonen met zorg' is zorg gerelateerde dienstverlening toegestaan bij het wonen. Het gaat hierbij om een functionele dienstverlening van zorg, waarbij er sprake is en blijft van (nagenoeg) wonen. Dit wordt bereikt , doordat:

  • de dagbesteding of het werk buitenshuis plaatsvindt;
  • er geen sprake is van 24-uur zorg of therapie;
  • er geen sprake is van verplichte aan de bewoning gekoppelde zorg;
  • de begeleiding is gericht op de dagelijkse bezigheden van de bewoners;
  • de begeleiding er niet op is gericht om bewoners te leren later zelfstandig te gaan wonen.

Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bijbehorende bouwwerken, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bestemmingsvlak worden gerealiseerd, met dien verstande dat wanneer het een garage betreft, de afstand van de garage tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 5,00 meter bedraagt.

De gezamenlijke oppervlakte van de, al dan niet met vergunning gebouwde, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt per bouwperceel maximaal 150 m², met dien verstande dat:

    1. 1. het achter de achtergevelrooilijn aanwezige erf voor maximaal 50% mag worden bebouwd, waarbij de oppervlakte van speeltoestellen, vlaggenmasten en zwembaden buiten beschouwing wordt gelaten;
    2. 2. de goothoogte maximaal 3,30 meter bedraagt;
    3. 3. de bouwhoogte maximaal 6,00 meter bedraagt;
    4. 4. de uiterste afstand van de voorgevel van bijbehorende bouwwerken tot de achtergevel van de woning maximaal 40,00 meter bedraagt.

In het bestemmingsartikel zijn twee afwijkingsbepalingen opgenomen. Het betreft een regeling voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken en overkappingen voor de voorgevelrooilijn.

Het gebruiken van bijbehorende bouwwerken voor permanente of tijdelijke bewoning van is niet toegestaan. Evenals bewoning als afhankelijke woonruimte (inwoning) en arbeidshuisvesting.

In de planregels behorende bijde bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter waarborging van een verantwoord woon- en verblijfsklimaat in het woonzorggebouw bezien vanuit het aspect externe veiligheid vanwege het spoor (vervoer van gevaarlijke stoffen). In de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van bouwwerken (woningen binnen de bestemming) alleen is toegestaan, indien deze zijn uitgerust en in stand gehouden worden, met bouwkundige en installatietechnische maatregelen ter waarborging van een verantwoord woon- en verblijfsklimaat, te weten:

  • een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem;
  • scherfwerende beglazing (klasse P2A conform EN356);
  • onbrandbare gevels aan de spoorzijde (brandvoorplantingsklasse 2 conform NEN6065);

danwel vergelijkbare maatregelen ter beoordeling en goedkeuring van het bevoegd gezag.

In de planregels behorende bij de bestemming is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter waarborging van een verantwoord woon- en verblijfsklimaat in het woonzorggebouw bezien vanuit het aspect Wet geluidhinder (geluid vanweg het spoor).

In de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat het gebruikenen het (doen) laten gebruiken van de aanwezige bouwwerken voor woonzorg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen met zorg' aleen is toegestaan als er een dove gevel in het bouwwerk is aangebracht en in stand wordt gehouden, zoals bedoeld in artikel 1b, lid 4, sub a van de Wet geluidhinder.

6.1.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het parkeren en laden en lossen In dit artikel is een regeling ten aanzien van parkeren en laden en lossen op het perceel opgenomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw. Er dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Van toepassing zijn de gemeentelijke normen zoals opgenomen in het parkeerbeleid van gemeente.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

Seksinrichtingen worden middels een algemene gebruiksregel uitgesloten, zodat bijvoorbeeld een prostitutiebedrijf niet mag voorkomen. Voor het begrip seksinrichting wordt verwezen naar de omschrijving onder artikel 1. daarnaast is als strijdig gebruik aangemerkt:

  • het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, die bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

Er is een bepaling opgenomen ten aanzien van het waarborgen van de functie van de Roerdalslenk alsmede een bepaling ten aanzien van de vrijwaringszone behorende bij de spoorlijn.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.

Op deze algemene afwijkingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor het oprichten onder meer van gebouwtjes ten dienste van het verkeer of openbaar nut, voor antennes en zendmasten en voor bepaalde bouwwerken op of direct nabij de openbare weg.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor de in het plan aangegeven bestemmingsgrens, alsmede van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is.

Artikel 11 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure opgenomen die gevolgd moet worden bij het stellen van nadere eisen, het toepassen van de afwijkingsregeling alsmede de wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 12 Overige regels

In deze bepaling is opgenomen dat een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een activiteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning is vereist wordt gelijkgesteld met een zodanige omgevingsvergunning.

6.1.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 14 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving wordt daarbij gedefinieerd als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".

Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan.

Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.

Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.

Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risicoanalyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.
  2. 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet een ieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  3. 3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.

Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc..

Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan.

Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.

Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een realisatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst.

Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.3.1 Burgerparticipatie

7.3.2 Overleg volgens artikel 3.1.1 Bro

In artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is aangegeven dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg dient te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschap en diensten van de provincie en het Rijk in zoverre belangen van deze overheden in het geding zijn. Vanwege hun belang bij onderhavig bestemmingsplan is dit plan ter vooroverleg toegestuurd aan het waterschap, de omgevingsdienst en de provincie Limburg.

Zowel de provincie Limburg (21 augustus 2021) als het waterschap Limburg (13 augustus 2021) hebben per email aangegeven dat het plan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen c.q. waterschapsbelangen, en beide hebben aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

De omgevingsdienst en de Veiligheidsregio hebben het plan ook beoordeeld. De Veiligheidsregio heeft aangegeven dat om het plan mogelijk te maken (uitbreiding van het woonzorg complex) in de nabijheid van een risicobron (spoor met transport gevaarlijke stoffen) er een gelijkwaardig veiligheidsniveau behaald dient te worden door middel van bouwkundige, installatietechnische en organisatorische maatregelen. Hiermee ontstaat als het ware voldoende ruimtelijke scheiding tussen bron en (bijzonder) kwetsbaar object, zodat er geen sprake is van een situering binnen de 100% letaalzone van een risicobron. Deze voorgestelde maatregelen zijn in de ruimtelijke onderbouwing van het plan opgenomen.

7.3.3 Procedure

Bijlage 1 Stikstofberekening Gebruiksfase

Bijlage 1 Stikstofberekening gebruiksfase

Bijlage 2 Bodemonderzoeken 2013 Heerweg 40-42

Bijlage 2 Bodemonderzoeken 2013 Heerweg 40-42

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek 2021

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek 2021

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Omgevingslawaai

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek omgevingslawaai

Bijlage 5 Briefrapport Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 5 Briefrapport onderzoek industrielawaai

Bijlage 6 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 6 Verslag omgevingsdialoog