Ruimte-voor-Ruimte woning Loo ong. Nistelrode
Bestemmingsplan - Gemeente Bernheze
Vastgesteld op 04-02-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan ´Ruimte-voor-Ruimte woning Loo ong. Nistelrode´ van de gemeente Bernheze;
1.2 bestemmingsplan:de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GMLbestand NL.IMRO.1721.BPLooong-vg01 met de bijbehorende regels;
1.3 aan huis gebonden beroep:een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanduiding:een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bestemmingsgrens:de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestemmingsvlak:een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bijbehorend bouwwerk:uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.10 bouwen:het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.11 bouwgrens:de grens van een bouwvlak;
1.12 bouwvlak:een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.13 bouwwerk:elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.14 gebouw:elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.15 hoofdgebouw:een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.16 nevenactiviteit:een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel. De nevengeschiktheid volgt in dit kader uit de afhankelijkheid van de hoofdfunctie;
1.17 ondergeschikte activiteit:een activiteit waarvan het ruimtegebruik, de aard, de uitstraling en de inkomensverwerving kleiner zijn dan de hoofdactiviteit ter plaatse;
1.18 peil:- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20 cm;
- in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met 2 cm per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten)
- deze bepaling geldt niet voor bouwwerken geen gebouw zijnde; hiervoor wordt de hoogte gemeten vanaf het aansluitende maaiveld
de kadastrale grens van een perceel;
1.20 voorgevelrooilijn:de virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van een woning of hoofdgebouw en het bouwvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt;
1.21 woning:een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrenstussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerkvanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.1.3 de dakhellinglangs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.1.4 de goothoogte van een bouwwerkvanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.1.5 de horizontale diepte van een gebouwde diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.1.6 de inhoud van een bouwwerktussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerktussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.1.8 de oppervlakte van een overkappingtussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.2 ondergeschikte bouwonderdelen Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 meten Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.
2.4 afstemming peil Bij de afstemming met het peil, zoals omschreven in artikel 1.19, wordt bij nieuwe gebouwen de bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer aangehouden.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Leefgebied Struweelvogels
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Leefgebied struweelvogels' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- behoud, herstel en ontwikkeling van het aanwezige besloten of halfopen landschap met een kleinschalige percelering, houtwallen, ruige perceelsranden en slootkanten;
- het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden;
- instandhouding van de typerende geologie/ geomorfologie;
- agrarisch grondgebruik;
- een burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – ruimte voor ruimte’ op de verbeelding;
- het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel';
- recreatieontwikkeling ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - recreatieontwikkelingsgebied';
- ontwikkeling van een aantrekkelijk en gevarieerd woon- en werkklimaat ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - woonwerkontwikkelingsgebied';
- water en waterhuishoudkundige doeleinden;
- groenvoorzieningen;
- extensieve dagrecreatie;
- doeleinden van openbaar nut;
één en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden en sloten.
3.2 Bouwregels Op de voor 'Agrarisch met waarden - Leefgebied struweelvogels' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden:
3.2.1 Algemeen- hoofdgebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het bouwvlak;
- in een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - ruimte voor ruimte' is maximaal één vrijstaande woning toegestaan;
- het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:
- de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
- er maximaal 100 m² van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
- geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten.
- inrichtingen ex. artikel 2.4 IVbM zijn niet toegestaan;
- de oprichting van windturbines is niet toegestaan;
- buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - ruimte voor ruimte' toegestaan:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en
- (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken.
Voor het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - ruimte voor ruimte' op de verbeelding gelden de volgende eisen:
- woningen, inclusief bijbehorende bouwwerken
inhoud hoofdgebouw | maximaal 1.000 m3 (inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken) |
goothoogte hoofdgebouw | maximaal 4 meter |
bouwhoogte hoofdgebouw | maximaal 10 meter |
afstand bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de voorgevellijn | minimaal 2 meter |
afstand bijbehorende bouwwerken tot zijdelingse perceelsgrens | minimaal 3 meter |
gezamenlijke oppervlakte vrijstaande bijbehorende bouwwerken | maximaal 100 m2 |
goothoogte bijbehorende bouwwerken | maximaal 3 meter |
bouwhoogte bijbehorende bouwwerken | maximaal 6 meter |
dakvorm | bijbehorende bouwwerken mogen worden voorzien van zowel een plat dak als van een dak met kapvorm |
afstand woning tot de vrijstaande bijbehorende bouwwerken | minimaal 3 meter en maximaal 20 meter |
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde
bouwhoogte | gezamenlijke oppervlakte | aantal | |
erfafscheidingen | maximaal 2 meter, voor de voorgevellijn maximaal 1 meter | ||
carport/overkapping | maximaal 3 meter | maximaal 30 m2 | maximaal 2 |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | maximaal 3 meter |
- ondergrondse bouwwerken tot een bouwdiepte van maximaal 3 meter zijn toegestaan daar waar bovengronds gebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd.
- per bestemmingsvlak is één rijbak t.b.v. hobbymatig gebruik toegestaan onder de voorwaarden dat:
- de rijbak een maximale oppervlakte van 800 m² heeft;
- de rijbak uitsluitend is toegestaan achter de voorgevelrooilijn, aansluitend op dan wel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm agrarisch met waarden - ruimte voor ruimte';
- de hoogte van de omheining maximaal 1,5 meter mag bedragen;
- lichtmasten niet zijn toegestaan;
- de afstand tot de woningen op de omliggende percelen minimaal 25 meter bedraagt;
- de rijbak landschappelijk wordt ingepast.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- het woonmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden beperkt;
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
- het bepaalde in 3.2 voor een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
- dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
- hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
- het bepaalde in 3.2.1 voor het oprichten van schuilgelegenheden buiten het op de verbeelding opgenomen bouwvlak ten behoeve van het hobbymatig houden van vee tot een maximum van 15 m² en een maximale hoogte van 2,5 meter en minimaal twee zijden open, onder de voorwaarden dat:
- het desbetreffende perceel een aaneengesloten oppervlakte heeft van tenminste 2.500 m²;
- er geen onevenredige aantasting van de open structuur van de omgeving is.
Een in 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
- de waterhuishoudkundige situatie.
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wabo, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 3.1, meer in het bijzonder:
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders of permanente bewoning;
- het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats;
- het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel behoudens detailhandel als bedoeld in 3.2.1 onder c sub 3;
- het gebruik van de gebouwen voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders;
- het gebruik van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van zelfstandige bewoning;
- het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5 onder e en toestaan dat bijbehorende bouwwerken tot een maximum oppervlak van 100 m² gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
- een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
- de zorgbehoefte is aangetoond door een van gemeenteweg erkende instelling;
- belangen van derden (natuur, veiligheid en milieu) niet worden geschaad;
- parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
- er geen zelfstandige woonruimte ontstaat
- er een privaatrechtelijke overeenkomst (met boetebedingen) is afgesloten om controle en beëindiging van het tijdelijke gebruik als woonruimte veilig te stellen;
De omgevingsvergunning wordt ingetrokken en het tijdelijke gebruik als woonruimte wordt beëindigd als, en zodra de noodzaak inzake mantelzorg komt te vervallen
3.6.2 Aanvullend afwegingskader
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 en recreatieve nevenactiviteiten zoals bed & breakfast, theeschenkerij etc. toestaan bij een woning onder de voorwaarden dat:
- deze nevenactiviteit is in de woning en de daarbij behorende aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan;
- de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
- bed&breakfast vindt uitsluitend plaats in bestaande gebouwen, er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de bed&breakfast plaats;
- de gebruiksoppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m²;
- ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn 5 kamers en in totaal maximaal 10 (éénpersoons)bedden toegestaan;
- geen onevenredige (extra) hinder of belemmeringen wordt veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
- permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
- het kampeerterrein qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
- geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
- parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden.
Een onder 3.6.1 en 3.6.2 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
- de waterhuishoudkundige situatie.
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het afgraven;
- het ophogen;
- het vergraven;
- het diepploegen en -woelen;
- het egaliseren;
- het indrijven van voorwerpen in de grond;
- het aanleggen van drainage;
- het aanleggen van onderbemaling;
- het aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
- het dempen van sloten of greppels;
- het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
- het rooien van houtgewas;
- het aanplanten van houtgewas (anders dan ten behoeve van een boomkwekerij);
- het omzetten van grasland in boomkwekerij of sierteeltgrond;
- het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m2;
- het aanbrengen van verhardingen op wegen en (fiets)paden;
- het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
- het gebruik van afdekmaterialen en lage tunnels;
Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
- het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
Uitvoering van de in 3.7.1 genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.
3.7.4 Waarden
Onder de in 3.7.3 genoemde waarden worden verstaan:
- ten aanzien van de in 3.7.1 onder a, b, c, d, e, f, g, h, i, j, k, o, p en q genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de typerende geologie/ geomorfologie zoals tot uitdrukking komend in de aardkundige vorm van het object of gebied (oude stroomgeulen, steilranden etc.), bodemopbouw en instandhouding van de grondwaterstand in klei-of veengebieden;
- ten aanzien van de in 3.7.1 onder a, b, c, d, e, f, l, n, o en r genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van slootkanten, bepaald door:
- gemiddeld hoge grondwaterstand,
- microreliëf,
- geleidelijke gradiënt in nat-droog,
- soms ondoorlatende laag in ondergrond,
- extensief maaibeheer,
- flauw talud sloot;
- ten aanzien van de in 3.7.1 onder l genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van struwelen en houtwallen, bepaald door:
- aanwezigheid van een gevarieerde boom-, struik en kruidlaag,
- microreliëf,
- (gedeeltelijk) aaneengesloten linten;
- ten aanzien van de in 3.7.1 onder l, n, o, p en r genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van dassenleefgebied, bepaald door:
- gelijkblijvende grondwaterstand,
- afwisselend landschap met droog bos, lijnvormige elementen, natte graslanden, ontbreken van barrières;
- ten aanzien van de in 3.7.1 onder i, j en l genoemde werken of werkzaamheden: het besloten coulissenlandschap, bepaald door landschappelijke elementen afgewisseld met landbouwgronden in kleine eenheden;
- ten aanzien van de in 3.7.1 onder m, n en r genoemde werken of werkzaamheden: het open landschap, bepaald door het ontbreken van opgaande begroeiing en bebouwing;
- ten aanzien van de in 3.7.1 onder a, c, d, e, m, n, o en r genoemde werken of werkzaamheden: het open akkercomplex, bepaald door reliëf, vorm en functie van de akkers;
Artikel 4 Waarde - Aardkundig Waardevol Gebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Aardkundig waardevol gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de aan het gebied toegekende aardkundige waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen zoals dalglooiingen, steilranden en bodemovergangen.
4.2 Specifieke gebruiksregels Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 4.1, waaronder in ieder geval wordt verstaan het afgraven, verlagen, egaliseren of ophogen van de bodem.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 40 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de aard van het uit te voeren onderzoek.
5.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 5.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
5.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
5.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 5.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het bodemverlagen of afgraven van gronden;
- het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
5.3.3 Uitzondering omgevingsvergunning
Het in 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
- het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 250 m2 en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
- op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
- de werken en werkzaamheden
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht;
- de werken en werkzaamheden het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Groenblauwe mantel
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'groenblauwe mantel' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij: 3.1.
7.2 wro-zone – recreatie-ontwikkelingsgebiedTer plaatse van de aanduiding 'wro-zone – recreatie-ontwikkelingsgebied' zijn specifieke regels van toepassing, die zijn opgenomen in de artikelen 3.1.
7.3 wro-zone – woonwerkontwikkelingsgebied Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – woonwerkontwikkelingsgebied' zijn specifieke regels van toepassing, die zijn opgenomen in de artikelen 3.1.
7.4 Specifieke vorm van agrarisch met waarden – ruimte voor ruimte Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – ruimte voor ruimte’ zijn specifieke regels van toepassing, die zijn opgenomen in de artikelen 3.1.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Bevoegdheid voor afwijken bij omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen:
- voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- van de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- van de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m.;
- van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen hoger dan 2,5 m., luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
- van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlaktematen, mits:
- dit noodzakelijk is vanuit constructieve vereisten, architectonisch belang of oogpunt van duurzaamheid;
- de vergroting maximaal 10% bedraagt;
- de toegestane maximale inhoudsmaat niet wordt overschreden.
Een in 8.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld; de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid;
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheid 9.1.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
- nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen of wijzigen in een andere nader te bepalen aanduiding;
- bestemmingsgrenzen met max. 5 m. verschuiven.
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 9.1.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
- de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
- de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
- de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
10.2 Schema van volgorde dubbelbestemmingen Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
10.3 Waarborgen van de parkeernormen Nieuwbouw en/of wijziging van het gebruik binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – leefgebied struweelvogels’ is slechts toegestaan indien voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de “Parkeernormennota Gemeente Bernheze”, zoals vastgesteld op 26 juni 2012.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1 met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken Het bepaalde in 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet naar die aard en omvang, behoudens voor zover uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen (richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 en richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992) beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan bestaand gebruik.
11.5 Strijdig gebruik Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.6 Verboden gebruik Indien het gebruik, bedoeld in 11.4, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik Het bepaalde in 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Ruimte-voor-Ruimte woning Loo ong. Nistelrode’ van de gemeente Bernheze.