Raadhuisplein 16, Heeswijk-Dinther
Bestemmingsplan - Gemeente Bernheze
Vastgesteld op 24-05-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Raadhuisplein 16, Heeswijk-Dinther’ met identificatienummer
NL.IMRO.1721.BPRaadhuisplein16-vg01 van de gemeente Bernheze;
1.2 bestemmingsplande geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij
bijbehorende bijlage;
1.3 aanduidingeen geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden;
1.4 aanduidingsgrensde grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanduidingsvlakeen geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aan huis verbonden beroepeen dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch,
ontwerptechnisch, of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de
gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoud en dat een
ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is,
met dien verstande dat er geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van
detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis
verbonden beroep;
1.7 aan huis verbonden bedrijfeen bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht
op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er
van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;
1.8 afwijking van de bouwregels en/of gebruiksregelseen afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c Wet ruimtelijke ordening;
1.9 bebouwingéén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage
een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat
maximaal mag worden bebouwd;
1.11 bedrijfeen inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen,
bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig
verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.12 bedrijfsgebouween gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bestaand- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.
- bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlakeen geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijgebouween gebouw, dat in bouwkundig en visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde
bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.17 bouwenhet plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk;
1.18 bouwgrensde grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaageen doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke
hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond
en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.20 bouwperceeleen aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlakeen geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerkeen bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is
verbonden;
1.24 carporteen overdekte stallingsgelegenheid voor auto’s, met niet meer dan twee gesloten wanden;
1.25 detailhandelhet bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 dienstverleninghet bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een
balie) te woord worden gestaan en geholpen;
1.27 eerste bouwlaagde bouwlaag op de begane grond;
1.28 gebouwelk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 gebruikengebruiken, het doen gebruiken, het laten gebruiken en het in gebruik geven;
1.30 hoofdgebouween of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking
van de geldende en toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of
bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.31 huishoudenéén persoon of een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde
personen, die alleen of gezamenlijk een eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van
één woning;
1.32 kantooreen gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en
werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van
(semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar aard daarmee gelijk te stellen
instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij afnemers niet of slechts in
ondergeschikte mate rechtstreeks te woord worden gestaan en geholpen;
1.33 mantelzorgzorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een
hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de
zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie, bijvoorbeeld door gezinsleden, buren
of vrienden;
1.34 omgevingsvergunningeen vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;
1.35 pandde kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige
eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.36 peil- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20 centimeter;
- in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met 2 centimeter per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten);
- deze bepaling geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: hiervoor wordt de hoogte gemeten vanaf het aansluitende maaiveld.
het feitelijk bewonen van een gebouw gedurende het hele jaar of het grootste deel van het
jaar;
1.38 seksinrichtingeen voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van
erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een
prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal,
een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.39 Staat van BedrijfsactiviteitenEen als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van
bedrijven en instellingen;
1.40 vloeroppervlaktede totale oppervlakte van alle vloeren op alle verdiepingen in een woning;
1.41 volumineuze goederen
goederen die vanwege hun omvang een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling,
zoals goederen in bouw- en doe-het-zelf producten, automobielen, motorfietsen, boten,
caravans, e.d.;
1.42 voorgevelde naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer
dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden
aangemerkt;
1.43 voorgevelrooilijnde lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de
perceelsgrens;
1.44 vrijstaand bijgebouween bijgebouw, dat gesitueerd is op een afstand van het hoofdgebouw en dat in functioneel
opzicht ondergeschikt is aan een op het bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.45 woningeen complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Algemeen
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrensTussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk,
waar die afstand het kortst is.
2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerkVanaf het peil tot aan de hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar
aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.1.3 de goothoogte van een bouwwerkVanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.1.4 de horizontale diepte van een gebouwDe diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.1.6 de inhoud van een bouwwerkTussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart
van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerkTussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
2.1.6 de oppervlakte van een overkappingTussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken
buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Meten Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart
en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.
2.4 Afstemming peil
Bij de afstemming met het peil, zoals omschreven in artikel 1.36, wordt bij nieuwe
gebouwen de bovenkant van de begane grond vloer aangehouden.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- hoofdgebouwen ten behoeve van:
- bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- kantoor op de begane grond;
- wonen op de verdieping, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen, met dien verstande dat per woning maximaal 40% van de vloeroppervlakte mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep tot een maximum van 50 m2;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
3.2 Bouwregels 3.2.1 Bedrijfsgebouwen en woningenBedrijfsgebouwen en woningen voldoen aan de volgende kenmerken:
- gebouwd binnen het bouwvlak;
- goot- en bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte;
- bebouwingspercentage van het bouwvlak maximaal het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ aangegeven bebouwingspercentage;
- ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’: gestapelde woningen;
- ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ het daar aangegeven maximum aantal woningen.
Bijgebouwen bij de woningen voldoen aan de volgende kenmerken:
- de bijgebouwen worden gebouwd ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’;
- de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per woning bedraagt in totaal maximaal 50 m2;
- bijgebouwen worden gesitueerd minimaal 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’ aanwezige hoofdgebouw;
- de goothoogte van niet-vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3,25 m bedragen;
- de dakhelling van niet-vrijstaande bijgebouwen mag niet steiler zijn dan de kap van het hoofdgebouw van de op het bouwperceel gelegen woning;
- de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3,25 m respectievelijk 5,5 m bedragen.
3.2.4 Overkappingen boven de voordeur van de woningen
Overkappingen boven de voordeur van de woningen zijn toegestaan en voldoen aan de
volgende kenmerken:
- breedte maximaal 120% van de breedte van de entreepartij;
- horizontale diepte maximaal 1,5 m;
- open constructie zonder tot de constructie behorende wanden.
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal:
- bedrijfsinstallaties en lichtmasten: 7 m;
- vlaggenmasten: 6 m;
- erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van de op het bouwperceel gelegen woningen: 1 m;
- erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van de op het bouwperceel gelegen woningen: 2 m;
- overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
Ten aanzien van het oprichten van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende
bouwregels:
- de maximale bouwdiepte, inclusief de fundering, bedraagt 3,5 m onder peil.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het
gebruik voor:
- een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
- een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
- een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van vuurwerkbedrijven;
- een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r;
- een gebruik van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen voor bewoning.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het
toestaan van een bedrijf dat niet is genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van
Bedrijfsactiviteiten maar dat wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het
veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de categorieën 1 of 2,
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden.
3.4.2 Aan huis verbonden bedrijfBij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het
toestaan van een aan huis verbonden bedrijf, mits:
Regels
bestemmingsplan ‘Raadhuisplein 16, Heeswijk-Dinther’ 12 - het een bedrijf betreft genoemd in de categorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de categorieën 1 of 2;
- de oppervlakte maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt tot een maximum van 50 m2;
- er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- de activiteiten alleen in gebouwen plaatsvinden;
- er geen detailhandel plaatsvindt behalve als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het
gebruik van woningen ten behoeve van de (structurele) huisvesting van (tijdelijke)
buitenlandse werknemers, mits:
- de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu;
- het parkeren in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid en de daarbij horende parkeernormen;
- er geen afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Afwijking als bedoeld in artikel 3.4.2, artikel 3.4.3 en artikel 3.4.4 is slechts mogelijk indien:
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’: gestapelde woningen;
- nieuwe woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, met inachtneming van dat maximumaantal;
- aan huis verbonden beroepen, met dien verstande dat per woning maximaal 40% van de vloeroppervlakte mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep tot een maximum van 50 m2;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.
4.2 Bouwregels 4.2.1 HoofdgebouwenHoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
- gebouwd binnen het bouwvlak;
- goot- en bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte.
4.2.2 Bijgebouwen
Vrijstaande en niet vrijstaande bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden
gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:
- de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel van vrijstaande en niet-vrijstaande bijgebouwen voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw bedraagt maximaal:
- 60 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 500 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 70% is;
- 70 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 600 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;
- 80 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 700 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;
- 90 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 800 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;
- 100 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 800 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;
- onverminderd het bepaalde onder a bedraagt de oppervlakte van een bijgebouw maximaal 50 m2, dit is niet van toepassing op vrijstaande bijgebouwen op bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2;
- per hoofdgebouw zijn maximaal drie vrijstaande bijgebouwen toegestaan;
- bijgebouwen worden gesitueerd minimaal 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
- de goothoogte van niet-vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3,25 m bedragen;
- de dakhelling van niet-vrijstaande bijgebouwen mag niet steiler zijn dan de kap van het hoofdgebouw;
- de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3,25 m respectievelijk 5,5 m bedragen.
De voorgevelrooilijn mag naar de wegzijde toe uitsluitend worden overschreden door
ondergeschikte onderdelen van woningen (erkers) die voldoen aan de volgende kenmerken:
- horizontale diepte maximaal 1,5 m;
- breedte maximaal 60% van de breedte van de totale voorgevel (exclusief overkapping boven de voordeur);
- afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 1,5 m;
- goothoogte maximaal 0,25 m boven de bovenzijde van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw, met dien verstande dat het doortrekken van een erker aan de voorgevel tot voorbij en aan één zijgevel is toegestaan, mits:
- de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;
- de breedte aan de zijgevel niet meer dan 1,5 m uit de zijgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
- de diepte aan de zijgevel maximaal gelijk is aan de diepte van het hoofdgebouw.
Overkappingen boven de voordeur zijn toegestaan en voldoen aan de volgende kenmerken:
- breedte maximaal 120% van de breedte van de entreepartij, tenzij de overkapping één constructie vormt met een erker;
- horizontale diepte maximaal 1,5 m;
- open constructie zonder tot de constructie behorende wanden.
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal:
- erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van de op het bouwperceel gelegen woningen: 1 m;
- erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van de op het bouwperceel gelegen woningen: 2m;
- overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
Ten aanzien van het oprichten van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende
bouwregels:
- de maximale bouwdiepte, inclusief de fundering, bedraagt 3,5 m onder peil.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend:
- het gebruik van gebouwen en gronden voor bedrijfsmatige activiteiten;
- het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
- het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- het gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 en 4.4
onder a voor het toestaan van een aan huis verbonden bedrijf, mits:
- het een bedrijf betreft genoemd in de categorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels of voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de categorieën 1 en 2;
- de oppervlakte maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt tot een maximum van 50 m2;
- er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- de activiteiten alleen in gebouwen plaatsvinden;
- er geen detailhandel plaatsvindt behalve als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het
gebruik van woningen ten behoeve van de (structurele) huisvesting van (tijdelijke)
buitenlandse werknemers, mits:
- de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu;
- het parkeren in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid en de daarbij horende parkeernormen;
- er geen afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Afwijking als bedoeld in artikel 4.5.1, 4.5.2 en 4.5.3 is slechts mogelijk indien:
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde-Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de
bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een
hoge archeologische verwachtingswaarde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor
bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 40 centimeter, een
rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de
aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende
mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de
aard van het uit te voeren onderzoek.
5.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen
worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende
voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden
van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen
zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 5.2.2
genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
5.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden
5.3.1 verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 5.1
bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het bodemverlagen of afgraven van gronden;
- het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of
werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen
de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
5.3.3 uitzondering omgevingsvergunningHet in artikel 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
- het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 250 m2 en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
- op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
- de werken en werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de
bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een
middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor
bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter, een
rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de
aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende
mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de
aard van het uit te voeren onderzoek.
6.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen
worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende
voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het in artikel 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden
verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 6.2.2 genoemde voorwaarden
veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
6.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden
6.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 6.1
bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
Regels
bestemmingsplan ‘Raadhuisplein 16, Heeswijk-Dinther’ 19
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het bodemverlagen of afgraven van gronden;
- het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of
werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de
archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
6.3.3 Uitzondering omgevingsvergunningHet in artikel 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
- het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
- op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
- de werken en werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlaktematen, percentages en afstandseisen, mits dit noodzakelijk is vanuit constructieve vereisten, architectonisch belang of oogpunt van duurzaamheid, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een geringe mate van afwijking is toegestaan, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m, mits er geen belemmering plaatsvindt van het radarverstoringsgebied in verband met de vliegbasis Volkel;
- de regels en toestaan dat bouwwerken voor het verkrijgen van duurzame energie zoals zonnecollectoren en windturbines worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 10 m;
- de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Raadhuisplein 16-19 te Heeswijk-Dinther’.