KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Verkeer - Fietspad
Artikel 6 Verkeer - Halfverharding
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
Artikel 8 Waarde - Archeologie 5
Artikel 9 Waarde - Archeologie 6
Artikel 10 Waarde - Natuur Netwerk Brabant
Artikel 11 Waterstaat - Regionaal Waterbergingsgebied
Artikel 12 Waterstaat - Reservering Waterbergingsgebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 19 Verwerkelijking In De Naaste Toekomst
Artikel 20 Algemene Procedureregels
Artikel 21 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
Artikel 23 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Vergunningstelsel
Bijlage 2 Uitwerking Faunatunnel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Historie
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.3 Functionele Inrichting
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Doelstellingen En Uitgangspunten
4.2 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Verkeer
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Geluidhinder
5.6 Geurhinder
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Bodemkwaliteit
5.9 Water
5.10 Ecologie
5.11 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Standaard En Plansystematiek
6.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Natuurtoets
Bijlage 3 Nnb Effectbeoordeling
Bijlage 4 Bureauonderzoek Archeologie En Cultuurhistorie
Bijlage 5 Infiltratiepotentie Bodem Cartierheide
Bijlage 6 Nota Van Zienswijzen

Cartierheide

Bestemmingsplan - Gemeente Bladel

Vastgesteld op 09-11-2023 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bestemmingsplan Cartierheide met identificatienummer NL.IMRO.1728.BPG0086Cartierhde-Vast van de gemeente Bladel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 AAB:

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen, voor advies inzake volwaardigheid, continuïteit en noodzaak in verband met een agrarisch bedrijf;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aardkundige waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen danwel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt;

1.7 abiotische waarden:

het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen);

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van:

  1. a. het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt, al dan niet in overwegende mate in kassen;
  2. b. het houden of fokken van vee, pluimvee of pelsdieren;
  3. c. op het betreffende bouwvlak geproduceerde agrarische producten.

1.9 agrarisch bedrijf, glastuinbouw:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;

1.10 agrarisch bedrijfsgebouw:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;

1.11 agrarisch-technisch hulpbedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van (agrarische) diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.

1.12 agrarisch verwant bedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.

1.13 agrarische bedrijfswoning:

een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de reële bedrijfsvoering van het bedrijf passend is;

1.14 agrarische waarden:

de waarden, die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en/of bedrijfsexploitatie;

1.15 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie;

1.16 archeologische waarden:

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;

1.17 attentiegebied Natuur Netwerk Brabant

gebied gelegen rondom en binnen het Natuur Netwerk Brabant waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding;

1.18 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.19 bebouwingsconcentratie:

een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied;

1.20 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van aan huis gebonden beroepen;

1.21 bedrijfsgebouw:

een gebouw, niet zijnde een kas, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.22 bedrijfswoning:

één woning, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de reële bedrijfsvoering van het bedrijf passend is;

1.23 beekdalsysteem:

betreft de landschappelijke begrenzing van een beekdal waarbinnen ontwikkelingen met betrekking tot het watersysteem, de natuur, het landschap en extensieve recreatievormen plaatsvinden;

1.24 beeldkwaliteit:

het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap;

1.25 beperkt kwetsbaar object:

een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.26 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimten die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep, een bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag-, wacht- en administratieruimten en dergelijke;

1.27 beroeps- c.q. bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, nader onder te verdelen in:

Categorie A:

op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en bedrijfsmatig recreatief of hiermee gelijk te stellen gebied. Hiertoe behoort geen detailhandel en/of persoonlijke verzorging;

Categorie B:

op het gebied van persoonlijke verzorging, zoals een kapper en schoonheidssalon en dergelijke, met uitzondering van een seksinrichting, met dien verstande dat een eventuele detailhandelsfunctie ondergeschikt en gerelateerd aan het bedrijf dient te zijn;

Categorie C:

  • een ambachtelijk, publiekverzorgend alsmede commercieel en medisch dienstverlenend bedrijf, niet bedoeld voor persoonlijke verzorging, dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een schoenmaker, goudsmid, hakkenbar, kleermaker en dergelijke, met dien verstande dat een eventuele detailhandelsfunctie ondergeschikt en gerelateerd aan het bedrijf dient te zijn;
  • een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, niet bedoeld persoonlijke verzorging, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;
  • het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze planregels deel uitmakende Lijst van bedrijfsactiviteiten;

1.28 bestaande situatie:

t.a.v. bebouwing

  • Vergunde bebouwing zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van onderhavig ontwerpbestemmingsplan, dan wel de bebouwing die mag worden gebouwd krachtens een vóór het tijdstip van terinzagelegging aangevraagde vergunning;

t.a.v. gebruik

  • het gebruik van grond en opstallen zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.29 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.30 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.31 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak;

1.32 bijenhal

Voorziening ten behoeve van het opslaan en stallen van bijenkasten, -verblijven en toebehoren;

1.33 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.34 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.35 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.36 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.37 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.38 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.39 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.40 cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;

1.41 dagrecreatie:

recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt in:

  • dagrecreatie groot: een vorm van recreatie waarbij men buiten de eigen woning verblijft voor recreatieve doeleinden, zonder dat er een overnachting ter plaatse (van de activiteit) mee gepaard gaat. Het betreft activiteiten waar meer dan 25 personen aan kunnen deelnemen / aanwezig zijn;
  • dagrecreatie klein: dagrecreatieve activiteiten waar maximaal 25 personen tegelijkertijd aan kunnen deelnemen (betreffen nevenactiviteiten / ondergeschikte activiteiten);

1.42 dagrecreatieve voorzieningen:

het ontplooien van recreatieve activiteiten op een agrarisch bedrijf zoals kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van bijvoorbeeld excursieruimten, huifkarverhuur, theetuinen en boerengolf, die ruimtelijk inpasbaar en verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering;

1.43 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg;

1.44 deskundige commissie:

de door het bevoegd gezag ingestelde commissie of aangewezen instantie, die als taak heeft het bevoegd gezag op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1998, over de gemeentelijke erfgoedverordening en over het gemeentelijke monumentenbeleid;

1.45 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.46 dierenverblijf

gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen;

1.47 Natuur Netwerk Brabant

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel het veiligstellen van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;

1.48 ecologische verbindingszone:

bij bestemmingsplan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd;

1.49 ecologische waarden en kenmerken:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;

1.50 erfbeplanting:

afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning;

1.51 evenement:

een publieksgerichte activiteit, die een bijdrage levert aan het culturele, sociale en/of sportieve leven;

1.52 extensieve recreatie:

vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;

1.53 extensieve recreatieve voorziening:

een verblijf of afgebakend terrein geschikt voor recreatieve doeleinden waar weinig mensen tegelijkertijd de mogelijkheid hebben om te recreëren. Het beleven van rust staat voorop en er is een beperkte uitstraling naar de omgeving;

1.54 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.55 gebruiken:

gebruiken en/of te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven;

1.56 geitenhouderij:

een agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van geiten.

1.57 geluidgevoelige objecten:

gebouwen die bestemd zijn voor wonen, onderwijs of medische zorg of andere geluidgevoelige gebouwen en terreinen bepaald in de Wet geluidhinder of het Besluit geluidhinder;

1.58 geluidszoneringsplichtige inrichtingen:

een inrichting, waarbij op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.59 geomorfologische waarde:

de waarde van de samenhang van de verschijningsvorm van het aardoppervlak met de wijze van zijn ontstaan;

1.60 gevellijn:

een denkbeeldige lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;

1.61 groenblauwe mantel:

gebieden die overwegend grenzen aan de het Natuur Netwerk Brabant, de ecologische verbindingszone of het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water;

1.62 groepsaccommodatie:

een (gedeelte van) een gebouw dat is bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door groepen, met permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen. Een kampeerboerderij en kamp(eer)huis vallen onder het begrip groepsaccommodatie;

1.63 grondgebonden veehouderij:

respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie;

1.64 hartlijn:

het midden van de leiding;

1.65 hoge tunnels:

bouwwerken of andere werken, met een maximale hoogte van 4 meter, waarvan de wanden en het dak of de bedekking voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, die dienen tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, groenten, bloemen, bloembollen, planten of bomen alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;

1.66 hokdierhouderij

eehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.

1.67 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.68 horecabedrijf:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.69 hulpgebouw:

een gebouw ten behoeve van opslag van materieel dat dient ter ondersteuning aan het op basis van de bestemming toegelaten gebruik;

1.70 Kaasmakerij

een agrarisch bedrijf gericht op de productie van kaas uit producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf;

1.71 kampeermiddel:

  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.72 kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;

1.73 kleinschalig logeren:

niet-openbare, kleinschalige recreatieve verblijfsactiviteiten voor steeds wisselend publiek in de vorm van logies en ontbijt, zoals Logeren bij de Boer, Bed & Breakfast of een groepsaccommodatie. In de eigen woning (of bijgebouw) mogen niet meer dan 5 kamers (10 bedden) gerealiseerd worden. Onder kleinschalig logeren wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoengebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.74 kleinschalige horeca:

horeca ten behoeve van een recreatieve nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf gericht op het verstrekken van dranken (non alcoholisch) en kleine versnaperingen voor gebruik ter plaatse tot een maximum van 100 m²;

1.75 kleinschalige horeca voor recreatieve doeleinden:

horeca bij een recreatieve functie gericht op het verstrekken van dranken (non alcoholisch) en kleine versnaperingen voor gebruik ter plaatse tot een maximum van 100 m²;

1.76 kunstwerken:

een civieltechnische constructie of -installatie in de infrastructuur die één of meer functies vervult zoals onderdoorgangen, duikers, overkluizingen;

1.77 kwetsbaar object:

een kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.78 lage tunnels:

bouwwerken of andere werken, met een maximale hoogte van 1,5 meter, overwegend voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend of ander beschermend materiaal die dienen tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, groenten, bloemen, bloembollen, planten of bomen alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;

1.79 landschappelijke inpassing:

het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap;

1.80 Landschappelijke verantwoording:

een verantwoording waarmee is aangetoond dat de ruimtelijke ingreep geen onevenredige nadelige effecten heeft op de landschappelijke waarden;

1.81 landschappelijke waarden en kenmerken:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

1.82 langgevelboerderij:

een kenmerkend type boerderij waarbij de woning en de bedrijfsruimten achter elkaar staan en waarbij deuren zich in een lange zijgevel, een van de langgevels, bevinden;

1.83 legaal:

in overeenstemming met de wet;

1.84 maatschappelijk:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten behoeve van deze voorzieningen;

1.85 manege:

een bedrijf (mensgericht) voor het beoefenen van de hippische sport alsmede voor het stallen van paarden en pony's alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten behoeve van deze voorziening;

1.86 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten van elkaar overstijgt;

1.87 Mestbassin

een reservoir, bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat is uitgevoerd als een met folie beklede grondput, met of zonder aarden omdijking; afhankelijk van de constructie van het mestbassin kan deze al dan niet als een bouwwerk, geen gebouw zijnde, worden beschouwd;

1.88 mestbewerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest;

1.89 Minicamping

een kleinschalig kampeerterrein als ondergeschikte activiteit bij een agrarisch bedrijf;

1.90 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;

1.91 nevenactiviteit:

activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen als zodanig mag worden gebruikt en die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit. Deze activiteiten zijn ondergeschikt aan de primair toegekende functie die vaak een agrarische functie is;

1.92 noodzaak agrarisch bedrijf:

noodzaak vanuit een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;

1.93 omschakeling agrarisch bedrijf:

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm dan wel het overstappen van een niet-agrarisch gebruik naar een agrarische bedrijfsvorm;

1.94 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 400 m2 van het bedrijfsgebouw als zodanig mag worden gebruikt;

1.95 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.96 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

1.97 paardenhouderij

een agrarisch bedrijf gericht op het bedrijfsmatig fokken en/of houden van paarden;

1.98 Paardenstal

een gebouw dat is gericht op het stallen van paarden;

1.99 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.100 peil:

  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.101 perceelgrens:

een grenslijn tussen (bouw)percelen onderling;

1.102 permanente bewoning:

bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;

1.103 plattelandswoning:

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die door een derde bewoond mag worden, en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van het agrarisch bedrijf;

1.104 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

1.105 recreatie:

vrijetijdsbesteding die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc.;

1.106 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.107 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.108 recreatiewoning:

een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft;

1.109 regionaal waterbergingsgebied:

gebied dat noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan;

1.110 reserveringsgebied voor waterberging:

gebied dat mogelijk in de toekomst noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan;

1.111 ruimtelijke kwaliteit:

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;

1.112 schuilgelegenheid:

een niet-afsluitbaar bouwwerk dat bedoeld is voor het bieden van beschutting en schuilgelegenheid voor vee;

1.113 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.114 stacaravan:

een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan;

1.115 stalderingsgebied:

gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen;

1.116 standplaats (toeristisch):

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, d.m.v. nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf. Een bijzet-tentje voor bijvoorbeeld de kinderen wordt hierbij niet als afzonderlijk kampeermiddel aangemerkt;

1.117 standplaats (toeristisch):

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, d.m.v. nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf. Een bijzet-tentje voor bijvoorbeeld de kinderen wordt hierbij niet als afzonderlijk kampeermiddel aangemerkt;

1.118 teeltfolies:

uitgespreide folies dienend, als afdek- en/of ondermateriaal, ter bescherming voor vollegrondsteelten alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;

1.119 teeltondersteunende kas:

een teeltondersteunende voorziening met een maximale hoogte van 4 meter, bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Hieronder vallen ook schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter);

1.120 teeltondersteunende voorzieningen:

een voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen van onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);

in de vorm van:

  • permanent teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt;
  • tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;

1.121 trekkershut:

een kleine houten, vrijstaande verblijfsplaats (hut) zonder eigen sanitaire voorzieningen op een kampeerterrein geschikt voor een beperkt aantal personen. De inrichting ervan is sober en primitief. Geschikt voor de verhuur aan de steeds wisselende verblijfsrecreanten. De trekkershut op zichzelf geldt als één standplaats;

1.122 tuin:

de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning;

1.123 tuincentrum:

bedrijf, geheel of in overwegende mate gericht op detailhandel van boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, kamerplanten, artikelen voor de aanleg en het onderhoud van de tuinen alsmede tuininrichtingsartikelen en aanverwante artikelen zoals bloempotten, vazen, plantenbakken en dergelijke;

1.124 veehouderij:

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.125 verblijfsrecreatie:

vormen van recreatie die hoofdzakelijk gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt in:

  1. a. verblijfsrecreatie groot: een verblijf in een gedeelte van een gebouw of op een afgebakend terrein dat is bestemd voor recreatief nachtverblijf met meer dan 10 bedden / standplaatsen, met permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen;
  2. b. verblijfsrecreatie klein: een verblijf in een gedeelte van een eigen woning of bijgebouw of op een afgebakend terrein dat is bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf met maximaal 10 bedden / standplaatsen, met permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen;

1.126 verbrede landbouw:

het ontplooien van (neven)activiteiten op een agrarisch bedrijf zoals kleinschalige recreatieve activiteiten, die ruimtelijk inpasbaar en verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering;

1.127 voedselbank:

een instelling die levensmiddelen verzamelt en deze levensmiddelen vervolgens uitgeeft aan een specifieke groep personen, geen detailhandel zijnde;

1.128 volwaardig agrarisch bedrijf:

bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen;

1.129 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.130 waterberging:

gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen;

1.131 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten;

1.132 wet/wettelijke regelingen:

indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.133 wet geluidhinder:

Wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.134 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;

1.135 woonwagenstandplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.136 wonen:

het wonen in een woning;

1.137 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meer personen;

1.138 woonboerderij:

één gebouw qua verschijningsvorm dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in dezelfde bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten;

1.139 zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen:

gebied naast een waterloop waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen;

1.140 zoekgebied voor ecologische verbindingszone:

gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd;

1.141 zorgvuldige veehouderij

veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in de omgeving. Voor de inzet van maatregelen zijn de 'Nadere regels Verordening Ruimte - Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij', dan wel op een later tijdstip vastgestelde regels met betrekking tot een zorgvuldige veehouderij, van toepassing.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

2.7 verticale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

2.8 grondoppervlakte van bebouwing:

de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een gebouw;

2.9 hoogte van een bouwlaag:

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. instandhouding van bos met de daarop afgestemde bosbouw, waaronder tevens wordt begrepen het beheer en het onderhoud van het bos;
  2. b. instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden;
  3. c. zandpaden ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik en/of onderhoud en beheer;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor:

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. kamperen.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden en/of ecologische waarden;
  2. b. instandhouding van bos met de daarop afgestemde bosbouw, waaronder tevens wordt begrepen het beheer en het onderhoud van het bos;
  3. c. waterlopen en waterpartijen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'uitkijktoren', een uitkijktoren;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone', een ecologische verbindingszone;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - beekherstel', beekherstel;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. agrarisch natuurbeheer;
  2. h. zandpaden ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik en/of onderhoud en beheer;
  3. i. educatief medegebruik;

met de daarbij behorende

  1. j. voorzieningen van algemeen nut;
  2. k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor:

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. kamperen.

Artikel 5 Verkeer - Fietspad

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Verkeer - Fietspad' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voet- en rijwielpaden;
  2. b. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  3. c. straatmeubilair;
  4. d. voorzieningen van algemeen nut;
  5. e. kunstwerken;
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. g. extensief recreatief medegebruik
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - faunatunnel', een faunatunnel.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. seksinrichtingen;
  3. c. kamperen;
  4. d. opslag van goederen en materialen.

Artikel 6 Verkeer - Halfverharding

6.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Verkeer - Halfverharding' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. halfverharde wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  4. d. straatmeubilair;
  5. e. voorzieningen van algemeen nut;
  6. f. kunstwerken;
  7. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. h. extensief recreatief medegebruik
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - faunatunnel', een faunatunnel.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. seksinrichtingen;
  3. c. kamperen;
  4. d. opslag van goederen en materialen.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. a. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terreinen met esdek') onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. 3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 5

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. a. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terreinen met esdek') onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. 3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 6

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. a. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 25.000 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,4 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden) onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. 3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 10 Waarde - Natuur Netwerk Brabant

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natuur Netwerk Brabant ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden (Natuur Netwerk Brabant).

10.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, behoudens het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming, met een maximale bouwhoogte van 2 meter.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ecologische kenmerken en waarden van het Natuur Netwerk Brabant;
  2. b. schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met het Natuur Netwerk Brabant niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Waterstaat - Regionaal Waterbergingsgebied

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van het gebied.

11.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, behoudens het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming, met een maximale bouwhoogte van 2 meter.

11.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het waterbergend vermogen van het gebied;
  2. b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de desbetreffende waterberging en het Waterschap.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waterstaat - Reservering Waterbergingsgebied

De voor 'Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het mogelijk in de toekomst noodzakelijke gebruik om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan en deze bestemming strekt daarom mede tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

14.1 Bestaande afwijkingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

14.2 Aangrenzende terreinen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborgin g van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van een blijvend goed woon- en leefklimaat;
  6. f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

Artikel 15 Algemene Gebruiksregels

15.1 Aanvuling gebruiksverbod

Onder het gebruiken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt tevens verstaan het in gebruik geven of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.

15.2 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voorzover het betreft parkeren en overigens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie.

15.3 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  3. c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels

16.1 Overige zone - attentiegebied Natuur Netwerk Brabant

16.2 Overige zone - cultuurhistorisch vlak

16.3 Overige zone - groenblauwe mantel

16.4 Overige zone - behoud en herstel watersystemen

16.5 Overige zone - terreinen met esdek

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terreinen met esdek' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van de archeologische waarden in terreinen met esdek en tevens gelden de regels in Artikel 7 (Waarde -Archeologie 4) en Artikel 8(Waarde - Archeologie 5).

16.6 Overige zone - archeologisch monument

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologisch monument' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding van het bestaande archeologisch rijksmonument.

16.7 Overige zone - beperkingen veehouderij

16.8 Vrijwaringszone - weg 2

16.9 Overige zone - faunatunnel

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

17.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de in de regels voorgeschreven maatvoering met maximaal 10% met uitzondering van het vergroten van de bestaande oppervlakte van dierenverblijven van veehouderijen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. 1. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Dit betekent dat de ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.
  2. 2. de onder 1. bedoelde verbetering kan mede betreffen:
  • de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding met erfbeplanting;
  • het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  • activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  • het wegnemen van verharding;
  • het slopen van bebouwing, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van sloop van bebouwing die reeds wordt ingezet in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling of de RBV-regeling;
  • een fysieke bijdrage aan de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en het Natuur Netwerk Brabant-ecologische verbindingszone.
  1. b. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  3. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  4. e. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van kleinschalige recreatieve en maatschappelijke voorzieningen met een maximale oppervlakte van 20 m².

Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels

18.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot, met dien verstande dat deze wijzigingsbevoegdheid niet gebruikt mag worden ter vergroting van bestemmingsvlakken van bedrijven en dat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden;
  1. 1. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Dit betekent dat de ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.
  2. 2. de onder 1. bedoelde verbetering kan mede betreffen:
  • de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding met erfbeplanting;
  • het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  • activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  • het wegnemen van verharding;
  • het slopen van bebouwing, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van sloop van bebouwing die reeds wordt ingezet in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling of de RBV-regeling;
  • een fysieke bijdrage aan de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en het Natuur Netwerk Brabant-ecologische verbindingszone.
  1. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

18.2 Wijziging ten behoeve van ontwikkeling van Natuur, Bos en Water

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen in de bestemmingen 'Bos', 'Natuur' of 'Water', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de regels van de bestemmingen 'Bos', 'Natuur' of 'Water' worden van overeenkomstige toepassing verklaard met dien verstande dat wanneer gewijzigd wordt in de bestemming 'Water' dit uitsluitend ten behoeve van de beekdalontwikkeling mag geschieden.

18.3 Vergroten/verkleinen dubbelbestemming Leiding

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanning', 'Leiding - Riool' en 'Leiding - Water' te vergroten of verkleinen mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de noodzaak van de aanleg/verplaatsing van leidingen is aangetoond;
  2. b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van de betreffende bestemming;
  3. c. bij de keuze van een traject rekening wordt gehouden met de (externe) veiligheid van andere nabijgelegen bestemmingen.

Artikel 19 Verwerkelijking In De Naaste Toekomst

19.1 Aanwijzing

Met betrekking tot de aangegeven aanduidingen wordt, voor zover het gronden betreft waarvan het gebruik afwijkt op het moment van rechtsgeldig worden van het bestemmingsplan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4 van de Wet ruimtelijke ordening, de verwezenlijking van het bestemmingsplan in de naaste toekomst nodig geacht.

Artikel 20 Algemene Procedureregels

20.1 Toepassen afwijkingsbevoegdheid

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing.

20.2 Toepassen algemene wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van de algemene wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

20.3 Toepassing uniforme voorbereidingsprocedure Awb

Op de voorbereiding van de in deze regels bedoelde beslissingen omtrent nadere eisen en afwijkingen is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 21 Overige Regels

21.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 22.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Lid 22.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 23 Slotregel

23.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Cartierheide'

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Vergunningstelsel

Bijlage 2 Uitwerking Faunatunnel

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De Cartierheide is een natuurgebied gelegen tussen de gemeenten Eersel, Bladel en Bergeijk. Het natuurgebied is een aantrekkelijk recreatiegebied met een divers leefgebied voor verschillende flora en fauna. Het gebied wordt recreatief gebruikt door met name fietsers en voetgangers.

Het huidige fietspad kan de capaciteit van het aantal langzaam verkeersdeelnemers niet meer aan waardoor gevaarlijke situaties ontstaan. Om de recreatieve- en de algemene verkeersveiligheidsituatie te verbeteren, zijn bredere fietspaden op een gewijzigde ligging noodzakelijk. Met de beoogde transformatie worden de bestaande fietspaden (bestaande uit betonverharding) opgebroken en wordt de ruimte terug gegeven aan de natuur. Vervolgens wordt op een gewijzigde ligging een nieuw fietspad aangelegd voor het natuurgebied. Middels het ontwerp van het fietspad is rekening gehouden met de verkeersveiligheid, de aanwezigheid van bomen en de aanwezigheid van verschillende diersoorten.

In het gebied leeft een bijzonder reptiel, de gladde slang. De gladde slang is een beschermde diersoort dat relatief zeldzaam is in Nederland. De gladde slang leeft voornamelijk in het heidegebied. Uit een flora en fauna onderzoek is gebleken dat de gladde slang vaak wordt aangereden door fietsers. Dit komt doordat het fietspad het leefgebied van de gladde slang doorkruist en er geen/onvoldoende maatregelen getroffen zijn om aanrijdingen te voorkomen c.q. te beperken.

Tot slot zal een uitkijktoren worden gerealiseerd welke tevens bereikbaar is voor rolstoelgebruikers.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het onderhavige bestemmingsplan geldt voor de fietspaden op de Cartierheide binnen het grondgebied van de gemeente Bladel. De Cartierheide ligt ten zuiden van de A67 en grenst aan de oostzijde aan de gemeentegrens van de gemeente Eersel. Ten zuiden van het plangebied ligt de gemeente Bergeijk.

Het bestemmingsplan omvat niet de gehele Cartierheide. De begrenzing van het bestemmingsplan is het bestaande fietspad en de daarbij behorende fiets-verkeerbestemming, het tracé van de nieuw aan te leggen fiets- en rolstoelpaden én een zone voor de bouw van de uitkijktoren. Hieronder in figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven, waarbij de zwarte lijn met stippen het te saneren fietspad betreft. De blauwe, paarse, gele en groene tracés zijn de nieuw aan te leggen fiets- en rolstoelpaden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0086Cartierhde-Vast_0001.png"Figuur 1.1. Plangebied

1.3 Vigerende Plannen

Op dit moment is het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014 tweede herziening 2018" van de gemeente Bladel het vigerende bestemmingsplan in het plangebied. Ter plaatse van het projectgebied gelden thans de enkelbestemmingen:

  • Natuur
  • Bos
  • Water
  • Verkeer - Zandpad
  • Verkeer - Fietspad

Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen en aanduidingen ter plaatse van het plangebied (of delen daarvan) aanwezig:

  • Waarde - Natuur Netwerk Brabant
  • Overige zone - attentiegebied Natuur Netwerk Brabant
  • Overige zone - beperkingen veehouderij
  • Overige zone - te verwijderen reconstructiewetzone extensiveringsgebied
  • Overige zone - tweede herziening
  • Overige zone - behoud en herstel watersystemen
  • Waterstaat - regionaal waterbergingsgebied
  • Dubbelbestemming - Archeologie 4
  • Dubbelbestemming - Archeologie 5
  • Dubbelbestemming - Archeologie 6

Voor een verbeelding van de vigerende enkel- en dubbelbestemmingen wordt verwezen naar figuur 1.2 en 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0086Cartierhde-Vast_0002.png"

Figuur 1.2 vigerende enkelbestemmingen

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0086Cartierhde-Vast_0003.png"

Figuur 1.3 vigerende dubbelbestemmingen

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Historie

In het kader van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging is door de Omgevingsdienst Zuid-oost Brabant een bureauonderzoek archeologie en cultuurhistorie verricht. Dit onderzoek is in te zien in Bijlage 4 Bureauonderzoek archeologie en cultuurhistorie. In deze paragraaf worden de bevindingen uit dit onderzoek kort aangehaald. In paragraaf 5.11 wordt hier dieper op in gegaan.

Bosaanplanting en ontginning

De Hapertse heide en de Cartierheide zijn restanten van de grote en open heidegebieden die tot in het begin van de 20e eeuw overal in de regio voorkwamen. Nog rond 1850 bestond Kempenland voor ruim zestig procent uit woeste gronden, vooral heide. In de periode 1850-1940 hebben zich ingrijpende veranderingen voorgedaan in het grondgebruik in de Kempen. De woeste (heide)gronden werden ontgonnen.

Tot aan het einde van de 19e eeuw was er vooral sprake van grootschalige bosaanplant. Rond het jaar 1900 kwamen grootschaliger heideontginningen op gang. In de periode 1902-1922 ligt het zwaartepunt op de ontginningen tot landbouwgrond. De bosbouw wordt met behulp van Staatsbosbeheer voortvarender ter hand genomen vanaf 1914. Eind jaren dertig volgt een ware ontginningsgolf waarbij alle woeste gronden praktisch verdwenen. In het kader van werkverschaffing werden grote delen van de resterende heide ontgonnen tot landbouwgrond. Na de Tweede Wereldoorlog werden nog meer heidegronden in cultuur gebracht. De Cartierheide bleef echter, naast de Neterselse Heide, gedeeltelijk gespaard. Rond 1950 werd de Cartierheide als natuurgebied aangewezen vanwege het typisch Kempische landschap.

Bredasebaan

Dwars door het heidegebied loopt de Bredasebaan, een onderdeel van de belangrijke handelsbaan die de steden Breda en Bergen op Zoom verbond met Maastricht, Luik en Keulen. De weg, die toen nog bestond uit meerdere zandbanen, was druk in gebruik vanaf de late middeleeuwen. De baan werd in 1778 gemoderniseerd en als een kaarsrechte baan aangelegd. Hij is daarmee de stille getuige van de internationale politiek ten tijde van de Republiek, het Prinsbisdom Luik, de Oostenrijkse Nederlanden en de disputen over de grenzen van Bladel, Reusel en Postel.

Ontstaan van de vijver (Pannewijer of Pannegoor)

In 1840 kreeg de gemeente Hoogeloon het gebied van de Cartierheide en de Hapertse heide in haar beheer. Aan het einde van de 19e eeuw kocht Baron de Cartier de Marchienne het deel ten noorden van de Bredasebaan. Ergens rond 1910-1920 liet hij een vijver maken binnen het moerasgebied dat in het heidegebied aanwezig was. Dit moeras werd omdijkt en er werd water uit het Dalems Stroomken in opgestuwd. Deze vijver staat nu bekend als Pannewijer of Pannegoor. Eigenlijk gaat het om een serie van vijvers waarin het waterpeil te reguleren was. De sluisjes zijn nog aanwezig. Het heidegebied bleef behouden doordat de baron het gebied in de jaren dertig van de 20e eeuw schonk aan de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten.

Dalems Stroompje

De natte laagten in het beekdal van het Dalems Stroompje zijn waarschijnlijk in de late middeleeuwen al ingericht als visvijvers of wijers door de paters van Postel, die toen het domein Bladel in bezit hadden. Zij hadden het gebied tot de vrede van Munster (einde van de 80-jarige oorlog) in 1648 in beheer en hebben veel verandering gebracht in de structuur van de landschappelijke omgeving door de uitgebreide ontginningen en bebossingen in de directe omgeving. Het Dalems stroompje die door het gebied stroomde, had vóór de invloed van de paters een natuurlijke loop. De paters echter veranderden deze loop om ervoor te zorgen dat het waterpeil in de natte laagtes omhoog kwam. De verhoging van het waterpeil en de omdijking van de natte laagtes zouden ervoor moeten zorgen dat de viskweek mogelijk werd. Door een vernuftig systeem werd ervoor gezorgd dat de beek die door het gebied stroomde niet zorgde voor te veel afwatering: De beek werd op meerdere plaatsen opgehoogd door de aanleg van een meanderend kanaaltje (ook wel de monnikengracht genoemd). De meanders moesten ervoor zorgen dat de stroomsnelheid (en daarmee de afwatering) van de beek afnam. Het opleiden van de beek zorgde voor een nog verder verhoogde waterstand. Het gaat om drie weijers die met elkaar verbonden waren door het (gegraven) Dalems stroompje: de Panneweijer, de Eerselse weijer en het Groot Pannengoor, dat later de Snippenvijver van baron de Cartier de Marchienne is geworden. Op de kadastrale kaarten van 1831 is de Eerselse weijer nog steeds aangeduid als water. De andere twee weijers (het Pannegoor en de Panneweijer) staan er aangeduid als moeras.

De snippenvijver van baron de Cartier de Marchienne, die later pas gemaakt was, is waarschijnlijk gemaakt op de plaats waar eerder al een weijer had gelegen. Van de Eerselse weijer zijn enkele damwanden nog te zien in het landschap, evenals de opgeleide beek stroomafwaarts van deze weijer. Op de plek waar nu de Snippenvijver van baron de Cartier de Marchienne zijn veel resten van ophogingen en damwanden te vinden. De landschapssporen in het zuiden, bij de Bredasebaan zijn het werk van de abdij van Postel, ten noorden zijn de landschapssporen veroorzaakt door de baron.

Klotputten

Op de Cartierheide zijn ook klotputten aangetroffen. Deze putten zijn de restanten van kleinschalige afgravingen van het natte heidegebied. Het veen dat hier gestoken werd, was van slechte kwaliteit. Waarschijnlijk was de kwaliteit zo slecht doordat het gehalte zand of leem in het veen vrij hoog was. Deze turf werd gestoken door mensen uit de Kempen voor brandstof.

De Pan

De heidegronden van de Cartierheide werden vanuit het oude landbouwgebied De Pan gebruikt voor onder andere plaggen, beweiding, akkerbouw, bosaanplant en hakhout. De Pan bestaat thans nog als een gehucht, een kleine kern van agrarische bebouwing. De landbouwenclave bestond al in de 14e eeuw. In deze periode bevonden zich in meer zuidelijke richting ook nog een herberg en enkele andere boerderijen. In 1830 staan er 4 boerderijen en 1 herberg. De weg van Hoogeloon naar Bergeijk werd op de kadastrale kaart van 1811-1830 de Varkensweg genoemd. Dit duidt op een oude handelsroute. Verder is het aannemelijk te bedenken dat de weg van zuid naar noord een verbindingsroute tussen Brussel en 's-Hertogenbosch is geweest.

De herberg en de boerderijen zijn in de loop van de 19e eeuw verdwenen. Het is niet duidelijk wat de reden is van het verdwijnen van deze bebouwing. Mogelijk moet de reden worden gezocht in de te beperkte uitbreidingsmogelijkheden. De omliggende heidegronden waren immers in handen van de baron de Cartier de Marchienne.

Op de plaats waar een huis moeten hebben gestaan, staan nog enkele overgebleven haagbeuken, die aangeven dat er vroeger waarschijnlijk een haag om de huizen heeft gestaan. Verder zijn er in de buurt sporen van een leemafgraving te vinden, waarbij de leemkuil extra breed is gemaakt, zodat er met paard en wagen in kon worden gereden om de leem eruit te halen. Dit werd een leemkot genoemd. Een andere flinke kuil, die ten oosten van de voormalige herberg te vinden is, is een overblijfsel van een drenkplaats. Hier kon het vee en/of lastdieren drinken.

Militair oefenterrein

In de Tweede Wereldoorlog werd het gebied soms gebruikt als militair oefenterrein. In 1944 werd er op het toen nog uitgestrekte heideterrein een schietberg opgeworpen, vlak langs de Bredasebaan. Hier werd op geschoten vanuit de richting van Bergeijk, als militaire oefening. Er zijn verder schuttersputjes gelegd aan de westkant van de Bredasebaan. Om de drie meter zijn ze gegraven en dienden ervoor om vanuit een relatief veilige plaats aankomende vijanden, die over de Bredasebaan kwamen, te beschieten. De Bredasebaan is lang een doorgaande verbindingsweg geweest en dit was dan dus ook een strategische plaats om de vijand onder vuur te nemen. Nu is er weinig meer te zien van deze schuttersputjes. Het zijn ondiepe kuilen geworden die je nauwelijks opmerkt. Op de actuele hoogtekaart zijn de contouren van de oude schietbaan nog zichtbaar.

2.2 Ruimtelijke Structuur

De ontwikkeling vindt plaats in het natuurgebied de Cartierheide. Het plangebied is een overwegend bosgebied met centraal gelegen een heidegebied. Om de bosranden heen zijn met met name landbouwbouwpercelen en eerdere campings aanwezig.

Aan de noordwestzijde van het bosgebied loopt de A67. Deze weg loopt van België richting Eersel en Eindhoven. Aan de zuidoostzijde van de cartierheid loopt de Postelseweg die doorloopt in de Witrijt. deze weg doorkruist een deel van het bosgebied en loopt (bijna) parallel aan de A69. De afstand tussen de A69 en de Postelseweg bedraagt circa twee kilometer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0086Cartierhde-Vast_0004.png"

Figuur 2.1 Ruimtelijke structuur

2.3 Functionele Inrichting

Het plangebied kenmerkt zich door het natuurlijke omgeving. Het gebied wordt met name gebruikt voor recreatieve doeleinden zoals wandelen en fietsen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De National Omgevingsvisie (NOVI) is in september 2020 vastgesteld en dient als langetermijnvisie van

het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland. Deze vervangt

de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte). Het realiseren van een goede, gezonde en veilige leefomgeving, verbeteren van het infrastructuurnetwerk, en beschermen van natuur en biodiversiteit zijn maatschappelijke opgaven die hierin besproken worden.

Conclusie

Met de onderhavige ontwikkeling wordt de algemene verkeersveiligheidssituatie verbeterd, wordt ruimte terug gegeven aan de natuur, en de kans op aanrijding met levend wild wordt teruggedrongen. Derhalve is deze in lijn met bovenstaand beleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de Nota Ruimte en voormalige planologische kernbeslissingen (pkb's) in regelgeving. Deze belangen maken nog steeds deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De pkb's hebben o.a. betrekking op het Natuurnetwerk Nederland.

Conclusie

Met de onderhavige ontwikkeling wordt de algemene verkeersveiligheidssituatie verbeterd, wordt ruimte terug gegeven aan de natuur, en de kans op aanrijding met levend wild wordt teruggedrongen. Derhalve is deze in lijn met bovenstaand beleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

In december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Met de Omgevingsvisie wil de provincie alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet.

De Brabantse Omgevingsvisie is een samenhangende visie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Relatie met plan

De beoogde ontwikkeling betreft het aanpassen van een fietsinfrastructuur in een natuurgebied. In de huidige situatie is binnen dit natuurgebied al diverse fietsverbindingen aanwezig. In de huidige situatie verbindt de fietsinfrastructuur de gemeenten Bladel, Bergeijk en Eersel. In de nieuwe situatie wordt deze fietsverbinding veiliger doordat de fietspaden breder worden aangelegd dan in de vigerende situatie. Daarmee sluit de ontwikkeling aan bij de Brabantse Omgevingsvisie.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Om uitvoering te geven aan de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' kan de provincie onder de Omgevingswet onder andere gebruik maken van de omgevingsverordening. Vooruitlopend op de Omgevingswet en de omgevingsverordening hebben de Provinciale Staten van provincie Noord-Brabant op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, verder Interim omgevingsverordening, vastgesteld. Net als de Omgevingswet, vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen.

Het plangebied ligt in de Interim omgevingsverordening binnen de begrenzing van:

1: Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen

2: Rechtstreeks werkende regels: landbouw

3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed

4: Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden

5: Instructieregels gemeenten: grondwaterbescherming, waterveiligheid en -berging

6: Instructieregels gemeenten: basiskaart Landelijk gebied

7: Instructieregels gemeenten: specifieke gebieden voor agrarische ontwikkelingen

8: Instructieregels voor waterschappen: watersystemen, -veiligheid en -berging

Artikel 2.20 Verbod onconventionele koolwaterstofwinning Diep grondwaterlichaam

Boven, in of onder een Diep grondwaterlichaam is de onconventionele winning vankoolwaterstoffen verboden.

Conclusie:
De beoogde ontwikkeling maakt het niet mogelijk om boven, in of onder een Diep grondwaterlichaam onconventionele koolwaterstoffen te winnen. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 2.20.

Artikel 2.39 Zorgplicht Stiltegebied
Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in een Stiltegebied de na te streven stilte en rust wordt verstoord, is verplicht:

  1. a. dergelijk handelen of nalaten achterwege te laten, behoudens voor zover dat ingevolge deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan;
  2. b. indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om de verstoring te beperken;
  3. c. indien er een verstoring optreedt, deze zoveel mogelijk te beperken en zo spoedig als mogelijk te beëindigen.

Conclusie:
Met de beoogde ontwikkeling wordt alleen tijdens de realisatiefase enige rust dan wel stilte verstoord. Er zal tijdens de werkzaamheden nadrukkelijk aandacht worden besteed om zo min mogelijk overlast te veroorzaken.

Artikel 2.40 Streefwaarde Stiltegebied
Binnen een Stiltegebied geldt een streefwaarde van 40 dB(A) LAeq, 24 uur.

Conclusie:
Gelet op de aard van de ontwikkeling (de toepassing van een halfverhard fietspad) vindt er geen verandering plaats ten aanzien van de functie van de huidige situatie. Gemotoriseerde verkeersdeelnemers (anders dan elektrisch) zijn niet toegestaan op het fietspad. Het geluidsniveau is daarmee verwaarloosbaar en wordt er voldaan aan de regels uit artikel 2.40.

Artikel 2.41 Grenswaarde milieubelastende activiteit Stiltegebied
Als grenswaarde voor een aanvaardbare geluidbelasting vanwege een locatiegebonden milieubelastende activiteit in een Stiltegebied geldt:

  1. a. 40 dB(A) LAeq, 24 uur, op 1,5 meter hoogte, op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de locatie van de activiteit, als deze 100 meter of meer van de grens van het Stiltegebied ligt;
  2. b. 45 dB(A) LAeq, 24 uur, op 1,5 meter hoogte, op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de locatie van de activiteit, als deze minder dan 100 meter van de grens van het Stiltegebied ligt.

Conclusie:
Gemotoriseerde verkeersdeelnemers (anders dan elektrisch) zijn niet toegestaan op het fietspad. Het geluidsniveau is daarmee verwaarloosbaar en wordt er voldaan aan de regels uit artikel 2.41.

Artikel 2.42 Grenswaarde externe werking stiltegebied
Lid 1: Als grenswaarde voor een aanvaardbare geluidbelasting vanwege een locatiegebonden milieubelastende activiteit in de Attentiezone stiltegebied geldt 50 dB(A) LAeq, 24 uur, op 1,5 meter hoogte:

  1. a. op de grens van het Stiltegebied, als de locatie van de activiteit 50 meter of meer van de grens van het Stiltegebied ligt;
  2. b. op 50 meter vanaf de grens van de locatie van de activiteit, als deze minder dan 50 meter van de grens van het Stiltegebied ligt.

Lid 2:Als grenswaarde voor de geluidbelasting vanwege een niet locatiegebonden geluidsbron binnen de Attentiezone stiltegebied, geldt een geluidsniveau van 50 dB(A) LAeq, 24 uur, op de grens van het Stiltegebied.

Conclusie:
Gemotoriseerde verkeersdeelnemers (anders dan elektrisch) zijn niet toegestaan op het fietspad. Het geluidsniveau is daarmee verwaarloosbaar en wordt er voldaan aan de regels uit artikel 2.41.

Artikel 2.43 Verboden gebruik toestellen Stiltegebied
Lid 1: Ter beperking van geluidsoverlast is het binnen een Stiltegebied verboden een toestel te gebruiken waardoor de na te streven stilte en rust wordt verstoord.

Lid 2: Het eerste lid is niet van toepassing in de volgende gevallen:

  1. a. als het toestel wordt gebruikt bij de aanleg kabels en buisleidingen voor directe woonaansluitingen;
  2. b. als het gebruik van het toestel noodzakelijk is ter afwending van dreigend gevaar of anderszins uit een oogpunt van algemene veiligheid;
  3. c. als het toestel wordt gebruikt binnen 50 meter van een woonhuis en niet hoorbaar is op een afstand van meer dan 50 meter van het toestel;
  4. d. als het toestel wordt gebruikt:
  1. 1. door een persoon met opsporingsbevoegdheid in de uitoefening van zijn functie;
  2. 2. als noodseinmiddel in geval van nood;
  3. 3. bij of krachtens de Wet natuurbescherming.

Lid 3: Het verbod bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor:

  1. a. de reguliere uitoefening van land-, tuin- of bosbouw of beroepsmatige visserij;
  2. b. de uitoefening van een locatiegebonden milieubelastende activiteit binnen de daarvoor geldende voorwaarden;
  3. c. werkzaamheden door het drinkwaterbedrijf in Waterwinning voor menselijke consumptie;
  4. d. het onderhoud van het gebied of van de daarin aanwezige bouwwerken en andere constructies.

Conclusie:
Gelet op de aard van de ontwikkeling (de toepassing van een halfverhard fietspad) worden er geen toestellen gebruikt anders dan benodigd in de aanlegfase van het fietspad. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 2.43

Artikel 2.44 Verboden gebruik motorvoertuig en bromfiets Stiltegebied
Lid 1: Het is in een Stiltegebied verboden zich met een motorvoertuig of bromfiets te bevinden buiten voor gemotoriseerd verkeer opengestelde wegen of terreinen.

Lid 2: Het is verboden een toertocht voor motorvoertuigen of bromfietsen te houden of daaraan deel te nemen.

Lid 3: Het verbod bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor:

  1. a. de reguliere uitoefening van land-, tuin- of bosbouw of beroepsmatige visserij;
  2. b. de uitoefening van een locatiegebonden milieubelastende activiteit binnen de daarvoor geldende voorwaarden;
  3. c. werkzaamheden door het drinkwaterbedrijf in Waterwinning voor menselijke consumptie;
  4. d. het onderhoud van het gebied of van de daarin aanwezige bouwwerken en andere constructies.

Conclusie:
Gelet op de aard van de ontwikkeling (de toepassing van een halfverhard fietspad) vindt er geen verandering plaats ten aanzien van de functie van de huidige situatie. Gemotoriseerde verkeersdeelnemers (anders dan elektrisch) zijn niet toegestaan op het fietspad. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 2.44.

Artikel 2.45 Verboden gebruik vaartuigen Stiltegebied

Het is in een Stiltegebied verboden met een verbrandingsmotor aangedreven vaartuig sneller te varen dan 6 kilometer per uur.

Conclusie:
Het is niet toegestaan om vaartuigen in het gebied te gebruiken. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 2.45

Artikel 2.46 Verboden gebruik vuurwerk Stiltegebied

Lid 1: Het is in een Stiltegebied verboden vuurwerk tot ontbranding te brengen.

Lid 2: Het verbod bedoeld in het eerste lid geldt niet als dit:

  1. a. noodzakelijk is voor oproeping van personen of ter afwending van dreigend gevaar, of
  2. b. plaatsvindt gedurende een bij Vuurwerkbesluit aangewezen periode.

Conclusie:
Het is niet toegestaan om vuurwerk te gebruiken in het natuurgebied. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 2.46

Artikel 2.47 Instructieregels (Attentiezone) Stiltegebied
Lid 1: Het bevoegd gezag houdt in het Stiltegebied en de Attentiezone stiltegebied rekening met de grenswaarden, genoemd in Artikel 2.40 Streefwaarde Stiltegebied, Artikel 2.41 Grenswaardemilieubelastende activiteit Stiltegebied en Artikel 2.42 Grenswaarde externe werking stiltegebied bij: gebruik van de bevoegdheden in een gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 108, eerste lid, Gemeentewet;

  1. a. gebruik van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met betrekking tot de activiteiten, bedoeld in de artikelen 2.1, eerste lid, onder e, en 2.1, eerste lid, onder i, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  2. b. het stellen van maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 8.42 Wet milieubeheer;
  3. c. de ontheffing bedoeld in artikel 8a.51 Wet luchtvaart.

Lid 2
Het bevoegd gezag kan in geval van een bijzondere omstandigheid afwijken van de genoemde grenswaarden als:

  1. a. de afwijking van de grenswaarde zoveel mogelijk wordt beperkt;
  2. b. de overschrijding ten hoogste 5 dB(A) van de grenswaarde bedraagt.

Lid 3: Er is in ieder geval sprake van een bijzondere omstandigheid als:

  1. a. de locatiegebonden milieubelastende activiteit door het onverkort toepassen van de grenswaarde redelijkerwijs niet mogelijk is; of
  2. b. uit onderzoek blijkt dat er geen alternatieve locatie mogelijk is.

Lid 4: In aanvulling op artikel 2.21 lid 1, onder b Activiteitenbesluit verbindt het bevoegd gezag aan het toelaten van festiviteiten tot ten hoogste 12 dagen per kalenderjaar de voorwaarde dat de grenswaarde als bedoeld in artikel 2.41 met ten hoogste 5 dB(A) wordt overschreden wat blijkt uit een daartoe opgestelde onderbouwing.

Conclusie:
De ontwikkeling is niet in strijd met de atikelen 2.40, 2.41 of 2.42. Voor de gebieden binnen de attentiezone stiltegebied gelden dezelfde beperkingen als het gebied binnen de stiltezone. Daarmee wordt voldaan aan de regels van artikel 2.47.

Artikel 2.48 Ontheffing Stiltegebied
Er kan ontheffing gevraagd worden van de artikel 2.43 tot en met artikel 2.46 overeenkomstig artikel 6.4.

Conclusie:
Gelet op de aanlegfase van de beoogde ontwikkeling moet op grond van artikel 2.48 ontheffing worden aangevraagd voor de realisatie van het beoogde plan.

Artikel 2.72 Verbod uitbreiding veehouderij
Lid 1: Totdat een bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 3.48 Veehouderij in Stedelijkgebied en artikel 3.51 Afwijkende regels Beperkingen veehouderij geldt, gelet op artikel 4.1, derde lid, Wet ruimtelijke ordening, voor een veehouderij in Stedelijk gebied en Beperkingen Veehouderij dat:

  1. a. een toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, is uitgesloten;
  2. b. een toename van de bestaande oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is uitgesloten;
  3. c. binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.

Lid 2: Als bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de oppervlakte die:

  1. a. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
  2. b. mag worden gebouwd krachtens een vóór 21 september 2013 verleende vergunning.

Lid 3: Het verbod bedoeld in het eerste lid onder a en b, geldt niet voor een veehouderij gevestigd in Beperkingen veehouderij, die voldoet aan de voorwaarden van een grondgebonden veehouderij, als opgenomen in de Nadere regels zorgvuldige veehouderij als bedoeld in artikel 5.11.

Conclusie:
De beoogde ontwikkeling maakt het niet mogelijk om veehouderijen dan wel bijbehorende oppervlakten of gebouwen toe te staan. Daarmee wordt voldaan aan de regels van artikel 2.72.

Artikel 3.15 Bescherming Natuur Netwerk Brabant
Lid 1: Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:

strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;

  1. a. bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorischewaarden en kenmerken;
  2. b. staat, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.

Lid 2: Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.

Lid 3: Als de inrichting en beheer van het Natuur Netwerk Brabant binnen een gebied is verzekerd, stelt de gemeente binnen negen maanden een bestemmingsplan vast overeenkomstig het eerste lid.

Conclusie:
In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt het gebied ontwikkeld gericht op natuurversterking. Er wordt een (grotendeels) halfverhard fietspad verbreed. In totaal wordt met de beoogde ontwikkeling 10.000 m2 bestaande verharding (huidige fietspad) verwijderd. Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal natuurcompensatie plaatsvinden. In het bestemmingsplan worden regels gesteld omtrent de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. Deze regels zijn overeenkomstig aan de regels uit het bestemmingsplan Buitengebied Bladel 2014 (vastgesteld op 2016-03-24). Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 3.15.

Artikel 3.16 Externe werking Natuur Netwerk Brabant
Lid 1: In aanvulling op de Wet natuurbescherming bepaalt een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waardenen kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig Artikel 3.22Compensatie.

Lid 2: Op de overdraai van de wieken van een windturbine die buiten het Natuur Netwerk Brabant staat, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Lid 3: Het eerste lid is niet van toepassing op een aantasting door de verspreiding van stoffen in lucht of water.

Conclusie:
De beoogde ontwikkeling heeft een gering effect op ecologische waarde van het gebied. Dit effect wordt gecompenseerd doordat de gemeente invulling geeft aan de natuurcompensatie. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 3.16.

Artikel 3.17 Afwijkende regels ontwikkelingen in Natuur Netwerk Brabant
Lid 1: Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant kan een ontwikkeling toelaten als is voldaan aan de voorwaarden gesteld voor:

  1. a. nieuwe ontwikkelingen in het Natuur Netwerk Brabant, overeenkomstig Artikel 3.18;
  2. b. het nee, tenzij-principe, overeenkomstig Artikel 3.19;
  3. c. de saldo-benadering, overeenkomstig Artikel 3.20;
  4. d. een kleinschalige uitbreiding, overeenkomstig Artikel 3.21.

Lid 2: Het eerste lid is niet van toepassing op Natura 2000 - gebied.

Conclusie:
De beoogde ontwikkeling betreft een kleinschalige uitbreiding zoals genoemd in artikel 3.21. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 3.17.

Artikel 3.18 Nieuwe ontwikkeling in het Natuur Netwerk Brabant
Lid 1: Een bestemmingsplan kan bepalen dat het oprichten van kleinschalige bebouwing en bouwwerken ten behoeve van de natuurfunctie of het recreatieve medegebruik daarvan zijn toegestaan, als dit geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.

Lid 2: Een bestemmingsplan kan bepalen dat ontwikkelingen binnen een omheind militair terrein zijn toegestaan als negatieve effecten op de ecologische waarden en kenmerken zo veel als mogelijk worden beperkt en er bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan Artikel 3.22Compensatie.

Lid 3: Een bestemmingsplan kan bepalen dat nieuwvestiging is toegestaan als:

  1. a. het een deel van het Natuur Netwerk Brabant betreft dat door Stedelijk gebied loopt;
  2. b. de nieuwvestiging geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.

Conclusie:
De beoogde ontwikkeling heeft en negatief effect op de ecologische waarden en kenmerken van een NNB gebied. Dit negatieve effect wordt middels een natuurcompensatie gecompenseerd. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 3.18.

Artikel 3.19 Toepassing van het Nee, tenzij-principe
Lid 1: Een bestemmingsplan dat toepassing geeft aan het nee, tenzij-principe, bevat een onderbouwing dat:

  1. a. er sprake is van een groot openbaar belang;
  2. b. er voor de ontwikkeling geen alternatieve locaties voorhanden zijn buiten het Natuur Netwerk Brabant;
  3. c. er geen andere oplossingen voorhanden zijn die de aantasting van het Natuur Netwerk Brabant voorkomen;
  4. d. de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt;
  5. e. er bij het verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan Artikel 3.22Compensatie;
  6. f. op welke wijze de uitvoering en monitoring zijn verzekerd.

Lid 2: Voor het onderzoek naar alternatieve locaties geldt dat:

  1. a. gezocht wordt naar alternatieve locaties binnen de gemeente en in omliggende gemeenten;
  2. b. een alternatieve locatie overwegend dezelfde functie kan vervullen;
  3. c. tijdverlies en meerkosten zijn op zichzelf geen reden om een alternatief af te wijzen.

Lid 3:Voor een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid doen burgemeester en wethouders een verzoek als bedoeld in artikel 6.2 Procedure grenswijziging werkingsgebied op verzoek.

Conclusie:
De beoogde ontwikkeling wordt mogelijke gemaakt om de recreatieve waarde, de verkeersveiligheid te vergroten en om en de beschermde diersoort de gladde slang beter te beschermen. Er zijn geen alternatieve locaties voorhanden. Middels de flora en faunavoorzieningen, natuurcompensatie en de weerlegging van het fietspad worden negatieve effecten zoveel mogelijk weggenomen.

Tijdens de uitvoering zal er vooraf een flora en fauna scan plaatsvinden. Door vrijwilligers van RAVON wordt momenteel het aantal aangetroffen levende en dode gladde slangen gemonitord. Verder wordt de Cartierheide beheerd door Staatsbosbeheer. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 3.19.

Artikel 3.20 Toepassing van de saldobenadering

Lid 1: Bij de saldobenadering is er sprake van een combinatie van onderling samenhangende plannen, projecten of handelingen waarvan één of enkele afzonderlijk een negatief effect hebben op het Natuur Netwerk Brabant, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een verbetering van de kwaliteit of kwantiteit van het Natuur Netwerk Brabant als geheel.

Lid 2: Een bestemmingsplan dat toepassing geeft aan de saldo-benadering, bevat een visie die de ontwikkelingen binnen het betrokken gebied in samenhang beziet en die tot doel heeft een grotere kwaliteitswinst voor meerdere functies, waaronder de natuur, te bereiken.

Lid 3: De visie beschrijft in ieder geval:

  1. a. de omvang van het gebied;
  2. b. de doelen voor de verbetering van de kwaliteit en kwantiteit van het Natuur Netwerk Brabant waardoor een beter functioneren van het Natuur Netwerk Brabant ontstaat;
  3. c. er bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan Artikel 3.22 Compensatie;
  4. d. op welke wijze de uitvoering en monitoring zijn verzekerd.

Lid 4: Voor een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid doen burgemeester en wethouders een verzoek als bedoeld in artikel 6.2 Procedure grenswijziging werkingsgebied op verzoek.

Conclusie:
De beoogde ontwikkeling heeft geen betrekking op een project waarbij saldobenadering wordt gebruikt. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 3.20.

Artikel 3.21 Kleinschalige herbegrenzing
Lid 1: Een bestemmingsplan kan een ontwikkeling binnen Natuur Netwerk Brabant mogelijk maken in het geval dat:

  1. a. de aantasting van areaal Natuur Netwerk Brabant kleinschalig is;
  2. b. de ontwikkeling slechts leidt tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden enkenmerken van het Natuur Netwerk Brabant;
  3. c. de ontwikkeling leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden enkenmerken van het Natuur Netwerk Brabant als geheel;
  4. d. er een afweging van alternatieven heeft plaatsgevonden;
  5. e. er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing;
  6. f. er bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan Artikel 3.22 Compensatie;
  7. g. op welke wijze de uitvoering en monitoring zijn verzekerd.

Lid 2: Voor een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid doen burgemeester en wethouders een verzoek als bedoeld in artikel 6.2 Procedure grenswijziging werkingsgebied op verzoek.

Conclusie:
De beoogde ontwikkeling betreft een ontwikkeling waarbij een geringe aantasting op het NNB gebied plaats vindt. Deze aantasting wordt opgevangen door middel van natuurcompensatie. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 3.21.

Artikel 3.22 Compensatie
Lid 1: De verplichte compensatie vindt, naar keuze, plaats door:

  1. a. fysieke compensatie, overeenkomstig Artikel 3.23;
  2. b. financiële compensatie, overeenkomstig Artikel 3.24.

Lid 2: De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde of verstoorde areaal en de ontwikkeltijd van de aangetaste natuur, conform de volgende indeling:

  1. a. natuur met een ontwikkeltijd van 5 jaar of minder: geen toeslag;
  2. b. tussen 5 en 25 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 1/3 in oppervlak;
  3. c. tussen 25 en 100 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 2/3 in oppervlak;
  4. d. bij een ontwikkelingsduur van meer dan 100 jaar: de toeslag in oppervlak en de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer is maatwerk;
  5. e. bij verstoring van natuur: maatwerk.

Conclusie:
De beoogde ontwikkeling betreft een ontwikkeling waarbij een geringe aantasting op het NNB gebied plaats vindt. Met de beoogde ontwikkeling wordt ongeveer 10.000 m2 bestaande verharding (betonnen fietspaden) verwijderd. De opgebroken tracés worden vervolgens terug gegeven aan de natuur. In totaal zal het beoogde tracé ongeveer hetzelfda aantal vierkante meters verharding krijgen. De nieuw aan te leggen half-verharde fietspaden passen beter bij de natuurwaarde van het gebied. Daarbij krijgen de nieuwe materialen een natuurlijke uitstraling wat bijdraagt aan de natuurwaarde. Er wordt bijvoorbeeld half-verharding toegepast waarbij kal aanwezig is. De kal wordt afgegeven aan de natuur waardoor de balans van de zuurtegraad van de bodem wordt hersteld. Het idee achter deze maatregel is at hierdoor een bloemrijke berm ontstaat. Verder wordt de aantasting opgevangen door middel van natuurcompensatie (fysieke vorm). Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 3.21.

Artikel 3.23 Fysieke compensatie
Lid 1: De fysieke compensatie vindt plaats in:

  1. a. de niet gerealiseerde delen van het Natuur Netwerk Brabant;
  2. b. de niet gerealiseerde ecologische verbindingszones.

Lid 2: Fysieke compensatie kan ook plaatsvinden in, aansluitend op of nabij het aangetaste gebied als dit deel uitmaakt van de saldobenadering bedoeld in Artikel 3.20 Toepassing van de saldobenadering.

Lid 3: Een bestemmingsplan waarvoor een compensatieplicht geldt, borgt de uitvoering van de compensatie.

Lid 4: De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het derde lid bevat een verantwoording over:

  1. a. de omvang van het netto verlies aan ecologische waarden en kenmerken en op welke locatie dat optreedt;
  2. b. de locatie waar en de wijze waarop het netto verlies, genoemd onder a, wordt gecompenseerd;
  3. c. de kwaliteit en kwantiteit van de compensatie;
  4. d. de termijn van uitvoering;
  5. e. de inhoud en realisatie van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen;
  6. f. het reguliere- en ontwikkelingsbeheer.

Lid 5: De uitvoering van de fysieke compensatie wordt binnen drie jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, bedoeld in het derde lid afgerond.

Lid 6: In aanvulling op het vijfde lid, wordt bij een aantasting van bedreigde soorten of hun leefgebied, de uitvoering van de compensatie in ieder geval afgerond op het moment dat de aantasting daadwerkelijk start.

Lid 7: In afwijking van het vijfde lid kan bij een omvangrijke en zware compensatieverplichting, de uitvoering van de compensatie een termijn van maximaal tien jaar bedragen, gerekend vanaf het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

Conclusie:
In het kader van de ruimtelijke ontwikkeling is een uitgebreid flora en fauna onderzoek verricht. Dit onderzoek gaat in op de benodigde natuurcompensatie. De gemeente is voornemens deze compensatie uit te voeren.

Met de beoogde ontwikkeling worden de bestaande fietspaden tracés teruggeven aan de natuur en wordt er ingespeeld op het verzoek van Staatsbosbeheer om de bestaande poelen/vennen weer meer natuurwaarde aan toe te kennen. Verder zal Staatsbosbeheer in het gebied loofbomen aanplanten om de natuur te compenseren. Deze compensatievormen worden in samenwerking tussen de gemeente Bladel en Staatsbosbeheer uitgevoerd.

Artikel 3.26 Attentiezone waterhuishouding
Lid 1: Een bestemmingsplan van toepassing op Attentiezone waterhuishouding strekt tot bescherming van de waterhuishouding en sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.

Lid 2: Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt in ieder geval regels over:

  1. a. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgondingenwet;
  2. b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
  3. c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  4. d. het beperken van het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten.

Lid 3: Het tweede lid is niet van toepassing op werkzaamheden die behoren tot het normale beheer en onderhoud.

Conclusie:
In de regels van het bestemmingsplan worden regels gesteld omtrent het verzetten van grond, de aanleg van drainage, het verlagen van het grondwaterstand en het beperken agrarische bouwpercelen. Deze regels zijn overeenkomstig aan de regels uit het bestemmingsplan Buitengebied Bladel 2014 (vastgesteld op 2016-03-24). Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 3.26.

Artikel 3.27 Behoud en herstel van watersystemen
Lid 1: Een bestemmingsplan van toepassing op Behoud en herstel van watersystemen strekt mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen.

Lid 2:Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt regels die:

  1. a. het oprichten van bebouwing beperken;
  2. b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten beperken;
  3. c. het ophogen van gronden beperken.

Conclusie:
Met de beoogde ontwikkeling wordt ongeveer 10.000 m2 bestaande verharding (betonnen fietspaden) verwijderd. De opgebroken tracés worden vervolgens terug gegeven aan de natuur. In totaal zal het beoogde tracé ongeveer hetzelfda aantal vierkante meters verharding. In de bestemmingsplanregels worden regels gesteld hoe om te gaan met de in artikel 3.27 genoemde aspecten omtrent waterhuishouding. Deze regels zijn overeenkomstig aan de regels uit het bestemmingsplan Buitengebied Bladel 2014 (vastgesteld op 2016-03-24). Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 3.27.

Artikel 3.29 Cultuurhistorische waarden
Een bestemmingsplan van toepassing op Cultuurhistorisch waardevol gebied:

  1. a. is mede gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waardenen kenmerken zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart;
  2. b. stelt regels ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Conclusie:
Met de beoogde ontwikkeling vindt er slechts op kleine schaal veranderingen plaats. De cultuurhistorische waarden in het gebied blijven onaangetast. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 3.29.

Artikel 4.12 Doorwerking gebiedsbegrenzing

Bij het vaststellen van regels met betrekking tot handelingen in een watersysteem of beschermingszone als bedoeld in artikel 78 Waterschapswet, houdt het algemeen bestuur rekening met de begrenzing van de Attentiezone waterhuishouding en de daarbinnen gelegen natte natuurparels.

Conclusie:
Met het ontwerp van de beoogde ontwikkeling is rekening gehouden met de ligging van de attentiezone waterhuishouding. De onderhavige ontwikkeling zorgt er niet voor dat er aantasting optreedt op het watersysteem. Daarmee wordt voldaan aan de regels uit artikel 4.12.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Waterbeheersprogramma 2022-2027

In 2021 heeft het waterschap de Dommel het waterbeheersprogramma 2022-2027 vastgesteld. Dit Waterbeheersprogramma schetst de visie en ambities van het waterschap voor de lange termijn (2050). De ambities in het programma zijn gericht op:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht: de aandacht gaat vanaf nu ook naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied, niet alleen naar het beekdal;
  • van een sectorale aanpak naar een integrale aanpak; samen met overheden en gebiedspartners werken we aan meerdere doelen in het gebied;
  • van ‘water afvoeren’ naar ‘elke druppel telt’; we richten het waterbeheer in op maximaal water vasthouden, we gaan minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Het waterschap bereidt zich voor op een watertransitie, waarbij wordt ontwikkeld van de huidige situatie naar de gewenste situatie in 2050. Het waterschap hanteert drie eenvoudige, sterke richtinggevende principes voor alle ontwikkelingen. De onderstaande principes geven richting en prioriteiten aan de watertransitie op de korte, middelllange en lange termijn:

1. Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt.

2. Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan

3. Wat schoon is moet schoon blijven.

Conclusie:

Onderhavige ontwikkeling is een voorbeeld van gebiedsgericht werken. Het bestaande fietspad wordt aangepast ten dienste van de natuur en ecologie in de omgeving, daarnaast worden ook een aantal recreatieve vraagstukken opgelost. In het dwarsprofiel van de nieuwe verharde fietspaden worden komvormige wadi's aangelegd, waardoor het regenwater direct op locatie wordt vastgehouden en infiltreert. Ter plaatsen van de fietspaden met halfverharding wordt met het materiaalgebruik rekening gehouden met directe infiltratie van regenwater. Met de combinatie van regenwater tijdelijk opvangen in wadi's en directe infiltratie wordt aansluiting gezocht bij de doelstellingen uit het waterbeheerprogramma van Waterschap De Dommel.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie 1.1

OP 20 september 2019 is de 'Omgevingsvisie 1.1' vastgesteld, als tussenstap naar een volwaardige en complete omgevingsvisie voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De Omgevingsvisie is een eerste aanzet naar een integrale visie voor de volledige fysieke leefomgeving van de gemeente Bladel.

Met de visie beoogt de gemeente duidelijkheid te geven in haar ambitite en bijbehorende uitgangspunten voor het beleid, daarvoor is gekozen voor een onderverdeling in drie thema's:

1. Milieu en Leefomgeving; onderwerpen die betrekking hebben op de groene leefomgeving.

2. Economische activiteiten; onderwerpen die betrekking hebben op de economische sector.

3. Mens en Maatschappij: onderwerpen die betrekking hebben op maatschappelijke elementen zoals wonen en zorg.

Een van de thema's die in de omgevingsvisie wordt aangestipt is de overlast in natuurgebieden, door verschillende doelgroepen die van de natuur gebruikmaken. Onderzoek heeft uitgewezen dat er behoefte is aan maatregelen om de overlast terug te dringen en te streven naar systeemherstel.

Conclusie:

Hoewel het veranderen van de ligging en gebruiker van de fietspaden niet worden genoemd als oplossing van systeemherstel van de milieu en leefomgeving in de Omgevingsvisie. Geeft dit bestemmingsplan wel gehoor aan het bereiken van de in de omgevingsvisie gestelde doelstellingen om de natuur te herstellen. onderhavige ontwikkeling geeft daarbij behoor aan en vormt geen belemmering voor de omgevingsvisie 1.1.

3.4.2 Toekomstvisie 2030; Leven in de gemeente Bladel

De gemeenteraad van Bladel heeft in 2009 de toekomstvisie 2030; leven in de gemeente Bladel vastgesteld. Hieronder volgt een korte samenvatting van deze toekomstvisie.

Anno 2009 zijn burgers, ondernemers en instellingen in de gemeente Bladel tevreden over het wonen, werken en verblijven in de gemeente Bladel. Het is een uitdaging om deze tevredenheid in de toekomst te behouden en te versterken. De toekomstvisie 'Leven in de gemeente Bladel' beschrijft hoe de gemeente er in het jaar 2030 uitziet. Met behulp van de zogenoemde duurzaamheidsdriehoek, waarin 'milieu en leefomgeving', 'mens en maatschappij' en 'economie' beschreven worden, is een integrale visie voor de gemeente als geheel geformuleerd en voor elke kern in het bijzonder,

In 2030 is de gemeente Bladel het economische hart van de Kempen. De gemeente zet actief in op het stimuleren van de lokale en regionale economie met als grootste spelers de industrie en de detailhandel in de kernen Bladel en Hapert. Daarnaast spelen recreatie, toerisme en de agrarische sector een relevante rol. Het behoud en de versterking van de gemeentelijke economie is een belangrijke stimulans voor deze keuze. Dat leidt tot het behoud en zelfs groei van de bevolking in de kernen. Zo ontstaat er voldoende draagvlak voor een goed voorzieningenniveau en de leefbaarheid. Dankzij duidelijke keuzes ten aanzien van ruimtegebruik binnen de kernen en de ontwikkeling van het buitengebied blijft de kwaliteit van natuur en landschap, agrarisch gebruik en recreatie op peil en wordt deze waar nodig verder versterkt.

Conclusie:

Met de beoogde ontwikkeling wordt er ingespeeld op de doelen en ambities van de gemeente Bladel om het gebied een kwaliteitsimpuls te geven omtrent recreatie. Verder vinden er geen verandering plaats in de structuur van de gemeente bladel. De bestemmingen blijven overeenkomstig aan de huidige situatie. De fietspaden en de realisatie van de uitkijktoren zorgen voor een zeer beperkte wijziging waarbij het gebruik van het gebied gelijk blijft aan de vigerende situatie.

3.4.3 Structuurvisie

Door de gemeenteraad van Bladel is op 22 mei 2008 een gemeentelijke integrale

structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie vormt het centrale beleidsdocument voor

integrale visievorming voor de lange termijn, brengt belangen bijeen en weegt deze

(inhoudelijk en procesmatig) en vormt daarnaast een toetsings- en inspiratiekader voor

ruimtelijke beslissingen. Op basis van het toepassen van de lagenbenadering en daarnaast

het uitvoeren van een thematische analyse is een ruimtelijke visie opgesteld. De analyse

en ruimtelijke visie zijn verwerkt in een ruimtelijk casco. Dit ruimtelijke casco is leidend bij

het sturen op ruimtelijke dynamiek

Conclusie:

Met de beoogde ontwikkeling wordt er ingespeeld op de doelen en ambities van de gemeente Bladel om het gebied een kwaliteitsimpuls te geven omtrent recreatie. Verder vinden er geen verandering plaats in de structuur van de gemeente bladel. De bestemmingen blijven overeenkomstig aan de huidige situatie. De fietspaden en de realisatie van de uitkijktoren zorgen voor een zeer beperkte wijziging waarbij het gebruik van het gebied gelijk blijft aan de vigerende situatie.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

De beoogde ontwikkeling bestaat uit het veranderen van de fietsstructuur in de Cartierheide. De bestaande fietsroutes voldoen niet aan de natuurinstandhoudingsdoelstellingen, met name in relatie tot de gladde slang, in het plangebied. De bestaande fietsroutes en verharding worden gesaneerd. Op een nieuw trace door de Cartierheide wordt een nieuw verhard en halfdverhard fietspad aangelegd. Het uiteindelijke ontwerp voor dit trace is tot stand gekomen middels een verkeersanalyse en in overleg met stakeholders zoals de natuurbeschermingsorganisatie RAVON.

Middels een verkeersanalyse is achterhaald welke gebruikers en met welke intensiteit op welk moment van de dag gebruik maken van het fietspad tussen De Pan en De Pals. Vervolgens zijn de resultaten geconfronteerd met de richtlijnen voor het bepalen van de breedte van het benodigde fietspad van het CROW. Op basis van de opgehaalde informatie zijn de verschillende mogelijke inrichtingsvormen aan elkaar afgewogen middels een trade-off matrix. In totaal zijn er zes verschillende varianten vastgesteld en beoordeeld op (onder meer) de aspecten; recreatieve waarden comfort fietsers, de natuurwaarde, de vergunbaarheid, de veiligheid van de fietser, de toekomstbestendigheid en de kosten. Het voorliggende ontwerp is de variant met de hoogste score uit de trade-off matrix. Verdere optimalisatie van het plan heeft gedurende het verdere proces plaatsgevonden. Er is gedurende het planvormingsproces veel contact geweest tussen stakeholders en de gemeente Bladel. De analyse, de trade-off matrix en de gesprekken met de stakeholder matrix hebben uiteindelijk geresulteerd in het onderhavige definiteve ontwerp, zie figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0086Cartierhde-Vast_0005.png"

Figuur 4.1 De beoogde ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0086Cartierhde-Vast_0006.jpg"

Figuur 4.2: bestaande voetpaden worden zo veel mogelijk gebruikt om bomenkap tot een minimum te beperken.

Veiligheid fietspaden algemeen

De fietspaden op de Cartierheide en omliggende delen van Boswachterij De Kempen zijn relatief smal. Hierdoor gebeuren ongelukken door elkaar rakende sturen en uitwijkmanoeuvres die, door de smalle paden en steile randen van de betonplaten, resulteren in valpartijen. Verder zorgen wilde zwijnen voor omgewoelde bermen pal tegen het fietspad aan, wat de veiligheid van fietsers verder negatief beïnvloedt.

In het kader van de openbare veiligheid is bij de gemeenten Eersel en Bladel de behoefte ontstaan om de fietspaden, op terrein van Staatsbosbeheer (SBB), te verbreden. Dit gebeurt door het aanleggen van een halfverhard pad van 2,50 meter breed. Op het grondgebied van de gemeente Eersel (in het oostelijk deel van het plangebied) en Bladel wordt een betonnen fietspad van 3,50 meter breed gerealiseerd, alsook een halfverhard rolstoelpad naar een nader te plaatsen uitkijktoren aan de rand van het centrale heidegebied. Hierbij is zoveel als mogelijk rekening gehouden met de reeds door Staatsbosbeheer opgestelde recreatieve zoneringskaart (Staatsbosbeheer, 22 februari 2019). Dat betekent onder meer dat de halfverharde paden van 2,50 meter breed in de terreindelen komen waar recreatie minder intensief mag worden. In deze delen worden tevens fietspaden opgebroken en teruggegeven aan de natuur. Aanleg van een breder, verhard pad vindt zodoende alleen plaats in dat deel van Boswachterij De Kempen waar recreatie intensiever mag zijn naar de zoneringskaart van Staatsbosbeheer. De eigenschappen van het fietspad zijn weergegeven in tabel 4.1

Traject de Pals – Herberg in het Wilde Zwijn – Laarven Traject m.b.t. de Pan - Laarven
Eigendom Staats Bosbeheer (SBB) Gemeente Bladel / Gemeente Eersel
Breedte 2,5 meter 3,50 meter
Ondergrond Half-verhard Beton
Ligging Kronkelend
Aangepast aan de zonering van SBB: Extensief gebied
Kronkelend

Gelegen tussen extensief en intensief gebied (zonering SBB)
Totale lengte Ca. 4,8 km Ca. 3 km

Tabel 4.1 eigenschappen van het aan te leggen fietstracé

Nieuw- en op te breken fietspad

Het nieuwe tracé bedraagt circa 8 kilometer nieuw aan te leggen fietspad. Hiervoor wordt circa 9,5 kilometer bestaand fietspad opgeheven. Voor een groot deel van het nieuw aan te leggen fietspad wordt gebruik gemaakt van bestaande wandelpaden. Hierdoor hoeft er zo min mogelijk bomen te worden gekapt. Het is echter onvermijdelijk om een aantal bomen en struiken te rooien, indien niet voor een bestaand pad of anderszins alternatieve routing gekozen kan worden met minder effecten op aanwezige begroeiing. Daarbij wordt ook gekeken naar de waarde van te kappen bomen. De bomen die van oorsprong hier groeien (loofbomen) zullen daarbij zoveel als mogelijk gespaard blijven. De fietspaden die worden opgeheven worden weer terug gegeven aan de natuur.

De Pas - Herberg in het Wilde Zwijn - Laarven

Het fietspadtracé is loopt van het zuiden van de Cartierheide in noordelijke richting naar het midden van de Cartierheide. De toegangslocaties van de heide blijven met dit plan gehandhaafd. De nieuwe fietsroute, zoals in groen weergegeven in figuur 4.1. Het pad wordt in totaal 2,5 meter breed met een half-verharde ondergrond. Door het pad halfverhard uit te voeren wordt de snelheid van de gebruikers van het fietspad enigzins beperkt en wordt gestreefd naar een lagere intensiteit gebruikers. Daardoor reptielen en amfibieën beter schuilen bij aankomend verkeer (waardoor de kans op aanrijdingen wordt verminderd). Verder treedt er met de toepassing van half-verharding een positief effect op ten aanzien van waterdoorlaatbaarheid van het fietspad.

Faunapassages

Verder is het nodig om nieuwe trajectdelen vooral door dichtere bosdelen te laten lopen (zie figuur 4.1) om effecten van fietsrecreatie op de populatie gladde slangen te verminderen. Verder wordt het ontwerp van het fietspad ter plaatse van heidepassages dusdanig aangepast dat met name juveniele gladde slangen ter plaatse niet op het fietspad kunnen komen, zie hiervoor de doorsnede in figuur 4.3. Hiervoor worden aan weerszijden van het fietspad verhogingen aangelegd met een flora fauna scherm (loodrechte wand) van minimaal 30 centimeter hoog, die gladde slangen belet om ter plaatse het fietspad over te steken. Om een veilige oversteek toch mogelijk te maken, zijn op meerdere plaatsen reptielentunnels voorzien ter hoogte van trajecten met een aangepast profiel. De reptielentunnels en schermen zijn opgenomen in de verbeelding van het bestemmingsplan, op basis van de paarse arceringen in figuur 4.1. De locaties voor deze mitigerende maatregelen zijn gekozen omdat het fietspad hier de leefgebieden van de levendbarende hagedis en de gladde slang doorkruist. In regel 16.9 Overige zone - faunatunnel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van de mitigerende maatregelen. Technische randvoorwaarden zijn opgenomen onder Bijlage 2 Uitwerking faunatunnel van de planregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0086Cartierhde-Vast_0007.jpg"

Figuur 4.3 doorsnede model heidepassage fietspad (Royal HaskoningDHV, 2020)

De Pan - Laarven

Het tracé tussen de Pan en het Laarven wordt deels weerlegd in oostelijke richting. Hierdoor wordt er meer afstand gedaan van het heidegebied waardoor de kans op aanrijdingen met amfibieën wordt verminderd. Door het pad verhard uit te voeren is het pad toegankelijk voor mindervaliden. Het fietspad wordt overal 3,50 meter breed zodat fietsers elkaar goed en veilig kunnen passeren.

Uitkijktoren

Tevens wordt er een uitkijktoren gerealiseerd. De uitkijktoren is toegankelijk via het fietspad, maar ook via de parkeerplaats even ten oosten van de uitkijktoren (op het grondgebied van de gemeente Eersel). Deze uitkijktoren wordt maximaal 30 meter hoog, waardoor over het hele heide gebied heen gekeken kan worden. Een belangrijke eis is dat de uitkijktoren bereikbaar moet zijn voor mindervaliden en dat deze ook minimaal één etagevloer op minimaal vijf meter hoogte kunnen betreden. De uitkijktoren is opgenomen in de Natuurtoets en de Effectbeoordeling.

4.1 Doelstellingen En Uitgangspunten

De doelstelling van de beoogde ontwikkeling luidt; het opwaarderen van recreatieve waarde in de Cartierheide door de verkeersveiligheid van de fietser te verbeteren en het beter beschermen van de aanwezige diersoorten in het gebied.

4.2 Ontwikkelingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen relevante ontwikkelingen gepland.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.

Hierbij geldt de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect.

Resultaten

Het herinrichten van een fietspad is geen activiteit die is opgenomen in bijlage C of D van het Besluit m.e.r. Om die reden hoeft niet getoetst te worden aan het Besluit m.e.r.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

Beleidsmatig kader

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).

Methodiek

In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.

Milieu-
categorie
Richtafstanden in 'rustige woonwijk' Richtafstanden in 'gemengd gebied'
1 10 meter 0 meter
2 30 meter 10 meter
3 50-100 meter 30-50 meter
4 200-300 meter 100-200 meter
5 500-1.000 meter 300-700 meter
6 1.500 meter 1.000 meter

Figuur 5.1: Richtafstanden per milieueffectcategorie.

De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.

Conclusie:

De voorgenomen ontwikkelingen aan de fietspaden op de Cartierheid hebben geen betrekking op de realisatie of het mogelijk maken voor het oprichten van woningen en/of bedrijven. Derhalve vormt het aspect Bedrijven en Milieuzoneringen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.3 Verkeer

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

In het kader van de ontwikkeling heeft een verkeersonderzoek plaatsgevonden. Gelet op de ongewone omstandigheden wegens het Covid-19 virus moest een inschatting worden gegeven over de aantal fietsbewegingen.

Conclusie:

Op basis van een inschatting tijdens het verkeersonderzoek en de richlijnen conform het CROW is achterhaald dat er tijdens de spitstijden tussen de 150 en 350 fietsbewegingen zijn. Met deze inschatting wordt er voorgesorteerd op dat het aantal fietsbewegingen in de toekomst toe zal nemen. Voor dit aantal bewegingen stelt het CROW dat een fietspad minimaal 3,50 meter breed dient te zijn. Om deze reden is voor de huidige breedte van het fietspad gekozen.

5.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet. Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.

Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).

Luchtkwaliteitseisen

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.


Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden.


Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De ontwikkeling die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt, is in de lijst uit de Regeling NIBM opgenomen. Daarom mag hier worden volstaan met de aanname dat de ontwikkeling van geringe omvang is en dat de luchtkwaliteit als gevolg hiervan “niet in betekende mate” zal verslechteren. Een nadere motivering aan de hand van onderzoek is daarom niet vereist.

Conclusie:
Het onderhavige plan omvat het weerleggen en verbreden van een fietspad en het oprichten van een uitkijktoren. Een dergelijke ontwikkeling is in de lijst uit de Regeling NIBM opgenomen. Daarom mag hier worden volstaan met de aanname dat de ontwikkeling van geringe omvang is en dat de luchtkwaliteit als gevolg hiervan “niet in betekende mate” zal verslechteren. Een nadere motivering aan de hand van onderzoek is daarom niet vereist. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het gebied.

5.5 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
  • 5 dB voor overige wegen.

Resultaten

Het onderhavige plan omvat het weerleggen en verbreden van een fietspad zonder gemotoriseerd verkeer (anders dan elektrisch) en het oprichten van een uitkijktoren. Dit betekent dat het plan niet zal leiden tot een toename van geluidsbelasting. Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het gebied.

5.6 Geurhinder

Wettelijk kader

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.

Voor geurhinder door industrie en bedrijven gelden planologisch gezien geen wettelijke kaders. Deze vorm van geurhinder maakt deel uit van de methode 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009).

Voor geurhinder door veehouderijen gelden deels andere regels. Voor veehouderijen gelden de Wet Geurhinder en Veehouderij en het Besluit landbouw milieubeheer. In het Besluit landbouw zijn afstanden vastgelegd die aangehouden moeten worden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object. Afhankelijk van de aard van het agrarisch bedrijf en het type geurgevoelig object kan deze afstand 20, 50 of 100 meter bedragen.

Resultaten

Het onderhavige plan omvat het weerleggen en verbreden van een fietspad zonder gemotoriseerd verkeer (anders dan elektrisch) en het oprichten van een uitkijktoren Verkeersdeelnemers zijn geen geurgevoelig object en stoot geen geurhinder uit. Derhalve vormt het aspect geur geen belemmering voor de ontwikkeling van het gebied.

5.7 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving, ten gevolge van het transport, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen waarbij dodelijke slachtoffers kunnen vallen. In het kader van een bestemmingsplan dient dit milieuaspect te worden beschouwd met als doel om mensen te beschermen tegen de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Wettelijk kader

Het Rijk probeert de risico's voor de externe veiligheid zoveel mogelijk te beperken. Wettelijk is de basis van dit beleid vastgelegd in verschillende besluiten en bijbehorende regelingen.

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): Risicovolle inrichtingen
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt): Transport gevaarlijke stoffen (spoorwegen, wegen en waterwegen).
    1. 1. NB:Transportgegevens en invloedsgebieden van de hoofdinfrastructuur zijn vastgesteld in de regeling Basisnet.
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb): Transport van aardgas onder hoge druk (=16bar).
  • Activiteitenbesluit Milieubeheer: Inrichtingen/activiteiten niet zijnde Bevi, met veiligheidsafstanden.
  • Vuurwerkbesluit: toetsing aan veiligheidsafstanden van opslagplaatsen en verkooppunten van vuurwerk.

Toetsingskader

In het geval van een nieuw bestemmingsplan of een bestemmingsplan wijziging is toetsing aan het milieuaspect externe veiligheid verplicht. Er kunnen nieuwe beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten toegevoegd (artikel 1 Bevi) worden in de omgeving van een risicobron. Daarnaast kunnen veranderingen van een risicobron of de realisatie van een nieuwe risicobron leiden tot nieuwe risico's. Dit moet inzichtelijk gemaakt worden door toetsing aan de risicomaten plaatsgebonden risico en het groepsrisico (Geldt alleen voor risicobronnen die vallen onder Bevi, Bevt, Bevb).

Plaatsgebonden risico:

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig

en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen bij een inrichting of een transportmodaliteit. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een kans van 1*10-6 per jaar als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.

Groepsrisico:

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang (meer dan 10 personen) overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen bij een inrichting of een transportmodaliteit. Hierbij wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is een ijkpunt voor de omvang van het groepsrisico.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het bevoegd gezag heeft de wettelijke verplichting om het groepsrisico conform de wettelijke kaders te verantwoorden. Hiervoor dient het bevoegd gezag een advies te vragen aan de veiligheidsregio. Hiermee wordt een afweging gemaakt welke ongevalscenario's met bijbehorende risico's zich kunnen voordoen en welke maatregelen er genomen worden. De mate van verantwoording hangt af van het type risicobron en de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Daarnaast speelt de procentuele stijging ten gevolge van de planontwikkeling een rol.

Resultaten

Het onderhavige plan omvat het weerleggen en verbreden van een fietspad zonder gemotoriseerd verkeer (anders dan elektrisch) en het oprichten van een uitkijktoren. Het plan maakkt geen kwetsbaar object mogelijk. Verder heeft de aanleg geen invloed op het groepsrisico. Op dit punt vorm externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

5.8 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Onderzoek

In opdracht van gemeente Bladel heeft er op het plangebied verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek project fietspad Cartierheide, RHDHV, 2021). Het doel van het verkennend onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de aanwezigheid van voor bodemverontreiniging verdachte locaties binnen het plangebied. Daarnaast heeft het onderzoek tot doel het vaststellen van de aard en algemene milieuhygiënische kwaliteit van de grond die bij de aanleg werkzaamheden van de fietspaden vrijkomt. Eventuele aanwezigheid van verontreinigende stoffen zou vanuit het oogpunt van volksgezondheid en milieuhygiëne een belemmering kunnen vormen voor de uitvoering van de geplande werkzaamheden. Daarnaast kunnen de resultaten van het bodemonderzoek gebruikt worden voor de afzet van de vrijkomende grond.

Uit het vooronderzoek blijkt ter plaatse van het nieuw aan te leggen fietspad verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden die mogelijk de locatie negatief heeft beïnvloed. De verdachte locaties ter plaatsen van de Bredasebaan (zinkassenwegen) en het voormalige woonwagenkamp Postelseweg zijn onderzocht. Het onderzoek is toegevoegd in Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek.

Resultaten

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt de grond ter plaatse van de Bredasebaan te voldoen aan de kwaliteitsklasse Industrie of wonen. De grond ter plaatse van het voormalige woonwagenkamp voldoet aan de kwaliteitsklasse Achtergrond waarden. In de huidige en toekomstige situatie is er geen sprake van actuele humane, ecologische of verspreidingsrisico's. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het gebied.

5.9 Water

Wettelijk en toetsingskader

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

De keur (waterschap De Dommel)

De keur is een verzameling regels die het waterschap gebruikt om dammen, dijken, sloten, beken, rivieren, gemalen en stuwen te beschermen en gebruiken. In de kaart van de keur worden verschillende gebieden, watergangen en beekdalen inzichtelijk gemaakt. Verder zijn in de keur regels opgenomen voor o.a. onderhoudsstroken.

De legger (waterschap De Dommel)

De legger is een verzameling van tekeningen en documenten waarop het hele werkingsgebied van waterschap De Dommel staat. Het waterschap gebruikt de legger om het gebied te besturen en te onderhouden. Kaarten, regels en beleid die zijn vastgesteld door het waterschap hebben invloed op de wijze waarop het plangebied kan worden ingericht en gebruikt.

Gemeentelijk beleid (GRP 2021-2025)

Het gemeentelijke beleid voor de omgang met water is omvat in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan. Het GRP hanteert de voorkeursvolgorde vasthouden-bergen-afvoeren voor de omgang met hemelwater:

1. Vasthouden: doorlatende verharding, groene daken, lokale infiltratie, hergebruik van water.

2. Bergen: overtollig hemelwater bergen we eerst in het nabijgelegen stedelijk watersysteem

(bijvoorbeeld door infiltratie);

3. Afvoeren: Pas bij volledige benutting van de berging voeren we het overtollige hemelwater af

naar de regionale watersysteem;

Resultaten

In het plangebied is sprake van oppervlaktewater ter plaatse van twee a-watergangen, deze worden door het bestaande als toekomstige fietstracé doorkruist. Beide a-watergangen lopen in noordwestelijke richting via duikers onder het dwarsprofiel van het fietspad. De duikers, BZ1-KDU19 en BZ10-KDU9, hebben een lengte ca. 7,5 à 10 meter, Voor beide a-watergangen geldt dat het bestaande fietspad van 1,5 meter wordt gesaneerd en een nieuw half verhard fietspad van 2,5 meter wordt aangelegd. Door de afmetingen van het nieuwe fietspad en ten opzichte van de bestaande lengte van de duikers heeft de aanleg van beide fietspaden geen negatieve invloed op de duikers of de a-watergangen ter plaatse.

De nieuwe ligging en inrichting van de fietstracés heeft invloed op de verharding in het plangebied. Ten eerste is zoals besproken in 4.2 Ontwikkelingen sprake van twee nieuwe fietstracés. Het Traject de Pals – Herberg in het Wilde Zwijn – Laarven, een half verhard fietspad met een breedte van 2,5 meter en lengte van ca. 4,8 km. Het traject m.b.t. de Pan - Laarven is een met beton verhard fietspad met rolstoelstrook met een breedte van 3,5 meter en een lengte van ca. 3 km. In onderstaande tabel is een vergelijking van de verhardingen in de bestaande en toekomstige situatie opgesteld.

Vergelijking verhardingen Bestaande situatie Verhard oppervlakte (Bestaande situatie) Toekomstige situatie Verhard oppervlakte (Toekomstige situatie)
Totaal verharde oppervlakte ca. 9500 m (9381 m) 1,5 meter, Beton
(14000 m²)
ca. 3000 m 3,5 meter, beton ca. 10.500 m²
Totaal half verharde oppervlakte 4.800 m 2,5 meter breed,
12.000 m²
Totaal niet waterdoorlatende oppervlakte ca. 10.000 m 14.000 m² 7.800 m 10.500 m²

Tabel 5.9 Vergelijking verharde oppervlaktes in plangebied.

Op de Cartierheide zelf wordt geen toename van verhard oppervlak gerealiseerd, daarintegen wordt de situatie verbeterd. Het bestaande verharde fietspad van ca. 14.000 m2 wordt volledig gesaneerd. Daarvoor in de plaats wordt een half-verhard fietspad van ca. 12.000 m² over de bestaande zand en onderhoudspaden van het natuurgebied gerealiseerd. Hierdoor worden bestaande bomen zo veel mogelijk in stand gehouden. De vorm van het halfverharde fietspad zorgt ervoor dat het regenwater in de berm stroomt en in het ontwerp is voldoende ruimte in de bermen voor de infiltratie van water. Op basis een hydrologische beschouwing naar de waterdoorlatendheid is de infiltratiepotentie van de bodem bepaald, waaruit wordt geconcludeerd dat de bodem voldoende waterdoorlatend is voor de natuurlijke infiltratie van water in relatie tot de toegevoegde halfverharding, zie Bijlage 5 .

Het verharde fietspad van in het noorden van het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 10.500 m². Dit leidt ten opzichte van 14.000 m² verharding tot een afname van de totale verharde oppervlakte in het plangebied van ca. 3.500 m² (14.000 m² - 10.500 m²). Bij het fietspad dat verbreed wordt van 1,5 naar 3,5 meter wordt het verhard oppervlakte vergroot met ongeveer 6.000m². Daarmee volgt de gemeente de keur van het waterschap. De huidige norm stelt dat uitbreidingen die boven de 500 m2 verhard oppervlak een bergingsopgave hebben van 60 mm.

Het gemeentelijk beleid (GRP 2021-2025) stelt dat alle herontwikkelingen op het gebied van water duurzaam ontwikkeld moeten worden en geldt het uitgangspunt dat alle nieuw aan te leggen verharding een opgave heeft van 60 mm. De totale toename van 6.000 m² resulteert in een bergingseis van 360 m³. Om te voldoen aan deze bergingseis worden de bermen aan weerszijden van het betonnen fietspad aangelegd als komvorming wadi's van maximaal 50 centimeter breed, zodat het totale dwarsprofiel niet breder wordt dan 4,5 meter. Om aan de bergingseis van 360 m³ te voldoen dienen de wadi's te worden aangelegd als komvormige greppels van ca. 20 centimeter diep. Daarbij wordt ruim boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) het regenwater geborgen en geïnfiltreerd. Het afstromend regenwater wordt niet afgevoerd maar ter plaatse verwerkt. Tevens zijn de komvormige wadi's vergevingsgezind voor de veiligheid van de fietsers en rolstoelgebruikers. Tijdens het bodemonderzoek op de locatie is het grondwater niet aangetroffen binnen de maximaal geboorde diepte van 1,0 m -mv. Verwacht wordt dat men tijdens de beoogde werkzaamheden niet in aanraking komt met het grondwater. Met deze mitigerende maatregel wordt invulling gegeven aan de richtlijnen omtrent waterberging en waterhuishoudkundige aspecten. Het aspect Water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het gebied.

5.10 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming.

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.

Onderzoek natuurtoets

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd. Deze toets is in te zien in Bijlage 2. Hieronder volgt de conclusie.

Soortenbescherming

Er zijn ten aanzien van beschermde soorten diverse maatregelen nodig om te voldoen aan de wettelijke onderzoeks- en zorgplicht, met name in geval van kap van bomen voor aanleg van nieuwe trajectdelen en eventuele verbreding van bestaande fietspaden binnen het fietspadennetwerk in Boswachterij De Kempen.

Omdat effecten op de gladde slang en levendbarende hagedis tijdens de gebruiksfase van het fietspad niet op voorhand uitgesloten zijn wordt een ontheffingsaanvraag noodzakelijk geacht voor in elk geval deze beschermde soorten. Ook wordt geadviseerd effecten van de nieuwe fietspadenstructuur gericht te monitoren. Verder moet voorafgaand aan de uitvoering van het werk een ecologisch werkprotocol worden opgesteld met verplichte soortgerichte maatregelen voorafgaand en gedurende de uitvoering van de werkzaamheden.

In het plangebied heeft een natuurtoets (natuurtoets omlegging fietspad Cartierheide, RHDHV, 2022) plaatsgevonden. In het plangebied komen diverse beschermde soorten voor waaronder de gewone dwergvleermuis, heikikker en de gladde slang. Uit het onderzoek blijkt dat er vooralsnog geen ontheffing soortenbescherming aangevraagd hoeft te worden, mits er voldoende preventieve maatregelen genomen worden om overtreding van verbodsbepalingen te voorkomen. Een uitgebreide omschrijving met conclusies over de mogelijk voorkomende beschermde soorten in de Cartierheide zijn opgenomen in onderstaande tabel 5.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.1728.BPG0086Cartierhde-Vast_0008.png"

Tabel 5.10: conclusies ten aanzien van (mogelijk) voorkomende soorten, zie Bijlage 2 Natuurtoets.

Aanbevelingen ten aanzien van beschermde soorten

Verder zijn er diverse kansen gesignaleerd ten aanzien van voorkomende beschermde soorten, namelijk:

  1. i. Benut vrijkomende delen ter hoogte van op te heffen trajectdelen voor realisatie van natuurbeheertypen die van essentieel belang zijn voor gladde slang, levendbarende hagedis en bijvoorbeeld ook dagvlindersoorten, bijvoorbeeld open bos, heide, heischraal grasland en bloeiend struweel.
  2. ii. Eventueel benodigde ruimte voor natuurcompensatie kan eveneens gezocht worden binnen vrijkomende terreindelen als bedoeld onder i.
  3. iii. Overweeg om nieuwe en bestaande fietspaden uit te voeren in een meer natuurlijk materiaal, zoals schelpengrit of GeoCrete®. Deze materialen hebben de eigenschap om essentiële mineralen en sporenelementen (waaraan een structureel gebrek is in de verzuurde bossen en heidevelden in het plangebied) los te laten, waardoor de lokale biodiversiteit – met name qua bloeiende, meer kalkminnende, vaatplanten – op termijn kan toenemen. Dit heeft lokaal positieve effecten op dagvlinders, maar op termijn mogelijk ook op insecten, reptielen en vogels van heide en droog, open bos.
  4. iv. Kijk ook naar mogelijkheden om de routing van mountainbikers te optimaliseren en leefgebieden van gladde slang verder te ontzien. Ook terugdringen van zaken als illegaal (motor)crossen zijn een deel van de oplossing om de herpetofauna in het plangebied nog beter te beschermen (en een gunstige staat van instandhouding te waarborgen), enerzijds door handhaving en anderzijds door beperken aantal in- en uitgangen waar mogelijk.

Gebiedsbescherming

Uit de Effectenindicator volgt dat gezien de aard en de afstand van de werkzaamheden tot Natura 2000-gebieden (zoals Kempenland-West) in ieder geval rekening moet worden gehouden met indirecte effecten als gevolg van verzuring en vermesting door stikstofdepositie uit de lucht gedurende de realisatiefase. Voor de aanleg van het fietspad moet op termijn een omgevingsvergunning worden verleend, waarbij aandacht dient te zijn voor stikstofdepositie. Er is wel een verplichting om tijdens de aanlegwerkzaamheden de emissie van stikstof aantoonbaar te beperken.

Wat betreft het Natuurnetwerk Nederland geldt dat er ter plaatse van het gehele opnieuw aan te leggen traject geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNB. Wel is sprake van nieuw ruimtebeslag door omlegging van het bestaande tracé, terwijl dit op andere plaatsen teniet wordt gedaan door het opbreken van bestaande delen van het fietspad. Desalniettemin is mogelijk sprake van een netto ruimtebeslag van in totaal circa 2,7 hectare, omdat vrijkomende delen van op te heffen trajecten als het ware weer worden teruggegeven aan de natuur en zullen opgaan in de aanwezige natuurbeheertypen. Dit biedt mogelijk aanknopingspunten voor compensatie van ruimtebeslag als gevolg van aanleg van nieuwe trajectdelen.

Er zal sprake zijn van kap van meer dan 10 are aaneengesloten bos ten behoeve van aanleg van nieuwe delen van het fietspadennetwerk. Dat betekent dat de kap van dit bosareaal meldingsplichtig is in het kader van de Wnb. Daarnaast is een herplantplicht van toepassing. De betreffende houtopstand mag pas gekapt worden als er uitsluitsel is omtrent het voorkomen van beschermde soorten.

Let wel: de gerooide houtopstand dienen in beginsel binnen 3 jaar gecompenseerd (herplant) te worden, met inachtneming van de beleidsregel natuurcompensatie. Omdat dit met voorliggend plan niet op dezelfde locatie kan, is het nodig om een ontheffing of vrijstelling op de herplantplicht aan te vragen, zodat de houtopstanden elders gecompenseerd kunnen worden. Daarnaast ontslaat het indienen van een melding de initiatiefnemer niet van alle verplichtingen die gepaard gaan met aanwezigheid van beschermde soorten.

Kansen met betrekking tot houtopstanden

1 Het wordt aanbevolen om zo min mogelijk inlands eikenbos te kappen, omdat dit zeer schaars aanwezig is in Boswachterij De Kempen.

2 Waar bodem en hydrologie het toelaten kan gekozen worden voor aanplant van inheemse soorten met bodemverbeterende eigenschappen, zoals winterlinde, esdoorn, steeliep en hazelaar. In tweede instantie wordt gekozen voor passende inheemse loof- en naaldboomsoorten als wintereik, beuk, grove den, jeneverbes, taxus, sporkehout en ruwe berk. Een goede verzorging van jonge aanplant in droge jaren is cruciaal om eventuele nieuwe aanplant te laten slagen. Een andere optie is die van natuurlijke verjonging, maar dat zal lang niet altijd tot de gewenste soortensamenstelling leiden, vanwege het grote aandeel uitheemse naaldboomsoorten als douglasspar en Corsicaanse den.

Onderzoek compensatieplan

Zoals blijkt als bovenstaande natuurtoets, kan zonder het inzichtelijk maken van de invloed van het plan op de natuur geen harde conclusie worden verbonden aan de invloed van het plan op de bestaande natuurwaarden. Het compensatieplan, zoals opgenomen in Bijlage 3 biedt aanvullend inzicht in de wijze waarop de ontwikkeling de natuur beïnvloed in negatieve en positieve zin. Hieronder is de conclusie van het compensatieplan opgenomen.

Conclusie

De functieveranderingen binnen het NNB zullen niet leiden tot aantasting van ecologische waarden en kenmerken van NNB-gebied Boswachterij De Kempen. Het plan heeft netto positieve effecten op de kwaliteit van bestaande leefgebieden van de gladde slang, terwijl geringe verandering optreedt in dominant aanwezige bossen. Het voornemen valt daarmee onder Artikel 3.18 lid 1 van de Interim omgevingsverordening. Van externe werking, Artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening is tevens geen sprake. Er zijn geen verdere vervolgstappen noodzakelijk.

Conclusie

Het planvoornemen voor de functieveranderingen binnen het NNB van bos/ natuur naar fietspad, en van fietspad naar bos/ natuur, heeft netto positieve effecten op de bestaande leefgebieden van de gladde slang. Het natuurcompenstatieplan wordt geborgd in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het gebied.

5.11 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. In deze wet staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.

Aan de hand van archeologische en cultuurhistorische kaarten blijken de ontwikkelingen zich te bevinden in een gebied waar historische laag tot hoge culturele waarde bevat. Op het zuidwestelijke deel van de beoogde ontwikkeling is een terrein aanwezig met een zeer hoge archeologische waarde dat beschermd gebied is.

Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft de omgevinsdienst Zuidoost Brabant een archeologisch bureau onderzoek uitgevoerd (Bureauonderzoek Archeologie en cultuurhistorie Cartierheide Gemeente Bladel en Eersel, ODZOB, 2021) uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4. Hieronder volgt kort de conclusie van het onderzoek.

Resultaten

Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart van de gemeente Bladel en Eersel is het plangebied gelegen in een zone met afwisselend een hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting alsmede archeologisch waardevolle terreinen, waaronder vier wettelijk beschermde archeologische rijksmonumenten. De archeologisch waardevolle gebieden betreffen zowel nederzettingsterreinen uit de Steentijd als grafvelden uit de late prehistorie.

Daar waar het fietspad zal worden verwijderd, lijkt de kans klein dat er waardevolle archeologische resten verstoord zullen worden. De kans is namelijk erg groot dat de ondergrond als gevolg van de aanleg van de betonnen fietspaden reeds verstoord is. Wel is de kans groot dat er losse vondsten zullen worden aangetroffen, maar deze zullen geen meerwaarde geven over de bewoningsgeschiedenis van het gebied. Bij deze ingrepen lijkt het risico dan ook erg klein en het advies is derhalve om deze werkzaamheden zonder archeologisch (voor)onderzoek uit te voeren. Het is aan te raden om tijdens de uitvoering van de werkzaamheden archeologische inspectie uit te laten voeren door archeologisch vrijwilligers. Hiermee kunnen onverwachte (losse) vondsten alsnog worden veilig gesteld.

Daar waar in het plangebied nieuwe fietspaden zullen worden aangelegd, is de kans wel groot, zeker in de gebieden met een hoge archeologische verwachting, dat waardevolle archeologische vindplaatsen verstoord gaan worden. Dit geldt zeker voor het gebied rond de archeologische waardevolle gebieden en het rijksmonument bij Witrijt, maar ook voor de zones met een hoge verwachting. Hiervoor is het advies om zoveel mogelijk gebruik te maken van de bestaande fietspaden en de aanleg van nieuwe fietspaden op die plekken te leggen, waar het oude betonnen fietspad uitgebroken is. Als dat niet kan, wordt geadviseerd om de ligging van de paden aan te passen en om deze zoveel mogelijk in zones te leggen met een lage of middelhoge archeologische verwachting.

Als aanpassing van de geplande nieuwe fietspaden niet mogelijk is, adviseren we om een verkennend archeologisch booronderzoek uit te voeren, zo nodig gevolgd door een karterend en waarderend booronderzoek. Tijdens de uitvoering mogen amateurarcheologen de werkzaamheden bijwonen en locaties nader onderzoeken.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Standaard En Plansystematiek

Standaard

Dit bestemmingsplan is opgesteld en ingericht conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Systematiek

Dit bestemmingsplan bestaat uit een (digitale) verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Daarnaast zijn er algemene regels, overgangsregels en slotregels opgenomen.

6.2 Toelichting Op De Regels

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels omvat de inleidende regels van het bestemmingsplan. Het betreft de Begrippen waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd, en de Wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

In dit artikel zijn de aanwezige functies rechtstreeks bestemd met een passende bestemming.

Dubbelbestemmingen

In het plan is een tweetal dubbelbestemmingen opgenomen. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat regels wanneer zich situaties voordoen, waarbij bestaande bebouwing in strijd is met de regels. Zo kan de specifieke bouwhoogte van een woning hoger zijn dan de toegestane hoogte van bebouwing (een algemene maat). Deze strijdigheid is niet gewenst. Het is immers niet de bedoeling, dat deze woning moet worden aangepast aan de nieuwe maatvoering. Daarom is de algemene bepaling opgenomen, dat bij afwijkingen de maatvoering mag worden aangehouden, zoals

die bestond op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan. Tevens is een bepaling opgenomen in welke wordt geregeld dat de hoogte van alarmmasten in alle bestemmingen maximaal 40 meter mag bedragen.

Algemene ontheffingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om ontheffingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan. Zo is bijvoorbeeld opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn een ontheffing te verlenen voor ontvang- en/of sirenemasten tot een maximale hoogte van 40 meter. De criteria, die bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de in het plan opgenomen bestemming te wijzigen. Wanneer van deze bevoegdheid gebruik gemaakt kan worden, wordt beschreven in de regels. In het bijzonder zijn twee algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft de wijziging ten behoeve van ontwikkeling van Natuur, Bos en/of Water en de wijziging voor het vergroten dan wel verkleinen van de dubbelbestemming Leiding.

Algemene procedureregels

In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot toepassen van een ontheffings-, wijzigingsbevoegdheid, dan wel uitwerkingsplicht. Hierbij wordt verwezen naar procedures die zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze regeling is op grond van de Wro verplicht.

Slotregel

Als laatste wordt de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel

van het plan als de vaststellingsbepaling.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De financiële gevolgen worden door de gemeentelijke begroting gedekt. Derhalve is de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Inspraak en maatschappelijk vooroverleg

Het plan is in nauwe samenwerking tussen Staatsbosbeheer, de provincie Noord-Brabant, RAVON, het waterschap De Dommel en de gemeenten Bladel en Eersel tot stand gekomen. Het ontwerp van het tracé is het resultaat van een integrale samenwerking tussen deze partijen. Daarnaast is met andere grondeigenaren en nabijgelegen (commerciële) partijen overleg gevoerd bij de totstandkoming van het ontwerpbestemmingsplan. Het plan heeft een positief effect op de recreatieve belevingswaarde. Ook draagt het bij aan een verbetering van het leefklimaat voor de gladde slang in de Cartierheide.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken (van 31 maart 2023 tot en met 11 mei 2023) ter visie gelegen, waarbij aan iedereen de gelegenheid is geboden tot het indienen van zienswijzen. Derhalve is de beoogde ontwikkeling zorgvuldig voorbereid en maatschappelijk uitvoerbaar. Gedurende de inzagetermijn zijn drie schriftelijke en één mondelinge zienswijze ingediend tegen het plan. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een nota zienswijzen, die als bijlage bij deze toelichting is opgenomen. In de nota is aangegeven welke aanpassingen zijn gedaan.

Naast aanpassingen naar aanleiding van de zienswijzen is een aantal ambtshalve aanpassingen gedaan. In de Nota van zienswijzen is hiervan een overzicht opgenomen.

De gemeenteraad heeft vervolgens op 9 november 2023 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.

Bijlagen

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Natuurtoets

Bijlage 3 Nnb Effectbeoordeling

Bijlage 4 Bureauonderzoek Archeologie En Cultuurhistorie

Bijlage 5 Infiltratiepotentie Bodem Cartierheide

Bijlage 6 Nota Van Zienswijzen