Paterswoldsemeer
Beheersverordening - Gemeente Tynaarlo
Vastgesteld op 19-01-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 beheersverordening:
de beheersverordening Paterswoldsemeer van de gemeente Tynaarlo;
1.2 verordeningsgebied:
het gebied waarop deze verordening van toepassing is, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1730.BHVPwoldsemeer-0401 met bijbehorende bestanden;
1.3 de verbeelding:
de illustratie met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen en aanduidingen van de in de beheersverordening begrepen gronden zijn aangewezen
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 afgraven en ophogen van de bodem:
het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:
- a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
- b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
- c. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden);
1.6 archeologisch deskundige:
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bestaand:
- a. bij gebruik: het toegestane gebruik van de gronden en bouwwerken, zoals aanwezig op het moment van de vaststelling van de verordening of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
- b. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van vaststelling van de verordening:
- 1. aanwezig zijn en bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd;
- 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwvergunning:
omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
1.15 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 dagrecreatie:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten;
1.17 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.18 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.19 kampeermiddel:
- 1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- 2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.20 kap:
een afdekking onder een hoek van 5o of meer met het horizontale vlak, met dien verstande dat de dakhelling van ondergeschikte delen van het bouwwerk 0o mag zijn;
1.21 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.22 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en faun';
1.23 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.24 recreatieve bewoning:
bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
1.25 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.26 recreatieve voorziening:
voorziening ten behoeve van recreatie, hieronder mede begrepen sport- en spelaccommodaties, voorzieningen ter bevordering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, kantine alsmede accommodaties voor administratieve functies ten dienste van de bestemming;
1.27 stacaravan:
een caravan, die ook als hij niet bouwvergunningplichtig is, toch als gebouw valt aan te merken;
1.28 trekkershut:
een zomerhuis, bestemd voor de verhuur aan personen of groepen van personen, uitsluitend bedoeld voor recreatieve bewoning gedurende ten hoogste enkele dagen;
1.29 zomerhuis:
een gebouw, dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de lengte, breedte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);
2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren;
2.3 peil:
de hoogte van het terrein van het bouwperceel ter plaatse van de hoofdtoegang;
2.4 de bouwhoogte / nokhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk; voor wat betreft gebouwen worden antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte dakopbouwen hierbij niet meegerekend;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.7 de inhoud van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of de harten van de gemeenschappelijke scheidsmuren) en de dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen en boven peil;
2.8 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
tussen de (zijdelingse) grenzen van een perceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. natuurgebied, waarbij behoud en herstel van de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden wordt nagestreefd;
- b. recreatief medegebruik (als ondergeschikte functie);
met de daarbij behorende;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd ten behoeve van natuur- en landschapsbeheer;
- b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders kan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats van bouwwerken;
- b. de afmetingen van bouwwerken.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in 3.2 en toestaan dat gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer worden opgericht, mits:
- 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 15 m² bedraagt;
- 2. de hoogte van een gebouw ten hoogste 3,5 meter bedraagt;
- 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden.
- b. het bepaalde in 3.2 sub b en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 5 meter, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming, waaronder in ieder geval wordt gerekend:
- a. het gebruik van water als ligplaats voor woonboten;
- b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- c. het gebruik van gebouwen voor bewoning.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Recreatie - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dag- en watersportrecreatie;
- b. gebouwen, voor zover ten dienste van de recreatie, ten behoeve van:
- 1. detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- 2. sanitaire en medische voorzieningen;
- 3. onderhoud en beheer;
- c. wegen en paden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. bebossing;
- g. sport- en speelterreinen;
- h. aanleggelegenheid;
- i. riet- en oeverbeplanting;
- j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - opslag 2': tevens opslag van hout(snippers) en ander materiaal vanwege onderhoudswerkzaamheden in het verordeningsgebied;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats': tevens een laad- en loskade ten behoeve van onderhoud van het verordeningsgebied;
met de daarbij behorende:
- m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders kan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats van bouwwerken;
- b. de afmetingen van bouwwerken.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Recreatie - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. zomerhuizen;
- b. stacaravans;
- c. bijgebouwen bij zomerhuizen en stacaravans;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - opslag 1': tevens de opslag van boten, uitsluitend door bewoners / gebruikers van de aanwezige zomerhuizen en stacaravans, waarbij per zomerhuis / stacaravan maximaal 1 boot mag worden opgeslagen;
met de daarbij behorende:
- e. tuinen en erven;
- f. paden en verhardingen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. bebossing;
- i. aanleggelegenheid;
- j. riet- en oeverbeplanting;
- k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; ;
- l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van bouwwerken met het oog op:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwingsbeeld
- c. een goede landschappelijke inpassing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. het bepaalde in lid 5.2.1 onder a en toestaan dat de afstand van de gebouwen tot de bestemming Water wordt verkleind, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het bebouwingsbeeld;
- 2. de landschappelijke waarden.
- b. het bepaalde in lid 5.2.1 sub b onder 3, en toestaan dat de onderlinge afstand tussen de zomerhuizen en/of stacaravans wordt verkleind tot 6 meter, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van;
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen;
- 2. het bebouwingsbeeld.
- c. het bepaalde in lid 5.2.1 sub c onder 1, en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van een zomerhuis en een bijgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 70 m² mits deze vergroting noodzakelijk is in verband met het onderbrengen van gehandicapten.
- d. het bepaalde in lid 5.2.1 sub c onder 5 en sub d onder 3, en toestaan dat een tweede bijgebouw bij een zomerhuis of stacaravan wordt gebouwd mits:
- 1. dit noodzakelijk is voor het stallen van boten;
- 2. de oppervlakte van een tweede bijgebouw ten hoogste 20 m² zal bedragen;
- 3. de hoogte van een tweede bijgebouw ten hoogste 3 meter zal bedragen;
- e. het bepaalde in lid 5.2.1 sub c onder 6, en toestaan dat een bijgebouw van maximaal 10 m² bij een zomerhuis vrijstaand wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen;
- 2. het bebouwingsbeeld.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming, waaronder in ieder geval wordt gerekend:
- het gebruik van zomerhuizen en stacaravans voor permanente bewoning.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en andere wateren, waarbij behoud en herstel van de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden wordt nagestreefd;
- b. dagrecreatief medegebruik;
- c. oevers;
alsmede voor:
- d. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden, waarbij de natuurlijke waarden worden gekenmerkt als leefmilieu voor vele watergebonden planten en dieren en als schakel in de ecologische verbindingsroute tussen het Zuidlaardermeer en het stroomdal van de Drentse Aa enerzijds en het Leekstermeer;
- e. het behoud van de bestaande oeverlijn en handhaving en ontwikkeling van natuurlijke oevers;
met de daarbij behorende
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers en sluizen.
6.2 Bouwregels
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 2 meter.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke en recreatieve waarden en met in achtneming van het gesteld in het eerste lid afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dat botenhuizen worden gebouwd, met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte van een botenhuis ten hoogste 20 m2 zal bedragen;
- b. de hoogte van een botenhuis ten hoogste 3 m zal bedragen.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van water als ligplaats voor woonschepen.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Leiding - Gas
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor een ondergrondse leiding voor het transport van aardgas met een diameter van ten hoogste 324 mm en een druk van ten hoogste 40 bar met de daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 meter, waarbij de bestemming Leiding -Gas voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Adviesprocedure
Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 7.3 of lid 7.4 wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- 1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen en het aanleggen of vergraven van sloten;
- 2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
- 3. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- 4. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m onder het maaiveld zal worden geroerd;
- 5. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet:
- 1. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
- 2. voor werken en werkzaamheden waarbij het totaal aan nieuwe bodemverstoringen niet groter is dan 100 m2;
- 3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- 4. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,4 m onder het maaiveld;
- 5. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;
- 6. voor werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek, uitgevoerd op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 7. voor werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- 8. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
- c. Voor de onder a genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
- 1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld sub a moet overleggen. In het onderzoek moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
- 2. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
- d. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
- 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
Artikel 9 Waarde - Archeologische Verwachting 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- 1. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten;
- 2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
- 3. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m onder het maaiveld zal worden geroerd;
- 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- b. Het onder 9.4, sub a opgenomen verbod geldt niet:
- 1. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
- 2. voor werken en werkzaamheden waarbij het totaal aan nieuwe bodemverstoringen niet groter is dan 1000 m2;
- 3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- 4. het aanleggen van kabels en leidingen in sleuven van maximaal 0,50 m breed en 0,60 m onder maaiveld.
- 5. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
- 6. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,40 m onder het maaiveld;
- 7. het aanbrengen van drainage;
- 8. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;
- 9. voor werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek, uitgevoerd op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
- 10. voor werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- 11. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
- c. Voor de onder a genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
- 1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld sub a moet overleggen. In het onderzoek moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
- 2. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
- d. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
- 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
- a. het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in dit plan gegeven bestemmingen, behoudens het bepaalde in artikel 14.2.
- b. tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van de gronden en water voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van puin, anders dan ter realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
- 2. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Veiligheidszone - lpg
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' is het verboden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op te richten.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Vergunning
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen en toe te staan dat in geringe mate wordt afgeweken van de bestemmings- of (verplichte) bouwgrenzen tot maximaal 1 meter welke in het belang zijn van een ruimtelijk, uit welstandsoogpunt, of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- c. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van (hoofd)gebouwen binnen het bouwvlak en toe te staan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen; mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 meter overschreden wordt.
- d. de bestemmingsbepalingen en toe te staan dat gebouwen van openbaar nut worden gebouwd, met dien verstande dat;
- 1. de inhoud van een gebouw ten hoogste 50 m³ zal bedragen;
- 2. de hoogte van een gebouw ten hoogste 3.50 meter zal bedragen.
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toe te staan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van het ontvangen en zenden van radio-, televisie of telecommunicatiesignalen wordt verhoogd tot 30,00 meter mits;
- 1. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere hoogte dan 15,00 meter, vooraf een verklaring van geen bezwaar wordt gevraagd van Gedeputeerde Staten;
- 2. deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn
- 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke waarden;
- f. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toe te staan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van het opwekken van windenergie wordt verhoogd tot 30,00 meter mits:
- 1. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde met een grotere hoogte dan 15,00 meter vooraf een verklaring van geen bezwaar wordt gevraagd van Gedeputeerde Staten;
- 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke waarden;
- g. het oprichten van gebouwtjes ten behoeve van het houden van dieren of het kweken van planten, zoals een volière of een groentekas, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van een gebouwtje ten hoogste 12,00 m² zal bedragen;
- 2. de hoogte van een gebouwtje ten hoogste 2,50 meter zal bedragen.
13.2 Voorwaarden
- a. de in lid 13.1 genoemde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd in strijd met het hiervoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten vervatten.
- d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.3 Persoongebonden overgangsrecht
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht' is het gebruik (het permanent bewonen van een recreatiewoning) in strijd met het bestemmingsplan. Dit gebruik mag worden voortgezet door de heer R.Vink, Oude Badweg 26 te Eelderwolde.
- b. zodra het gebruik door de bestaande gebruiker de heer R. Vink wordt beëindigd, vervalt het recht op permanente bewoning van de recreatiewoning.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van de beheersverordening Paterswoldsemeer.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van De Beheersverordening
Aanleiding
Elke gemeente dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) om de tien jaar haar bestemmingsplannen te herzien of zo mogelijk een verlengingsbesluit te nemen, dan wel een beheersverordening vast te stellen. Indien de gemeenteraad dit niet tijdig doet, vervalt haar bevoegdheid om leges te heffen voor diensten die verband houden met het bestemmingsplan (bijvoorbeeld in het kader van omgevingsvergunningen). Een bestemmingsplan dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro (1 juli 2008) ten minste vijf jaar oud is, moet binnen vijf jaar (dus vóór 1 juli 2013) worden vervangen door een nieuw bestemmingsplan of door een beheersverordening.
Beheersverordening
Bij de behandeling van de Wro door het parlement is de beheersverordening toegevoegd aan het ruimtelijk instrumentarium van gemeenten. Hiermee is de mogelijkheid gecreëerd om voor zogenaamde 'laag dynamische' gebieden op een snelle en eenvoudige wijze, een nieuw juridisch-planologisch regiem vast te stellen. Voor het Paterswoldsemeer is 16 maart 1999 het bestemmingsplan Paterswoldsemeer vastgesteld. Dit betekent dat vanwege de herzieningsplicht er een nieuw bestemmingsplan of een beheersverordening moet worden opgesteld.
Voor het Paterswoldsemeer is gekozen voor het laatste, omdat er vooralsnog geen nieuwe concrete ingrijpende ontwikkelingen in het gebied voorzien zijn. Bovendien heeft er afstemming plaatsgevonden met de gemeente Haren, die voor het deel van het Paterswoldsemeer, dat op haar grondgebied ligt ook een beheersverordening heeft vastgesteld.
Onderhavige beheersverordening legt de huidige planologisch-juridische regeling dan wel het bestaande gebruik (opnieuw) vast. Nieuwe ruimtelijke ingrepen, zoals de ontwikkelingen in het deelgebied In den Leegte, waarvoor concrete plannen worden ontwikkeld, zijn buiten het beheersgebied gelaten. Medewerking hieraan wordt verleend via afzonderlijke bestemmingsplannen.
Juridische systematiek
De bestaande rechten op grond van de vigerende bestemmingsplannen vormen het uitgangspunt voor deze beheersverordening. Daarnaast wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de juridisch-planologische regeling van andere 'actualiseringsplannen' die recent in procedure zijn gebracht. De gemeente continueert daarmee de huidige bestemmingsregeling voor het Paterswoldsemeergebied.
Als de beheersverordening in werking treedt, dan vervalt het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Een beheersverordening heeft dezelfde status als een bestemmingsplan en vormt dus een toetsingsinstrument bij aanvragen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en dergelijke.
1.2 Ligging En Begrenzing Verordeningsgebied
Het verordeningsgebied Paterswoldsemeer wordt voornamelijk begrensd door de gemeentegrens in het oosten en de Groningerweg in het westen. De (woon)bebouwing aan de Groningerweg maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Daarnaast heeft de gemeente recent het bestemmingsplan 'Kleinere Kernen' vastgesteld, ook deze gebieden maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). Ook de gronden van het Scandinavisch Dorp en het terrein In den Leegte zijn buiten de beheersverordening gelaten.
Figuur 1: globale begrenzing van het Paterswoldsemeer liggend in de gemeente Tynaarlo.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt in het vigerende bestemmingsplan Paterswoldsemeer. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 maart 1999. De goedkeuring door Gedeputeerde Staten van Drenthe heeft plaatsgevonden op 12 oktober 1999. In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden de bestemmingen:
- a. recreatieve doeleinden klasse 1;
- b. zomerhuizen en stacaravans;
- c. horecadoeleinden;
- d. natuurgebied.
Figuur 2: Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan Paterswoldsemeer
Inmiddels zijn gedeeltes van het bestemmingsplan Paterswoldsemeer reeds geactualiseerd door het bestemmingsplan Kleinere Kernen, dat is vastgesteld op 27 april 2010 (zie figuur 3). Deze gebieden maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Figuur 3: globale begrenzing plangebied en reeds geactualiseerde bestemmingsplannen waarvan de gronden geen onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleidskader beschreven, zoals dat van toepassing is op het verordeningsgebied. Hoofdstuk 3 beschrijft het verordeningsgebied. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planopzet die gekozen is, waarna de toelichting van deze beheersverordening wordt afgesloten met de economische en maatschappelijke haalbaarheid in hoofdstukken 6 en 7.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:
- a. de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- b. de bereikbaarheid verbeteren;
- c. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.
Conclusie Rijksbeleid:
Het beschreven rijksbeleid geeft geen directe uitgangspunten voor deze beheersverordening. Het rijksbeleid staat de uitvoering van de beheersverordening niet in de weg.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
Provinciale staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie Drenthe vervangt het tweede Provinciaal omgevingsplan (POPII) en is een integratie van vier wettelijk voorgeschreven planvormen; de provinciale ruimtelijke structuurvisie, het provinciaal milieubeleidsplan, het regionaal waterplan en het provinciaal verkeers- en vervoersplan. Nieuwe ontwikkelingen dienen in principe passend te zijn binnen dit beleidskader van de provincie.
De missie van de provincie is: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten'.
De kernkwaliteiten die de provincie bepaald heeft voor Drenthe zijn:
- a. rust, ruimte, natuur en landschap;
- b. oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
- c. naoberschap (leefbaarheid);
- d. menselijke maat;
- e. veiligheid;
- f. kleinschaligheid (Drentse schaal).
De provincie wil in het landelijk gebied voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid. Drenthe moet aantrekkelijk blijven voor recreanten en toeristen. Van provinciaal belang is daarom het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en van de toeristisch-recreatieve infrastructuur. Zowel de landbouw- als de toeristisch/recreatieve sector spelen een belangrijke rol bij het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten.
2.2.2 Omgevingsverordening
De provincie Drenthe heeft begin 2012 de 'Zevende wijzigingstranche van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe' ter inzage gelegd. In de verordening worden door de provincie bindend zaken voorgeschreven aan gemeenten in de provincie. Ook ten aanzien van de inhoud van beheersverordeningen zijn hierin voorwaarden opgenomen ter bescherming van provinciale belangen.
In de verordening is onder andere de Ecologische hoofdstructuur (EHS) binnen de provincie gedeeltelijk opnieuw begrensd. In het gebied van deze beheersverordening ligt een klein gedeelte van die ecologische hoofdstructuur (zie figuur 4a).
Figuur 4a: actualisatie ecologische hoofdstructuur (EHS) 2012, (bron: www.drenthe.nl)
Aangezien het hier om een beheersverordening gaat met een volledig conserverend karakter, waarin ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan planologisch gezien geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is de beheersverordening in overeenstemming met de provinciale verordening.
Omgevingsverordening Groningen
Een deel van het Paterswoldsemeergebied ligt in de provincie Groningen. Op de kaarten van de Omgevingsverordening is het volgende voor dat deel van het Paterswoldsemeer aangegeven:
- Regionale waterkering (betreft Hoornsedijk en zuidzijde Meerweg);
- Natuur (zie onderstaande kaart): EHS-beheersgebied (zandkleurige gebieden), bos- en natuurgebied buiten EHS (licht groen), zoekgebied robuuste verbindingszone (bruine arcering).
- Landschappelijke waarden: houtsingels Gorecht (betreft gebied rondom Kaap Hoorn en het verblijfsrecreatiegebied rondom de Oude Badweg).
Figuur 4b: Uitsnede kaart Natuur, Omgevingsverordening
De provincie Groningen heeft de Dienst Landelijk Gebied opdracht gegeven om een inrichtingsplan voor de robuuste ecologische verbindingszone (REVZ) rond het Paterswoldsemeer op te stellen. In dit plan, getiteld 'Robuuste verbindingszone Paterswoldsemeer' (februari 2010) is aan de hand van enkele principeschetsen aangegeven op welke wijze de REVZ gerealiseerd kan worden. Ook is ingegaan op het beheer, de samenhang met andere plannen en de uitvoerbaarheid. Voor het zuidoostelijke deel is het bestemmingsplan Paterswoldsemeer ecologische verbindingszone Meerweg in procedure gebracht. De overige delen van de REVZ zijn op grond van vigerende regelingen mogelijk of worden via een bestemmingsplanherziening in de toekomst mogelijk gemaakt wanneer plannen nader zijn uitgewerkt en blijkt dat de vigerende regeling (en dus ook deze beheersverordening) niet toereiken zouden zijn. Gezien de vigerende regeling die met deze verordening wordt overgenomen wordt daar op voorhand niet van uit gegaan.
Conclusie provinciaal beleid
Het provinciaal beleid staat de uitvoering van deze beheersverordening niet in de weg.
2.3 Beleid Waterschap Noorderzijlvest
Onderstaand wordt een aantal algemene beleidsuitgangspunten beschreven. In paragraaf 4.10 staan de resultaten van de watertoets die is uitgevoerd voor deze beheersverordening.
2.3.1 Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw
In de aard en omvang van de waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor die nopen tot een nieuwe aanpak in het waterbeleid. Het doel van de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw is te bevorderen, dat de met het oog daarop noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen tot stand komt, waarbij ieder van de betrokken bestuursorganen bijdraagt vanuit zijn specifieke verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
In deze startovereenkomst wordt het nieuwe waterbeleid ten aanzien van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast, zoals vastgelegd in het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' uitgewerkt. Dit vindt uiteraard plaats binnen het kader van ander bestaand Rijksbeleid. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt waar nodig en mogelijk plaats in een integrale werkwijze, waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Ook zijn er goede mogelijkheden om de uitvoering te combineren met plannen op andere beleidsterreinen, zoals de reconstructie van het landelijk gebied, de aanleg van de ecologische hoofdstructuur, winning van oppervlaktedelfstoffen, landinrichting en overige gebiedsgerichte projecten, woningbouw en de aanleg van bedrijventerreinen. Door klimaatverandering (zeespiegelstijging en nattere winters en drogere zomers) en bodemdaling vergt dat een continue inspanning van alle betrokkenen. Bij de aanpak wordt gewerkt met projecten die uitgaan van de problemen op middellange termijn (5 tot 20 jaar) waarbij telkens een doorkijk plaatsvindt naar de lange termijn (20 tot 50 jaar). Deze lange-termijnscenario's worden gebruikt om het “geen spijt” gehalte van de middellange-termijnbesluiten te beoordelen.
Naast de relatie met de ruimtelijke ordening worden daarbij waar mogelijk koppelingen gelegd met andere beleidsterreinen zoals natuur, landbouw(herstructurering), recreatie, stedelijke herstructurering, landschap en cultuurhistorie.
2.3.2 Water en Ruimte - Noorderzijlvest
Missie waterschap Noorderzijlvest
Waterschap Noorderzijlvest staat voor veilig, voldoende en schoon water. Wij creëren hiermee een basis voor een gezonde toekomstbestendige leef-, woon- en werkomgeving in Groningen en Noord-Drenthe. Het waterschap is transparant, resultaatgericht en kostenefficiënt op een innovatieve en maatschappelijk verantwoorde wijze in samenwerking met zijn partners.
Visie op veiligheid
Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als één van de belangrijke opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen willen het waterschap hier op creatieve en innovatieve wijze invulling aan geven. Daar waar in het verleden vaak gekozen is voor verhoging van keringen, ziet Noorderzijlvest, daar waar ruimte is of ontstaat langs de kust en watergangen, brede multifunctionele waterkeringen als een reëel alternatief. Noorderzijlvest wil dit bereiken door actief de samenwerking te zoeken met partners, waarbij efficiëntie en effectiviteit belangrijke succesfactoren zijn.
Visie op voldoende en gezond water
Het watersysteem is de komende periode onderhevig aan klimaatverandering. Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogtes vragen om robuuste oplossingen. Het regionaal watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat is om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te zijn. Om dit resultaat te bereiken moeten we gebruik maken van innovaties en technologische ontwikkelingen, die gezocht worden in verdergaande samenwerkingsvormen met marktpartijen, kennisinstituten, het onderwijs, particulieren en/of andere overheden.
Visie op schoon water
Het waterschap richt zich bij de inrichting van zijn taak om te zorgen voor schoon water, meer en meer naar veranderende klimatologische en ecologische veranderingen. Voldoen aan de wens van de samenleving om bewust om te gaan met afvalwater, door gebruik te maken van innovatieve technologie, ondermeer op het gebied van de ontwikkeling van gescheiden afvalwatersystemen en grondstoffenterugwinning. Het waterschap is steeds meer de natuurlijke samenwerkingspartner voor burgers en bedrijfsleven als het gaat om vooruitstrevende oplossingen op het gebied van waterzuivering. Het zuiveringsproces van afvalwater levert schoon water, grondstoffen en energie.
2.3.3 Waterbeheerplan 2010 - 2015 Noorderzijlvest
In het Waterbeheerplan (WBP) geeft het waterschap Noorderzijlvest aan hoe het als wateroverheid de zorg voor voldoende en schoon water en bescherming tegen overstromingen invult in de periode 2010-2015. Dit in een veranderend klimaat, met onzekere maar waarschijnlijk grote gevolgen voor watersystemen en in een veranderende maatschappij. Het streeft er naar het waterbeheer efficiënt en effectief uit te voeren. De rol van het waterschap zal zich ontwikkelen van louter taakgericht naar meer omgevingsgericht. Het waterschap zal zijn aandacht niet alleen meer richten op de traditionele taken waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterzuivering, maar steeds meer op integrale gebiedsontwikkeling. De inzet van Noorderzijlvest is een duurzaam waterbeheer, dat bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving en versterking van de regionale economie.
Ten aanzien van water in de context van ruimtelijke ordening geldt dat Noorderzijlvest bij het uitvoeren van zijn taken gebruik maakt van de fysieke leefomgeving. Het beheren van de watersystemen wordt zo uitgevoerd dat het gebruik van de ruimte wordt ondersteund, nadat in de ruimtelijke ordening keuzes voor dit gebruik zijn gemaakt. Het waterschap versterkt de positie van water als medeordenend principe door de inbreng in ruimtelijke planvorming te versterken.
Iedere gemeente heeft samen met het waterschap een waterplan opgesteld (zie paragraaf 2.4.3. In de waterplannen is een maatregelenpakket opgenomen voor het waterbeheer in stedelijk gebied. De maatregelen richten zich op waterkwantiteit, waterkwaliteit en communicatie en worden door de gemeente en het waterschap gezamenlijk uitgevoerd.
Conclusie beleid waterschap Noorderzijlvest
Vanwege het conserverende karakter van de beheersverordening vinden er geen veranderingen plaats aan de waterhuishouding. Het aspect water vormt daarmee geen beperking voor deze beheersverordening. Conform de wensen van het waterschap zijn de watergangen die de functie hebben als hoofdwatergang als water bestemd.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurplan gemeente Tynaarlo (2006)
De gemeente Tynaarlo heeft haar ruimtelijk beleid weergegeven in een structuurplan. Dit structuurplan is onder de werking van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie geworden.
Voor het verantwoord maken van keuzes is in dit structuurplan de zogenaamde lagenbenadering van ruimtelijke ontwikkeling gevolgd. Bij deze methodiek (waarvan overigens verschillende varianten in omloop zijn) wordt onze leefomgeving voorgesteld als een samenstel van ‘lagen’. Er wordt van drie hoofdlagen uitgegaan:
- 1. de (natuurlijke) ondergrond;
- 2. het infrastructurele netwerk;
- 3. de occupatielaag (het grondgebruik door de mens).
Elk van deze drie is opgebouwd uit een aantal sublagen. De ondergrond is bijvoorbeeld de resultante van lagen als de geologie, het bodempatroon, het (natuurlijke) waterstelsel en de planten- en dierenwereld. Binnen het infrastructurele netwerk zijn afzonderlijke lagen te onderscheiden voor de wegen, spoorlijnen, waterwegen, luchtvaart en onder- en bovengrondse leidingen. De occupatielaag, tenslotte, is opgebouwd uit de verdeling van woon-, werk-, recreatie-, landbouwgebieden en andere vormen van menselijk grondgebruik. Het landschap in het gebied in kwestie is de resultante van alle lagen samen, waarbij het begrip landschap zowel slaat op de groen-blauwe als de bebouwde ruimte (stads- en dorpslandschap).
De crux van de lagenbenadering als planningsmethodiek is dat de onderliggende lagen een sturende rol vervullen voor de bovenliggende. Dit betekent dat bij het maken van occupatiekeuzes, zoals de locatie van nieuwe woon- en werkgebieden, de ondergrond met al zijn sublagen de belangrijkste ordenende en sturende factor vormt. Daarnaast speelt ook het optimaal gebruikmaken van het bestaande verkeersnetwerk expliciet een rol in het planningsconcept. Een belangrijk kenmerk van de drie hoofdlagen is een verschil in dynamiek. De ondergrond (of ‘groen-blauwe’ onderlegger) is het domein van de laag-dynamische functies, waarin (autonome) ontwikkelingen in een traag tempo verlopen. Geforceerde ingrepen in hoog tempo in deze laag hebben veelal ook negatieve effecten. Het verkeersnetwerk ontwikkelt zich in een hoger tempo, maar is bij een doordachte planning toch voor een langere tijd bedoeld dan het occupatiepatroon met de hoog-dynamische functies, waarin veelvuldig veranderingen optreden.
De lagenbenadering bij ruimtelijke planning impliceert in essentie het kiezen voor een duurzame ontwikkeling, ofwel voor een ontwikkeling “die tegemoet komt aan de behoeften van het heden zonder de behoeftevoorziening van toekomstige generaties in gevaar te brengen’’ (Brundtlandrapport van de Verenigde Naties, 1987). Een belangrijk uitgangspunt hierbij is respect voor de natuurlijke draagkracht van de aarde, die immers het ’aquarium’ vormt waarvan ons (over)leven afhankelijk is. Als de groen-blauwe onderlegger onvoldoende wordt gerespecteerd, zadelen we onze nakomelingen op met milieuproblemen die misschien onomkeerbaar zijn of hen in ieder geval voor zware opgaven stellen. Hetzelfde geldt voor het slecht benutten van het bestaande verkeersnetwerk. Juist omdat de gemeente hoge waarde hecht aan een duurzame ontwikkeling, is in dit structuurplan gekozen voor de methodiek van de lagenbenadering. Samengevat zijn de ruimtelijke ambities voor de toekomst:
- 1. een groene gemeente met aandacht voor duurzame toekomst;
- 2. een gemeente van verrassende rust door de waardevolle landschappen en grote natuurterreinen;
- 3. een aangename woongemeente met karaktervolle, leefbare dorpen;
- 4. wonen in kleine kernen waar het samen leven nog centraal staat;
- 5. een economisch gezonde gemeente door sterke werkgelegenheidsclusters;
- 6. een gemeente met een vitaal platteland waar een veelzijdige, vernieuwde economie tot ontwikkeling is gekomen;
- 7. een gemeente met gemeenschappelijke voorzieningen voor jong en oud;
- 8. een gemeente met toeristische trekpleisters die van nationale betekenis zijn;
- 9. een gemeente die voor haar eigen bewoners en toeristen over tal van routestructuren beschikt om te recreëren.
Figuur 5: Fragment structuurvisie gemeente Tynaarlo.
2.4.2 Landschapsontwikkelingsplan (2009)
In het structuurplan uit 2006 is de integrale visie op de ruimtelijke inrichting van de gemeente Tynaarlo neergelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een thematische uitwerking van dit structuurplan, waarin de ambities ten aanzien van het landschap aangescherpt worden en wordt gekomen tot een uitvoeringsplan. Het LOP heeft de status van structuurvisie. Dit betekent dat nieuw ruimtelijk beleid hieraan getoetst wordt.
Het plangebied ligt in het gebied 'Rug van Tynaarlo'. Karakteristiek voor de Rug van Tynaarlo is de landschappelijke overgang, waarbij de rug in noordelijke richting steeds smaller en lager wordt en de flankerende beekdalen steeds breder. Het contrast tussen de beekdalen en de rug wordt in noordelijke richting ook steeds groter. Van alle deelgebieden binnen het LOP ligt de grootste (stedelijke) ontwikkeldruk op de Rug van Tynaarlo. De ambitie is de huidige landschappelijke kwaliteiten te behouden, te versterken en de gewenste ontwikkelingen met de (bestaande en nieuwe) kwaliteiten te verzoenen. Over onderhavig verordeningsgebied worden geen specifieke uitspraken gedaan, waarmee in deze beheersverordening rekening gehouden dient te worden. Deze beheersverordening is mede opgesteld om de bestaande ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit te handhaven. De beheersverordening bestemt de bestaande (planologische) situatie en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die mogelijk in strijd zijn met de uitgangspunten uit het landschapsontwikkelingsplan.
2.4.3 Waterplan gemeente Tynaarlo
Gemeenten worden in toenemende mate geconfronteerd met taken en verantwoordelijkheden op het gebied van water. In de eerste plaats betreffen dit de wettelijke taken. Als gevolg van de Wet gemeentelijke watertaken worden deze opnieuw ingedeeld. Naast de huidige taken met betrekking tot riolering (gemeentelijke verantwoordelijkheid tot de kavelgrens), onderhoud van water in bebouwd gebied en baggerwerkzaamheden komt de zorgplicht voor hemel- en grondwater. In de toekomst zal het onderhouden en baggeren van water in bebouwd gebied wellicht worden overgedragen naar het waterschap. De watertaken voor de gemeente bestaan dan uit de zorgplicht ten aanzien van afval-, hemel- en grondwater. Naast deze wettelijke taken speelt de gemeente steeds meer ook een beleidsmatige rol. Bij de inrichting van nieuwe uitbreidingsplannen zal het aspect water nadrukkelijk aan de orde moeten worden gesteld. Afwenteling van verantwoordelijkheden naar andere organisaties moet bij de (her)inrichting van gebieden worden voorkomen. In deze visie staat beschreven, dat de gemeente samen met private partijen aandacht schenkt aan het waterbelang. Hiervoor is onder andere de watertoets uitgevoerd die beschreven is in paragraaf 4.10. Hierin zijn de gevolgen voor het aspect water beschreven.
Conclusie gemeentelijk beleid
De beheersverordening is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het is daarmee niet in strijd met gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Plangebied
3.1 Geschiedenis
Het Paterswoldsemeer is in de zestiende en zeventiende eeuw ontstaan als gevolg van de winning van veen voor turf. In de eerste helft van de twintigste eeuw ontstond de eerste recreatie op en rond de plas. Paviljoen De Paalkoepel en Familiehotel Paterswolde getuigen hier nog van. Daarnaast verkochten of verhuurden boeren aan de noordzijde van de plas de vruchtbare veengronden aan stadjers voor het inrichten van een volkstuin of het neerzetten van een eenvoudig recreatieverblijf aan het water. Tussen 1973 en 1981 is het Hoornsemeer gegraven ten noorden van het Paterswoldsemeer. Het zand dat hierdoor kon worden gewonnen, is gebruikt voor de aanleg van de A7 en de bouw van de wijk Corpus den Hoorn. Bijkomend gunstig effect was, dat de vergroting van het wateroppervlak zorgde voor een vermindering van de recreatieve druk op het Paterswoldsemeer.
De eilandengroep De Zweerden, De Fokken en Slakkeneiland ligt op de overgang van het Hoornsemeer en het Paterswoldsemeer. Het zijn restanten van het veen, die gespaard zijn bij de ontgronding. Ten behoeve van het behoud zijn deze eilanden voorzien van beschoeiing en waar nodig opgehoogd. Alleen De Fokken heeft van deze eilanden voorzieningen voor verblijfsrecreatie in de vorm van particuliere recreatiewoningen en tuinhuisjes. Met het opkomen van de recreatie kwam tevens bebouwing aan het Paterswoldsemeer en bij het Friesche Veen. Na de bouw van het familiehotel in 1887 aan de rand van het Kluivingsbos, werd het merengebied steeds aantrekkelijker voor welgestelde Groningers, dagjesmensen en watersportliefhebbers.
3.2 Huidige Situatie
Vandaag de dag heeft het Paterswoldsemeer en omgeving een belangrijke recreatieve functie voor de bewoners van Tynaarlo en Groningen. Het gebied is ingericht om op mooie zomerdagen veel bezoekers te kunnen faciliteren. Vanuit het ruim opgezette parkeerterrein in het noorden van het plangebied kunnen de bezoekers in het gebied recreëren (zie figuur 6). De recreatieparken en hotels aan de rand van het gebied (die overigens niet allemaal binnen dit plangebied liggen) zijn uiteraard ook gericht op de recreant en toerist die dit gebied bezoekt.
Figuur 6: parkeerfaciliteiten aan de Achterom aan de rand van het Paterswoldsemeer / Hoornse Plas (bron: googlemaps).
De Groningerweg (net ten westen van het plangebied) heeft voor een deel een volwassen laanbeplanting, die hoofdzakelijk uit eiken bestaat. De aanwezigheid van de overwegend vrijstaande woningen maakt de erfbeplanting tot een belangrijk element in de sfeer van de straat. De woningen aan de oostzijde van de straat zijn met hun achterzijde gesitueerd tegen het gebied van het meerschapsgebied Paterswoldsemeer / Hoornseplas. De aanwezigheid van het meerschapsgebied, de laanbeplanting van de Groningerweg en de erfbeplanting bij de woningen geven de straat een groen karakter. De ontsluiting van de voorzieningen binnen het gehele plangebied loopt via deze Groningerweg. In het plangebied liggen vooral dagrecreatieve voorzieningen aan de rand van het water. Daarnaast bevinden zich in het gebied twee complexen voor verblijfsrecreatie met stacaravans en zomerhuisjes. Voor het noordelijke recreatiecomplex geldt, dat hier door de bewoners boten op het terrein mogen worden gestald. Wandelpaden en strandjes in een groene omgeving zijn een belangrijk kenmerk van het verordeningsgebied.
In het noordelijk deel van het plangebied is nabij de gemeentegrens bij de Oude Badweg een laad- en loskade aangelegd. Deze is bedoeld voor (onderhouds)werkzaamheden van het Meerschap en de bewoners van de recreatiewoningen. De laad- en loskade is met de aanduiding specifiek toegestaan.
Tot slot is er centraal in het plangebied een locatie waar hout(snippers) en ander materiaal wordt opgeslagen vanwege onderhoudswerkzaamheden door het Meerschap. Ook hiervoor is een specifieke regeling opgenomen in deze beheersverordening.
Ten westen van het plangebied en de Groningerweg bevindt zich in Ter Borch het woningbouwplan Waterwijk. In figuur 7 is de ligging van Waterwijk weergegeven.
Figuur 7: Waterwijk in Ter Borch (Bron: Plankaart, Masterplan Ter Borch 2002, H+N+S landschapsarchitecten)
Water is de drager van Waterwijk. Uitgangspunt is dat de woningen worden geclusterd op een aantal landtongen. Dat geeft een mogelijkheid tot een rijke schakering aan woningtypes. De woningen direct grenzend aan water zullen zich ook naar deze rand toe moeten profileren. Het woonmilieu in de Waterwijk wordt bepaald door een maritiem karakter, waarbij het water als structurerend element dient. De wooneilanden steken als schiereilanden het water in. Beschermde oevers geven duidelijke grenzen aan en geven de plek aan voor de boot. Een ander uitgangspunt is wonen aan bevaarbaar water verbonden met het Paterswoldsemeer. De vaarverbinding met bijbehorende kunstwerken tussen het Paterswoldsemeer en Ter Borch - Waterwijk is gerealiseerd. Deze is weergegeven in figuur 8. Het deel van deze vaarverbinding dat in het plangebied van onderhavige beheersverordening valt is als water bestemd.
Figuur 8: Ligging vaarverbinding Ter Borch - Waterwijk en het Paterwoldsemeer
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
In opdracht van de gemeente Tynaarlo heeft BAAC bv een archeologische verwachtingskaart en beleidskaart voor de gemeente opgesteld. Aanleiding is de Wet op de archeologische monumentenzorg en de wens om te komen tot een Structuurvisie archeologie. De wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 van kracht is geworden, geeft aan dat de gemeente inzicht dient te hebben in de (te verwachten) archeologische waarden binnen haar grondgebied.
In het kader hiervan zijn drie kaarten vervaardigd. Op de bronnenkaart staan de bekende archeologische waarden. Op de landschaps- en verwachtingskaart is van de verschillende landschapseenheden binnen de gemeente de trefkans op archeologie weergegeven in de vorm van verwachtingszones. Voor de bekende, te verwachten archeologische waarden en de verwachtingszones is archeologiebeleid opgesteld. De archeologische beleidskaart is afgeleid uit de bronnenkaart en de archeologische verwachtingskaart. De beleidskaart vormt het instrument waarmee vergunningaanvragen kunnen worden getoetst. Indien archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht, geven de eerder genoemde kaarten informatie over de aanwezige of te verwachten archeologische resten.
Figuur 9: archeologische beleidskaart.
De gemeenteraad heeft de Structuurvisie archeologie op 28 mei 2013 vastgesteld. De structuurvisie Archeologie en de bijbehorende archeologische beleids- en advieskaart zijn bedoeld om bescherming op maat te bieden en alle betrokken partijen in een vroeg stadium te informeren over archeologische waarden die een rol zouden kunnen spelen, indien op een locatie een ontwikkeling gepland wordt. Het streven is dus om waardevolle vindplaatsen zoveel mogelijk te behouden en eventueel nog niet bekende vindplaatsen vroegtijdig op te sporen, zonder grote delen van de gemeente ‘op slot’ te zetten. Het uitgangspunt is steeds; streng waar het moet, soepel waar dat kan.
Op basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente is het gebied beoordeeld met een lage (gele gebied in figuur 9) tot hoge - middelhoge verwachtingswaarde (oranje gebied) en zijn gebieden als 'dekzandkoppen binnen beekdal en vennetjes / laagten benoemd' (paars gearceerd).
Op grond van het gemeentelijk archeologisch beleid is voor gronden met een hoge tot middelhoge verwachting de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen. Voor de gronden die als dekzandkoppen zijn aangeduid geldt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Inhoudelijk zijn deze dubbelbestemmingen afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, dat 17 december 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.
4.2 Cultuurhistorie
De gemeente Tynaarlo kent een Ontwerp Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024. In de structuurvisie cultuurhistorie geeft de gemeente zijn visie op hoe ze in de toekomst met het waardevolle en waardevaste erfgoed in de gemeente Tynaarlo om willen gaan. Hierbij richt de gemeente zich op de identiteit van de gemeente. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap:
de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.
Verder gaat de structuurvisie cultuurhistorie uit van een drietal uitgangspunten:
- naast monumentenzorg is er een verschuiving naar gebiedsgerichte erfgoedzorg;
- bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorie naast behoudend ook ontwikkelingsgericht;
- erfgoed heeft niet slechts een cultuurhistorische waarde, maar kent ook een economische, sociale, educatieve en duurzaamheidswaarde.
Dit betekent dat bij elk ruimtelijk initiatief gekeken wordt wat de impact is op de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
Op de kaart van de structuurvisie is de cultuurhistorische waarde aangegeven. Een uitsnede van die kaart is voor wat betreft het verordeningsgebied in figuur 10 weergegeven.
Figuur 10: Uitsnede structuurvisie
Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de Structuurvisie volgt, dat er onderscheid is tussen het noordelijke deel en het zuidelijke deel als het gaat om de historie en de veranderingen in tijd, de waarde en waarom het die waarde heeft.
Het oostelijke deel van Kluivingsbos valt binnen de beheersverordening. Dit oude bos is ten opzichte van de situatie van omstreeks 1850 een gaaf bewaard bos. Het heeft een zeer hoge waardering (donkerroze) op de cultuurhistorische waardenkaart van de Structuurvisie. De beleidswaardenkaart geeft, met het oog op mogelijke ontwikkelingen in de toekomst, voor dit oude bos met de bestemming natuur aan dat cultuurhistorie de leidende factor is en gestreefd moet worden naar behoud van het opgaand bos. De volgende beleidsregels ( uit de structuurvisie) zijn van toepassing:
Gebieden van zeer hoge en hoge waarde
- Bij ruimtelijke ontwikkelingen streven naar behoud en/of inpassing, borging door middel van dubbelbestemming ('waarde cultuurhistorie') in bestemmingsplannen.
- In deze gebieden is cultuurhistorie mede een bepalende factor bij ruimtelijke plannen. Bij concrete ontwikkelingen gewenste ontwikkelingsrichtingen en adviezen in acht nemen.*
- Er moet aandacht zijn voor cultuurhistorie. Het kan zijn dat er nader onderzoek gevraagd wordt waarin de kansen en beperkingen benoemd worden. Cultuurhistorisch onderzoek dat voorafgaat aan ruimtelijke plan- en besluitvorming sluit aan bij de aard en schaal van het gebied en –vooral- de opgave en is gebaseerd op een omschrijving van de opdracht.
- Wanneer kan worden aangetoond dat een ontwikkeling een dusdanig groot maatschappelijk of openbaar belang heeft dat behoud van cultuurhistorie niet mogelijk is, dan dient uit cultuurhistorisch onderzoek te blijken welke kansen en beperkingen zijn onderzocht. Hierbij ontwikkelingsrichtingen en adviezen ter inspiratie hanteren. Tevens dient een voorstel tot compensatie te worden gedaan.
* zie bijlage 2 van de structuurvisie: Ambities en uitgangspunten landschapstypen
In de beheersverordening zijn op deze gronden geen ontwikkelingen mogelijk. De gronden zijn bestemd voor natuur. Er zijn geen bouwmogelijkheden. De cultuurhistorische waarden zijn derhalve voldoende beschermd.
Het deel in het midden, het water heeft een hooggemiddelde waarde (donkergeel).
Gebieden van hooggemiddelde en laaggemiddelde waarde
- Streven naar verbetering van ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit door middel van specifiek beleid en/of planregels in reguliere bestemming.
- Cultuurhistorie is een factor bij ruimtelijke plannen. Bij concrete ontwikkelingen gewenste ontwikkelingsrichtingen en adviezen in acht nemen.*
- Er moet aandacht zijn voor cultuurhistorie. Het kan zijn dat er nader onderzoek gevraagd wordt waarin de kansen en beperkingen benoemd worden. Cultuurhistorisch onderzoek dat voorafgaat aan ruimtelijke plan- en besluitvorming sluit aan bij de aard en schaal van het gebied en -vooral- de opgave en is gebaseerd op een omschrijving van de opdracht.
* zie bijlage 2 van de structuurvisie Ambities en uitgangspunten landschapstypen
De gronden met een hooggemiddelde waarde zijn grotendeels bestemd als water. Hier zijn geen ontwikkelingen vooorzien. Een beperkt deel van de gronden met een hooggemiddelde waarde, i.c. de gronden bij de westelijke entree (Oude Badweg) heeft de bestemming Recreatie - 1 en zijn in gebruik als parkeervoorziening. Conform de planregels zijn binnen deze bestemming uitsluitend kleinschalige gebouwen mogelijk ten behoeve van detailhandel in voedings- en genotmiddelen, sanitaire en medische voorzieningen; en onderhoud en beheer (50 m2 per gebouw). Gezien de locatie van deze gronden is het niet aannemelijk dat op deze gronden dergelijke voorzieningen worden getroffen. De gronden zijn met de opgenomen bestemming voldoende beschermd.
Het noordelijke deel heeft een waardering laaggemiddelde (lichtgeel) en lage waarde (groen) wat neerkomt op een sterk veranderd landschap. Hier speelt cultuurhistorie een kleinere rol. Deze gronden zijn grotendeels bestemd als Recreatie - 1. Zoals aangegeven is hier alleen kleinschalige bebouwing toegestaan. Met inachteming van de bestaande gebouwen is de mogelijkheid om extra bebouwing te realiseren zeer beperkt. De bestaande recreatiecomplexen op de gronden met een laaggemiddelde waarde zijn bestaand en conserverend bestemd. De cultuurhistorische belangen zijn derhalve voldoende beschermd.
Gebieden van lage en zeer lage waarde
- Bij ruimtelijke ontwikkelingen streven naar sterke verbetering van ruimtelijke kwaliteit.
- Bij concrete ontwikkelingen gewenste ontwikkelingsrichtingen en adviezen ter inspiratie hanteren.*
- Er moet aandacht zijn voor cultuurhistorie. Het kan zijn dat er nader onderzoek gevraagd wordt waarin de kansen en beperkingen benoemd worden. Cultuurhistorisch onderzoek dat voorafgaat aan ruimtelijke plan- en besluitvorming sluit aan bij de aard en schaal van het gebied en -vooral- de opgave en is gebaseerd op een omschrijving van de opdracht.
* zie bijlage 2 van de structuurvisie: Ambities en uitgangspunten landschapstypen
Er zijn geen gronden met een zeer lage waarde, voor wat betreft de gronden met een lage waarde wordt verwezen naar hetgeen hierboven ten aanzien van laaggemiddeld en lage waarde is aangegeven.
Wat betreft het water (historisch water) en de oevers: hierbij wordt aangesloten bij het beleid van natuur- of waterbeherende organisaties. Indien er echter natuurlijke oevers zijn in het gebied dient hieraan aandacht besteed te worden m.b.t. aandacht voor meewegen of behoud. De oevers zijn in gebruik ten behoeve van recreatie; er zijn geen natuurlijke oevers.
4.3 Bodem
De tijd dat elke bodemvervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is, of de vervuiling zodanig is, dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen. Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Hier is geen sprake van een verdachte locatie en bovendien is de nieuwe functie op zich ook niet gevoelig voor een eventuele vervuiling. Binnen het verordeningsgebied is geen sprake van verdachte locaties. Ook worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt zodat specifiek bodemonderzoek achterwege gelaten kan worden.
4.4 Ecologie
Algemeen
Ten aanzien van natuurwaarden zijn zowel gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur) als soortbescherming (Flora- en faunawet) van belang.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van een bestemmingsplan of beheersverordening. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van een beheersverordening moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt, waarvan moet worden aangenomen, dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. Dit netwerk is vergelijkbaar met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur, echter op Europees niveau. Het verordeningsgebied maakt geen onderdeel uit van de Natura 2000 gebieden.
Ecologische Hoofdstructuur
Het Rijk geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Zoals in paragraaf 2.2.2 reeds aangegeven ligt het plangebied deels in de EHS. Aangezien de beheersverordening conserverend van aard is en geen andere mogelijkheden biedt qua gebruik of bouwen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan vormt de ligging geen belemmering voor de beheersverordening.
Flora en fauna
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbeschermingsparagrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen. De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk, indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Deze beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvoor op dit moment ecologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Bij eventuele ontwikkelingen zal een aparte planologische procedure gevolgd moeten worden en in dat kader zal ecologisch onderzoek uitgevoerd moeten worden.
4.5 M.e.r.-regelgeving
Sinds 1 april 2011 is het verplicht om in beheersverordeningen aandacht te schenken aan de vraag of er sprake is van milieugevolgen van een beheersverordening waarvoor een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Ook bij projecten die onder de drempelwaarden liggen uit het Besluit m.e.r. (bijlage C en D) moet door het bevoegd gezag beoordeeld worden, of er sprake is van significant negatieve effecten waarvoor een MER opgesteld moet worden. Dit bestemmingsplan is conserverend van aard, waardoor er geen activiteiten mogelijk gemaakt worden uit de C- of D- lijst van het Besluit m.e.r. Het opstellen van een planMER of een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling in het kader van deze beheersverordening kan dan ook achterwege gelaten worden.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.
Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), welke 27 oktober 2004 van kracht is geworden.
Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen(cRvgs), welke op 4 augustus 2004 in de Staatscourant is gepubliceerd.
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Binnen de 10-6 /jaarcontour (welke als wettelijke harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan.
Figuur 11: Risicokaart externe veiligheid LPG tankstation en gasleiding.
LPG-tankstation
Voor het tankstation aan de Groningerweg 109 is door het Steunpunt externe veiligheid Groningen een nadere berekening gemaakt naar het groepsrisico ("GR berekening LPG tankstation Dorenbos te Eelderwolde, d.d. 13 november 2008). De aanleiding was, dat er in het gebied rondom het tankstation veel dagrecreatie plaatsvindt en er een hotel aanwezig is. Volgens het RIVM mogen er maximaal 276 personen aanwezig zijn binnen het invloedsgebied en dat kunnen er met name in de zomermaanden meer zijn. De gehele berekening is als bijlage 1 toegevoegd.
Uit de berekeningen blijkt, dat er geen sprake is van overschrijding van de oriënterende waarde. Het maximaal aantal slachtoffers in de zomerperiode bij een calamiteit is 800 en de kans hierop is 4* 10-9. Dit is het resultaat van een maximale aanname van de doorzet aan LPG en daarnaast nog de maximale aanwezigheid van circa 1.500 personen aan de Hoornse Plas. Kortom, er is sprake van een spreiding van maxima waardoor ook de fNcurve een overschatting van het risico weergeeft.
Op de verbeelding zijn relevante PR 10-6 contouren opgenomen met een aanduiding 'veiligheidszone - lpg'. Binnen deze aanduiding is het verboden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op te richten.
Aardgastransportleiding
Naast het tankstation ligt er in het noorden van het plangebied een gasleiding. Het betreft een leiding met een diameter van 12'' en druk van 40 bar. De Gasunie heeft onderzocht of de plaatsgebonden risicocontouren van vorengenoemde leidingen knelpunten opleveren. Uit deze inventarisatie blijkt, dat er zich geen kwetsbare objecten bevinden binnen de plaatsgebonden risico 10-6 -contour van de leidingen. Dat betekent dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de onderhavig beheersverordening. De voorliggende verordening is conserverend van aard en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. De personendichtheid binnen de 1%-letaliteitsgrens van de leidingen neemt niet of slechts zeer gering toe. Gelet op het feit dat aan de oriënterende waarde wordt voldaan en deze beheersverordening niet leidt tot een vergroting van het groepsrisico is een verdere verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde. De gasleiding wordt beschermd door een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' met bijbehorende regels.
Onderzoek
Ten behoeve van de beoordeling van het aspect Externe Veiligheid voor de Beheersverordening “Paterswoldsemeer” heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe een veiligheidsstudie uitgevoerd. Dit onderzoek d.d. 30 april 2014 bestaat uit de volgende onderdelen:
- inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied;
- analyse van de invloed van risicobronnen op de veiligheid;
- toetsing van de veiligheidssituatie aan de geldende veiligheidsnormen;
- uitvoering van een kwantitatieve risicoanalyse;
- beoordeling van de noodzaak voor een verantwoording van het groepsrisico.
De beheersverordening is getoetst aan de eisen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen anticiperend op het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. De conclusies worden hieronder vermeld:
Plaatsgebonden risico
De 10-6 risicocontour van alle risicovolle transportaders ligt op 0 meter. Dus binnen deze 10-6 risicocontouren vallen geen (beperkt) kwetsbare objecten en conform de wetgeving (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn er dus geen knelpunten (saneringsgeval).
Groepsrisico
De beheersverordening leidt niet tot enige toename van het groepsrisico (blijft nihil) van de gasleiding. Er is dus sprake van een acceptabele situatie qua groepsrisico.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Als het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt en nihil blijft door het besluit is in dit geval een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk. Omdat het groepsrisico gelijk blijft en ruim onder de oriënterende waarde van het GR blijft zijn gezien de toekomstige situatie noodzakelijkerwijs geen milieumaatregelen noodzakelijk. In het plangebied waarover het invloedsgebied van gasleiding valt is nauwelijks bebouwing terug te vinden. Maatregelen voor zelfredzaamheid en hulpverlening zijn dus niet noodzakelijk.
Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe adviseert om de door hun voorgestelde regels ten aanzien van de aardgastransportleiding op te nemen. De voorgestelde regels zijn overgenomen.
Het onderzoek is opgenomen als bijlage 2.
4.7 Geluid
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, door spoorwegverkeer, en/of door inrichtingen (industrielawaai) het milieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere waarde). Deze beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvoor (nieuw) akoestisch onderzoek is vereist.
4.8 Kabels En Leidingen
In het noorden van het plangebied ligt een gasleiding. De belemmerende strook is in dit bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming op de verbeelding en een beschermende regeling in de regels (zie ook paragraaf 4.6). Op de veiligheidsaspecten van deze leiding is in paragraaf 4.6 nader ingegaan.
4.9 Luchtkwaliteit
Per 15 november 2007 is de nieuwe regelgeving voor luchtkwaliteit in werking getreden. De Wet luchtkwaliteit vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet voorziet om te beginnen in de mogelijkheid dat voor kleinere projecten - de zogenaamde 'niet in betekenende mate projecten' - geen afzonderlijke maatregelen meer getroffen behoeven te worden om aan de grenswaarden te voldoen. Het begrip niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen wordt nader uitgewerkt in de uitvoeringsregels.
De Algemene Maatregel van Bestuur 'niet in betekenende mate bijdragen' (AMvB-NIBM) bepaalt wanneer de mate van luchtverontreiniging verwaarloosbaar is. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren.
Deze beheersverordening maakt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk, die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie, waardoor onderzoek achterwege kan blijven.
4.10 Water
Bij elke beheersverordening dient onderzocht te worden of er ook waterbelangen in het geding zijn. De watertoets heeft tot doel om te komen tot een goed functionerend en beheersbaar ontwerp van de waterhuishouding en de riolering voor het plangebied, dat aansluit op het vigerende beleid van het rijk, de provincie, het waterschap en de gemeente. Hiertoe worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor het ontwerp vroegtijdig in het ruimtelijk planproces uitgewerkt en kunnen eventuele kansen of knelpunten in dit stadium worden gesignaleerd.
Deze beheersverordening is conserverend van aard. Grootschalige ontwikkelingen zijn op grond van deze beheersverordening niet mogelijk. In feite wordt slechts de bestaande situatie opnieuw vastgelegd, waardoor de gemeente weer de beschikking krijgt over een moderne planologische regeling. Er zal geen verandering optreden van de waterhuishouding of nieuwe verharding mogelijk gemaakt worden waarvoor mogelijk compenserende maatregelen genomen dienen te worden.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
Een beheersverordening legt het bestaande gebruik vast. In de Handreiking Beheersverordening van de Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG) is aangegeven, dat het begrip 'bestaand' op twee manieren kan worden gedefinieerd. Gebruik in 'enge zin' is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van het vaststellen van de beheersverordening. Dit geldt zowel voor het gebruik van gronden als van de aanwezige bouwwerken. Gebruik in 'ruime zin' gaat uit van het vigerende bestemmingsplan en van verleende omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken. De VNG adviseert bij een keuze voor een beheersverordening uit te gaan van de 'ruime' definitie. De gemeente Tynaarlo gaat hierin mee.
Zoals aangegeven in de inleiding is het Paterswoldsemeergebied te beschouwen als een 'laag dynamisch' gebied. Er zijn wel enkele gebieden aan te wijzen waar op termijn ruimtelijke ontwikkelingen (in de zin van de Wro) plaatsvinden, maar deze zijn buiten het beheersgebied gelaten. Daarvoor zullen afzonderlijke bestemmingsplannen worden opgesteld. In deze beheersverordening worden alleen 'ontwikkelingen' meegenomen die ook al deel uitmaken van het vigerende bestemmingsplan.
Naast bestaande ontwikkelingsmogelijkheden die reeds in het bestemmingsplan Paterswoldsemeer 1998 waren opgenomen, hebben ook nieuwe wet- en regelgeving een plek in de beheersverordening gekregen. Dit laatste heeft met name betrekking op het archeologiebeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. In deze beheersverordening zijn daarom enkele dubbelbestemmingen (Leiding - Gas en Waarde - Archeologie) opgenomen, die in het vigerend bestemmingsplan Paterswoldsemeer 1999 ontbraken. Wijzigingsbevoegheden uit het vigerende plan zijn niet overgenomen, omdat een wijzigingsbevoegdheid op basis van de Wet ruimtelijke ordening niet is toegestaan in een beheersverordening.
Hoewel een beheersverordening dus de bestaande situatie vastlegt, betekent dit niet dat er sprake is van een statische situatie en dat kleinschalige ontwikkelingen zijn uitgesloten. De ruimtelijke gevolgen van die ontwikkelingen moeten echter beperkt zijn. Er kunnen alleen ontwikkelingen met een grotere ruimtelijke impact in een beheersverordening worden opgenomen als daarvoor in het verleden een met alle waarborgen omklede procedure (artikel 3.4 Algemene wet bestuursrecht en gelegenheid om beroep bij gerechtelijke instanties in te dienen) is doorlopen. In deze verordening is daar sprake van. De verleende omgevingsvergunning voor locatie Oude Badweg 60 is overgenomen in deze beheersverordening. Om te bezien of er desondanks toch onderdelen van de verordening bijgesteld moeten worden, geeft de gemeente wel gelegenheid voor inspraak voorafgaand aan de vaststelling.
5.2 Juridische Opzet
De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 geeft aan dat een beheersverordening moet worden vormgegeven, ingericht en beschikbaar gesteld overeenkomstig IMRO 2012 en STRI 2012. Deze beheersverordening voldoet daaraan. Ook de Standaard voor bestemmingsplannen (SVBP 2012) is gevolgd. De verordening lijkt daarom qua vormgeving op een modern bestemmingsplan, maar qua inhoud vooral op het vigerend bestemmingsplan Paterswoldsemeer.
Deze beheersverordening bestaat uit:
- een verbeelding;
- regels;
- een toelichting.
In de verbeelding zijn de bestemmingen, aanduidingen en bouwvlakken opgenomen. De verbeelding omvat alleen de gebieden die tot de gemeente Tynaarlo behoren (zie inleiding). De verordening sluit aan op de beheersverordening die door de gemeente Haren voor het deel op Harens grondgebied is opgesteld.
De regels zijn als volgt opgebouwd:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
5.3 Inleidende Regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen;
Artikel 1 Begrippen
In dit eerste artikel zijn noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen die worden gebruikt in de planregels. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Het tweede artikel regelt hoe er gemeten moet worden.
5.4 Bestemmingsregels
De beheersverordening bevat net als een bestemmingsplan bestemmingen en dubbelbestemmingen. Dit hoofdstuk bevat de bestemmingen die gebruikt worden:
Artikel 3 Natuur
Binnen het plangebied zijn twee gebieden aangewezen met de specifieke bestemming Natuur. Behoud en herstel van de natuurlijke waarden in het gebied staat hierbij voorop. Binnen deze bestemming zijn een tiental bestaande recreatie woningen toegestaan. De hoogte daarvan is vastgelegd op maximaal 175 m² waarbij de gezamenlijke oppervlakte van alle gebouwen niet meer mag bedragen dan 1000 m². De hoogte van deze gebouwen mag niet meer zijn dan 5 meter. Tevens is voor een klein gedeelte van het gebied een dubbelbestemming opgenomen vanwege een hoge archeologische verwachtingswaarde.
Artikel 4 Recreatie - 1
De bestemming Recreatie 1 is toegekend aan de openbare terreinen langs het Paterswoldsemeer. Hier zijn een aantal dagrecreatieve voorzieningen aangelegd. De oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 450 m² bedragen met een gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen van ten hoogste 900 m². De hoogte van een gebouw mag ten hoogste 14 meter bedragen met een goothoogte van 4 meter. Het parkeerterrein in het noorden van het gebied is specifiek aangeduid op de verbeelding.
Artikel 5 Recreatie - 2
De bestemming Recreatie 2 is toegekend aan het recreatiecomplex aan de rand van het Paterswoldsemeer. Hier zijn zomerhuizen en stacaravans toegestaan. Op de verbeelding is een maximum aantal aangegeven per bouwvlak. De oppervlakte van zomerhuizen mag maximaal 55 m² bedragen en de oppervlakte van een stacaravan 30 m².
Artikel 6 Water
De bestemming Water is toegekend aan de grootste waterpartijen in het plangebied en het water dat als hoofdwatergang is gedefinieerd door het waterschap. Er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter.
Artikel 7 Leiding - Gas
Ten behoeve van de bescherming van de aardgastransportleiding is deze dubbelbestemming opgenomen. In de regels zijn activiteiten omschreven die niet uitgevoerd mogen worden zonder omgevingsvergunning.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting2
Ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in de bodem zijn conform het gemeentelijk archeologiebeleid twee dubbelbestemmingen opgenomen. In de regels zijn activiteiten omschreven die niet uitgevoerd mogen worden zonder voorafgaand archeologisch onderzoek.
5.5 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Met de regel van dit artikel wordt voorkomen dat regels ten onrechte zo worden gehanteerd dat meer dan de bedoelde bebouwing kan worden toegestaan.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels zijn opgenomen om aan te geven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
Binnen dit artikel is aangegeven dat er binnen het plangebied een veiligheidszone ten aanzien van lpg van toepassing is. Binnen de zone mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten opgericht worden.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is bepaald dat in geringe mate kan worden afgeweken van bouwgrenzen voor ondergeschikte delen van bebouwing tot aan de in dit artikel genoemde maten.
5.6 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Het overgangsrecht bevat een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de planregels van dit bestemmingsplan. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De reactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Er is een persoongebonden overgangsregeling opgenomen voor de permanente bewoning van de recreatiewoning Oude Badweg 26, waarvoor de gemeente in december 2009 een gedoogbeschikking heeft genomen.
Artikel 15 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke regeling wordt bepaald door de financiële haalbaarheid van daarin mogelijk gemaakte ontwikkelingen en de grondexploitatie. Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. De vaststelling van een exploitatieplan is bij een beheersverordening niet mogelijk. De beheersverordening regelt immers het bestaande gebruik en maakt geen bouwplannen (Besluit ruimtelijke ordening) mogelijk. Planschade is niet aannemelijk, aangezien de vigerende gebruiks- en bouwmogelijkheden uit de vigerende plannen één op één zijn overgenomen. Het aantonen van de financiële haalbaarheid is derhalve niet nodig.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerp van de beheersverordening met bijlagen heeft vanaf 7 november 2014 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen op het gemeentehuis. Het ontwerp van de beheersverordening met de bijlagen was ook digitaal raadpleegbaar op www.tynaarlo.nl en op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl
Gedurende de terinzageperiode kon een ieder schriftelijk of mondeling een zienswijze omtrent de ontwerpbeheersverordening indienen bij de gemeenteraad van Tynaarlo.
Er zijn 4 zienswijzen ingediend, te weten door:
- Gasunie Transport Services B.V.;
- Waterschap Noorderzijlvest;
- Waterschap Hunze en Aa's;
- Provincie Drenthe.
In de aparte "Nota zienswijzen en overleg inzake het ontwerp van de Beheersverordening Paterswoldsemeer" (hierna: Nota Zienswijzen)" zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een gemeentelijk antwoord. Voor de samenvatting en beantwoording van de zienswijzen wordt dan ook verwezen naar deze nota. In deze nota zijn tevens de wijzigingen aangegeven die in het bestemmingsplan zijn doorgevoerd naar aanleiding van de zienswijzen. Daarnaast is er een ambtshalve aanpassing. Ook deze is verwoord in de bijgevoegde Nota Zienswijzen.
De Nota Zienswijzen is als bijlage 3 bijgevoegd.