Bestemmingsplan Boerenlaan 5A te Smilde
Bestemmingsplan - gemeente Midden-Drenthe
Vastgesteld op 29-10-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Boerenlaan 5A te Smilde' van de gemeente Midden-Drenthe;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1731.Boerenlaan5ASML-VST1 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanbouw- of uitbouw:
een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden-bedrijfsactiviteiten:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteiten in de woning en/of de daarbijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat, in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie, kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw en/of bijgebouw(en) en dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.10 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden-beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.11 bestaand:
aanwezig op de dag van ter inzage legging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, galerieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.25 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.26 overkapping:
een bouwwerk van een bouwlaag dat dient ter overdekking en niet met meer dan één wand is uitgevoerd;
1.27 peil:
- a. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
- b. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
- c. bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
1.28 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.29 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.30 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, indien een woning met meer dan een zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel(s);
1.31 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- a. De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens:
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.
- b. De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
- c. De breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
- d. De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
- e. De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
- f. De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
- g. De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen die voorzien in landschappelijke inpassing, waarbij:
- 1. het bestemmingsvlak aan de achterzijde van het perceel blijvend wordt beplant met bomen en/of struiken;
- 2. het bestemmingsvlak aan de voorzijde van het perceel (zijde Boerenlaan) blijvend wordt beplant met hoogopgaande bomen;
- b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. in- en uitritten;
met daaraan ondergeschikt:
- d. infrastructurele voorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. voet- en fietspaden;
- g. speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het niet beplanten van het bestemmingsvlak aan de achterzijde van het perceel met bomen en/of struiken en/of het niet instandhouden van deze beplanting;
- b. het niet beplanten van het bestemmingsvlak aan de voorzijde van het perceel (zijde Boerenlaan) met hoogopgaande bomen en/of het niet in stand houden van deze beplanting.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
- c. tuinen en erven;
met de daarbijbehorende:
- d. gebouwen;
- e. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 4.2.2 onder f en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd tot 0°;
- b. het bepaalde in lid 4.2.2 onder g en lid 4.2.3 onder e en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt verhoogd tot 80°;
- c. het bepaalde in lid 4.2.4 onder c en toestaan dat de afstand van een bijgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens wordt verkleind.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat:
- 1. het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van het gebruiksvloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
- 2. het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 50 m2;
- 3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen hoofdbewoner van de woning is;
- 4. er detailhandel plaatsvindt;
- 5. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
- 6. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen, detailhandel, verblijfsrecreatieve doeleinden en horecabedrijf.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Onder gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt verstaan het gebruik van gronden of bouwwerken als seksinrichting.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, hoogten, perceelsgrensafstanden en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 bedraagt;
- d. andere bouwwerken geen gebouw zijnde tot een bouwhoogte van 10 m worden gebouwd.
7.2 Afwegingskader
De hiervoor bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken en/of de verkeersveiligheid.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- c. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- d. de ruimte tussen bouwwerken.
8.2 Afstemming welstand
Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
- a. de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
- b. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
- 1. de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
- 2. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
Eisen met betrekking tot kapvormen, dakhellingen en de nokrichting worden gesteld in het kader van artikel 12a van de Woningwet.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.3 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan 'Boerenlaan 5A te Smilde'.
29 september 2015.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens een nieuwe woning te realiseren op een nu nog onbebouwd perceel aan de Boerenlaan te Smilde. De gemeente Midden-Drenthe heeft aangegeven in principe in te stemmen met het verzoek. De stedenbouwkundige randvoorwaarden (plaats van de bebouwing) zijn met de gemeente besproken en geaccordeerd. Het geldende bestemmingsplan laat de bouw van een woning op deze locatie niet toe.
Het onderhavige bestemmingsplan is de planologisch-juridische regeling die voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
1.2 Planologisch-juridische Regeling
De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan "Smilde 2009" dat op 25 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied deels de bestemming Bedrijf-Nutsvoorzieningen en deels de bestemming Agrarisch-Bebouwd. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen deze bestemmingen.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Voor het plangebied is een gedetailleerde bestemmingsregeling opgesteld. Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden 2012) en het Handboek van de gemeente. Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Boerenlaan 5A te Smilde" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding met nummer NL.IMRO.1731.Boerenlaan5ASML-VST1;
- planregels.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen.
1.4 Situering Van Het Plangebied
Het plangebied betreft de locatie nabij de Boerenlaan 5A te Smilde. De locatie ligt direct aan de zuidzijde van Smilde en 120 meter ten oosten van de Veenhoopsbrug. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Boerenlaan. Ten oosten van het plangebied ligt het terrein van de voetbalvereniging. Direct naast de locatie Boerenlaan 5 staat een installatie van het waterbedrijf.
Op de volgende afbeelding (bron: Google Earth) is de situering van het plangebied weergegeven.
Afbeelding: Ligging plangebied
1.5 Opbouw Toelichting
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de planbeschrijving en het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 4 is de afweging, de planopzet met de juridisch-technische aspecten en de economische uitvoerbaarheid opgenomen. Hoofdstuk 5 sluit deze toelichting af door middel van de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg.
Hoofdstuk 2 Analyse
2.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt een analyse gemaakt van de planbeschrijving en het relevante beleidskader. In de planbeschrijving wordt ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie. Bij het beleidskader worden de beleidsnota's behandeld die direct of indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Hierna is per bestuursniveau een samenvatting gegeven van deze nota's.
2.2 Planbeschrijving
2.2.1 Bestaande situatie
Het perceel ligt ten zuiden van de kern Smilde, op de overgang van het dorp naar het buitengebied. Ten oosten van het perceel liggen de velden van de voetbalvereniging. Op circa 100 meter aan de westzijde van de het perceel ligt de Drentse Hoofdvaart met daarlangs de provinciale weg.
Er heeft een schuur op het perceel gestaan, deze is verwijderd. Het perceel is momenteel dus onbebouwd. In overleg met de gemeente is een groot deel van de aanwezige begroeiing eveneens verwijderd en de locatie bouwrijp gemaakt.
2.2.2 Toekomstige situatie
Het plan voorziet in de bouw van een nieuwe woning. Met de gemeente zijn afspraken gemaakt over de gewenste situering van de woning. Dit heeft geleid tot afspraken over de voorgevelrooilijn, het toegestane bouwvolume, de afstand van de bebouwing tot de perceelsgrens en de beplanting op het erf. In Bijlage 1 is een weergave gegeven van de beeldkwaliteit die voor de nieuwe woning wordt nagestreefd.
Afbeeldingen: Impressies van de nieuwe woning, gezien vanuit de richting van de Drentse Hoofdvaart en vanaf de Boerenlaan.
2.3 Nationaal Beleid
2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
In de structuurvisie bepaalde het Rijk welke ruimtelijke thema's van nationaal belang zijn. Het gaat om de volgende belangen:
- nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- nationaal ruimtelijk belang 2: ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- nationaal belang 3: ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- nationaal belang 4: efficiënt gebruik van de ondergrond;
- nationaal belang 5: een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- nationaal belang 6: betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- nationaal belang 7: het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- nationaal belang 9: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- nationaal belang 10: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- nationaal belang 11: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- nationaal belang 12: ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- nationaal belang 13: zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Dit bestemmingsplan betreft de bouw van een nieuwe woning aan de rand van een bestaande kern. Het bestemmingsplan raakt daarmee aan belang nummer 13. In dit bestemmingsplan weegt de gemeente zorgvuldig alle belangen af. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op dit bestemmingsplan en de gemaakte afwegingen.
2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Barro stelt het Rijk regels aan bestemmingsplan. Het gaat om regels die voorzien in de behartiging van Rijksbelangen.
2.4 Provinciaal Beleid Drenthe
2.4.1 Omgevingsvisie Drenthe
Op 2 juni 2010 is de Omgevingsvisie door Provinciale Staten van de provincie Drenthe vastgesteld. De missie uit de Omgevingsvisie luidt: "Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten".
De kernkwaliteiten zijn:
- rust, ruimte, natuur en landschap;
- oorspronkelijkheid;
- naoberschap;
- menselijke maat;
- veiligheid;
- kleinschaligheid (Drentse schaal).
Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid
Naast de Omgevingsvisie is op 9 maart 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid door Provinciale Staten van de provincie Drenthe vastgesteld. Deze is op 14 april 2011 in werking getreden en bevat voorschriften waaraan ruimtelijke plannen dienen te voldoen.
SER-ladder
Gebruik de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beschikbaar kan worden gemaakt. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.
Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Daarbij dienen de verschillende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. Door een zorgvuldige keuze van de locatie van "rode" functies en door investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet worden verzekerd dat het meerdere ruimtegebruik voor wonen, bedrijventerreinen of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.
Een belangrijk aspect bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het "zorgvuldig ruimtegebruik". Bij het inpassen van ruimtevragende functies dient de SER-ladder te worden gehanteerd. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en moet worden gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoer-voorzieningen. Ook bij het ontwikkelen van recreatie en toerisme en landbouw dient dit model te worden toegepast.
Ten aanzien van het wonen, zet de provincie onder andere in op het realiseren van aantrekkelijke, gevarieerde, leefbare woonmilieus (die voorzien in de woonvraag). Daarnaast richt de provincie zich op regionale afstemming en kwaliteit. De kwaliteit van de inrichting van de woonomgeving is in de eerste plaats een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De provincie gaat ervan uit dat de gemeenten woonplannen opstellen, waarin op planmatige en samenhangende wijze het woonbeleid van de gemeente invulling krijgt en eigen keuzes inzichtelijk worden gemaakt. De gemeentelijke woonplannen vormen de basis voor de op te stellen regionale woonvisies.
Kernkwaliteiten Smilde
Smilde ligt in een blanco gebied. Voor het plangebied gelden dus geen specifieke provinciale kwaliteiten.
Cultuurhistorie
Het beleid van de provincie ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Het Cultuurhistorisch Kompas geeft de volgende ambitie voor dit gebied weer: "respecteren". Aangezien dit bestemmingsplan een kleine inbreidingslocatie op een bestaand voormalig bebouwd perceel betreft doet het plan geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden. De nieuwe bebouwing wordt in overleg met de gemeente ingepast in de bestaande bebouwingsstructuur en groenstructuur.
Conclusie
Het realiseren van ruimtelijke kwaliteit, het voorzien in woonmilieus die voldoen aan de woonvraag en het zuinig omgaan met de ruimte zijn belangrijke thema's voor de provincie Drenthe. Er zijn geen specifieke gebiedsopgaven van toepassing op de kern Smilde. De SER-ladder is van toepassing op grotere ruimtelijke ontwikkelingen zoals nieuwe woonwijken of bedrijventerreinen. De SER-ladder is daarom niet van toepassing omdat het hier gaat om één woning op een bestaande bebouwde locatie aan de rand van het dorp.
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Visiedocument Wonen
Op 28 januari 2010 heeft de gemeenteraad van Midden-Drenthe het Visiedocument Wonen vastgesteld. Het Visiedocument Wonen is een visie op hoofdlijnen die een aantal beleidskeuzes voor het toekomstige woonbeleid bevat. Deze beleidsdoelen zullen nader worden uitgewerkt in een nieuw Woonplan voor de periode 2010 tot 2015 met een doorkijk naar 2020.
De visie voor Midden-Drenthe is dat het in 2020 een groeiende woon- en leefgemeente is. Wonen is royaal, modern en landelijk, met goede voorzieningen dichtbij huis. De mensen wonen tevreden in Midden-Drenthe. Wie in Midden-Drenthe woont, wil er blijven wonen. De kwaliteit van de woonomgeving is een belangrijke factor. Meer groen in en rond de dorpen is belangrijk. Bij de ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties krijgen duurzame woningen en het gebruik van alternatieve energiebronnen bijzondere aandacht.
Over tien jaar wil de gemeente onder andere de volgende resultaten hebben bereikt:
- Bestaande (naoorlogse) wijken zijn gerenoveerd en goed onderhouden.
- Er is een voldoende gevarieerd woningaanbod in alle kernen.
- Er is een aanbod aan woningen die ook in de toekomst blijven voldoen aan de woonwensen van de inwoners.
- Het stationsgebied in Beilen is verbeterd.
- Er zijn duurzame woningen en er wordt gebruikgemaakt van duurzame energiebronnen.
- Er is meer groen in en rond de dorpen aanwezig.
Conclusie: Het bouwplan voldoet aan de gemeentelijke visie om royaal, modern en landelijk te wonen, waarbij de voorzieningen in de buurt liggen. De locatie aan de Boerenlaan voldoet aan de wensen uit de visie: het perceel ligt aan de rand van het dorp op een royale kavel in een groene omgeving.
2.5.2 Woonplan 2012-2020
Het Woonplan is een uitwerking van het Visiedocument Wonen dat op 28 januari 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld en geeft het woonbeleid voor de komende jaren weer (2012-2020). Het Woonplan is tevens een update van het Woonplan uit 2005 en het sluit aan bij de gemeentelijke visie ‘Platteland leeft!’, die ook een reikwijdte tot 2020 kent. Verder sluit het Woonplan aan bij de uitgangspunten voor wonen, zoals beschreven in de Structuurvisie Midden-Drenthe.
Het Woonplan Midden-Drenthe 2012-2020 heeft een aantal functies:
- Weergave van de woningmarkt in Midden-Drenthe.
- Woonbeleid: de visie en ambities.
- Samenstelling van het woningbouwprogramma.
- Basis voor samenwerking en afspraken.
In het Woonplan is een woningbouwprogramma opgenomen. Per kern is aangegeven hoeveel woningen, welk type woningen en op welke plaats deze gebouwd mogen worden. De in dit bestemmingsplan opgenomen nieuwbouwlocatie is niet opgenomen in het woningbouwprogramma. Op basis van het vorige woningbouwprogramma kon deze woning wel gebouwd worden. Op basis van dat woningbouwprogramma is in 2009 toegezegd dat deze woning gebouwd mocht worden. Deze toezegging is eind 2012 bevestigd door de gemeente. De geplande woning mag, als uitzondering op het woningbouwprogramma, wel gebouwd worden.
2.5.3 Welstandsnota
Om de kwaliteit van de (bestaande) gebouwde omgeving te bewaken is door de gemeente Midden-Drenthe welstandsbeleid opgesteld, dat is weergegeven in de Welstandsnota Midden-Drenthe 2011. In deze Welstandsnota zijn generieke richtlijnen opgenomen voor de gemeente. Door de hele welstandsnota heen loopt als rode draad de richtlijn: houd bij het bouwen rekening met je buren/omgeving.
In de welstandsnota gaat het om de relatie tussen de bebouwing en de omgeving.
Elk bouwplan in de gemeente moet voldoen aan alle toetsingselementen en criteria uit de welstandsnota. Hoe dichter de bebouwing in een gebied, hoe nauwkeuriger de gemeente het welstandselement zal beoordelen. Als een bouwplan niet voldoet aan de toetsingselementen en criteria uit de welstandsnota, wijst de gemeente de aanvraag voor de vergunning om te mogen bouwen af. Voldoet een bouwplan aan alle toetsingselementen en criteria, dan betekent dit dat het plan voldoet aan de “redelijke eisen van welstand”. De toetsingselementen in de nota zijn:
- de bebouwing en omgeving;
- de vormgeving van de bebouwing;
- de aankleding van de bebouwing.
In de overige bepalingen worden nog nadere eisen genoemd voor specifieke gevallen: zoals reclame-uitingen of karakteristieke panden.
Er heeft met de stedenbouwkundige / architect van de gemeente inhoudelijk overleg plaatsgevonden. Hierbij zijn afspraken gemaakt over plaatsing van de woning, rooilijn, morfologie, materialisatie en groenstructuren. Eén en ander is verbeeld in een aanzet voor de beeldkwaliteit. Een concreet bouwplan zal te zijner tijd worden voorgelegd aan de welstandscommissie.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.
3.2 Natuur, Landschap En Archeologie
3.2.1 Natuur
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsgerichte natuurbescherming
Op basis van de aard van de ruimtelijke ingrepen, de ligging binnen de bebouwde kom en de afstand tot beschermde natuurgebieden wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten, Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Witterveld gelegen op een afstand van circa 3,1 kilometer. De dichtstbijzijnde EHS ligt op 1 kilometer afstand van het plangebied en betreft de bosgebieden ten oosten van Smilde.
Soortenbescherming
De locatie is in overleg met de gemeente bouwrijp gemaakt. Het grootste deel van de aanwezige begroeiing is verwijderd. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een veldbezoek gedaan. Tijdens het veldonderzoek is het plangebied en directe omgeving grondig geïnspecteerd. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet. Ook is gekeken naar de relatie van het plangebied met de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming.
De belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn:
- Er worden geen beschermde en bedreigde planten en diersoorten verwacht.
- Verspreid in het plangebied zijn (in beperkte mate) vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten zoals Rosse woelmuis, Veldmuis, Bosspitsmuis spec., Huisspitsmuis, Egel en Bosmuis te verwachten. Strikt beschermde grondgebonden zoogdiersoorten (zoals Eekhoorn en Steenmarter) worden niet verwacht omdat geen geschikt leefgebied of sporen zijn aangetroffen in het plangebied.
- In het plangebied zijn geen locaties aanwezig die geschikt zijn als broedlocatie voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten.
- Broedvogels met jaarrond beschermde nestlocaties worden niet verwacht binnen de invloedsfeer van de plannen. In het plangebied zijn algemene broedvogels van bebouwing, bos en struweel broedend aanwezig of te verwachten zoals Spreeuw, Merel, Roodborst, Winterkoning, Heggenmus, Houtduif, Groenling, Vink, Kauw en Zwarte kraai.
- Permanent oppervlaktewater ontbreekt in het plangebied waardoor vissen en voortplanting van amfibieën kunnen worden uitgesloten. Overwintering van laag beschermde, algemene amfibieën zoals Kleine watersalamander, Gewone pad en Bruine kikker wordt in het plangebied alleen in ruigten, onder houtstapels en in de strooisellaag onder de bomen en struiken verwacht.
- Verblijfplaatsen van zwaar beschermde amfibieën, reptielen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.
Effectbeoordeling en mitigerende maatregelen
- De oude beukenlaan aan de noordzijde van het plangebied dient haar (potentieel) belangrijke functie als vliegroute voor vleermuizen te behouden. Daarom dient te worden voorkomen dat hierin kap plaatsvindt, zeker wanneer dit tot onderbrekingen leidt die groter zijn dan 25 meter. Een dergelijke onderbreking is door bepaalde vleermuizen niet goed meer te passeren. Ook het creëren van nieuwe lichtbronnen met invloed op deze laan dient te worden voorkomen. Wanneer beïnvloeding van de laan niet kan worden voorkomen is nader onderzoek volgens het Vleermuisprotocol naar vliegroutes van vleermuizen noodzakelijk.
- De geplande werkzaamheden hebben geen negatieve effecten op overige juridisch zwaar beschermde soorten.
- Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor begin maart en na eind juli of de invloedsfeer van de plannen kort voorafgaand aan het werk te controleren op broedende vogels en in gebruikzijnde nesten. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd (Houtduif kan bijvoorbeeld nog tot half november broedend aanwezig zijn), maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
- Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor deze soorten geldt echter in deze situatie automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet en zijn zodoende geen verplichte vervolgacties nodig. Uitvoering in de maanden september/oktober levert over het algemeen de minste schade op aan deze soorten, dat is namelijk buiten de kwetsbare voortplantings- en overwinteringsperiode.
Met dit plan wordt de bouw van de woning mogelijk gemaakt. De beukenlaan aan de noordzijde van het plangebied maakt geen onderdeel uit van het plangebied. De oude beukenlaan, en daarmee de potentiële vliegroute voor vleermuizen, blijft in stand.
3.2.2 Landschap
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van Smilde, op de overgang van het dorp naar het buitengebied. Ten westen van het perceel ligt de Drentse Hoofdvaart met daarnaast de provinciale weg. Aan de oostzijde van het perceel liggen de velden van voetbalvereniging Smilde 1994. Het gebied aan de zuidzijde van Smilde (ten noorden van de Boerenlaan) bestaat uit een landschap met veel stevige houtwallen en bosjes. Direct ten zuiden van de Boerenlaan is het landschap open van karakter. Het plangebied zelf vormt een 'kamer' tussen de houtwallen. Het perceel is omgeven door houtwallen en bomen. Aan de noordzijde van het perceel ligt een wandelpad.
De nieuwe woning, komt net als de overige bebouwing aan de Boerenlaan, niet direct aan de weg te liggen. Voor deze nieuwe woning is er voor gekozen om met de voorgevelrooilijn aan te sluiten op het naastgelegen gebouw. Zo ontstaat een helder en rustig bebouwingsbeeld langs de straat. De bebouwing mag niet tot op de perceelsgrens komen, zo blijft er ruimte voor de bestaande groenstructuur. Aan de achterzijde van het perceel mag ook niet gebouwd worden. Ook hier blijft de bestaande groenstructuur langs het aan de noordzijde van het perceel gelegen wandelpad behouden.
3.2.3 Archeologie
Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
Het plangebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingswaardenkaart. Er hoeft daarom geen archeologisch onderzoek plaats te vinden. Mochten er bij graafwerkzaamheden toch vondsten worden gedaan, dan moeten deze, op basis van de Monumentenwet, direct worden gemeld bij het bevoegd gezag. In het plangebied komen geen archeologische of bouwkundige monumenten voor.
3.3 Watertoets
3.3.1 Waterparagraaf
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Het doel van deze "watertoets" is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het "op" en "in" de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het project voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht.
De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn de Vierde Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn ruimte voor de rivier en de nota Ruimte. In het Nationaal Bestuursakkoord Water worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij het waterschap. Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen. De provincie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling door de gebieden te benadrukken die van nature het eerst onder water komen te staan bij hevige regenval of overstromingen. De provincie wil dat deze gebieden gevrijwaard blijven van kapitaalintensieve functies.
Het plangebied ligt in het werkgebied van Waterschap Reest & Wieden. In het rapport Kaderrichtlijn Water van Reest en Wieden is een stroomgebiedsvisie opgesteld waarin onder andere de risico's op wateroverlast zijn omschreven. De kaderrichtlijn omvat regelgeving ter bescherming van alle wateren door middel van het stellen van haalbare doelen die in 2015 worden bereikt. De kaderrichtlijn gaat daarbij uit van een benadering vanuit de stroomgebieden. De uitvoering van de kaderrichtlijn vraagt een grote inspanning van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau.
Het waterschap zoekt naar duurzame oplossingen en wil dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoon water ook relatief schoon blijft. Een toename van het verharde oppervlak in risicogebieden of beekdalen wordt gecompenseerd met extra waterberging. Regenwater dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is, moet zoveel mogelijk worden vastgehouden of geborgen. De laatste mogelijkheid is afvoeren via bestaande watergangen.
Het beleid van waterschap Reest en Wieden is verwoord in de notitie "Watertoets 2011". De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale aan- en afvoer van het water (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Reest en Wieden geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
In het plangebied wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel, is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringer ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Het waterschap heeft aangegeven dat de procedure in het kader van de watertoets goed is doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De samenvatting en de resultaten van de watertoets zijn in Bijlage2 opgenomen.
3.4 Milieuhygiënische Aspecten
Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor de geplande woning. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten:
- hinder in de relatie bedrijven/woningen;
- geluidsaspecten (Wet geluidhinder);
- bodem;
- luchtkwaliteit;
- externe veiligheid.
3.4.1 Algemeen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkeling. In de volgende alinea's wordt aandacht besteed aan een aantal relevante milieufactoren.
3.4.2 Bedrijven en milieuzonering
In de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" zijn richtlijnafstanden gegeven voor afstanden die aangehouden moeten worden bedrijven en gevoelige functies, zoals woningen van derden.
Ten oosten van het plangebied liggen de velden van de voetbalvereniging. Voor sportveldencomplex met verlichting geldt een richtlijnafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Op de trainingsvelden naast het plangebied staan geen lichtmasten. Deze velden kunnen en worden daarom beperkt gebruikt. Er kan daarom een kleinere afstand dan de richtlijn van 50 meter aangehouden worden. De afstand tussen het veld en de nieuwe woning (het bouwvlak) bedraagt circa 30 meter en wordt hiermee voldoende geacht.
Tussen de nieuwe woning en de voetbalvelden staat een technische installatie van het waterbedrijf. Deze installatie heeft geen hindercontour.
In de omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen gevestigd. Een nadere toets aan het Activiteitenbesluit (onderdeel houden van dieren) of de Wet geurhinder en veehouderij is dan ook niet noodzakelijk. Het loonbedrijf aan de overzijde van de weg heeft haar activiteiten inmiddels beëindigd.
3.4.3 Geluidhinder
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Spoorweglawaai en industrielawaai zijn in deze situatie niet relevant.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wgh dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai. Dit onderzoek moet aantonen of er door de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een reconstructiesituatie zoals bedoeld in de Wgh. Artikel 82 van de Wgh bepaalt dat de hoogst toelaatbare gevelbelasting op de gevel van nieuwe woningen binnen de geluidszone van een weg maximaal 48 dB(A) mag bedragen.
De dB(A)-contouren van de wegen nabij het plangebied zijn bekend. Het gaat om vier wegen de Boerenlaan, de Vaartweg, de Rijksweg en de Parallelweg. De geluidszone met de 48 dB(A)contour ligt voor alle vier de wegen buiten het plangebied. In het plangebied kan (ruimschoots) worden voldaan aan de 48 dB(A). De kaartjes met de contouren zijn opgenomen in Bijlage 3 Geluidszone Boerenlaan, Bijlage 4 GeluidszoneParallelweg, Bijlage 5 Geluidszone Rijksweg en Bijlage 6 Geluidszone Vaartweg. Omdat ruimschoots aan de normen per afzonderlijke weg voldaan kan worden, is het uitgangspunt dat ook cumulatief aan de geluidsnormen voldaan kan worden.
In verband met de positie van de toekomstige woning aan de Boerenlaan nabij het aanjaagstation van de Waterleiding Maatschappij Drenthe ( WMD) heeft er een aanvullend onderzoek plaatsgevonden met het doel:
- het veiligstellen van de milieugebruiksruimte van de WMD met betrekking tot het aanjaagstation;
- het toetsen van de woonleefklimaat op het plan.
Conclusie
Uit de berekeningen blijkt dat er voor alle wegen de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde blijft. Geluid is voor dit plan dan ook geen belemmering en een hogere waarde is dus niet nodig. Het rapport zal als Bijlage 7 Aanvullend onderzoekgeluid worden toegevoegd aan de toelichting.
3.4.4 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Door bureau Envita is een verkennend en aanvullend (asbest) bodemonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste conclusies zijn:
- op het zuidelijke terreindeel is een deel van de bovengrond sterk verontreinigd (75-150 m3). Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
- daar waar in de ondergrond geen sprake is van bodemvreemde bijmenging, zijn geen verhoogde gehalten aangetoond;
- op het maaiveld en aan de uitkomende grond zijn geen waarnemingen gedaan met betrekking tot asbestverdachte materiaal.
- het grondwater bevat lichte verhoogde concentraties aan barium, zink en kobalt en een sterk verhoogd gehalte aan nikkel. Laatstgenoemde is hoogstwaarschijnlijk van nature aanwezig;
- er is geen nader onderzoek nodig om de verontreiningssituatie verder in kaart te brengen;
- er is geen sprake van actuele humane, ecologische of verspreidingsrisico's. een bodemsanering hoeft niet met spoed te worden uitgevoerd.
Aanbevolen wordt het geval van ernstige bodemverontreiniging te melden bij de gemeente/provincie en de overige vrijkomende grond zo veel mogelijk binnen de locatie te hergebruiken. Voor de bodemverontreiniging is een BUS-melding gedaan bij de provincie Drenthe. Met deze Bus-melding is door de provincie ingestemd middels haar brief van 20 januari 2015 met kenmerk 201403483-00458768 (als Bijlage 8 toegevoegt). De totale onderzoeksrapportage is in Bijlage 9 opgenomen.
3.4.5 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Het bestemmingsplan bevat geen van deze ontwikkelingen. Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Aan het bepaalde omtrent luchtkwaliteit wordt dan ook voldaan.
3.4.6 Externe veiligheid
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Inrichting
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:
- Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
- Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Op circa 230 meter ten zuiden van het plangebied ligt een gasontvangststation. De veiligheidscontour 10-6 ligt op 0 meter rond het gasontvangststation. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleiding
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
3.5 Verkeer En Parkeren
Bij de voorgenomen ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met eventuele gevolgen voor verkeerskundige aspecten in of nabij het plangebied, zoals verkeersbewegingen en parkeren.
De voorgenomen ontwikkeling heeft een zeer geringe verkeersaantrekkende werking. Aangezien de invloed op het aantal verkeersbewegingen dermate gering is, vormt dit geen probleem. Het plangebied is goed bereikbaar. De ontsluiting van het plangebied is geregeld door middel van een in-/uitrit op de Boerenlaan. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte om enkele parkeerplaatsen aan te leggen.
De verkeerskundige aspecten leveren daarom ook geen problemen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Het Plan
4.1 Algemeen
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Met de gemeente zijn afspraken gemaakt over de gewenste situering van de woning. Dit heeft geleid tot afspraken over de voorgevelrooilijn, het toegestane bouwvolume, de afstand van de bebouwing tot de perceelsgrens en de beplanting op het erf. De voorgevelrooilijn van de nieuwe woning sluit aan bij het er naast gelegen gebouw, de woning komt wat verder van de weg af te liggen. De bestaande bomenrij aan de weg blijft behouden. De woning wordt als het ware in een groene kamer geplaatst.
4.2 Afweging
Indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling, moet het betreffende initiatief worden getoetst aan de diverse beleidskaders en onderzoeksaspecten.
De bouw van de nieuwe woning past in het provinciaal beleid. Het plangebied is in het provinciaal beleid niet aangewezen als een gebied met bijzondere kwaliteiten. De provincie zet daarnaast in op aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus waarbij aandacht wordt besteedt aan de ruimtelijke kwaliteit. De nieuwe woning past in dit beleid: de woning wordt in een groene omgeving, aan de rand van de bestaande kern gebouwd. De omgeving wordt gekenmerkt door voornamelijk vrijstaande woningen en de overgang van het dorp naar het buitengebied.
De bouw van de woning past niet in het gemeentelijke woningbouwprogramma. Omdat er echter toezeggingen zijn gedaan op basis van het vorige woningbouwprogramma mag deze woning alsnog gebouwd worden.
De natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden worden met dit plan niet aangetast. Ook kan aan alle relevante milieuregels voldaan worden.
4.3 Planopzet
Hierna wordt ingegaan wordt op de wijze waarop de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012", kortweg SVBP2012. De van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels worden - voor zover nodig geacht - van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.
Het perceel heeft de bestemmingen "Wonen" en "Groen". In de bestemming "Wonen" is met een bouwvlak aangegeven waar het hoofdgebouw gerealiseerd mag worden. De footprint (maximale oppervlakte toegestane bebouwing) van het hoofdgebouw mag maximaal 150 m2 groot zijn. Het bouwvlak ligt minimaal 2,5 meter uit de bomenrijen die aan weerszijden vanuit de perceelsgrens staan. In de regels is met een voorwaardelijke verplichting in de bestemming "Groen" bepaald dat aan de voorzijde van het perceel hoogopgaande bomen moeten staan. Aan de achterzijde van het perceel (grenzend aan het looppad) zijn lagere bomen en struweel geplant en deze moet behouden worden. Hier mogen geen gebouwen gebouwd worden. In het inrichtingsplan voor de kavel is hier ook rekening mee gehouden.
4.4 Economische Uitvoerbaarheid
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan.
Voorliggend plan betreft een particulier initiatief. De kosten die verbonden zijn aan de bestemmingsplanwijziging en de uitvoering van het plan zijn voor rekening van initiatiefnemer. Een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten.
Hoofdstuk 5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 16 juli tot en met 26 augustus 2015. Er zijn geen reacties binnengekomen.
29 september 2015.