KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Verkeer
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Relevante Documenten
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
2.2 Europees En Rijksbeleid
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.5 Conclusies Beleidskader
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Algemeen
3.2 Inrichtingsplan Dwingelderveld
3.3 Deelgebied Midden-drenthe
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Algemeen
4.2 Bodem
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Flora- En Fauna
4.5 Natuurbeschermingswet 1998
4.6 Verkeer
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Geluid
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Huidige Situatie
5.3 Plansituatie
5.4 Aspecten Watertoets
Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
6.1 Algemeen
6.2 Planregels
6.3 Verbeelding
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
7.2 Betrokken Partijen
7.3 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.2 Overleg En Zienswijzen
Bijlage 1 Inrichtingsplan Dwingelderveld
Bijlage 2 Plankaart Inrichtingsplan
Bijlage 1 Aanmeldingsnotitie Voor M.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Natuurtoets Ff-wet
Bijlage 3 Natuurtoets Nb-wet
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Natuurtoets Ecoduct
Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Inspraak En Overleg
Bijlage 7 Notitie Zienswijzen En Reactie

Dwingelderveld

Bestemmingsplan - gemeente Midden-Drenthe

Vastgesteld op 30-09-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanInrichtingsplan Dwingelderveld, Midden-Drenthe van de gemeente Midden - Drenthe;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.6 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.7 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.8 ecoduct

een bouwwerk in de vorm van een viaduct waaronder begrepen taluds en rasters, dienend als ecologische verbindingszone, waarmee dieren een verkeersweg en/of spoorweg kunnen kruisen.

1.9 extensief dagrecreatief medegebruik

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vissteiger of een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.

1.10 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.11 landschappelijke waarde:

waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.3 peil:

voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een geluidswal ter plaatse van de aanduiding 'geluidswal'
  2. b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;
  3. c. een ecoduct ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecoduct';
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  2. f. infrastructurele voorzieningen;
  3. g. openbare nutsvoorzieningen;

3.2 Bouwregels

3.3 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden, alsmede het wijzigen van het bodemprofiel;
    2. 2. het aanplanten en verwijderen van bomen en/of houtgewassen over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
    3. 3. het graven, dempen, baggeren en/of verbreden van beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
    4. 4. het wijzigen en/of aanbrengen van kunstwerken, zoals stuwen, dammen en/of duikers;
    5. 5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
    6. 6. het aanleggen van verharde, halfverharde en onverharde wegen en paden;
    7. 7. het aanbrengen van drainage;
    8. 8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport -, energie - en/of communicatieleidingen.
  2. b. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. 1. zijn vastgelegd in hoofdstuk 4 van het Inrichtingsplan Dwingelderveld d.d. 11 november 2009 en bijbehorende plankaart d.d. 22 februari 2010, dat als zodanig is vastgesteld in het besluit van Gedeputeerden Staten d.d. 6 april 2010 en dat in bijlage 1 en 2 van de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen;
    2. 2. het normale onderhoud betreffen;
    3. 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. c. De onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien aangetoond is dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, archeologische en/of landschappelijke waarden van de gronden en/of het waterhuishoudkundig functioneren van de gronden;

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (snel)wegen;
  2. b. vluchtstroken en bermen;
  3. c. behoud, herstel en ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden van bermen;
  4. d. een ecoduct ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ecoduct';

met de daarbij behorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. f. reclame-uitingen niet zijn toegestaan;
  2. g. het aantal rijstroken van wegen niet mag worden vergroot indien dit een verhoging van het aantal gehinderden tot gevolg heeft, dan wel de voorkeurgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder hierdoor wordt overschreden.

4.2 Bouwregels

  1. a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen.

4.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid 4.2 en toestaan dat:

  1. a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 15 meter, mits aangetoond is dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de milieusituatie;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels

6.1 Natura2000 gebied

Ter plaatse van de aanduiding 'Natura2000 gebied' is het gebruik van de gronden gericht op het beschermen en instandhouden van de natuurlijke waarden van het betreffende Natura2000 gebied.

6.2 Milieuzone - Stiltegebied

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - Stiltegebied' zijn storende gebruiksvormen, zoals lawaaisporten en recreatieve activiteiten die een onevenredige akoestische verstoring tot gevolg hebben niet toegestaan. Er dient rekening te worden gehouden dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de Provinciale Omgevingsverordening.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

7.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid 7.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 7.1 met maximaal 10%.

7.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 7.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 7.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 7.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 7.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanInrichtingsplan Dwingelderveld, Midden-Drenthe.

Aldus vastgesteld ter openbare vergadering van de raad van Midden-Drenthe d.d.

Griffier Voorzitter

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Verdroging Dwingelderveld

In het Nationaal Park Dwingelderveld staat het behoud en herstel van de natuur voorop, met natuurbeleving als nevendoel. Verdroging is het grootste probleem voor de natuur van het Dwingelderveld. De waterstanden in de bodem boven de keileemlaag zijn systematisch te laag voor de meest kenmerkende en waardevolle levensgemeenschappen, die van vochtige heide, vennen en hoogveen. Het Dwingelderveld is daarom door het rijk en de provincie opgenomen in de TOP-lijst verdrogingsbestrijding. Gebieden die in deze lijst voorkomen hebben prioriteit bij de aanpak van verdroging in Nederland.

In het Beheer- en Inrichtingsplan (BIP) uit 2004 heeft het Overlegorgaan voor het Nationaal Park de natuurdoelen voor het Dwingelderveld reeds uitgewerkt in concrete doelen en vertaald in een activiteitenprogramma (Overlegorgaan NP Dwingelderveld 2004). Herstel van de natuurlijke waterhuishouding is volgens het BIP een van de belangrijkste voorwaarden om de natuurdoelen te bereiken. In het Plan van Aanpak Waterhuishouding 2001-2006, dat is opgenomen in het BIP, zijn hiervoor maatregelen geformuleerd. Omvorming van de landbouwenclave van het Noordenveld en Kloosterveld in natuurgebied is een essentiële voorwaarde om deze maatregelen te kunnen uitvoeren.

Inrichtingsplan Dwingelderveld

Inmiddels is een belangrijke stap in die richting gezet: het Noordenveld en het Kloosterveld zijn aan de landbouw onttrokken en overgedragen aan Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten. Dat biedt – samen met de verwerving van een belangrijk deel van het Kloosterveld aan de zuidkant van het gebied – de kans om de voorgenomen herstelmaatregelen van het watersysteem uit te voeren. Het maakt ook verschillende andere maatregelen mogelijk voor doelen op het gebied van natuur, recreatie, waterbeheer en landschap. De oppervlakte vochtige heide kan toenemen. De weg Lhee–Kraloo kan zo worden aangepast dat deze geen negatieve effecten meer heeft op natuur en natuurbeleving. Door dit te combineren met de aanleg van fiets- en wandelpaden en parkeervoorzieningen kan de infrastructuur voor natuurgerichte recreatie verbeteren. De grond die vrijkomt bij de inrichting van het Noordenveld als natuurterrein is geschikt voor de aanleg van een geluidswal langs de A28, waardoor de geluidsbelasting op het Dwingelderveld afneemt.

Het Overlegorgaan Nationaal Park Dwingelderveld heeft hiervoor een Inrichtingsplan laten opstellen. Het Inrichtingsplan heeft als hoofddoel een van de belangrijkste oorzaken van verdroging weg te nemen, namelijk de verstoring van de natuurlijke afwatering.

Door de maatregelen in hun samenhang in één project onder te brengen, komen alle belangen aan bod en kan met de meest efficiënte inzet van middelen het optimale resultaat bereiken.

Het Inrichtingsplan wordt uitgevoerd binnen het grondgebied van de gemeenten De Wolden, Westerveld en Midden-Drenthe (zie bijlage 1). Veruit het grootste deel van de te treffen maatregelen vinden plaats in de gemeente Westerveld. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het deel van het Inrichtingsplan dat wordt uitgevoerd binnen de grenzen van de gemeente Midden-Drenthe en in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Dit gaat om een klein gedeelte van de geluidswal die op de grens ligt van de gemeenten Westerveld en Midden-Drenthe en de aanleg van een ecoduct over de A28.

1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing

Op onderstaande overzichtskaart van het Dwingelderveld is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1_0001.png"
Fig. 1: Ligging plangebied (rode arcering)

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

In het plangebied is het volgende bestemmingsplan vigerend:

  • Bestemmingsplan landelijke gebied (voormalige) gemeente Beilen

Een aantal van de maatregelen uit het Inrichtingsplan Dwingelderveld is strijdig met het vigerende bestemmingsplan.

1.4 Relevante Documenten

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is aandacht besteed aan het voor dit bestemmingsplan relevante rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 4 en 5 is vervolgens aandacht besteed aan de milieuaspecten en de daaraan verbonden onderzoeken en is een waterparagraaf opgenomen. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 en 8 komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid besproken dat het kader vormt voor het Inrichtingsplan Dwingelderveld. Vanwege de samenhang tussen de verschillende maatregelen die binnen dit project worden uitgevoerd vormt het beleid dat in dit hoofdstuk wordt behandeld tevens het kader voor de maatregelen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

2.2 Europees En Rijksbeleid

2.2.1 Europa

Natura2000

In de vogel- en habitatrichtlijnen zijn soorten en habitattypen aangegeven waarvan de gunstige staat van instandhouding moeten worden beschermd. Door de vorming van een natura-2000 netwerk van beschermde natuurgebieden waarin deze soorten voorkomen wordt dit Europese beleid vertaald. Het Dwingelderveld is aangemeld als Natura2000-gebied, maar is nog niet als zodanig aangewezen. Wel is het Dwingelderveld aangewezen als vogel- en habitatrichtlijngebied. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op Natura2000.

Kaderrichtlijn Water

De doelen van de KRW omvatten vooral het realiseren van chemisch schoon en ecologisch gezond oppervlaktewater, van chemisch schoon grondwater en van het beschikbaar hebben van voldoende grondwater ten behoeve van terrestrische natuur.

De Kaderrichtlijn geeft echter ook aan dat de kwantitatieve toestand van een grondwaterlichaam van invloed kan zijn op de ecologische kwaliteit van een ecosysteem. Eén van de doelen in de richtlijn waarop het Inrichtingsplan direct betrekking heeft is als volgt geformuleerd:

“Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater, waarmee aquatische ecosystemen en, wat de waterbehoeften ervan betreft, terrestrische ecosystemen en waterrijke gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed en worden beschermd en verbeterd.”

Op basis van het KRW zal het Rijk zogenaamde stroomgebiedbeheersplannen opstellen waarin de waterkwaliteits- en kwantiteitsdoelstellingen worden weergegeven. Het ministerie van LNV geeft aan dat in de stroomgebiedbeheersplannen de doelstellingen van het Waterbeleid 21e eeuw en de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura2000 gebieden integraal worden opgenomen.

2.2.2 Rijk

Nota Ruimte

Op 23 april 2004 heeft het kabinet de Nota Ruimte vastgesteld. De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Het kabinet gaat daarbij uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. De gebieden en netwerken die het kabinet vanuit ruimtelijke optiek van nationaal belang acht, vinden hun ruimtelijke neerslag in de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). Daar streeft het rijk in het algemeen naar meer dan basiskwaliteit.

De ecologische hoofdstructuur en de Natura 2000 gebieden, zoals het Dwingelderveld, maken onderdeel uit van de ruimtelijke hoofdstructuur. In zijn algemeenheid is het ruimtelijk beleid voor de Natura2000 en EHS- gebieden gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied.

Gebiedendocument Dwingelderveld

Ten behoeve van het ontwerp aanwijzingsbesluit voor het aanwijzen van het Dwingelderveld als Natura-2000 gebied is door LNV een gebiedendocument opgesteld waarin de instandhoudingsdoelen voor het gebied zijn geformuleerd. Tevens zijn de begrenzing van het gebied in het ontwerpbesluit opgenomen en de habitattypen en soorten waarvoor het gebied wordt aangemeld. Onderstaande kaart geeft de voorgestelde begrenzing van het Natura2000 gebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1_0002.png"
Fig. 2: Ontwerp-begrenzing Natura2000 gebied Dwingelderveld

Naast algemene doelen zijn ook kernopgaven voor het Natura2000 gebied geformuleerd. Dit zijn:

  • Kwaliteitsverbetering van zure vennen;
  • Kwaliteitsverbetering van actieve hoogvenen in heideterrein en bossen;
  • Kwaliteitsverbetering en vergroting oppervlakte vochtige heiden en pioniervegetaties;
  • Behoud areaal en kwaliteitsverbetering jeneverbesstruwelen.

In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het ontwerp-aanwijzingsbesluit.

Waterbeleid 21e eeuw (WB21)

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw dringt aan op een waterbeheersysteem waarin natuurlijke processen plaatsvinden en waarbij slechts een geringe sturing noodzakelijk is. De trits vasthouden, bergen en afvoeren speelt hierin een belangrijke rol. De uitgangspunten van het WaterBeheer 21 eeuw zijn als randvoorwaarde in het ontwerp voor de waterhuishoudkundige maatregelen in het Inrichtingsplan meegenomen.

Meerjarenprogramma Ontsnippering

Het Meerjarenprogramma Ontsnippering (hierna MJPO) heeft tot doel om de belangrijkste barrières in de Ecologische hoofdstructuur (EHS) die gevormd worden door de bestaande rijksinfrastructuur, op te heffen. Het MJPO is in 2005 gestart en zal in 2018 uitgevoerd moeten zijn. De aanleg van het ecoduct over de A28 verbindt het Dwingelderveld met het Ter Horsterzand en De Moraine, waardoor een in het MJPO gesignaleerd knelpunt wordt opgelost.

2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.3.1 Overlegorgaan nationaal Park Dwingelderveld

Beheer en Inrichtingsplan Dwingelderveld

Bij de instelling van het Nationaal Park Dwingelderveld is door de toenmalige minister van LNV een overlegorgaan geïnstalleerd voor het beheer en bestuur van het Nationaal Park. In het overlegorgaan zijn alle eigenaren, beheerders en bestuurlijke instanties die taken en bevoegdheden hebben in het gebied vertegenwoordigd. De belangrijkste taak van het overlegorgaan is het opstellen en het tijdig herzien van een gemeenschappelijk Beheers- en Inrichtingsplan (BIP), waarin de doelstellingen van het Nationaal Park en de vertaling daarvan in een concreet activiteitenprogramma zijn vastgelegd. Het meest recente BIP dateert van 2004. Het Overlegorgaan heeft geen beslissingsbevoegdheid en moet bij het opstellen van het BIP dus werken binnen de kaders die door de verschillende bevoegde gezagen zijn gesteld.

In het BIP is de volgende hoofddoelstelling voor het Nationaal Park geformuleerd:

“Behoud en/of ontwikkeling van de voor het Dwingelderveld kenmerkende natuurlijke en half-natuurlijke levensgemeenschappen en de in samenhang daarmee ontstane cultuurhistorische en landschappelijke verschijningsvormen, alsmede de daarvoor noodzakelijke abiotische gegevenheden en processen.”

Voor de lange termijn wordt daarbij ingezet op het verbeteren van de abiotische situaties en het herstel van de hydrologische basis van het gebied. In het BIP wordt de verdrogingsproblematiek van het Dwingelderveld uiteengezet daarbij wordt verwezen naar het 'Plan van aanpak Waterhuishouding Dwingelderveld'. Een aantal van de maatregelen die worden genoemd in het programma van eisen, zijn terug te vinden in het BIP.

Tot slot wordt in het BIP aangegeven dat recreatief medegebruik van het nationaal park mogelijk moet zijn, mits dit niet ten koste van de natuur gaat. In het plan is een zonering aangegeven die dienst kan doen bij het beheer en inrichting van het park. Deze zoneringskaart biedt de basis voor de geplande recreatieve inrichtingsmaatregelen uit de Inrichtingsmaatregelen Dwingelderveld en het programma van eisen (versie 5).

De provincie is overigens verplicht om binnen drie jaar na het definitieve aanwijzingsbesluit van het Dwingelderveld als Natura-2000 gebied een actueel Beheersplan vast te stellen. Het aanwijzingsbesluit zal naar verwachting eind 2009 worden vastgesteld. Een concept van het beheersplan is reeds in de maak ligt ter beoordeling bij het ministerie van LNV.

Plan van aanpak waterhuishouding Dwingelderveld

De werkgroep Water Dwingelderveld, een aparte subgroep van het Overlegorgaan, heeft naar aanleiding van verschillende onderzoeken die aantoonden dat het Dwingelderveld aan het verdrogen is, het Plan van aanpak waterhuishouding Dwingelderveld opgesteld. Het plan van aanpak heeft als basisdocument gediend voor het Waterbesluit Dwingelderveld en het Beheer en Inrichtingsplan Dwingelderveld.

Waar een wil is, is een weg

De startnotitie 'Waar een wil is, is een weg' is aangeboden aan de gemeente Westerveld en De Wolden ten behoeve van de besluitvorming over het verkeersluw maken van het Dwingelderveld. Het verkeersluw maken van het Dwingelderveld maakt onderdeel uit van het Inrichtingsplan, maar wordt niet in dit bestemmingsplan geregeld.

Deze startnotitie dateert van augustus 2005 en beschrijft op welke wijze de wens van het Overlegorgaan van het Nationaal Park Dwingelderveld – het verkeersluw maken van de weg Lhee/Kraloo – gestalte kan krijgen. Deze wens berust op twee gronden:

• gemotoriseerd verkeer doet afbreuk aan de natuur- en belevingswaarden van het Dwingelderveld

• de toekomstige vernatting van het centrale deel van het Dwingelderveld vraagt om een lichtere wegconstructie.

In de startnotitie wordt de belangrijkste doelstelling van het Overlegorgaan met het Nationaal Park benadrukt: het instandhouden en ontwikkelen van vochtige en natte levensgemeenschappen.

2.3.2 Waterschap Reest en Wieden

Waterbesluit

Naar aanleiding van het 'plan van aanpak waterhuishouding Dwingelderveld' heeft Waterschap Reest en Wieden een ontwerp waterbesluit opgesteld voor het Dwingelderveld. In het besluit worden het watersysteem van het Dwingelderveld geanalyseerd en knelpunten geïnventariseerd. Het belangrijkste probleem van het gebied is interne verdroging doordat het water versneld wordt afgevoerd via ontwateringssloten ten behoeve van landbouw. Interne verdroging wordt daarnaast veroorzaakt door aanwezige naaldbomen. De in het gebied aanwezige leisloot zorgt bovendien voor wateroverlast. In het Waterbesluit worden een aantal inrichtingsmaatregelen voorgesteld om de volgende doelstellingen te verwezenlijken:

A. Voor het projectgebied een waterhuishouding herstellen die aansluit op het ontwikkelen van een natuurlijk ecologisch systeem voor vegetaties van het habitattype Noord-Atlantische vochtigeheide met Dophei (Erica tetralix) en slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Snavelbies-verbond (Rhynchosporion). De overige habitattypes binnen het gebied profiteren veelal mee van de maatregelen welke getroffen worden voor de habitattypen van de natte, slenkachtige laagten.

Conform het beleid zoals gedefinieerd in POP II Drenthe en het Waterbeheerplan wordt volgens de GGOR systematiek (Waternood) gewerkt, aangevuld met de WB21-principes.

B. Het projectgebied voldoet na inrichting aan de WB21 toetsing. Concreet betekent voorgaande dat in een 10-daagse 1/100 jaar neerslagreeks, inclusief extra neerslag volgens het middenscenario 2050 (totaal 169 mm), geborgen wordt binnen het gebied en vertraagd tot afvoer komt.

De voorgestelde maatregelen in het Waterbesluit zijn uitgewerkt in het Inrichtingsplan. De Inrichtingsmaatregelen Dwingelderveld zijn voor wat betreft de niet-recreatieve maatregelen een uitwerking van de voorgestelde maatregelen in het waterbesluit.

Water op Maat: opheffen waterafvoer uit gebied Spier door het Nationaal Park

Een diepe leiding voert water uit het landbouwgebied ten noorden van Spier (aan de oostzijde van
de A28) door het noordoosten van het Dwingelderveld richting Dwingelderstroom. Deze leiding
heeft een drainerende werking en het water heeft een gebiedsvreemde, voor de natuur ongewenste kwaliteit. Dat staat herstel van natte heide in dit deel van het Nationaal Park in de weg en maakt ook het aansluiten van natte heide op het te bouwen ecoduct over de A28 onmogelijk. De problematiek is bekend en omschreven in het BIP Dwingelderveld. Daarom worden er maatregelen onderzocht om ervoor te zorgen dat het water buiten het gebied wordt geleid. Vanwege de locatie hebben deze maatregelen een directe relatie met de aanleg van de geluidswal langs de A28 en zijn ze in dit inrichtingsplan opgenomen. Voor het gebied “Spier Moraine” is een Water Op Maat project gepland voor 2010. In dit project wordt een integrale benadering toegepast voor de waterhuishoudkundige rond Spier. De maatregelen kunnen dan worden genomen samen met de aanleg van het ecoduct.

2.3.3 Provincie Drenthe

Omgevingsvisie 2010

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma’s en plannen. Dat geldt op landsdelig niveau (bijvoorbeeld de Gebiedsagenda Noord-Nederland en de SNN-agenda), op regionaal niveau (bijvoorbeeld Regiovisie Groningen-Assen), op provinciaal niveau (bijvoorbeeld RSP en pMJP) en uitwerkingen van het collegeprogramma van gedeputeerde staten (bijvoorbeeld programma Klimaat en Energie). Deze programma’s en plannen zijn medebepalend geweest bij het tot stand komen van de Omgevingsvisie en worden benut bij de uitvoering ervan. Bestaande bestuurlijke afspraken zijn gerespecteerd.

In deze Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode ná 2020.

In de Omgevingsvisie wordt de volgende missie verwoord: "Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten."

De kernkwaliteiten van Drenthe zijn:

  • Rust, ruimte, natuur en landschap;
  • Oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • Naoberschap;
  • Menselijke maat;
  • Veiligheid;
  • Kleinschaligheid (Drentse schaal).

Er zijn vier ‘systemen’ die in de ogen van de provincie de dragers zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe:

  • Sociaal-economische systeem;
  • Watersysteem;
  • Natuursysteem;
  • Landbouwsysteem.

Voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe moeten deze vier systemen ‘robuust’ zijn. Een systeem is robuust als een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren ervan. Binnen de robuuste systemen staat de ontwikkeling van de betreffende hoofdfunctie (wonen, werken, water, natuur of landbouw) voorop. Dit betekent dat de ontwikkeling van andere functies geen significante negatieve invloed mag hebben op het functioneren van de hoofdfunctie. Voor alle ontwikkelingen, dus ook die van de hoofdfunctie, geldt dat de ruimtelijke kwaliteit er door moet worden versterkt. In sommige situaties komen twee robuuste systemen samen, met mogelijk conflicterende belangen. In die gevallen is het van belang maatwerk te leveren met betrekking tot de gewenste ontwikkeling. Het robuuste watersysteem staat niet op zichzelf, maar valt samen met de andere systemen. Water leidt tot een verbijzondering van het natuur- en landbouwsysteem.

Voor het Dwingelderveld geldt dat:

  • de samenhang van kernkwaliteiten in dit gebied van provinciaal belang is;
  • een integrale provinciale advisering voor deze gebieden prioriteit heeft;
  • de inzet van provinciale middelen (waaronder subsidies) voor behoud en ontwikkeling van de kernkwaliteiten in deze gebieden prioriteit heeft.

en voorrang wordt gegeven aan:

  • Het bereiken van de instandhoudingsdoelen van Natura 2000;
  • Het verminderen van de belasting door licht, geluid en gemotoriseerd verkeer;
  • Het herstel van de oorspronkelijke hydrologische situatie.

Gebiedsaanduidingen

Het Nationaal Park Dwingelderveld is in Omgevingsvisie aangeduid als Habitat- en vogelrichtlijngebied, milieubeschermingsgebied en stiltegebied. In de stiltegebieden geldt een richtwaarde voor de geluidbelasting van 35 dB(A) voor het Leq en 40 dB(A) voor het Lmax. De streefwaarden liggen nog 5 dB(A) lager.''

Ten westen van het Ter Horsterzand is een ecologische verbindingszone gepland naar het Witteveen. Een ecoduct tussen het Ter Horsterzand en het Dwingelderveld verbindt daardoor indirect het Dwingelderveld met het Witteveen.

Gebiedsopgave Zuidwest Drenthe

De gebiedsopgave van januari 2009 geeft beknopt een aantal actiepunten voor Zuidwest-Drenthe op het gebied van natuur, water, bodemgebruik, landbouw, toerisme, dorpsvernieuwing, landschap, cultuurhistorie en –ontwikkeling. Zuidwest-Drenthe is door het college van Gedeputeerde Staten aangewezen als pMJP-gebied. Binnen het gebied moeten projecten worden uitgevoerd die een bijdrage leveren aan het behalen van de prestaties die met het Rijk zijn overeengekomen in de bestuursovereenkomst Investeringsbudget Landelijk Gebied 2008-2013. De gebiedsopgave geeft aan hoe Zuidwest- Drenthe de middelen uit het pMJP (provinciaal Meerjaranprogramma) kan inzetten.

Voor Nationaal Park het Dwingelderveld neemt de gebiedsopgave het BIP als basis, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar de inrichting van het Noordenveld en Kloosterveld. De ontwikkeling van robuuste natuur wordt gezien als de motor voor toeristisch-recreatieve ontwikkeling. Behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur ter bevordering van de biodiversiteit vormen het centrale beleidsuitgangspunt. De condities voor het voortbestaan van inheemse Flora en fauna van de natuurlijke levensgemeenschappen moeten worden verbeterd. De realisering van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura2000 gebieden hebben hoge prioriteit.

Startnotitie opstellen Natura2000-beheersplannen

Op grond van de Natuurbeschermingswet is de provincie bevoegd gezag voor het opstellen van beheersplannen voor een aantal Natura2000 gebieden in Nederland, waaronder het Dwingelderveld. Binnen drie jaar na het aanwijzingsbesluit van LNV van het Nationaal Park Dwingelderveld als Natura2000 gebied zal er een beheersplan moeten liggen voor het gebied. Op 27 november 2007 heeft het college van GS van de provincie Drenthe een startnotitie vastgesteld waarin een aantal uitgangspunten worden geformuleerd voor het opstellen van de beheersplannen voor de Natura2000 gebieden in Drenthe, waarvoor de provincie verantwoordelijk is. In de startnotitie wordt ingegaan op de globale inhoud van het beheersplan, het wettelijk kader, de procedure tot het vaststellen van het plan, de relatie met andere provinciale beleidsprocessen en de projectorganisatie.

Top-lijst verdrogingsbestrijding

In de decembernota KRW/WB21 2006 van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, is aangegeven dat de landelijke doelstelling tot 2015 is: de aanpak van de verdroging in zogenaamde Top-gebieden. Deze doelstelling is in overeenstemming met het advies van de landelijke Taskforce Verdroging. In dit advies is opgenomen dat de globale landelijke doelstelling moet worden vervangen door een concrete doelstelling in de vorm van een lijst van prioritaire verdroogde gebieden. De provincie Drenthe heeft een dergelijke Top-lijst vastgesteld als onderdeel van het provinciaal Meerjarenprogramma. Het Dwingelderveld is in de Top-lijst opgenomen.

In het “plan van aanpak Top-lijst verdroogde gebieden Drenthe 2007-2015” van 11 april 2008 is de doelstelling voor het Dwingelderveld in 2015 opgenomen. De doelstelling is dat het gebied nog maar matig verdroogd is in 2015. Voor het Dwingelderveld worden de volgende maatregelen voorgesteld:

  • Uitvoeren inrichtingsplan Dwingelderveld
  • inrichten landbouwenclave Noordenveld
  • dempen waterschapswaterlopen en herstel slenken
  • verontdiepen Leisloot
  • inrichten Kloosterveld
  • dempen waterloop Witteveen

2.4 Gemeentelijk Beleid

Bestemmingsplan

De aanleg van de geluidswal en het ecoduct vinden plaats binnen drie bestemmingen van het bestemmingsplan landelijke gebied (voormalige) gemeente Beilen. Per bestemming is aangegeven welke maatregelen van het Inrichtingsplan er in het bestemmingsplan worden geregeld en welke strijdigheid er is met de geldende bestemming.

  • Bestemming stuifzand, bos, heide en natuurterrein (aanduiding milieubeschermingsgebied II (stiltegebied))

Deze gronden zijn bestemd voor behoud herstel en ontwikkeling van de landschappelijke- en natuurlijke waarden van boscomplexen, heiden en zandverstuivingen en bescherming van gebieden op de kaart aangegeven met “milieubeschermingsgebied II”

Maatregel Strijdigheid
Geluidwal Ten behoeve van stiltegebied echter in strijd met behoud en herstel van natuurlijke waarden van boscomplexen
  • Bestemming Jonge veldontginningen

Deze gronden zijn bestemd voor uitoefening van het agrarisch bedrijf, bosbouw voorzover het betreft bestaande bossen en recreatief medegebruik. Uitoefening van het agrarisch bedrijf is bovengeschikt aan overige doeleinden behoudens het behoud en versterken van de landschappelijke en natuurlijke waarden van de als landschappelijk en natuurlijk waardevol aangemerkte gebieden.

Maatregel Strijdigheid
Geluidwal Ophoging strijdig, niet ten behoeve van agrarisch grondgebruik.
  • Bestemming wegverkeer

Deze gronden zijn bestemd voor wegen en parkeervoorzieningen

Maatregel Strijdigheid
Geluidwal + opritten ecoduct Geluidwal staat niet ten dienste van de bestemming wegverkeer

Dorpsvisie Spier
De dorpsvisie Spier (maart 2009) geeft de gewenste ontwikkelingsrichting voor het dorp weer. In de visie wordt zowel gesproken over een geluidswal aan de oost- als westzijde van de A28.

2.5 Conclusies Beleidskader

Zowel op Europees, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau is de aanleg van een geluidswal en ecoduct als onderdeel van het Inrichtingsplan Dwingelderveld voor zover gelegen binnen de gemeente Midden-Drenthe beleidsmatig verankerd.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het Inrichtingsplan Dwingelderveld beschreven. Vervolgens wordt ingezoomd op de onderdelen van het plan die binnen de gemeente Midden-Drenthe worden gerealiseerd.

3.2 Inrichtingsplan Dwingelderveld

Het Dwingelderveld bestaat grotendeels uit bos en heide, afgewisseld door vennen en veentjes. Deskundigen beschouwen het Dwingelderveld als het grootste aaneengesloten natte heidegebied van het Europese vasteland (Overlegorgaan NP Dwingelderveld 2004). Het Dwingelderveld ontleent zijn grote waarde als natuurgebied vooral aan de vochtige heide en aan de verscheidenheid aan vennen en veentjes, waarvan sommige met actief hoogveen. Deze natte delen van het gebied herbergen de meeste waardevolle en zeldzame levensgemeenschappen en planten- en diersoorten. De natte omstandigheden zijn te danken aan de aanwezigheid van een keileemlaag in de bodem.

Vanwege de grote natuurwaarde en de grote aaneengesloten oppervlakte natuur is het gebied benoemd tot een van de twintig nationale parken van Nederland. Net als de andere nationale parken behoort het tot de ecologische hoofdstructuur, het door de overheid aangewezen netwerk van natuurgebieden in Nederland. Bovendien maakt het deel uit van het netwerk van de belangrijkste natuurgebieden van Europa, Natura 2000. Voor elk Natura 2000-gebied heeft het Rijk doelen geformuleerd om de natuur te behouden en waar mogelijk te verbeteren. De belangrijkste doelen voor het Dwingelderveld zijn uitbreiding en kwaliteitsverbetering van de vochtige heide en van verschillende typen vennen en veentjes. Het Beheer- en Inrichtingsplan voor het Nationaal Park Dwingelderveld (BIP) kent de ontwikkeling van natte heide en hoogveen hoge prioriteit toe.

Het belangrijkste knelpunt voor het realiseren van de natuurdoelen is verdroging. Het Dwingelderveld is daarom opgenomen op de zogeheten TOP-lijst van verdroogde gebieden, waarvan het Rijk en de provincies hebben afgesproken dat ze voorrang krijgen bij het bestrijden van de verdroging. Om de problematiek van verdroging, maar ook verzuring en eutrofiering tegen te gaan is een integraal Inrichtingsplan voor het Dwingelderveld ontwikkeld. De belangrijkste doelstellingen van het Inrichtingsplan zijn:

  • Herstel natuurlijke waterafvoer via slenkenstructuur;
  • Vergroten oppervlakte vochtige heide;
  • Herstel vennen;
  • Opheffen versnippering door enclave en weg Lhee-Kraloo;
  • Verminderen verstoring;
  • Opheffen waterafvoer uit gebied Spier door het Nationaal Park;
  • Verbeteren recreatieve waarde;
  • Versterken landschappelijke en cultuurhistorische belevingswaarde.

Om deze doelen te bereiken worden 5 hoofdprojecten en een aantal nevenprojecten gerealiseerd die samen het Inrichtingsplan Dwingelderveld vormen:

  • Het herstel van de waterhuishouding van een groot deel van het Natura 2000-gebied;
  • De herinrichting van het Noordenveld;
  • De herinrichting van de weg Lhee-Kraloo;
  • De herinrichting van Kloosterveld II;
  • De aanleg van aarden (geluids)wallen;

Afgeleid van deze vijf projecten zijn de nevenprojecten:

  • Het realiseren van twee parkeerplaatsen (Achter 't Zaand en Kraloërweg);
  • Het realiseren van een pad voor mensen met een beperking;
  • De afvoer van vrijkomende grond van Noordenveld en Kloosterveld;
  • Het inrichten van een standweide voor de schaapskudde;
  • Het verbeteren van bestaande zand- en fietspaden.
  • De aanleg van een ecoduct over de A28.

Een overzichtskaart van het totale inrichtingsplan is bijgevoegd in bijlage 1 van de regels. Onderstaande afbeelding geeft een globaal overzicht van de hoofdprojecten die voor het inrichtingsplan worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1_0003.jpg"
Fig. 3: Hoofdprojecten die onderdeel uitmaken van Inrichtingsplan Dwingelderveld

3.2.1 Beschrijving vijf hoofdprojecten Inrichtingsplan Dwingelderveld

Het herstel van de waterhuishouding van een groot deel van het Natura 2000-gebied

Dit project heeft betrekking op het heidegebied, inclusief Noordenveld en uitlopers in het bos. Door de verwerving van de landbouwenclave Noordenveld is het mogelijk om voor het genoemde gebied structurele maatregelen uit te werken die de verdroging kunnen opheffen of verminderen.

In het Noordenveld wordt de natuurlijke slenkenstructuur hersteld. De wateroverlast in de omgeving Witteveen (gem. Westerveld) wordt opgelost door de afvoergolf te verkleinen. Om de wateropvang volgens de WB21-opgave mogelijk te maken wordt de keileemkade van De Hoorns over de hele lengte verhoogd tot een niveau van 10,75 m+NAP. Verder worden op verschillende plaatsen in het gebied van de Kraloër Plassen en bij de Benderse Plassen knijpduikers en knijpstuwen aangebracht om de waterdoorvoer te reguleren en de afvoer te remmen onder de extreme omstandigheden.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatregelen, gericht structureel herstel van de waterhuishouding in het Dwingelderveld, en op maatregelen die gericht zijn om tijdens extreme weersituaties overlast te voorkomen op gronden en dorpen buiten het Dwingelderveld. De structureel te nemen maatregelen zijn van belang voor het beheer van het Dwingelderveld en de maatregelen ten behoeve van extreme weersomstandigheden (WB 21) zijn niet van belang voor het beheer van het Dwingelderveld. Zij komen voort uit de wateropgave, zoals afgesproken tussen de provincies en Unie van Waterschappen.

Voor in totaal 111 peilvakken zijn de effecten van de structureel te nemen hydrologische maatregelen en de effecten van het langer vasthouden van neerslag tijdens extreme weersituaties onderzocht.

De herinrichting van het Noordenveld

Het Noordenveld heeft momenteel een op de landbouw gerichte inrichting. Daardoor zijn er sterk negatieve effecten op een groot deel van het Natura 2000-gebied, zowel ten aanzien van de waterhuishouding, als de voor planten en dieren gewenste landschappelijke samenhang.

De herinrichting heeft als doel de oorspronkelijke natuurlijke situatie weer te herstellen en is essentieel voor het beheer van het Dwingelderveld. In totaal gaat het om een gebied van circa 157,5 ha. Bestaande landbouwontsluitingsdammen zullen worden verwijderd omdat deze elementen overbodig zijn geworden. De voedselrijke bouwvoor op het Noordenveld zal worden verwijderd. De gemiddelde ontgravingsdiepte is circa 34 cm (20-50 cm).

Het grootste deel van het Noordenveld zal worden ingericht als heidegebied. Ten zuidoosten van de bestaande schaapskooi zal het Noordenveld ingericht worden als standweide voor schapen (circa 10 ha). Tenslotte worden in het Noordenveld twee vennen hersteld (het Noordven en een ven ten zuiden van de Kraloërweg).

Met de herinrichting wordt invulling gegeven aan de verbeteropgaven voor de habitattypen vochtige heiden, pioniervegetaties met snavelbiezen en zure vennen. Vanwege de hoogteligging is het ook mogelijk om voor de habitattypen droge heiden en heischraal grasland het instandhoudingsdoel behoud van oppervlakte en verbetering van kwaliteit te realiseren.

Met de maatregelen wordt ook invulling gegeven aan enkele kernopgaven voor het Dwingelderveld: kwaliteitsverbetering en vergroting oppervlakte van vochtige heiden en zure vennen, en vergroten van de landschappelijke samenhang en interne compleetheid.

De maatregelen die voor dit herstel nodig zijn, zijn vooral gericht op het herstel van de hydrologie, de bodemchemie en de samenhang tussen Noordenveld en de ruime omgeving.

De herinrichting van de weg Lhee-Kraloo

De verharde weg Lhee – Kraloo loopt centraal door het Natura 2000-gebied. Het noordelijke traject (Achter 't Zaand), met tweezijdig laanbomen loopt door het Noordenveld, en het zuidelijke traject (Kraloërweg) ligt tweezijdig in het heidegebied. Dit deel heeft een open karakter. Plaatselijk komt langs de weg opslag voor of een in het verleden aangeplant bosje. Door de functieverandering van het Noordenveld verliest de weg haar ontsluitende functie. Er is beslist de weg te vervangen door een zandpad met vrijliggend en verhard fietspad. Ook zal het tracé gebruik gaan maken van de Oude Hoogeveensedijk. De route van zand- en fietspad wordt daarmee korter dan de huidige verharde weg.

De herinrichting van Kloosterveld II

Kloosterveld II grenst aan de zuidwest punt van het Dwingelderveld. Het gebied valt buiten de begrenzing van Natura 2000 gebied. Het grondgebruik is deels intensief beheerd akkerland (westelijk deel) en extensief beheerd grasland (oostelijke en noordelijke deel). In het verleden is in Kloosterveld II een maaiveldverlaging doorgevoerd waardoor het maaiveld circa 70-80 cm lager ligt dan de aangrenzende heide.

Er worden natuurwaarden gevonden die kenmerkende zijn voor cultuurgebied met beplantingssingels/-randen. Paapje wordt de afgelopen twee jaren (2007, 2008) niet meer als broedvogel waargenomen en roodborsttapuit komt met een lage dichtheid voor. Deze twee vogelsoorten zijn kwalificerend voor het Dwingelderveld.

Het verwijderen van de bovengrond leidt tot een tijdelijk verlies van broedbiotoop van deze soorten. Voorafgaand aan de herinrichting wordt het beheer van de graslanden in het noordelijker gelegen Kloosterveld I, Anserveld en enkele percelen in De Hoorns specifiek gericht op het paapje. Er zal daardoor vervangend biotoop beschikbaar zijn.

Voor het Kloosterveld worden vegetaties van de voedselarme omstandigheden nagestreefd die ook in het Dwingelderveld zelf voorkomen. Door de waterhuishoudkundige functie zullen echter vooral ruige structuurrijke vegetaties gaan ontstaan. Toch is het wenselijk de voedselrijke bovengrond te verwijderen om de ontwikkelingsrichting voor de gewenste vegetaties zo optimaal mogelijk te krijgen. Door het afgraven wordt, in combinatie met het vasthouden van neerslag en grondwater, de drooglegging geschikt voor de gewenste natuurtypen in de randen van het inundatiegebied en in de slenk tussen Kloosterveld I en II.

De aanleg van een landschappelijk ingepast grondlichaam met geluidswerende functie

Langs de oostzijde van het Natura 2000 gebied zal parallel aan de A28 een grondwal worden aangebracht, met grond die vrijkomt uit het Noordenveld en Kloosterveld. De wal wordt zorgvuldig ingepast in het landschap door rekening te houden met bestaande structuren en de variatie en kenmerken van het landschap. Ook bestaande depots in het Dwingelderveld worden in de grondwal verwerkt. Met de aanleg van de 6 m hoge wal wordt bereikt dat het broedgebied, waarop de snelweg geen negatieve invloed heeft, met circa 135 ha toeneemt. Het nationaal park Dwingelderveld is aangeduid als stiltegebied. Met de aanleg van de grondwal kan de geluidsbelasting verlaagd worden en zullen de waarden in de buurt van de richtwaarden voor een stiltegebied komen. Het zuidelijke deel van de wal komt gedeeltelijk op de plek van enkele bestaande recreatieve routes. Deze routes zullen opnieuw in de wal geïntegreerd worden en met beplanting afgeschermd worden van het westelijk gelegen Dwingelderveld.

In de aanlegfase zal gedurende meerdere jaren ter plaatse van het tracé van het grondlichaam tijdelijke verstoring zijn vanwege af- en aanrijdende zandauto's. Elk jaar zullen gedeelten grondwal gereed komen zodat daar de rust hersteld wordt. Ook worden deze gedeelten beplant. In de eindfase als de grondwal helemaal klaar en beplant is, is de tijdelijke verstoring beëindigd.

3.2.2 Beschrijving nevenprojecten Inrichtingsplan Dwingelderveld

Het realiseren van twee parkeerplaatsen (Achter 't Zaand en Kraloërweg)

De parkeerplaats Achter 't Zaand is een bestaande parkeerplaats in het noordelijke bosgebied die op dit moment niet ingericht is. De huidige parkeerplaats bestaat uit een onverharde zand- en grasruimte en wordt omringd door bos. Aangrenzend aan de ruimte voor parkeren bevindt zich een grote speelweide/dagcamping. Na inrichting van de parkeerplaats zal het plaats bieden aan circa 70 parkeerplaatsen voor auto´s en 2 voor bussen. Het ruimtebeslag voor parkeren zal niet veranderen ten opzichte van de huidige situatie.

Er is een nieuwe parkeerplaats voor 17 auto´s gepland op de hoek van de Kraloërweg en de Oude Nuilerweg. De locatie ligt op de overgang van het bosgebied en de open heide, waar het wandelpad vanaf het Holtveen bij de Kraloërweg komt. De locatie waar de parkeerplaats is gepland bestaat op dit moment uit een schrale berm, een lage wal met in het verleden aangeplante bomen en struiken (bossingel) en een strook vergraste droge heide. In de bermen wordt in de huidige situatie reeds geparkeerd.

Het realiseren van een mindervalidenpad.

De herinrichting van de weg Lhee – Kraloo leidt ertoe dat mensen die gebruik maken van een rolstoel of rollator minder goed in het centrale deel van het Dwingelderveld kunnen komen. Om de toegankelijkheid van het park Dwingelderveld ook voor mensen met een beperking te behouden wordt er ten noorden van het Noordenveld een pad voor mensen met een beperking aangelegd. Deze zal deels bestaande (ruiter)paden gaan volgen en deels wordt er een nieuw pad aangelegd door bos en open gebied. Deze route heeft haar start en eindpunt bij de parkeerplaats Achter 't Zaand.

In hetzelfde gebied waar het pad voor mensen met een beperking wordt aangelegd komen nu ook twee andere wandelroutes voor (Lheederzandroute, Koelevaartsveenroute), een ATB-route en een ruiterroute. Verder is er een route vanaf de parkeerplaats naar de schaapskooi. De twee wandelroutes kunnen ook starten op de parkeerplaats aan de N855, achter het informatiecentrum Lhee. De gebruiksintensiteit van de twee bestaande wandelroutes wordt zodoende bepaald door de parkeercapaciteit van beide parkeerplaatsen en de aangeboden routes.

De afvoer van vrijkomende grond van Noordenveld en Kloosterveld

In het Noordenveld en Kloosterveld zal ten behoeve van de ontwikkeling van gewenste habitattypen zoals heidevegetaties de nutriëntenrijke bouwvoor verwijderd worden. Een deel van deze grond zal vervolgens gebruikt worden bij werkzaamheden binnen het Dwingelderveld (o.a. aarden wal). De transportroutes voor het afvoeren van deze grond zullen zo gekozen worden dat berijden, beschadigen en verstoren van huidige natuurwaarden (vegetaties, dieren) zoveel mogelijk vermeden wordt. De geplande grondafvoer zal bestaan uit circa 600.000 kubieke meter uit het Noordenveld en circa 70.000 kubieke meter uit het Kloosterveld. De routes zijn nog niet definitief.

Het inrichten van een standweide voor de schaapskudde

Achter de schaapskooi in het Noordenveld ligt een weide die in de huidige situatie als verzamelplaats voor de schaapskudde wordt gebruikt. Deze functie zal het behouden.

Het verbeteren van bestaande zand- en fietspaden

Door de geplande vernattingmaatregelen in het Dwingelderveld zullen bestaande zandpaden verhoogd en/of verbeterd moeten worden zodat deze niet onder water komen te staan. Er wordt circa 3,2 kilometer fietspad en circa 2,5 kilometer wandelpad/zandpad verbeterd. Deze paden liggen deels in bos, in de bosrand of in het heidegebied. Het zandpad vanaf de weg Achter 't Zaand naar de schaapskooi, langs de bosrand, zal halfverhard worden.

Aanleg ecoduct

Als verbinding tussen het Dwingelderveld en het gebied Ter Horsterzand/De Moraine wordt over de A28 een ecoduct aangelegd. Om het Witteveen en Witteveenslenk in verbinding te brengen met het ecoduct worden de tussenliggende bossen gekapt en worden natte laagten hersteld.

3.3 Deelgebied Midden-drenthe

Dit bestemmingsplan vormt de basis die noodzakelijk is om het Inrichtingsplan Dwingelderveld op het grondgebied van de gemeente Midden-Drenthe mogelijk te maken. Zoals gezegd vormen de werkzaamheden die dit bestemmingsplan mogelijk maakt een onderdeel van het totale Inrichtingsplan.

3.3.1 Gebiedsbeschrijving

Een deel van de aan te leggen grondwal langs de A28 ligt net binnen de grenzen van de gemeente Midden-Drenthe. Daarnaast worden opritten voor het talud van het ecoduct en het ecoduct zelf binnen de grenzen van de gemeente Midden-Drenthe gerealiseerd. Het ecoduct zal aansluiten op een voormalig agrarisch perceel dat door DLG is aangekocht aan de oostzijde van de A28.

De geluidswal komt te liggen in een bosgebied parallel aan de A28. Een deel van de wal zal worden aangelegd binnen de beheerszone van de A28. De geluidswal, voor zover gelegen binnen de gemeentegrenzen van Midden-Drenthe, wordt voornamelijk binnen deze beheerszone aangelegd. Deze zone maakt onderdeel uit van het snelweg tracé.

3.3.2 Maatregelen deelgebied gemeente Midden-Drenthe

Landschappelijk ingepaste grondwal en ecoduct

Ten oosten van het Dwingelderveld, parallel aan de A28 zal een landschappelijk ingepaste grondwal met een geluidswerende functie worden aangelegd. Deze valt voor een heel klein gedeelte binnen het grondgebied van Midden-Drenthe. Bij de aanleg van het grondlichaam zal zowel bezien vanuit het Nationaal Park als bezien vanaf de A28 sprake zijn van een hoge landschappelijke kwaliteit. Bovendien zal in het meest noordelijke deel het grondlichaam onderdeel uitmaken van het talud van een aan te leggen ecoduct over de A28. Dit ecoduct zal als verbinding tussen het Dwingelderveld en het gebied Ter Horsterzand/De Moraine dienen.

De grondwal en het ecoduct worden landschappelijk ingepast op basis van een ontwerp van Parklaan Landschapsarchitecten (juli 2010). Het ontwerp is gebaseerd op bestaande landschappelijke structuren, waarbij rekening is gehouden met aanwezig geomorfologische structuren en de variatie tussen bos, heide en agrarisch gebieden langs het tracé. Het grondlichaam moet een eenheid vormen met het Nationaal Park Dwingelderveld en passen in het bestaande snelwegbeeld. Het grondlichaam biedt een optimale mix van landschapsbeleving, geluidsreductie en oppervlakte natuurgebied.

Het ontwerp van de wal maakt gebruik van de variatie van het landschap langs het tracé dat bestaat uit bos, heide en landbouwgebieden. De wal wordt glooiend door het landschap aangelegd. Daarmee refereert het ontwerp aan het dekzandlandschap met golvend maaiveld. In het noordelijke deel wordt de wal ingeplant met eiken- en beukenbos waardoor een gevarieerde bosrand ontstaat (zie figuur 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1_0004.png"
Fig.4: noordelijke tracé: geluidwal wordt opgenomen in bosrand (Parklaan, What's Behind, juli 2010)

Het ecoduct wordt vormgegeven als een beboste stuifduin (zie figuur 5 en 6). Hotel Van der Valk kan op termijn opgenomen worden in de vloeiende vorm van de wal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1_0005.png"
Fig. 5: vogelvlucht noord; ecoduct ligt als een beboste dekzandrug over de snelweg (Parklaan, What's Behind, juli 2010)
afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1_0006.png"
Fig 6: Ontwerp ecoduct (Parklaan, What's Behind, juli 2010)

In het zuidelijk deel van het traject wordt de grondwal ter hoogte van het Holtveen aangelegd als een heidewal met heischrale vegetaties en jeneverbes (zie figuur 7). Het selling point van het Dwingelderveld, het uitgestrekte heidegebied, wordt daardoor vanaf de weg beleefbaar. Nabij de oude boskern wordt de wal bebost. Ter hoogte van het agrarisch gebied in het meest zuidelijke deel wordt de wal als graswal aangelegd. In het zuidelijk deel van de wal wordt een uitzichtpunt gecreëerd waarmee prachtige vergezichten over de Holtveenslenk, het agrarisch landschap en de A28 ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1_0007.png"
Fig. 7: vogelvlucht zuid; glooiende geluidwal met met heidevegetatie als verwijzing naar het achterliggend landschap (Parklaan, What's Behind, juli 2010)

In de tijd gezien loopt de aanleg van het grondlichaam parallel met het verwijderen van de bovengrond in het Noordenveld en het Kloosterveld. De wal wordt aangelegd met de grond die daarbij vrijkomt. Ook de nog in de holtveenslenk aanwezige gronddepots zullen verwerkt worden in de wal. Het grondlichaam zal zo dicht mogelijk tegen de snelweg A28 worden aangelegd, rekening houdend met de verkeersveiligheidszone (13 meter). De hoogte wordt circa 6 meter ten opzichte van het wegdek van de A28, voor een maximale geluidsdemping (Noordelijk Akoestisch Adviesburo Assen, okt. 2008). Het ecoduct zal een hoogte krijgen van circa 7 meter ten opzichte van de weg en een breedte van circa 50 meter.

Omdat het zuidelijke tracé van de aarden wal deels op de plek van bestaande recreatieve routes komt te liggen worden over een lengte van circa 500 meter vervangende routes op/in de wal meegenomen, namelijk een pad voor aangespannen wagens en een wandel-/mountainbikepad. Aan de zijde van het Dwingelderveld worden deze routes in de nieuwe situatie afgeschermd met struiken en bomen. Eventuele extra natuurmaatregelen die genomen worden zijn de aanleg van buizen/kelders voor vleermuizen (verblijfplaatsen).

Het aanwezige oost-west lopende pad door de holtveenslenk, nabij de gronddepots, zal na het verwijderen van de depots, worden verwijderd (zie fig. 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1_0009.png"
Fig. 8: Uitsnede Inrichtingsplan Dwingelderveld: geluidswal langs A28

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de relevante omgevingsaspecten beschreven die aan de orde zijn bij de inrichting van het Dwingelderveld voor zover deze geregeld worden in dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

In het gebied hebben geen risicovolle historische activiteiten plaatsgevonden die een potentiële verontreiniging kunnen hebben veroorzaakt. Er vindt geen (semi)-permanent gebruik door mensen plaats nadat de inrichting van het plangebied is voltooid. Bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Ten behoeve van de toepassing van de grond in de geluidswal en de taluds van het ecoduct zal te zijner tijd een partijkeuring plaatsvinden.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

De aan te leggen aarden wallen langs de A28 zal eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem verstoren en/of vernietigen. Daarom dient voorafgaand aan de geplande realisatie een inventariserend archeologisch veldonderzoek te worden uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het lokaliseren en begrenzen van de relatief lager gelegen delen (depressies, beekdalen). Hier zullen bodemingrepen plaatsvinden. Op de hoger gelegen delen wordt de grond van de wallen direct op het maaiveld geworpen.

Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (IVO-B) en de rapportage hierover voor de aanleg van de geluidswal en het ecoduct (zie bijlage 4). De onderzoeken zijn uitgevoerd conform de provinciale richtlijnen. Door middel van het bureauonderzoek zijn de reeds bekende en te verwachten archeologische waarden geïnventariseerd. Deze gegevens zijn vertaald naar een specifiek verwachtingsmodel voor het plangebied die vervolgens in het veld getoetst zijn aan de hand van een verkennend booronderzoek. Dit onderzoek is gericht op de vaststelling van de mate van gaafheid van de bodem en het opsporen van vindplaatsen.

Bureauonderzoek

Het doel van het bureauonderzoek is de bekende en potentiële archeologische waarden van het plangebied in kaart te brengen. Hiertoe is onder andere gebruik gemaakt van bodemkaarten, de geomorfologische kaart, de Archeologische Monumentenkaart (AMK), het Archeologisch informatie Systeem (Archis2) van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM), IKAW, CHW van de provincie Drenthe, KICH en overige relevante literatuur. Aan de hand van deze gegevens is een archeologische verwachting opgesteld.

Geluidwal

De verwachtingswaarde voor delen van het tracé is hoog. Er is een hoge trefkans op de aanwezigheid van archeologische resten. Er is een AMK-terrein geregistreerd (monumentnummer 14298) gelegen langs de A28. Het betreft een gebied met daarin mogelijk sporen van bewoning uit het Mesolithicum en het Neolithicum en van activiteiten uit een onbekende periode vanaf de IJzertijd.

De vondsten die in het gebied zijn gedaan betreffen aardewerk en vuursteen uit het Neolithicum. Ook is er een deel van een vroeg-Middeleeuwse, Germaanse ijzeren lans gevonden.

Er zijn geen aanwijzingen dat de bodem van het gebied in het recente verleden diep is aangetast, er worden derhalve geen bodemverstoringen verwacht dieper dan de huidige bouwvoor/strooisellaag. De verwachte fysieke kwaliteit met betrekking tot het aantreffen van intacte archeologische waarden is hoog.

Ecoduct

Het plangebied ligt in een voormalig heideveld, dat in de jaren ’30 van de 20ste eeuw is ontgonnen. De bodems bestaan voornamelijk uit moerige podzolgronden met een humushoudend zanddek en een moerige tussenlaag. Tijdens het ontginnen van de heidevelden heeft men over de relatief lager gelegen delen een zandlaag over het venige pakket gebracht, om het te egaliseren. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat er in recente tijden bewoning is geweest in het plangebied. Van recente verstoring van de bodem zal dan ook waarschijnlijk geen sprake zijn.

Omdat het plangebied waarschijnlijk niet tot diep in de ondergrond verstoord is, bestaat er een grote kans op het aantreffen van een intact bodemprofiel, wellicht met een podzol. Op het zand kunnen resten worden aangetroffen van steentijdnederzettingen vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum. De kans op het aantreffen van dergelijke nederzettingen is middelhoog, omdat het plangebied waarschijnlijk ook in de Steentijd relatief laaggelegen was, en dus minder geschikt voor bewoning. Hetzelfde geldt voor het aantreffen van bewoningsresten uit de Bronstijd tot en met de Romeinse Tijd.

Vanaf de Middeleeuwen zijn nederzettingen zoals Wijster, Spier en Beilen gesticht. Het plangebied ligt aan de weg van Spier naar Beilen. Vanwege deze ligging is het niet onwaarschijnlijk dat mensen door, of vlak langs het plangebied zijn gekomen, op doorreis naar het noorden of zuiden. Deze bewegingen zullen echter weinig tot geen sporen in de bodem hebben achtergelaten. Voor de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd is er voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting.

Aan de westkant van de A28, waar het ecoduct zal aanvangen, is archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de aan te leggen geluidswal. Er zijn tijdens voorgaand onderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen en de bodem was grotendeels verstoord. De archeologische verwachting is derhalve laag. Aangezien de startplek slechts een (afkalvende) verbreding van deze geluidswal zal betreffen, welke verder geen invloed zal hebben op eventueel aanwezige archeologische resten, kan dit deel van het plangebied worden vrijgegeven.

Veldonderzoek

Geluidwal

Het veldonderzoek voor het inventariserende veldonderzoek is verricht van 23 maart tot en met 16 april 2009 door een KNA-archeoloog en een veldbodemkundig karteerder. Daarbij zijn voor de Geluidswallen 102 handmatige boringen verricht, direct langs de A28. Omdat er in dit deelgebied voornamelijk de vraag bestond hoe de bodem zal reageren op de druk van de geluidswallen, is er specifiek gelet op de bodemopbouw en de relatieve hoogteligging, naast het vaststellen van de intactheid van het bodemprofiel. Van de 103 boringen vertoonden 16 een intact profiel. In 23 boringen is een veenlaag aangetroffen. Deze veenlaag begint in sommige boringen direct aan het maaiveld, en bij andere boringen ligt deze veenlaag onder een dikke opgebrachte laag.

Het verloop van het reliëf langs de A28 is vrij grillig. Relatief hoger en lager gelegen delen wisselen elkaar af. Intacte bodems zijn aangetroffen in de relatief hoger gelegen delen en op de overgangen tussen laag en hoog. De bodems in de relatief lager gelegen delen van het gebied zijn voornamelijk als verstoord waargenomen.

Ecoduct

Het veldwerk voor het inventariserende veldonderzoek is verricht op 28 oktober 2009 door een archeoloog en een veldbodemkundig karteerder. Hierbij zijn 37 handmatige grondboringen verricht. De bodem in het plangebied sterk verstoord. Er is slechts in drie boringen een intact podzolprofiel waargenomen. Het grootste deel van het plangebied is in gebruik als landbouwgrond. Waarschijnlijk is de bodem, door veelvuldig en diep ploegen dermate verstoord geraakt dat in de meeste gevallen de natuurlijke bodemopbouw niet langer als zodanig te herkennen is. De veenresten en de dunne horizonten wijzen erop dat het plangebied relatief vochtig was. Dit zal mede te maken hebben met een op geringe diepte aanwezige keileemlaag, waarop water kon stagneren. Naast het feit dat de bodem verstoord is, zijn delen van het plangebied mogelijk ook te nat geweest voor bewoning.

Conclusie

Alhoewel in de geluidswallen intacte bodems zijn aangetroffen, hoeft hier geen vervolgonderzoek plaats te vinden. Er wordt niet gegraven maar enkel grond opgeworpen. Daarnaast blijven de stobben van de te rooien bomen staan, zodat er zeer weinig risico bestaat op verstoring van de bodem, zowel door de kap van de bomen alsmede de druk van de geluidswallen op de ondergrond.

Uit het veldonderzoek in hetr plangebied van het ecoduct is gebleken dat de bodem erg verstoord is. Er zijn verstoorde resten van veenlaagjes en podzolbodems aangetroffen. In slechts drie gevallen is een intact bodemprofiel waargenomen. Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren waargenomen. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Wat betreft de westkant van de A28, waar het Ecoduct begint, kan worden gesteld dat de archeologische verwachting dusdanig laag is, dat aanvullend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

4.4 Flora- En Fauna

Sinds 2002 moeten alle ruimtelijk ontwikkelingen worden getoetst aan bepalingen uit het natuurbeschermingsrecht: de Flora- en faunawet (soortbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). De natuurwetgeving in Nederland heeft als belangrijkste component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende beschermde soorten planten en dieren en hun leefomgeving.

Vanuit deze wet- en regelgeving vloeit voort dat bij de planontwikkeling dient te worden na gegaan of ruimtelijke ingrepen een negatieve invloed hebben op planologische begrensde en beschermde natuur- en landschapswaarden (Natura 2000, Ecologische Hoofdstructuur, weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden) en beschermde planten- en diersoorten. Is dat aan de orde, dan is een ontheffing van de Flora- en faunawet en/of een vergunning van de Natuurbeschermingswet vereist. In hoeverre die afgegeven kunnen worden hangt af van de beschermingsstatus van de betreffende soort of het gebied, de aard van de effecten, de mogelijkheden voor compensatie en mitigatie, en het belang van de ruimtelijke ontwikkeling.

Gebiedsbeschrijving

Het Nationaal Park Dwingelderveld is vanwege het voorkomen van waardevolle natte heide, droge heide, vennen en hoogveentjes en bos aangemerkt als habitat- en vogelrichtlijngebied en maakt daarmee onderdeel uit van het Europese Natura 2000-netwerk. De geluidswal ligt in het Natura 2000 gebied. Aangezien er met de herinrichting (negatieve) effecten kunnen optreden aan de aanwezige beschermde natuurwaarden is het noodzakelijk om een toets in het kader van de Flora- en Faunawet uit te voeren (zie bijlage 2 en 5).

4.4.1 Soortbescherming trace geluidswallen

De aarden wallen worden primair aangelegd om het geluid van de A28 sterk terug te dringen.

De effecten van geluid van wegen met snelverkeer is in bos en open weidegebied uitvoerig onderzocht (Reijnen 1995) en uitgewerkt in een voorspellingsmodel (Reijnen, Veenbaas & Foppen 1992). Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de relatieve dichtheid aan bosbroedvogels afneemt als het geluidsniveau hoger wordt dan circa 43 dB(A).

Voor de situatie van het Dwingelderveld is aan de hand van de geluidsberekeningen (Noordelijk Akoestisch Adviesburo, 2008) en de verkeersintensiteit op de A28 met behulp van het model Reijnen et al (1992) de effectafstand bepaald voor de totale groep bosvogels. De effectafstand bedraagt gemiddeld 350 meter, soms oplopend tot circa 450 meter. De oppervlakte door verkeer beïnvloed gebied is circa 177 ha.

In een situatie mét een aarden wal zal de oppervlakte geschikt broedgebied met circa 135 ha toenemen. Behalve een toename van algemeen in Nederland voorkomende broedvogels zullen naar verwachting ook de leefomstandigheden verbeteren van beschermde en bedreigde broedvogels en beschermde overwinterende en rustende vogels. Dit zijn onder andere Zwarte Specht (Dryocopus martius), nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus), porseleinhoen (Porzana porzana) en boomleeuwerik (Lullula arborea).

Overige in het gebied aanwezige soorten die profiteren van de aanleg van de geluidswal zijn dodaars (Tachybaptus ruficollis), geoorde fuut (Podiceps nigricollis), roodborsttapuit (Podiceps nigricollis), toendrarietgans (Anser serrirostris), slobeend (Anas clypeata) en wintertaling (Anas crecca).

Bij de aanleg van de geluidswal wordt er rekening gehouden met mogelijk aanwezige nestbomen. Staatsbosbeheer heeft in juni 2009 een inventarisatie van mogelijk geschikte bomen voor holenbroeders en vleermuizen uitgevoerd. Aan de hand van de verspreidingskaarten van de standvogels, de aanwezige nestbomen en de geplande breedte van de geluidswal (noord 26 m en zuid 33 m) kan geconcludeerd worden dat de locaties 6, 14 en 18 mogelijk verloren zullen gaan door de geplande werkzaamheden. Deze locaties liggen allen in het noordelijke deel van de geplande geluidswal en worden gebruikt door de kleine en grote bonte specht en zwarte specht. Zowel de grote bonte specht als ook zwarte specht zijn soorten die veel alternatieven in het Dwingelderveld hebben en verder zijn het soorten die zelfstandig gebruik kunnen maken van alternatieve natuurlijke nestgelegenheden. Verder heeft de zwarte specht in 2007 vooral gebruik gemaakt van nestbomen die niet in de buurt van de huidige wal voorkomen.

De kleine bonte specht is een soort die gebruik moet maken van bestaande holten in bomen. Ook deze soort heeft redelijk veel alternatieven voor nestbomen in het Dwingelderveld en verder wordt er uit het Broedvogel Monitoring Project een positieve trend waargenomen voor de kleine bonte specht (SOVON-monitoringrapport 2009/01).

De gunstige staat van instandhouding voor deze soorten komt door de werkzaamheden niet in gevaar. Er zijn voldoende alternatieven en verder zal de uiteindelijke situatie gunstiger zijn en naar verwachting meer geschikte nestgelegenheden opleveren. Verder zal de kap van bomen buiten het broedseizoen van vogels plaatsvinden. Hoewel de effecten niet als ernstig worden beoordeelt kunnen ze voorkomen worden door ter plaatse van de genoemde locaties de voetbreedte van de wal aan te passen.

Een toename van rust is ook van belang voor de zoogdieren in het gehele gebied en de amfibieën in het noordoostelijke deel van de holtveenslenk.

Flora

Groeiplaatsen van jeneverbes ter plaatse van het tracé van de wallen zullen zoveel mogelijk ontzien worden met de werkzaamheden. Indien dit niet mogelijk is moet er volgens de gedragscode Natuurbeheer gewerkt worden. Dit geldt ook voor een enkele groeiplaats van jeneverbes op één van de depots en circa 50 exemplaren van koningsvaren. Indien in het kader van de gedragscode het nodig blijkt te zijn om individuele planten te verplaatsen is een ontheffing voor art. 8 en 13 nodig.

Zoogdieren

De waarnemingen van een steenmarter en das in de buurt van de wal betreft waarschijnlijk foeragerende of op doortocht zijnde dieren. Van de das is bekend dat die een burcht aan de oostkant van de A28 heeft in het Terhorsterzand. De aansluiting met de bestaande dastunnel zal in verband met de aanleg van de aarden wallen aangepast worden aan de nieuwe situatie zodat de dastunnel goed kan blijven functioneren. Steenmarter maakt weinig gebruik van bomen als verblijfplaats en is voornamelijk in oude of bewoonde gebouwen te vinden.

De bomen ter plaatse van het tracé zijn onderzocht op mogelijke vaste rust- en verblijfplaatsen van (stand)vogels en vleermuizen. Uit het onderzoek is gebleken dat er mogelijke vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn op de grens van het tracé (Staatsbosbeheer 2009). Op basis van de inventarisatie wordt ervan uitgegaan dat er geen potentiële vaste rust- en verblijfplaatsen en hun directe omgeving aangetast wordt. Mocht er tijdens de uitvoering alsnog sprake zijn van een verblijfplaats, is een ontheffing nodig.

Voorafgaand aan het kappen van bomen moet er in verband met het mogelijk voorkomen van eekhoorn gecontroleerd worden op het voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen. Indien aanwezig zal de boom gehandhaafd blijven indien dat mogelijk is, en anders buiten de gevoelige perioden worden verwijderd. De eekhoorn wordt in het hele bosgebied van het Dwingelderveld aangetroffen, de actieradius van deze soort is groot en de eekhoorn maakt jaarlijks een nieuw nest. Een tijdelijke verstoring van een klein deel van het leefgebied wordt niet als ernstig beoordeeld en brengt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar.

De algemeen beschermde grondgebonden soorten kunnen verstoord worden tijdens de aanleg van de geluidswal. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, wel moet er rekening gehouden worden met de zorgplicht. De verwachting is dat deze grondgebonden soorten op tijd weg kunnen komen en voldoende alternatieve leefomgeving in de buurt hebben om naar uit te wijken. De uiteindelijke situatie levert een groter rustgebied op wat op de aanwezige zoogdieren een positief effect zal hebben.

Vogels

Aangezien er een aantal standvogels gebruik maakt van de strook bos langs de A28 moet er goed gecontroleerd worden op het voorkomen van nestbomen. Indien ze voorkomen zullen ze zoveel mogelijk ontzien worden of door op die plekken de voetbreedte van de aarden wal aan te passen.

Het effect van de aanleg van de wallen op kwalificerende vogelsoorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen, waaronder ook de zwarte specht, is beschreven in de Nbwet-toets (Grontmij 2009). De oppervlakte geschikt leefgebied voor de standvogels zal door de aanleg van de geluidswal toenemen met circa 135 ha. De gunstige staat van instandhouding van de broedvogels is niet in gevaar.

De weg door de kop van de holtveenslenk zal worden verwijderd zodat de mate van rust zal toenemen. Dit is vooral gunstig voor de watervogels, zoals bijvoorbeeld de broedvogels

dodaars en geoorde fuut.

Amfibieën en reptielen

Er is geen sprake van leefgebied voor deze soorten, de waterpartijen waarin ze voorkomen gaat door de werkzaamheden niet verloren. De (tijdelijke) verstoring tijdens de aanleg heeft geen negatieve effecten. Voorafgaand aan de uitvoering zullen eventueel aanwezige amfibieën en reptielen door een ter zake kundige worden weggevangen en verplaatst naar een vergelijkbaar gebied in de buurt. De uiteindelijke situatie levert een groter rustig gebied op wat ook op deze soorten een positief effect zal hebben. De weg door de kop van de holtveenslenk zal worden verwijderd zodat hierdoor ook de rust zal toenemen.

Ongewervelden

Er treedt geen verstoring en/of verlies leefgebied van het heideblauwtje op, er is dus geen sprake van negatieve effecten.

Conclusies

Onderstaande tabel geeft per soortcategorie een samenvattend overzicht van benodigde ontheffingen van de Flora- en faunawet en eventuele compenserende of mitigerende maatregelen als gevolg van de aanleg van de geluidswallen.

Tabel 4.5.1 Samenvatting en conclusies aanleg geluidswallen

Soortsgroep Beschermde soorten Tabel Ontheffing nodig? Mitigatie en/of Compensatie
Flora Jeneverbes 2 Groeiplaatsen verdwijnen?

Ja, à gedragscode Natuurbeheer
Art. 8 en 13
- Verplaatsen buiten kwetsbare periode en herplanten op geschikte locatie (NW-rand Noordenveld?)
Koningsvaren 1 Nee Zorgvuldig werken
Zoogdieren Steenmarter 2 Nee n.v.t.
Das 3 Nee n.v.t.
Eekhoorn 2 Nestbomen verdwijnen?

Jaà gedragscode Bosbeheer
- Buiten gevoelige perioden werken
- Alternatief leefgebied aanwezig: GVI niet in gevaar
- Toename geschikt leefgebied (compensatie): rust
Vleermuizen 3 Verblijfplaatsen?

Nee, voetbreedte wal aanpassen
- Buiten gevoelige periode werken
- Voor aanvang controleren
Algemene grondgebonden soorten 1 Nee Zorgplicht: mobiel genoeg om op tijd weg te komen
Vogels Standvogels (zwarte specht, kleine bonte specht) 3 Nestbomen verdwijnen?

Nee, voetbreedte wal aanpassen noordelijke deel
- Buiten gevoelige periode
- Voldoende alternatieve nestgelegenhedenà GVI niet in gevaar
- Mitigatie aanpassen voetbreedte zodat nestbomen behouden blijven
- Compensatie toename geschikt leefgebied (rust)
Amfibieën en reptielen Adder 3 9 en 13 Zorgplicht: zo nodig wegvangen en verplaatsen
Heikikker 3 9 en 13 Zorgplicht: zo nodig wegvangen en verplaatsen
Groene kikker 1 Nee Zorgplicht: zo nodig wegvangen en verplaatsen
Bruine kikker 1 Nee Zorgplicht: zo nodig wegvangen en verplaatsen
Ongewervelden Heideblauwtje 3 Nee Zorgplicht: zo nodig wegjagen

4.4.2 Soortbescherming afvoer vrijkomende grond Noordenveld en Kloosterveld

In het Noordenveld en Kloosterveld zal ten behoeve van de ontwikkeling van gewenste habitattypen zoals heidevegetaties de nutriëntenrijke bouwvoor verwijderd worden. Een deel van deze grond zal vervolgens gebruikt worden bij werkzaamheden binnen het Dwingelderveld (o.a. aarden wal). De transportroutes voor het afvoeren van deze grond zullen zo gekozen worden dat berijden, beschadigen en verstoren van huidige natuurwaarden (vegetaties, dieren) zoveel mogelijk vermeden wordt. De geplande grondafvoer zal bestaan uit circa 600.000 kubieke meter uit het Noordenveld en circa 70.000 kubieke meter uit het Kloosterveld.

De aan- en afvoerroutes voor het transport van grond volgen zoveel mogelijk bestaande wegen of routes of tracé's met een bestaande hoge geluidsbelasting. Effecten op natuurwaarden kunnen daarmee voorkomen of beperkt worden. Bij de alternatieven afweging van de voorkeursroutes is ook gelet op de eventuele invloed op omwonenden en de milieu-invloed, zoals brandstofgebruik en luchtverontreiniging.

Afvoer grond Noordenveld

De route om het zuidelijke deel van de aarden wal te maken zal voor de volle vrachtwagens via de Kraloërweg en Oude Nuilerweg, via het landbouwgebied naar de zone parallel aan de A28 lopen waar de aarden wal zal worden aangebracht. De lege vrachtwagens rijden dan via het bos en de N855 en de weg Achter ´t Zaand naar het Noordenveld. De route om het noordelijke deel van de aarden wal te maken loopt via de N855 en het Mr. Cramerpad met insteken via bospaden naar de wal toe. De teruggaande route loopt via het Mr. Carmerpad naar de N855.

Verder is er vanuit het terreinbeheer als eis gesteld, dat de aannemer voor het transport van de afgegraven bovengrond slechts gebruik mag maken van bestaande paden, wegen of landbouwpercelen. Er mogen in de kwetsbare natuurgebieden geen rij- en werkstroken worden ingericht, vooral waar de huidige weg langs een kwetsbaar natuurgebied (heide of ven) loopt. Daar dient het huidige profiel van de weg - waar nodig - tijdelijk uitgerasterd te worden en hierbinnen dient de aannemer zijn werkzaamheden uit te voeren. Tijdelijke rasters dienen na de werkzaamheden weer verwijderd te worden. De totale werkbreedte, tevens beschikbaar voor transport, bedraagt (daar) circa 10 meter. Zou de aannemer bijvoorbeeld eerst het betonnen fietspad hebben aangelegd, dan zal die eis worden vertaald naar die nieuwe situatie, waarbij de transport- of werkbreedte wordt versmald naar 7 meter (PvE definitief, nov. 2008).

Afvoer grond Kloosterveld

Voor het afvoeren van grond uit het Kloosterveld II zijn twee mogelijke routes beschikbaar. De afvoerroute zal centraal door het Dwingelderveld (zandpad door heidegebied over Benderse berg) of over het zandpad op de zuidgrens in/van het Dwingelderveld (langs Hoornse slenk) lopen.

Vogels

Voor het transport vanuit het Noordenveld is de verwachting is dat er weinig extra verstoring op zal treden vanwege het bestaand gebruik. Ook ligt de route op voldoende afstand van het Holtveen en buiten het zicht van de aanwezige watervogels op het Holtveen. Verder is de verstoring op broedende vogels minimaal door de aanwezigheid van afschermende beplanting langs de route en oevervegetatie van het Holtveen.

Voor het transport vanuit het Kloosterveld zal de verstoring op broedvogels en op overwinterende vogels groot zijn. Het transport zal buiten het broedseizoen en buiten de periode dat er grotere aantallen overwinterende vogels aanwezig zijn, moeten gebeuren. Verder wordt er in de avonduren na zonsondergang geen werkzaamheden uitgevoerd om (licht)verstoring op nachtdieren waaronder vleermuizen te voorkomen. De periode van de overwinterende vogels, die in het Dwingelderveld slapen is af te leiden uit de aantallen overnachtende rietganzen per week gedurende de afgelopen jaren (Van Dijk & Kleine 2009).

Amfibieën en reptielen

Wat betreft mogelijke verstoring geldt voor de amfibieën in het Holtveen, de holtveenslenk en de Hoornse slenk hetzelfde als voor de watervogels. De aanwezige beplanting werkt afschermend en de afstand tussen routes en water is groot genoeg om verstoring te voorkomen. Verder is er voor de amfibieën voldoende ruimte en geschikt habitat in de plassen zelf om uit te wijken. Er worden geen negatieve effecten verwacht.

Ongewervelden

Op beschermde soorten worden op geen van de routes negatieve effecten verwacht.

Conclusie

Onderstaande tabel geeft per soortcategorie een samenvattend overzicht van benodigde ontheffingen van de Flora- en faunawet en eventuele compenserende of mitigerende maatregelen welke voor de afvoer van grond nodig zijn.

Tabel 4.5.2 Samenvatting en conclusies afvoer grond Noordenveld en Kloosterveld

Beschermde soortsgroep Beschermde soorten Tabel Ontheffing nodig? Mitigatie en/of Compensatie
Vogels Nee n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Amfibieën en reptielen Groene kikker 1 Nee n.v.t.
Levendbarende hagedis 2 Nee n.v.t.
heikikker 3 Nee n.v.t.
Adder 3 Nee n.v.t.
Ongewervelden Nee n.v.t. Nee n.v.t.

4.4.3 Soortbescherming ecoduct

Flora

Er zijn in het gebied waar het ecoduct wordt opgericht geen beschermde plantensoorten gevonden.

Wat betreft de ongewervelde zijn er in het plangebied geen waarnemingen bekend en/of tijdens het veldbezoek waargenomen. Wel is er in 2007 in de omgeving van het plangebied (westzijde) de veenbesparelmoervlinder waargenomen. Voor deze soort en voor de in het Dwingelderveld redelijk algemeen voorkomende dagvlinder het heideblauwtje is het verbinden van de twee natuurgebieden Dwingelderveld en Terhorsterzand een positieve ontwikkeling en kan op de langere termijn wellicht een uitbreiding van leefgebied betekenen voor deze soorten en andere ongewervelden.

Vissen, reptielen en amfibieën

Vanwege het voedselrijke karakter en het regelmatig droogvallen zijn de enkele sloten die zich in het plangebied bevinden niet geschikt voor beschermde vissensoorten. Ook amfibieën zijn er niet veel gevonden, er zijn alleen waarnemingen van de algemene groene kikker binnen het plangebied. Wat betreft reptielen is het habitat (voedselrijke graslanden en bosgebied) niet geschikt voor beschermde soorten; wel is de verwachting dat het verbinden van het Terhorsterzand en het Dwingelderveld op de langere termijn wellicht een uitbreiding van leefgebied en migratie tussen leefgebieden voor reptielen en amfibieën kan inhouden, zoals bijvoorbeeld de adder.

Vogels

Wat betreft vogels die voorkomen in het plangebied geldt dat werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd moeten worden, dit loopt globaal van half maart tot half juli. Echter, indien vogels buiten deze periode broeden geldt er ook bescherming vanuit de Flora- en fauna-wet. In 2009 is er een nieuwe lijst met vogelsoorten opgesteld waarvan nesten of jaarrond be-schermd zijn of niet jaarrond beschermd maar waar wel extra inventarisatie (categorie 5) voor uitgevoerd moet worden (voldoende nestalternatieven aanwezig). Soorten die hieronder vallen en in het plangebied voorkomen zijn de boomkruiper, boomklever, koolmees, pimpelmees, grauwe vliegenvanger en bonte vliegenvanger.

Voor alle categorie 5 soorten die in het plangebied gevonden zijn, is voldoende gelegenheid om zelfstandig een vervangend nest te vinden in de omgeving. Het plangebied maakt onderdeel uit van de boswachterij Dwingeloo en komt wat betreft opbouw van loofbos en naaldbos en de leeftijd van bomen overeen met de omgeving. Dit biedt ruim voldoende mogelijkheden voor nieuwe nestgelegenheden.

Zoogdieren

De verwachting is dat het bosgebied leefgebied is voor verschillende grondgebonden algemeen beschermde soorten zoals muizensoorten. Voor de das en steenmarter geldt dat ze niet binnen het plangebied zijn waargenomen, maar in het kader van de zorgplicht wordt wel aangeraden om de werkzaamheden buiten de gevoelige perioden (voortplanting, jongen) van deze soorten uit te voeren.

Er zijn geen waarnemingen van vleermuizen binnen het plangebied zelf bekend en tijdens het aanvullend veldbezoek zijn er geen geschikte holten waargenomen. Wel is de laatvlieger in de omgeving van het plangebied gezien (bosgebied oostzijde). Met de werkzaamheden zullen er dan ook geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan. Doordat de inventarisatie in het najaar is gedaan (okt/nov) kunnen er geen conclusies getrokken worden over het gebruik van de aanwezige bomen als een vliegroute voor vleermuizen. De kap van bomen zal een bestaand pad doorkruisen, wat mogelijk als vliegroute zou kunnen dienen voor vleermuizen. De verwachting is dat de functionaliteit van het gebied niet verloren gaat want er blijft een netwerk van verblijfplaatsen en voldoende alternatieven bestaan in de vorm van geschikte bomen in de omgeving (vergelijkbare opbouw en leeftijd bos) van het plangebied (zie ook conclusies vogels) en een bestaand netwerk van paden in combinatie met open plekken in bos (oude slenken) ten westen van het plangebied (foerageerplekken).

Conclusies Flora- en faunawet

Op dit moment is er geen aanleiding voor het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet. Er moet wel een aantekening gemaakt worden wat betreft het tijdstip van het onderzoek. Aangezien de veldbezoeken eind september/begin oktober en november plaats-vonden kan er op dit moment geen schatting gemaakt worden wat betreft het functioneren van de bestaande bomen als vliegroute voor vleermuizen. Deze zijn in het kader van de Flora en faunawet ook ontheffingsplichtig. Indien de werkzaamheden tijdens de zomerperiode plaatsvinden, moet er rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat vleermuizen alsnog van deze bomen gebruik kunnen maken. Vanuit de zorgplicht wordt verder geadviseerd om de kap van bomen buiten de voortplantingsperiode van vleermuizen uit te voeren en na de kap de bomen een nacht te laten liggen (zie ook aanbevelingen). Bij voldoende mitigerende maatregelen en het uitvoeren van de kap/werkzaamheden buiten de gevoelige perioden van vogels en das is de verwachting dat er geen ontheffing in het kader van de Ffwet nodig is.

4.5 Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) van kracht geworden. Deze wet is per 1 februari 2009 op een aantal punten gewijzigd. De wet voorziet in de bescherming van Natura 2000- gebieden en Beschermde Natuurmonumenten.

De Nederlandse Natuurbeschermingswet is vastgesteld ter uitvoering van de Europese Vogel- en habitatrichtlijn. Gebieden die op grond van deze richtlijnen zijn aangewezen maken onderdeel uit van het Europese netwerk van natuurgebieden, Natura2000.

Het Natura 2000-gebied Dwingelderveld omvat het Vogelrichtlijngebied Dwingelderveld en het gelijknamige Habitatrichtlijngebied. Op grond van de Vogelrichtlijn is het Dwingelderveld op 11 oktober 1996 aangewezen voor de broedvogels dodaars, geoorde fuut, zwarte specht, boomleeuwerik, paapje, roodborsttapuit en tapuit en voor de niet-broedvogels kleine zwaan, toendrarietgans, wintertaling en slobeend.

Het Dwingelderveld is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van de habitatrichtlijn waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam “Dwingelderveld” en onder nummer NL3000070 is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang (C-lijst) voor de Atlantische biogeografische regio. Het gebied is aangemeld voor de habitattypen stuifzandheiden met struikhei (H2310), binnenlandse kraaiheibegroeiingen (H2320), zwakgebufferde vennen (H3130), zure vennen (H3160), vochtige heide (H4010A), jeneverbesstruwelen (H5130), pioniervegetaties met snavelbiezen (H7150) en voor oude zuurminnende eikenbossen (H9190). Daarnaast is het Dwingelderveld aangemeld voor de soorten kamsalamander en meervleermuis.

Over de procedure die leidt tot de aanmelding en uiteindelijke aanwijzing van de Habitatrichtlijngebieden bestaan veel misverstanden. Deze procedure is beschreven in de eerste drie leden van artikel 4 van de Habitatrichtlijn. De verkorte weergave luidt:

1. Iedere lidstaat stelt de eigen lijst op met potentiële Habitatrichtlijngebieden. Deze gebiedenlijst wordt vervolgens aangemeld bij de Europese Commissie.

2. De Europese Commissie beoordeelt het voorstel in samenhang met die van andere lidstaten.

3. Daarna stelt de Commissie de lijst van ‘gebieden van communautair belang’ vast (communautaire lijst per biogeografische regio).

4. Iedere lidstaat wijst de gebieden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes jaar na vaststelling van de communautaire lijst, aan volgens de eigen nationale wetgeving.

De in mei 2003 ingediende lijst is door de Europese Commissie als voldoende aangemerkt en in december 2004 als onderdeel van de gebiedenlijst van de Atlantische biogeografische regio gepubliceerd. Hiermee zijn de stappen uit de eerste drie leden van artikel 4 van de habitatrichtlijn voltooid.

De uitwerking en aanwijzing van Natura2000 gebieden op grond van de aanmelding en de landelijke geformuleerde doelstellingen is de verantwoordelijkheid van het Ministerie van LNV. Ter uitvoering van het vierde lid heeft LNV daarom een ontwerp-aanwijzingsbesluit voor Natura2000 gebied Dwingelderveld opgesteld dat in januari 2007 ter inzage heeft gelegen. Door middel van dit besluit wordt het gebied Dwingelderveld aangewezen als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn. Tevens wordt de aanwijzing van Dwingelderveld als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn gewijzigd. Beide aanwijzingen tezamen vormen het Natura2000-gebied Dwingelderveld, waarvan de instandhoudingsdoelstellingen in het ontwerpbesluit zijn opgenomen.

In het ontwerp-aanwijzingsbesluit zijn ook soorten en habitattypen opgenomen die niet in Brussel zijn aangemeld. Volgens de Europese Commissie moet de informatie over de typen natuurlijke habitats die in het gebied voorkomen op het standaardgegevensformulier (de Natura 2000-database, behorend bij de aanmelding in 2004) de grondslag vormen waarop de instandhoudingsdoelstellingen voor het Dwingelderveld worden vastgesteld. De reden van het toevoegen en verwijderen van instandhoudingsdoelstellingen is weergegeven in het Natura-2000-gebiedendocument (zie paragraaf 2.2.2.). Instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd wanneer op basis van wetenschappelijk onderzoek alsnog is gebleken dat het gebied een wezenlijke bijdrage kan leveren aan het realiseren van het landelijke doel. Anderzijds leidde recente informatie soms tot het schrappen van soorten of habitattypen, bijvoorbeeld wanneer duidelijk werd dat het gebied in de praktijk geen bijdrage kan leveren aan het realiseren van het landelijke doel. Dit laatste geldt voor de meervleermuis, waarvoor het Dwingelderveld wel is aangemeld, terwijl deze soort vrijwel niet meer is waargenomen sinds de aanmelding. Wanneer is aangegeven dat een habitattype of een soort ‘aanwezig maar verwaarloosbaar is’, hoeft dat habitattype of die soort niet bij de instandhoudingsdoelstelling te worden betrokken. Het is echter mogelijk dat nieuwe kennis en inzichten inmiddels hebben geleid tot de conslusie dat een habitattype of een soort toch in representatieve vorm in het gebied aanwezig is.

In het ontwerpbesluit voor de aanwijzing als Natura 2000-gebied Dwingelderveld zijn voorts opgenomen de habitattypen zandverstuivingen (H2330), droge heide (H4030), heischrale graslanden (H6230, prioritair habitattype), actieve hoogvenen (H7110, prioritair habitattype), herstellende hoogvenen (H7120) en beuken-eikenbossen met hulst (H9120). De bij de aanmelding als Habitatrichtlijngebied opgenomen meervleermuis is in het ontwerpbesluit voor de aanwijzing als Natura 2000-gebied geschrapt.

In het ontwerpbesluit zijn de instandhoudingsdoelen voor het Dwingelderveld opgenomen in de vorm van behouds- verbeter- of uitbreidingsopgaven voor de betreffende habitattypen en - soorten en vogelrichtlijnsoorten. Ook zijn er kernopgaven geformuleerd. Voor het Dwingelderveld zijn dat de volgende:

  • kwaliteitsverbetering van zure vennen (H3160),
  • kwaliteitsverbetering van actieve hoogvenen (H7110) in heideterreinen en bossen,
  • kwaliteitsverbetering en regionaal vergroting oppervlakte vochtige heiden (H4010) en
  • pioniersvegetaties met snavelbiezen (H7150) en actieve hoogvenen in de vorm van hellingveentjes (H7110),
  • behoud areaal en kwaliteitsverbetering van jeneverbesstruwelen (H5130),
  • vergroten van de landschappelijke samenhang en interne compleetheid.

Bij sommige van deze kernopgaven is een ‘wateropgave’ toegevoegd om de doelen te bereiken. De wateropgave is toegevoegd als de watercondities, in ecologische zin, in meer of mindere mate niet op orde zijn. Deze wateropgave moet niet verward worden met de door het waterschap gebruikte begrip ‘Wateropgave’, want deze heeft betrekking op een opgave in het kader van WaterBeheer 21ste eeuw (WB-21).

Habitattoets

Om de mogelijke effecten van een activiteit in of nabij een Natura 2000-gebied inzichtelijk te maken en te beoordelen in hoeverre die kan worden toegelaten is de habitattoets ontwikkeld.

Afhankelijk van de mate waarin negatieve effecten worden verwacht (significantie), kan de habitattoets de vorm krijgen van een verslechtering- en verstoringtoets (art. 19d Natuurbeschermingswet) dan wel die van een passende beoordeling (art. 19f Natuurbeschermingswet).

In beide gevallen heeft de toetsing twee oogmerken:

  1. 1. Zekerheid bieden dat de natuurlijke kenmerken van het Natura-2000 gebied niet worden aangetast.
  2. 2. Zekerheid bieden dat een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, dan wel de significante verstoring van soorten niet optreedt.

Er is een natuurtoets uitgevoerd om inzichtelijk te maken of voor de uitvoeringsmaatregelen, die nodig zijn voor de herinrichting van het Noordenveld en het realiseren van de aarden wallen langs de A28, een vergunning op grond van art. 19 van de Natuurbeschermingswet noodzakelijk is en of dat haalbaar is (zie bijlage 3). Daarbij is uitgegaan van de instandhoudingsdoelstellingen uit het ontwerp-aanwijzingsbesluit voor het Dwingelderveld, omdat dit het meest recente toetsingskader biedt dat onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van LNV is vastgesteld.

4.5.1 Maatregelen aanleg aarden wallen A28/Boswachterij

Er wordt een geluidwerende wal gerealiseerd door, voor zover aanwezig, de bestaande wallen te verplaatsen richting A28 en aan te vullen en te verhogen met de aangevoerde grond. De aanleg zal gebeuren in de periode 2011 t/m 2013, met een uitloop t/m begin 2015. Er wordt uitgegaan van een maximale hoogte van 6 m, gebaseerd op het rapport van NAA voor een maximale geluidsdemping. Hiervoor moeten er aanwezige bomen en struiken verwijderd worden. Verder komt er een vervangende recreatieve route in de vorm van een zandweg langs het zuidelijke deel van de geluidswal over een lengte van circa 500 meter. Omdat op dit tracé ook paarden met aangespannen wagen gaan rijden wordt het zandpad verhoogd (op 1,50 m boven voet wal) aangelegd. Inheemse beplanting wordt op de gehele aarden wal, behalve op de recreatieve routes, aangebracht om de geluidswallen een natuurlijk aanzicht te geven en afscherming te geven ten opzichte van de bestaande natuurgedeelten, met name de Holtveenslenk. Het hoogste punt van de wal en het talud aan de westzijde moeten een hoge dichtheid hebben wat betreft beplanting.

Beoordeling van de maatregelen

De voorgestelde maatregelen zijn in dit hoofdstuk beoordeeld op hun mogelijke effecten op kwalificerende habitattypen en soorten, en de kwaliteit van leefgebied.

Habitattypen

Voor de aanleg van de wal is het nodig over de hele lengte een smalle strook bos te verwijderen. Deze strook bestaat voor een kleine oppervlakte uit relatief oud bos (oude eiken- en beukenbossen). Deze bosgedeelten worden echter niet gerekend tot kwalificerende habitattypen.

Kwalificerende broedvogels

Het noordelijke traject komt in de buurt van twee nestlocaties van de kwalificerende broedvogel zwarte specht en het zuidelijke traject in de buurt van een nestlocatie. De twee noordelijke locaties zullen niet fysiek geraakt worden door de werkzaamheden, en voor de zuidelijke locatie moet wellicht de breedte van de wal aangepast worden om de nestlocatie te sparen. Omdat de wal zo dicht mogelijk tegen de A28 wordt gelegd, blijft het verlies van foerageergebied voor zwarte specht beperkt. De kwaliteit van dit foerageergebied is zeer beperkt. Door de aarden wal buiten het broedseizoen aan te leggen zal de verstoring van de leefgebieden van de zwarte specht niet optreden, en het tijdelijke verlies van kwalitatief slecht foerageergebied is beperkt. Het leefgebied van de zwarte specht is minimaal 250-400 ha groot en kan van jaar tot jaar een andere begrenzing en grootte hebben. Belangrijk is de aanwezigheid van voldoende nest-/schuil-/slaap- en rustbomen verspreid in het leefgebied.

De tijdelijke verslechtering kan niet los gezien worden van de cumulatie met de parkeerplaats Achter 't Zaand en de aanleg van het pad voor mensen met een beperking (zie verder). Afgesproken is dat de fasering van werkzaamheden zo wordt gekozen dat de aanleg van de aarden wal niet samenvalt met de reconstructie van de parkeerplaats en de aanleg van een pad voor mindervaliden. Cumulatie van effecten wordt daarmee voorkomen.

Effecten door verstoring in het broedseizoen kunnen voorkomen worden door de walgedeelten die binnen het broedgebied van de zwarte spechten liggen, buiten het broedseizoen aan te leggen. Na de aanleg van de wal zal door het toenemen van rust de nieuwe situatie gunstiger zijn voor de zwarte specht dan in de oude situatie. Er zal na aanleg van de wal een grote oppervlakte rustig gebied beschikbaar komen als foerageer- en /of broedgebied.

De tijdelijke verstoring buiten het broedseizoen en het tijdelijke verlies van kwalitatief slecht foerageergebied leidt niet tot aantasting van de instandhoudingsdoelen van zwarte specht.

Het zuidelijke traject grenst gedeeltelijk aan de Holtveenslenk. Hier komen enkele kwalificerende broedvogels dodaars, en op wat grotere afstand, boomleeuwerik. De geoorde fuut zit zover van de aarden wal dat effecten op deze soort kunnen worden uitgesloten.

Dodaars heeft het instandhoudingsdoel behoud oppervlakte en kwaliteit van broedgebied. Het aantal broedparen dodaars over de afgelopen 5 jaren ligt boven het instandhoudingsdoel.

Boomleeuwerik heeft het instandhoudingsdoel behoud oppervlakte en kwaliteit van broedgebied. Het gemiddelde aantal broedparen over de jaren afgelopen 5 jaren ligt net boven het instandhoudingsdoel.

Deze soorten zijn gevoelig voor werkzaamheden in het broedseizoen indien de afstand tussen de werkzaamheden aan de wal en de nestlocatie kleiner is dan 100-300 meter. Omdat het meest noordelijke deel van de Holtveenslenk op minder dan 100 meter aan de toekomstige wal zullen tijdelijke effecten op kunnen treden op dodaars en boomleeuwerik. De geoorde fuut komt in het zuidelijke deel van het Holtveen voor, waar geen effecten zullen optreden. Het recreatieve gebruik bij de wal verandert niet ten opzichte van het bestaande gebruik zodat deze effecten niet meegewogen worden. Het pad door de Holtveenslenk zal wel verwijderd worden zodat een structureel rustiger gebied zal ontstaan, vooral voor de watervogels.

De effecten van de werkzaamheden blijven beperkt tot het meest noordelijke deel van de Holtveenslenk. Vanwege de aanwezigheid van andere paden rond dit deel van de Holtveen, het vervallen van de mogelijk meest verstorende route door de kop van de slenk, en gelet op de beschikbaarheid van andere broedgebieden binnen de grenzen van het Natura 2000 gebied, worden de tijdelijke effecten op dodaars en boomleeuwerik niet als ernstig beoordeeld.

Zodra de wal gereed is, en de aangeplante struiken en bomen aan de rand van het pad voor aangespannen wagens voldoende dichtheid en hoogte hebben, zullen verstorende effecten na enkele jaren volledig opgeheven zijn. Na de realisatie van de wal neemt de rust op een grootte oppervlakte toe en daardoor de kwaliteit van het broedgebied voor deze kwalificerende vogels en mogelijk ook de oppervlakte geschikt broedgebied.

In de Holtveenslenk worden de kwalificerende wintervogels wintertaling en slobeend aangetroffen. Zij gebruiken de Holtveenslenk als pleister- en slaapplaats. Zij slapen en pleisteren ook op vijf andere plassen en vennen in het Dwingelderveld. Het meest noordelijke deel van de Holtveenslenk ligt op korte afstand van de aarden wal. Het instandhoudingsdoel voor beide soorten is behoud van oppervlakte en kwaliteit van leefgebied. De staat van instandhouding van wintertaling is (matig) ongunstig en van slobeend gunstig.

Tijdens de aanleg van de wal zullen bij de slenk door verstoring tijdelijke effecten op wintertaling en slobeend optreden. Door het verwijderen van het pad door de kop van de slenk wordt verstoring sterk verminderd. Omdat het grootste deel van de Holtveenslenk buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden blijft, en vanwege de aanwezigheid van andere slaap- en pleisterplaatsen, worden deze effecten niet als ernstig beoordeeld.

Bij de aanleg van de wal wordt de grond zodanig gesorteerd dat de meest voedselarme grond ter hoogte van het Holtveen wordt aangebracht, waar kwalificerende habitattypen aanwezig zijn. Over het grootste deel van de wal zijn geen kwalificerende habitattypen aanwezig. Vermesting vanwege uitspoeling op aangrenzend gelegen habitattypen zal door de ligging en de te volgen werkwijze niet optreden.

Conclusie

Aan de hand van de bekende nestlocaties en territoria van de zwarte specht is de reikwijdte van de effecten zo goed mogelijk nagegaan. Ook de leefwijze en het terreingebruik van zwarte specht is op basis van literatuur onderzocht. Cumulatie van effecten op zwarte specht wordt voorkomen door de werkzaamheden bij de parkeerplaats en het mindervalidenpad in een ander jaar uit te voeren dan de aanleg van de aarden wal nabij/in het leefgebied van zwarte specht.

Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren wordt verstoring voorkomen. Het verlies van potentieel foerageergebied, om de wal te kunnen aanleggen, is zeer beperkt omdat de kwaliteit vanwege de (zeer) hoge geluidsbelasting slecht is. Zwarte specht speelt van nature in op veranderende omstandigheden. Het is gebruikelijk dat zij jaarlijks een andere begrenzing van haar leefgebied (minimaal 250-400 ha) en het daarbinnen gelegen kerngebied tijdens het broedseizoen heeft. Ook tijdens het broedseizoen wordt een bepaalde voorkeur voor terreingebruik soms ingrijpend gewijzigd. Al deze overwegingen hebben geleidt tot de beoordeling dat een tijdelijke verstoring buiten het broedseizoen en het tijdelijke verlies van kwalitatief slecht foerageergebied niet tot aantasting leidt van de instandhoudingsdoelen van zwarte specht.

4.5.2 Afvoer vrijkomende grond kloosterveld II en Noordenveld

Met betrekking tot het transport vanuit het Noordenveld wordt vooralsnog uitgegaan van een rondgaande transportroute. De afvoer gaat in zuidelijke richting via de Kraloërweg en het zandpad Oude Nuilerweg via de Nuilerboschweg richting de A 28 naar het punt waar de aardenwal begint. De lege vrachtauto's zullen via de Holtveenslenk en het bos naar de N853 rijden en via deze route en de weg Achter 't Zaand weer terug naar het Noordenveld.

Verder is er vanuit het terreinbeheer als eis gesteld, dat de aannemer voor het transport van de afgegraven bovengrond slechts gebruik mag maken van bestaande paden, wegen of landbouwpercelen. Rijden in natuurgebieden wordt niet toegestaan. Waar de route door begraasd natuurgebied loopt dient het huidige profiel van de weg - waar nodig - tijdelijk uitgerasterd te worden en hierbinnen dient de aannemer zijn werkzaamheden uit te voeren. Tijdelijke rasters dienen na de werkzaamheden weer verwijderd te worden. De totale werkbreedte, tevens beschikbaar voor transport, bedraagt (daar) circa 10 meter. Zou de aannemer bijvoorbeeld eerst het betonnen fietspad hebben aangelegd, dan zal die eis worden vertaald naar die nieuwe situatie, waarbij de transport- of werkbreedte wordt versmald naar 7 meter.

Effecten en beoordeling afvoer grond Noordenveld

Bij het afvoeren van de vrijgekomen grond kan er sprake zijn van schade aan vegetaties/habitattypen of tijdelijke verstoring van kwalificerende soorten binnen het Noordenveld en de omgeving van de route.

Habitattypen: omdat gebruik wordt gemaakt van bestaande wegen en paden en omdat er in het Noordenveld zelf geen kwalificerende habitattypen aanwezig zijn, treden er geen effecten op de habitattypen op.

Kwalificerende soorten: de voorgestelde route is de kortste die mogelijk is en voldoen daarmee, samen met de aanvullende maatregelen, aan de eis van de terreinbeheerder. Het verminderd mogelijke negatieve effecten die kunnen optreden, zoals verstoring. De mogelijke verstoring betreft de kwalificerende broedvogels dodaars en geoorde fuut en de wintervogels wintertaling en slobeend op het Holtveen en de Holtveenslenk, en de broedvogels zwarte specht en boomleeuwerik langs de bosroute.

Verstoring kan ook optreden op de kwalificerende broedvogel boomleeuwerik in de rand van bos en heide bij de Oude Nuilerweg en de kwalificerende broedvogel roodborsttapuit in de aangrenzende heide.

De dodaars en geoorde fuut hebben beide landelijk gezien een gunstige staat van instandhouding en het belang van het Dwingelderveld voor de soort is gemiddeld (2-15 % van de populatie). De trend in het Dwingelderveld voor de dodaars is positief en voor de geoorde fuut sterk positief. Het aantal broedparen dodaars over de afgelopen 5 jaren ligt boven het instandhoudingsdoel en van de geoorde fuut ver onder het instandhoudingsdoel.

De wintertaling heeft landelijk gezien een matig (on)gunstige staat van instandhouding. Het belang van het Dwingelderveld voor deze soort is gering (< 2 %). De trend van de wintertaling in het Dwingelderveld is sterk negatief. Het seizoensgemiddelde over de jaren 2002-2007 ligt ver beneden het instandhoudingsdoel.

De slobeend heeft landelijk gezien een gunstige staat van instandhouding. Het belang van het Dwingelderveld voor deze soort is gering (< 2 %). De trend van de wintertaling in het Dwingelderveld is sterk negatief. Het seizoensgemiddelde over de jaren 2002-2005 ligt op het niveau van het instandhoudingsdoel.

De zwarte specht heeft landelijk een gunstige staat van instandhouding. Het belang van het Dwingelderveld voor deze soort is gering (< 2 %). De trend in het Dwingelderveld vanaf 1981 is licht negatief en vanaf 2000 stabiel. Het gemiddelde aantal broedparen over de afgelopen 5 jaren is gelijk aan het instandhoudingsdoel (14-16 broedparen) namelijk 15 broedparen.

De boomleeuwerik heeft landelijk een gunstige staat van instandhouding. Het belang van het Dwingelderveld voor deze soort is gering (< 2 %). De trend van de boomleeuwerik in het Dwingelderveld is vanaf '81 sterk positief. Het gemiddelde aantal broedparen over de afgelopen 5 jaren ligt net boven het instandhoudingsdoel.

Roodborsttapuit heeft landelijk een gunstige staat van instandhouding. Het belang van het Dwingelderveld voor deze soort is gering (< 2 %). De trend van de roodborsttapuit in het Dwingelderveld is vanaf '81 en '94 sterk positief. Het gemiddelde aantal broedparen over de afgelopen 5 jaren ligt ruim boven het instandhoudingsdoel.

Ten aanzien van mogelijk effecten op broed- en wintervogels op het Holtveen:

Tussen de Oude Nuilerweg en het Holtveen is de afstand ruim 110 meter. De afstand waarop verstoring door (vaar)recreatie optreedt op de wintervogels is 100 m voor wintertaling en 300 m voor slobeend (Krijgsveld et al 2004). De slobeend is daarmee het gevoeligst voor verstoring. De verstoring kan betrekking hebben geluid en beweging.

De beoordeling van mogelijke effecten op broedvogels van het Holtveen wordt gebaseerd op de situatie in het veld en de verwachte invloed ten opzichte van de instandhoudingsdoelen en de situatie van de betreffende soort in Nederland en in het Dwingelderveld.

Langs de Oude Nuilerweg is opgaande beplanting aanwezig die een afschermde functie vervult ten opzichte van het Holtveen. Ook langs de oevers van het Holtveen zijn opgaande oevervegetaties aanwezig waar een afschermende werking vanuit gaat. Eenden op het water van het Holtveen zullen daardoor niet of nauwelijks beweging kunnen waarnemen op de Oude Nuilerweg.

Vogels kunnen ook door geluid verstoord worden. De optredende effectafstand van het geluid van de vrachtauto's blijft echter ruim beneden de waarde waarbij de vogels gevoelig zijn, uitgaande van de waarde voor broedvogels [geluidsniveau = circa 43 dB(A)](Reijnen, Veenbaas & Foppen 1992). Verstoring door geluid is derhalve niet aan de orde.

Ten aanzien van mogelijke effecten op boomleeuwerik:

De boomleeuwerik wordt door de jaren heen wisselend aan de oost- of westzijde van de

Kraloërweg aangetroffen. Het gaat meestal om één of enkele broedparen. Verstoring zal zich concentreren aan de oostzijde van de bosrand bij de Oude Nuilerweg. Gedurende deze periode zal de bosrand en de aangrenzende heide niet of minder geschikt zijn als broedbiotoop met zangposten. Door het ontbreken van zangposten in het hele gebied tussen bosrand en Holtveen (zie ook foto) is een verschuiving richting Holtveen niet mogelijk. In de directe omgeving, en vooral aan de westzijde van de Kraloërweg is echter ruim voldoende broedbiotoop met veel zangposten aanwezig. De geschiktheid van dit gebied blijkt ook uit het frequenter voorkomen van de boomleeuwerik aan de westzijde van de Kraloërweg/bosrand. Het tijdelijke effect in dit deel van het Dwingelderveld wordt daarom niet als ernstig beoordeeld.

Langs het bospad tussen de Holtveenslenk en de N855 worden ten minste drie broedparen boomleeuwerik aangetroffen (Kleine 2007). Op deze broedparen treedt bij het uitvoeren van de werkzaamheden in het broedseizoen verstoring op, met mogelijk negatieve gevolgen.

Ten aanzien van effecten op de roodborsttapuit

De roodborsttapuit wordt door de jaren heen in de heide ter weerszijden van de Kraloërweg en de heide tussen Holtveen en Oude Nuilerweg aangetroffen. De tijdelijke (extra) verstoring door geluid en beweging zal, ervan uitgaande dat de weg Lhee – Kraloo afgesloten is voor het doorgaande verkeer, vergelijkbaar zijn met de autonome situatie op de Kraloërweg. Verandering ten opzichte van de huidige situatie treedt niet op.

De tijdelijke verstoring vanaf de Oude Nuilerweg komt in de huidige situatie niet voor en kan invloed hebben op het broedgebied van de roodborsttapuit. Gelet op de staat van instandhouding en de beschikbaarheid van geschikt broedgebied op enige afstand van de transportroute. Het effect is beperkt.

Afvoer grond uit Kloosterveld II

Het Kloosterveld II ligt, evenals de transportroutes, buiten de begrenzing van het Natura 2000- gebied. Daarom zal getoetst worden aan de mogelijke externe werking.

Met betrekking tot het transport uit het Kloosterveld is gezocht naar een route die zo weinig mogelijk (zo mogelijk geen) gebruik maakt van de bestaande wegen (Waterleusen, Voor de Broeken en Achter de Broeken) in het gebied.

Effecten en beoordeling afvoer grond Kloosterveld

Kwalificerende habitattypen komen niet voor en effecten treden derhalve niet op.

De afvoer van grond zal verstorende effecten kunnen hebben op de kwalificerende broedvogels paapje (tot en met 2005 aanwezig) en roodborsttapuit (tot en met 2008 aanwezig) die in de directe omgeving voorkomen (Kloosterveld I en de Kraloërheide). De roodborsttapuit wordt tot dicht op de grens met Kloosterveld II aangetroffen. De effectafstand, waarop verstoring optreedt, is circa 100 meter. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd zijn er geen effecten op de roodborsttapuit te verwachten.

Gebruik van beide routes heeft, bij gebruik in het broedseizoen, of in de herfst/winterperiode, negatieve effecten op kwalificerende broedvogels en overwinterende vogels. Bij gebruik buiten deze perioden treden geen negatieve effecten op kwalifierende soorten op.

De mogelijke effecten op broedvogels in de bossingels langs het zandpad vallen onder de werking van

de Flora- en faunawet. Ook de mogelijke effecten op beschermde soorten op/langs de routes vallen onder de werking van de Flora- en faunawet.

Conclusie

Indien in het broedseizoen wordt gewerkt kunnen effecten op de kwalificerende broedvogels roodborsttapuit in het Natura 2000 gebied niet worden uitgesloten.

4.5.3 Ecoduct

Wat betreft de Natuurbeschermingswet zijn er geen kwalificerende habitattypen en/of habitat-soorten die door de werkzaamheden getroffen worden. Er zijn dan ook geen directe of indirecte negatieve effecten. In het kader van de Nbwet is geen vergunning noodzakelijk voor de aanleg van het ecoduct.

Het toekomstige ecoduct zal voor veel soorten waaronder de doelsoorten zoals eerder genoemd (das, adder, bunzing, hermelijn, wezel, steenmarter, rosse woelmuis, ree, hazelworm, heikikker, levenbarende hagedis, ringslang, gentiaanblauwtje, heivlinder, heideblauwtje, loop-kevers en vleermuizen) een verbinding van natuurgebieden opleveren. Hiermee wordt de barrièrewerking van de A28 opgeheven en kan er op de lange termijn weer uitwisseling tussen populaties plaatsvinden.

4.6 Verkeer

Ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden zal er tijdelijk werkverkeer in het plangebied aanwezig zijn. Het werkverkeer zal voor de afvoer van de bovengrond van het Noordenveld gebruik maken van de bestaande wegenstructuur. Bij de keuze voor de transportroute is het uitgangspunt om overlast van het werkverkeer voor mens en natuur zoveel mogelijk te vermijden.

4.7 Luchtkwaliteit

Overschrijdingen van grenswaarden zijn in de gehele Provincie Drenthe niet geïdentificeerd voor NO2 en PM10. De achtergrondconcentratie van stikstofdioxide en fijnstof is in het Dwingelderveld zeer laag (10-25 ug/m3 respectievelijk 20-24 ug/m3 )en ver beneden de grenswaarden die in Nederland worden gehanteerd (40 ug/m3 respectievelijk 32 ug/m3). Dit is weergegeven in figuren 9, 10 en 11.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1_0010.png"
Fig. 9: De jaargemiddelde achtergrondconcentraties in ug/m3 voor NO2 (links) en PM10 (rechts) in 2008 (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)
afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1_0011.png"
Fig. 10: Overzicht van de opbouw van PM10-concentraties in ug/m3 voor een aantal (voorbeeld)locaties in Drenthe (Achtergronddocument Provinciaal Programma Luchtkwaliteitplan Drenthe, november 2006)
afbeelding "i_NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1_0012.png"
Fig. 11: Overzicht van de opbouw van NO2-concentraties in ug/m3 voor een aantal (voorbeeld)locaties in Drenthe Achtergronddocument Provinciaal Programma Luchtkwaliteitplan Drenthe, november 2006)

De omvorming van landbouwgrond naar natuurgebied heeft naar verwachting geen extra (permanente) verkeersaantrekkende werking. Er is sprake van een tijdelijke toename van het aantal verkeersbewegingen. Het aantal extra verkeersbewegingen dat per dag extra in het plangebied zal plaatsvinden zal tussen de 100 en 200 bedragen. Op de A28 direct ten oosten van het plangebied vinden dagelijks meer dan 55.000 verkeersbewegingen plaats. Gezien de relatief zeer kleine bijdrage van de werkzaamheden aan het totaal aantal vervoersbewegingen in het plangebied en gezien het feit dat de huidige achtergrondconcentraties fijnstof en stikstofdioxide ver beneden de toegestane grenswaarden liggen en slechts ten dele veroorzaakt worden door het wegverkeer, wordt nader onderzoek naar luchtkwaliteit niet noodzakelijk geacht.

4.8 Geluid

De omvorming van landbouwgrond naar natuurgebied heeft naar verwachting geen (permanente) verhoogde verkeersaantrekkende werking. Geluidsonderzoek op grond van de Wet geluidhinder naar de invloed van wegverkeer op de gevelbelasting van omliggende woningen wordt niet noodzakelijk geacht. Wel kan er tijdelijk geluidshinder optreden voor omwonenden en bezoekers van het Nationaal Park als gevolg van het grondtransport tijdens de werkzaamheden. Er is tijdens de aanleg van de geluidswal en het ecoduct geen sprake van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer waarvoor geluidsnormen gelden.

4.9 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat 27 oktober 2004 van kracht is geworden. Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, dat op 4 augustus 2004 in de staatscourant is gepubliceerd. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Het plaatsgebonden risico vormt een wettelijke norm voor bestaande en nieuwe situaties. Dit is met een risicocontour ruimtelijk weer te geven. Het groepsrisico is niet in ruimtelijke contouren te vertalen, maar wordt weergegeven in een grafiek. Hierin is weergegeven hoe groot de kans is dat groepen met een bepaalde grootte slachtoffer kunnen worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Er worden geen kwetsbare objecten mogelijk maakt met dit bestemmingsplan. Evenmin worden er risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt of gevaarlijke stoffen vervoerd. Vanuit het externe veiligheidsbeleid zijn er geen belemmeringen voor de realisering van het project.

4.10 Milieueffectrapportage

Algemeen

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieu een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Voor een aantal activiteiten geldt daarom een zogenaamde m.e.r.-plicht. Deze activiteiten worden gekenmerkt door het feit dat zij over het algemeen belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Voor andere activiteiten geldt dat zij afhankelijk van de omstandigheden nadelige milieugevolgen kunnen hebben. Voor deze activiteiten geldt een zogenaamde m.e.r.-beoordelingsplicht. In de bijlage C en D van het Besluit MER is opgenomen voor welke activiteiten een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-Beoordelingsplicht geldt. Deze bijlagen bevatten de zogenaamde m.e.r. (beoordelings) drempels.

m.e.r.-drempel

Om de uitvoering van het inrichtingsplan mogelijk te maken moeten planologische procedures worden gevolgd., waar dit bestemmingsplan onderdeel van uit maakt. Ondanks het feit dat er drie bestemmingsplannen worden opgesteld moet het project voor het beoordelen of er al dan geen milieu effectrapportage moet worden opgesteld beschouwd worden als één project.

Voor het Inrichtingsplan Dwingelderveld is de volgende m.e.r. (beoordelings)-drempel aan de orde:

functiewijziging in het landelijk gebied van meer dan 125 ha (categorie 9, bijlage C, besluit-m.e.r.).

Van belang voor het MER-advies is de oppervlakte van de functiewijzigingen in planologisch zin. De volgende functies moeten in planologische zin worden gewijzigd:

Functie/maatregel Bestemming Nieuwe bestemming oppervlakte
Inrichten Noordenveld als natuur Agrarisch cultuurgrond Natuurgebied Ca. 105 ha
Inrichten Kloosterveld als Natuur Agrarisch gebied met natuur en landschapwaarden Natuurgebied Ca. 11 ha
Aanleg geluidswal stuifzand, bos, heide en natuurterrein Aanduiding geluidswal Ca. 22 ha
Aanleg mindervalidenpad Bos, natuurgebied, agrarische cultuurgronden Natuurgebied met recreatief medegebruik Ca. 0,5 ha
Aanleg parkeerterreinen Bos, natuurgebied, agrarische cultuurgronden Parkeerterrein (recreatief medegebruik natuur/bosgebied) Ca. 0,5 Ha.
Totaal functiewijziging Ca. 139 ha

Er is berekend tot welke oppervlakte (planologische) functiewijziging de uitvoering van het Inrichtingsplan zal leiden. Deze oppervlakte is meer dan 125 ha en minder dan 250 ha. Voor plannen/besluiten waarin functiewijziging in het landelijk gebied van meer dan 125 ha (en minder dan 250 ha) mogelijk wordt gemaakt, is het verplicht een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

M.e.r.-beoordeling

Voor de uitvoering van het project Dwingelderveld is een Bestuurscommissie ingesteld (zie paragraaf 7.2). Deze commissie opereert onder de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). Het Inrichtingsplan Dwingelderveld is een plan als bedoeld in artikel 17 van de WILG. In het kader van het vaststellen van het Inrichtingsplan onder de WILG is door GS een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd op basis van een zogenoemde aanmeldingsnotitie (zie bijlage 1) waarin kort wordt ingegaan op mogelijke milieueffecten van het inrichtingsplan. GS hebben geconcludeerd dat er geen aanleiding is een MER op te stellen. Dit besluit, de aanmeldingsnotitie en het ontwerp-inrichtingsplan hebben gezamenlijk ter inzage gelegen, waarbij een inspraakmogelijkheid is geboden. Eventuele inspraakreacties worden in het vervolgproces van het inrichtingsplan behandeld. Hiermee is de m.e.r. beoordeling afgerond. Omdat er in het kader van het Inrichtingsplan reeds een m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd, hoeft dit niet nog eens te gebeuren in het kader van het bestemmingsplan. De aanmeldingsnotitie wordt als achtergronddocumentatie bij het bestemmingsplan ter visie gelegd; deze notitie heeft geen procedurele betekenis in de bestemmingsplanprocedure.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

In het Hydro-ecologisch modelonderzoek Nationaal Park Dwingelderveld (IWACO, 1999) is de conclusie getrokken dat in het Natura2000-gebied Dwingelderveld sprake is van verdroging, door zowel interne als externe invloeden.

In het kader van het gebiedsgericht beleid voor Zuidwest Drenthe is er door een werkgroep water Dwingelderveld een plan van aanpak waterhuishouding Dwingelderveld opgesteld waarin concrete projecten zijn geformuleerd. In de werkgroep hebben vertegenwoordigers van de provincie Drenthe, het Nationaal Park, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en het Waterschap Reest en Wieden zitting.

Het daaruit volgende Waterbesluit (Waterschap Reest en Wieden, 2008) is bij het samenstellen van deze waterparagraaf een belangrijke informatiebron. Het doel is om de verdroging te bestrijden door de interne waterhuishouding te herstellen. De interne verdroging wordt aangepakt door het watersysteem af te stemmen op de voor dit gebied gewenste natuurdoeltypen. Voor deze natuurdoeltypen is het GGOR (Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime) bepaald. Daarnaast wordt in het Dwingelderveld in het kader van WaterBeheer 21e eeuw (WB21) gestreefd naar optimale berging van water tijdens extreme neerslagsituaties.

Voorliggende waterparagraaf heeft tot doel om de effecten van de ruimtelijke maatregelen op belangrijke wateraspecten in beeld te brengen. In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. Daarbij worden de afspraken tussen verschillende partijen samengevat en geformaliseerd.

Deze waterparagraaf is samengesteld op basis van informatie uit reeds bestaande onderzoeken, te weten het Waterbesluit (Waterschap Reest en Wieden, 2008), het deelonderzoek Waterbeheer en de toets voor de NB-wet (Grontmij, 2009). De inhoud van deze onderzoeken is bekend bij Waterschap Reest en Wieden.

5.2 Huidige Situatie

De westelijke grens van Gemeente Midden-Drenthe vormt de oostelijke grens van het Nationaal Park Dwingelderveld. Het landschap wordt hier vooral gekenmerkt door het voorkomen van bos. De hoogteligging van het terrein varieert van ca NAP +12,5 m in het zuidelijke deel tot NAP +15,0 m in het noordelijke deel, met een grillig reliëf. De grondsoort die voorkomt is fijn zand. Op een aantal plaatsen is keileem aanwezig in de ondergrond. Het gebied wordt gekenmerkt door diepe grondwaterstanden, op de plekken waar keileem aanwezig is komen er schijngrondwaterspiegels voor.

Net binnen de gemeentegrenzen ligt de snelweg A28. Aan de westzijde van de A28 is een bermsloot aanwezig. Deze bermsloot vervulde in het verleden voor een deel een afwateringsfunctie voor het Dwingelderveld en de A28, nu nog alleen voor de A28. Voor deze functie is deze watergang overgedimensioneerd. Door de diepe ligging van de bermsloot heeft deze een verdrogende werking op het naastgelegen Dwingelderveld.

Een diepe hoofdwatergang voert water uit de kern Spier en het landbouwgebied ten noorden van Spier (aan de oostzijde van de A28) door het noordoosten (Witteveen) van het Dwingelderveld richting de Dwingelderstroom. Deze watergang heeft een drainerende werking en het water heeft een gebiedsvreemde, voor de natuur ongewenste kwaliteit.

5.3 Plansituatie

De maatregelen die in het gebied worden getroffen zijn weergegeven in de plankaart Nationaal Park Dwingelderveld (DLG,2009).

Aan de westzijde van de A28, binnen de begrenzing van het Dwingelderveld, wordt een geluidswal aangelegd. Deze wal zal bestaan uit grond dat in het plangebied wordt ontgraven en de bestaande wallen. De aarden wal wordt aangelegd aan de westzijde van de bestaande bermsloot. Deze bermsloot wordt ondieper gemaakt.

Aan de westzijde van de aarden wal wordt in het zuidelijke deel een verhoogde zandweg aangelegd, waar ook huifkarren gebruik van kunnen maken.

Het kruisen van de aarden wal met de hoofdwatergang die het gebied rond Spier afwatert, zorgt er voor dat de afwatering van dit gebied wordt doorsneden. Er wordt onderzocht of deze afvoerroute verlegd kan worden naar een route buiten het nationaal park om, rekening houdende met de belangen van landbouw en stedelijk gebied. Hierdoor kan de afvoerroute door het noordelijke deel van het Dwingelderveld komen te vervallen, waardoor hier de interne verdroging aangepakt kan worden en herstel van natte heide mogelijk wordt.

5.4 Aspecten Watertoets

Bij het opstellen van de watertoets dient op een aantal wateraspecten te worden gelet. Het ruimtelijke plan wordt hiermee beoordeeld op de waterbelangen. Onderstaand volgen de aspecten die voor de ruimtelijke ontwikkelingen in het Dwingelderveld relevant zijn.

5.4.1 Veiligheid en wateroverlast

Door het ondieper maken van de bermsloot aan de westzijde van de A28 wordt het verdrogend effect van de bermsloot op het Dwingelderveld verminderd. Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer zijn in overleg over het exacte profiel van de bermsloot. Er wordt daarbij rekening gehouden dat de sloot voldoende dimensie behoudt om wateroverlast op de A28 ook bij WB21-situatie te voorkomen.

Het zandpad naast de aarden wal wordt verhoogd aangelegd, op 1,5 m vanaf de voet van de wal. Hierdoor krijgt dit pad voldoende ontwateringsdiepte voor het gebruik van de weg door huifkarren.

5.4.2 Verdroging en natte natuurgebieden

Door de bermsloot ondieper te maken dan in de huidige situatie het geval is zal er minder verdrogend effect op de omgeving optreden. Dit heeft een positief effect op het natuurgebied Dwingelderveld. Ook het aanpassen van de sloot door het Witteveen draagt bij aan het oplossen van de interne verdroging.

5.4.3 Overige aspecten

Voor de aspecten waterkwaliteit, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling en riolering worden door de genoemde ruimtelijke ingrepen geen bijzonderheden verwacht.

Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten

6.1 Algemeen

De verdere ontwikkeling van 'Inrichtingsplan Dwingelderveld', zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, is vastgelegd in de regels en verbeelding. Dit hoofdstuk beschrijft de juridische vormgeving van voorliggend bestemmingsplan.

6.2 Planregels

Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

In artikel 2 is een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.

Bestemmingsregels

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om bouwvergunning.

Artikel 3 Natuur

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden, waterhuishoudkundige doeleinden, recreatieve en educatief medegebruik, infrastructurele voorzieningen en nutsvoorzieningen. De bouw van een ecoduct en de aanleg van taluds ten behoeve van het ecoduct zijn passend binnen de bestemmingsomschrijving. De werkzaamheden worden mogelijk gemaakt binnen de functie aanduiding (sn-eco). Tevens wordt binnen deze bestemming de aanleg van een geluidswal mogelijk gemaakt door middel van de functieaanduiding 'geluidswal' op de planverbeelding.

Binnen deze bestemming is een aanlegvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van de natuurwetenschappelijke, landschappelijke en archeologische waarden. Ten behoeve van het inrichtingsplan Dwingelderveld zijn deze waarden zorgvuldig afgewogen en het Inrichtingsplan Dwingelderveld met de daarbij behorende onderzoeken hebben ter inzage gelegen. Een aanlegvergunning wordt derhalve niet noodzakelijk geacht voor de genoemde maatregelen uit het Inrichtingsplan Dwingelderveld.

Artikel 4 Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, vluchtstroken en bermen, behoud, herstel en ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden van bermen met de daarbij behorende bouwerken, geen gebouwen zijnde. Tevens wordt binnen deze bestemming de aanleg van een ecoduct mogelijk gemaakt doordat er een functieaanduiding op de planverbeelding is opgenomen.

Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelbepaling en de regels voor de gebiedsaanduidingen.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen ten aanzien van het gebruik in het Natura2000 gebied en het stiltegebied.

Natura2000 gebied

Voor het Natura2000 gebied heeft het Ministerie van LNV instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Deze zijn verwoord in het ontwerpbestluit Dwingelderveld. De begrenzing van het Natura2000 gebied is eveneens opgenomen in dit ontwerpbesluit. Bij deze begrenzing is aangesloten. Voor de gemeente Midden-Drenthe geldt dat slechts een zeer klein deel van de gemeente binnen de grenzen van het Natura2000 gebied Dwingelderveld ligt. Na de aanleg van de geluidswal zal het gebruik en het beheer van de betreffende gronden gericht moeten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen die voor het Natura2000 gebied Dwingelderveld zijn geformuleerd.

Stiltegebied

De provincie Drenthe heeft het Dwingelderveld aangewezen als stiltegebied. Dit geldt ook voor een deel van het plangebied van Midden-Drenthe. Voor stiltegebieden geldt dat verstorende activiteiten gebruiksvormen uitgesloten moeten worden. Vormen van intensieve recreactie zijn op grond van de bestemmingsregels niet toegestaan, daarom wordt dit niet nog eens expliciet uitgesloten. Wel is genoemd dat lawaaisporten, zoals het crossen en racen met motoren en auto's en modelvliegen, explicitiet uitgesloten. De begrenzing van het stiltegebied is afgestemd op de huidige begrenzing van het stiltegebied uit de provinicale omgevingsverordening.

Overgangs- en slotregels

Artikel 7. Overgangsrecht

In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.

Artikel 8. Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.

6.3 Verbeelding

Tot dit bestemmingsplan behoort de verbeelding met nummer NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan maakt de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van het Inrichtingplan Dwingelderveld mogelijk voor zover deze zijn gelegen binnen de grenzen van gemeente Midden-Drenthe. Het grootste deel van het Inrichtingsplan Dwingelderveld wordt uitgevoerd binnen de gemeentegrenzen van Westerveld. Voor zover dit niet het geval is zijn de werkzaamheden onlosmakelijk verbonden met de totale werkzaamheden die voor het Dwingelderveld zijn gepland. In deze paragraaf wordt daarom voornamelijk ingegaan op de uitvoerbaarheid van het Inrichtingsplan Dwingelderveld.

7.2 Betrokken Partijen

Overlegorgaan Nationaal Park

Bij de instelling van het Nationaal Park Dwingelderveld is door de (toenmalige) minister van LNV een overlegorgaan geïnstalleerd voor het beheer en bestuur van het Nationaal Park. Het overlegorgaan is geen bestuurslaag, maar een lichaam waarin alle eigenaren, beheerders en bestuurlijke instanties vertegenwoordigd zijn. Het secretariaat berust bij de provincie. Het Overlegorgaan is samengesteld uit vertegenwoordigers uit de volgende partijen:

  • Gemeente Westerveld
  • Ministerie van LNV
  • Onafhankelijke voorzitter
  • Provincie Drenthe
  • Recreatieschap Drenthe
  • Secretariaat (provincie Drenthe)
  • Staatsbosbeheer (Groningen-Drenthe)
  • Vereniging Natuurmonumenten
  • Vertegenwoordiger 'kleine' eigenaren en beheerders
  • Vertegenwoordiger recreatieondernemers Dwingelderveld
  • Waterschap Reest en wieden

Daarnaast heeft het overlegorgaan de volgende agendaleden

  • Gemeente De Wolden
  • Coördinator Voorlichting en Educatie van het 'Instituut voor Natuurbeschermingseducatie' (IVN)

Al deze partijen zijn of worden direct of indirect betrokken bij de uitvoering van het Inrichtingsplan.

Samenwerkingsovereenkomst Inrichting Dwingelderveld

Op maandag 15 december 2008 hebben acht van deze partijen de samenwerkingsovereenkomst Inrichting Dwingelderveld ondertekend. De partijen hebben hiermee aangegeven zich gezamenlijk in te zullen spannen om de verdroging van het Dwingelderveld tegen te gaan en een grote, stillere hei op het Dwingelderveld te creëren. Door de onderlinge plannen op elkaar af te stemmen, worden de water- en natuuropgaven gezamenlijk opgepakt en kan het Dwingelderveld een nog waardevoller en aantrekkelijker natuurgebied worden.

De samenwerkingsovereenkomst is ondertekend door

  • de provincie Drenthe,
  • gemeente Westerveld,
  • gemeente De Wolden,
  • Nationaal Park Dwingelderveld,
  • Staatsbosbeheer,
  • Natuurmonumenten,
  • Waterschap Reest en Wieden en
  • Rijkswaterstaat.

Met de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst hebben de partijen benadrukt dat zij vertrouwen hebben in de gekozen aanpak en geven ze aan dat zij zich verantwoordelijk voelen voor het totaal van maatregelen dat is opgenomen in het Inrichtingsplan Dwingelderveld.

Bestuurscommissie Dwingelderveld

Ten behoeve van de uitvoering en financiering van het Inrichtingsplan Dwingelderveld is een bestuurscommissie opgericht op grond van de Wet inrichting Landelijk Gebied. De bestuurscommissie draagt eveneens zorg voor de benodigde vergunningaanvragen.

Op 11 mei 2009 kwam de bestuurscommissie Dwingelderveld voor het eerst bijeen. Deze nieuw ingestelde commissie is met ingang van mei 2009 juridisch verantwoordelijk voor de uitvoering van het Inrichtingsplan Dwingelderveld en de financiën van het project. Alle betrokken partijen hebben de intentie uitgesproken om het plan op een transparante en snelle wijze uit te voeren.

Voorzitter van de bestuurscommissie is Willem Urlings, oud-burgemeester van Hoogeveen. In de commissie zitten vertegenwoordigers van

  • Staatsbosbeheer,
  • Natuurmonumenten,
  • Waterschap Reest en Wieden,
  • Gemeente Westerveld,
  • Gemeente De Wolden,
  • Gemeente Midden-Drenthe,
  • Nationaal Park Dwingelderveld,
  • Rijkswaterstaat en
  • LTO Noord.

Daarnaast is er een adviserend lid namens de provincie Drenthe. Dienst Landelijk Gebied levert de secretaris.

7.3 Economische Uitvoerbaarheid

De kosten voor het project zullen gedragen worden door de partijen die de samenwerkingsovereenkomst van 15 december 2008 hebben ondertekend. Hierin zijn afspraken gemaakt over financiering en een sluitende exploitatie.

Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg

8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor de maatregelen opgenomen in het Inrichtingsplan is brede steun in de streek. Hier is een zorgvuldig proces van communicatie aan voorafgegaan. Tot op heden zijn al veel communicatiemiddelen ingezet waarmee belanghebbenden over het Inrichtingsplan en de maatregelen die in het project worden genomen zijn geïnformeerd. Enkele voorbeelden zijn:

  • publicatie van een brochure over de inrichting van het Noordenveld,
  • excursie voor gemeenteraadsleden,
  • speciale editie Veldspraak (informatiebrochure van het Nationaal Park),
  • inloopbijeenkomsten van 3, 7 en 8 april 2008,
  • beantwoording van vragen (direct en via de Nota van antwoord),
  • beschikbaar stellen van aanvullende achtergrondinformatie,
  • verscheidene overleggen met dorpsbelangen en andere belangengroepen,
  • informatieverstrekking via internet,
  • de digitale nieuwsbrief van Nationaal Park Dwingelderveld.

De inbreng en mening van de dorpsbelangenverenigingen wordt van grote waarde geacht door de Bestuurscommissie Dwingelderveld (BCD) die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het Inrichtingsplan. Om de samenwerking en het overleg met de dorpsbelangenverenigingen Dwingeloo, Pesse en Spier vorm te geven zijn vertegenwoordigers van twee van de verenigingen lid van de projectgroep en de technische werkgroep die door de BCD zijn ingesteld. Op deze wijze worden de dorpsbelangenverenigingen betrokken bij de technische uitwerking en uitvoering (bijvoorbeeld met betrekking tot de afvoerroutes voor het vrachtverkeer) van het Inrichtingsplan Dwingelderveld.

De volgende middelen zullen in de fase voorafgaand aan de formele start van de uitvoering van het project in 2010 nog ingezet worden:

  • Informatie op de website plaatsen (bijv FAQ en procedure-informatie) .
  • Informatie in Veldspraak over voortgang project (juni 2009 en sept 2009)
  • Bericht in digitale nieuwsbrieven
  • Informatiesessie organiseren (toelichten plannen en hoe het vervolg is)
  • Tentoonstelling/ materiaal in bezoekerscentrum Nationaal Park.
  • Vertegenwoordigers uit de streek in projectgroep/werkgroep opnemen.
  • Bestuurlijke overleggen.

Door de communicatie die al heeft plaatsgevonden en nog zal plaats vinden worden belanghebbenden nauw betrokken bij het planproces, waardoor de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan wordt geborgd.

8.2 Overleg En Zienswijzen

Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) opgestuurd naar diverse instanties. Parallel hieraan is het bestemming 6 weken ter inzage gelegd op basis van de gemeentelijke inspraakverordening. De ingediende reacties zijn opgenomen in de bijlage 6. In de 'Notavan beantwoording inspraak en overleg is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende reacties opgenomen.

Het ontwerp bestemmingsplan is op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vervolgens nogmaals 6 weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze termijn heeft een ieder zijn zienswijze ten aanzien van het bestemmingsplan kunnen indienen.

De ingediende reacties zijn opgenomen in de Notitie zienswijzen en reactie. In deze notitie zal tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende reacties worden opgenomen. De notitie maakt deel uit van de toelichting van het bestemmingsplan en is opgenomen in bijlage 7.

Waar dit standpunt heeft geleid tot aanpassingen van het ontwerpbestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het definitieve bestemmingsplan verwerkt. Voor meer achtergrondinformatie over de resultaten van de overlegreacties wordt verwezen naar voornoemde nota's.

Bijlage 1 Inrichtingsplan Dwingelderveld

Bijlage 1 Inrichtingsplan Dwingelderveld

Bijlage 2 Plankaart Inrichtingsplan

Bijlage 2 Plankaart Inrichtingsplan

Bijlage 1 Aanmeldingsnotitie Voor M.e.r.-beoordeling

Bijlage 1 Aanmeldingsnotitie voor M.E.R.-beoordeling

Bijlage 2 Natuurtoets Ff-wet

Bijlage 2 Natuurtoets Ff-wet

Bijlage 3 Natuurtoets Nb-wet

Bijlage 3 Natuurtoets Nb-wet

Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Bijlage 5 Natuurtoets Ecoduct

Bijlage 5 Natuurtoets ecoduct

Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Inspraak En Overleg

Bijlage 6 Nota van beantwoording inspraak en overleg

Bijlage 7 Notitie Zienswijzen En Reactie

Bijlage 7 Notitie zienswijzen en reactie