KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijventerrein
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Wonen - Voormalige Boerderijen
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Antidubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Dit Bestemmingsplan
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Het Nu Geldende Bestemmingsplan
1.4 Opzet Van Het Plan En Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 De Huidige Situatie
2.2 De Nieuwe Situatie En Uitgangspunten Voor De Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid - Algemeen
3.2 Rijksbeleid - Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Water
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Bodem
4.9 Ecologie
4.10 Straalpaden, Kabels En Leidingen
4.11 Duurzaamheid En Energie
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 De Planregels
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Wettelijk Vooroverleg
6.2 Procedure Wet Ruimtelijke Ordening
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Haalbaarheid
7.2 Grondexploitatie
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsregels
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Landschapsplan
Bijlage 3 Haalbaarheidsonderzoek
Bijlage 4 Voortoets Wnb Incl Aerius Berekening
Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Bodemonderzoek
Bijlage 9 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 10 Vormvrije Mer-beoordeling
Bijlage 11 Verbeelding

Ossebroeken II te Beilen

Bestemmingsplan - Gemeente Midden-Drenthe

Ontwerp op 29-05-2019 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:

Het bestemmingsplan Ossebroeken II te Beilen;

1.2 Bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.3 Aan huis verbonden beroep:

Het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, gastouder, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat, in combinatie met de (bedrijfs)woonfunctie als hoofdfunctie, kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken en dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;

1.4 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:

Het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteiten in de (bedrijfs- of dienst)woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kunnen worden uitgeoefend;

1.5 Aan- of uitbouw:

Een gebouw dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw;

1.6 Aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 Aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 Achtererf:

Gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;

1.9 Archeologische waarde:

Voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen;

1.10 Bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 Bebouwingspercentage:

Een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 Bedrijf:

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.13 Bedrijfsgebouw:

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 Bedrijfsinstallatie:

Bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de exploitatie van een ter plaatse gevestigd bedrijf;

1.15 Bedrijfsplan:

Ondernemingsplan;

1.16 Bedrijfs- of dienstwoning:

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.17 Bedrijfsvloeroppervlak:

De totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.18 Beperkt kwetsbaar object:

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.19 Bestaand bij gebruiksvoorschriften / bestemmingsbepalingen:

Het gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, met uitzondering van gebruik dat in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan;

1.20 Bestaand bouwwerk:

Een bouwwerk, dat ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;

1.21 Bestaand bedrijf:

Een (detailhandels)bedrijf, dat ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan aanwezig is en wordt genoemd in de bedrijvenlijst in bijlage 1 van de toelichting, met uitzondering van een bedrijf dat in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan;

1.22 Bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak;

1.23 Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 Bevi-inrichting:

Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.25 Bijgebouwen:

Een gebouw dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrijstaand dan wel aangebouwd;

1.26 Bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 Bouwgrens:

De grens van een bouwvlak;

1.28 Bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 Bouwperceelgrens:

Een grens van een bouwperceel.

1.30 Bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.31 Bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 Café:

Een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;

1.33 Cafetaria/snackbar:

Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken;

1.34 Dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.35 Detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.36 Detailhandel in (volumineuze) grootschalige goederen:

Detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van de verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen, wooninrichtingen, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;

1.37 Dienstverlenend bedrijf:

Een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, galerieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.38 Erker:

Uitbouw aan een gevel van het hoofdgebouw;

1.39 Erotisch getinte vermaaksfunctie:

Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop en een seksautomatenhal;

1.40 Evenement:

Elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten op een locatie die vaker dan tweemaal per jaar wordt gebruikt, met uit zondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

1.41 Gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 Geluidbelasting vanwege het wegverkeer/railverkeer:

De geluidsbelasting Lden in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of Besluit geluidhinder;

1.43 Geluidsgevoelige terreinen:

Terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.44 Geluidsgevoelige functies:

In een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig terrein of bouwwerk wordt aangemerkt;

1.45 Geluidsgevoelige gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

Gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke dienen ter bewoning, niet zijnde bedrijfswoningen, of andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.46 Geluidzoneringsplichtige inrichting:

Een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder en/of bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.47 Gevellijn:

De als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van het hoofdgebouw op of achter moet zijn gesitueerd;

1.48 Hogere waarde:

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dat de voorkeurswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.49 Hoofdgebouw:

Een gebouw, dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht qua massa en vorm, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.50 Horecabedrijf:

Een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

Categorie 1: een horecabedrijf, waarin hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en ’s avonds verstrekken van in hoofdzakelijk alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

Categorie 2: een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria’s;

Categorie 3: een horecabedrijf dat voornamelijk gericht is op het ’s avonds en ’s nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bardancing, zalencentrum, discotheek en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.51 Huishouden:

Een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid.

1.52 Kantoor:

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.53 Kunstwerk:

Creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;

1.54 Kwetsbaar object:

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.55 Leisure park:

Openbaar toegankelijke vrijetijdsvoorzieningen en –activiteiten;

1.56 Maatschappelijke voorzieningen:

Educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, kinderopvang, buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;

1.57 Milieusituatie:

De waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip “milieusituatie” zal ook de bodembescherming zijn;

1.58 Normaal onderhoud:

Het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.59 Overkapping:

Een bouwwerk voorzien van een plat dak dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;

1.60 Openbare weg:

Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen, fietspaden en voetpaden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden of zijkanten;

1.61 Peil:

  1. a. Bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
  2. b. Bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
  3. c. Bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
  4. d. Bij aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij of aan een bestaande woning de bestaande peilmaat van de woning;

1.62 Pension:

Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten;

1.63 Perifere detailhandel:

Detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden);

1.64 Productiegebonden detailhandel:

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.65 Restaurant:

Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.66 Risicovolle inrichting:

Een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.67 Seksinrichting:

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.68 Stapelhoogte:

De hoogte van goederen en materialen die in de buitenlucht opgeslagen worden, vanaf het peil tot aan het hoogste punt;

1.69 Stationsgebouw:

Gebouw behorende bij een station;

1.70 Verkoopvloeroppervlakte (netto-vloeroppervlakte):

Een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.71 Voorgevel:

De naar de weg gekeerde gevel van een woning of, indien een woning met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel(s);

1.72 Voorgevellijn:

De lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.73 Voorgevelrooilijn:

De voorgevelrooilijn is:

  1. a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    1. 1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    1. 1. bij een wegbreedte van ten minste 15 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
    2. 2. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;
    3. 3. bij een wegbreedte tussen de 10 en 15 meter, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg;

1.74 Vrijstaand gebouw:

Een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.75 Voorkeursgrenswaarde:

De bij een bestemmingsplan in acht te nemen waarde voor de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.76 Vuurwerkbedrijf:

Een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.77 Woning:

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.78 Woongebouw:

Een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 De diepte van een (ondergronds) bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De oppervlakte van een overkapping:

Tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 De inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 De afstand tot de grens van een bouwperceel:

De kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;

2.9 Het bebouwde oppervlak van een bouwperceel:

De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.10 Het bebouwingspercentage:

Een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

2.11 Uitzondering bij wijze van meten:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. a. Plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
  2. b. Erkers die voldoen aan de bouwvoorschriften;
  3. c. Overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 meter;
  4. d. Balkons die minder dan 1,00 meter buiten de gevel steken;

buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden van het beekdalenlandschap en in het bijzonder het open karakter van dit landschap;
  2. c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
  3. d. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  4. e. dagrecreatief medegebruik;
  5. f. voet- en fietspaden;
  6. g. infrastructurele voorzieningen;
  7. h. openbare nutsvoorzieningen;
  8. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

en de daarbij behorende:

  1. j. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  2. b. ter waarborging van het landschapsbeeld;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 30 cm;
    2. 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen dieper dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 500 m²;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm en over een groter oppervlak dan 500 m²;
    4. 4. het verlagen van het waterpeil.
  2. b. De onder sub a. bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    2. 2. het normale onderhoud van bestaande verhardingen betreffen;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  3. c. De onder sub a. bedoelde vergunning mag niet worden verleend indien hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijventerrein' en 'Groen; mits:

  1. a. wordt aangesloten bij de regels en systematiek van Artikel 4 waaronder begrepen de zonering van de bedrijfsactiviteiten ten opzichte van milieugevoelige functies, mits
    1. 1. het wijzigingsplan pas wordt vastgesteld als de geldende bedrijfsbestemming niet meer kan voorzien in voldoende uitgeefbare bedrijfsgrond en aannemelijk is gemaakt dat er voldoende behoefte is aan uitgeefbare bedrijfsgrond;
  2. b. wordt aangesloten bij de regels en systematiek van Artikel 5, mits de groenvoorziening wordt ingericht volgens de afbeelding in figuur 4 van de toelichting en het Landschapsplan.

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van bedrijven in categorie 1 t/m 2 van de in de bijlage opgenomen Staat vanBedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  2. b. het uitoefenen van bedrijven in categorie 1 t/m 3.1 van de in de bijlage opgenomen Staat vanBedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  3. c. het uitoefenen van bedrijven in categorie 1 t/m 3.2 van de in de bijlage opgenomen Staat vanBedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. interne ontsluitingswegen ten behoeve van aanliggende functies en aangrenzende bestemmingen, met dien verstande dat de wegen aan de buitenkant van het plangebied parallel mogen lopen aan de A28/Brunstinger Leek en dat eventuele overige wegen haaks op de A28 moeten liggen;
  2. e. tuinen, erven en terreinen;
  3. f. wegen en paden;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. bijbehorende energievoorzieningen;
  7. j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. k. nutsvoorzieningen;
  9. l. geluidwerende voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. m. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. n. in de bestemming categorieën van inrichtingen als bedoeld in de definitie van industrieterrein, zoals deze is opgenomen in artikel 1 van de Wet geluidhinder (inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken) niet zijn begrepen;
  2. o. in de bestemming Bevi-inrichtingen en vuurwerkbedrijven niet zijn begrepen;
  3. p. in de bestemming activiteiten genoemd in kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit Milieueffectrapportage 1994 in de gevallen genoemd in kolom 2 niet zijn begrepen;
  4. q. in de bestemming seksinrichtingen niet zijn begrepen;
  5. r. in de bestemming bedrijfswoningen niet zijn begrepen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:

  1. a. de afstand van gebouwen tot de as van de weg, indien niet wordt gebouwd in de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  2. b. de afstand tussen gebouwen, indien deze minder dan 20 meter bedraagt;
  3. c. de plaatsing van de gebouwen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. artikel 4.2.2 onder a voor het verkleinen van de afstand tot een zijdelingse perceelsgrens van minimaal 3 meter;
  2. b. artikel 4.2.2 onder a voor het verkleinen van de afstand tot een zijdelingse perceelsgrens tot 0 meter, indien deze zijde van het gebouw aaneen wordt gebouwd met het gebouw op het naastgelegen perceel;
  3. c. artikel 4.2.2 onder c voor het vergroten van de maximum bouwhoogte tot 15 meter, mits:
    1. 1. de betreffende locatie is gelegen in de zone langs de ontsluitingsweg zoals is aangegeven onder 6 van het Beeldkwaliteitsplan;
    2. 2. de bouwhoogte wordt ondersteund door een adequate landschappelijke inpassing.
  4. d. artikel 4.2.2 onder d voor het vergroten van het maximum bebouwingspercentage tot 80%;
  5. e. de afwijking als bedoeld in 4.4 onder a, b en c en d kan slechts worden verleend, mits:
    1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. aangetoond wordt dat het bedrijf voorziet in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. artikel 4.5.1 sub b: en worden toegestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in de in bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede die volgens de Staatvan Bedrijfsactiviteiten van een naast hogere categorie zijn, indien die bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de desbetreffende categorieën, met dien verstande dat vuurwerkbedrijven en risicovolle inrichtingen alleen zijn toegestaan indien de PR10-6 contour binnen de grenzen van het bouwperceel valt en een groepsrisicoberekening is uitgevoerd;
  2. b. lid 4.5.1 sub a: en worden toegestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van detailhandel in:
    1. 1. brand- en explosiegevaarlijke goederen;
    2. 2. ter plaatse ambachtelijk vervaardigde, geassembleerde, gedemonteerde en/of gerepareerde goederen;
    3. 3. grootschalige detailhandelsactiviteiten, zoals meubeltoonzalen, tuincentra en bouwmarkten, alsmede voor detailhandel in auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen met een maximum verkoopvloeroppervlak van 1.500 m².

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. waterlopen en waterpartijen;
  3. c. een hondenspeelpark ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - hondenspeelpark';

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. voet- en rijwielpaden;
  2. e. dagrecreatief medegebruik;
  3. f. parkeervoorzieningen;
  4. g. speelvoorzieningen;
  5. h. infrastructurele voorzieningen;
  6. i. kunstwerken;
  7. j. openbare nutsvoorzieningen;
  8. k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

en de daarbij behorende:

  1. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 30 cm;
    2. 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen dieper dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 500 m²;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm en over een groter oppervlak dan 500 m²;
    4. 4. het verlagen van het waterpeil.
  2. b. De onder sub a. bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    2. 2. het normale onderhoud van bestaande verhardingen betreffen;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  3. c. De onder sub a. bedoelde vergunning mag niet worden verleend indien hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten met hoofdzakelijk een stroomfunctie;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. openbare nutsvoorzieningen;
  3. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. g. geluidwerende voorzieningen;
  5. h. kunstwerken;
  6. i. stallingsruimte voor fietsen;

met de daarbij behorende:

  1. j. bouwwerken;
  2. k. straatmeubilair.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het ontvangen, bergen en/of afvoeren van water en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de waterloop;
  2. b. bruggen, dammen en/of duikers en andere waterstaatswerken;
  3. c. taluds;
  4. d. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. kunstwerken;

met de daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Wonen - Voormalige Boerderijen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Voormalige boerderijen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met:
    1. 1. een aan huis verbonden beroep dan wel bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid;
    2. 2. mantelzorg;
    3. 3. sociaal-culturele doeleinden;
    4. 4. een gastouderopvang;

met de daarbij behorende:

  1. b. woningen;
  2. c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  3. d. tuinen, erven en terreinen;
  4. e. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  5. f. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van bestaande hoofdgebouwen. Bij hoofdgebouwen wordt de uitwendige hoofdvorm bepaald door de goot- en bouwhoogte, de dakvorm, de dakhelling en de gevelindeling;

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het behoud en de bescherming van mogelijke archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle pingoruïnes (inclusief offerveentjes);
  2. b. het behoud en de bescherming van historische kernen.

9.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 100 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:

  1. a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. kunnen aan een omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2 sub a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar hun oordeel de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m² uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm;
    2. 2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
    4. 4. het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte;

met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor: gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 100 m² en ondieper dan 30 cm die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m uit de bestemming Waarde - Archeologie -1 of de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument'.

  1. b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    1. 1. die plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    2. 2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. die het normale onderhoud betreffen;
    4. 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. 5. die op archeologisch onderzoek zijn gericht.
  2. c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar de werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en er een deskundigenadvies is ingewonnen, vaststaat dat geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden en eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:

  1. a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. kunnen aan een omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 sub a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar hun oordeel de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    2. 2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
    4. 4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd.
  2. b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    1. 1. die plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    2. 2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. die het normale onderhoud betreffen;
    4. 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. 5. die op archeologisch onderzoek zijn gericht.
  3. c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar de werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende (archeologisch) is onderzocht en er een deskundigenadvies is ingewonnen, vaststaat dat geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden en eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde -Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3 wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Algemene regels

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

12.2 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten

  1. a. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

13.1 Gebruiksverbod

  1. a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming(en), zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  2. b. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling bij een omgevingsvergunning is afgeweken, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor bij die omgevingsvergunning is afgeweken.

13.2 Geoorloofd gebruik

Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend.

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, voor zover de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen zullen worden overschreden, voor zover een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van (de bediening van) kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes zullen worden gebouwd mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ bedraagt;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
    2. 2. de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels

15.1 Wijziging algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

15.2 Wijziging specifiek

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' wordt gewijzigd in de bestemming Bedrijventerrein en Groen mits:

  1. a. wordt aangesloten bij de regels en systematiek van Artikel 4 waaronder begrepen de zonering van de bedrijfsactiviteiten ten opzichte van milieugevoelige functies, mits:
  1. 1. het wijzigingsplan pas wordt vastgesteld als de geldende bedrijfsbestemming niet meer kan voorzien in voldoende uitgeefbare bedrijfsgrond en het kostenverhaal voor de uitbreiding is verzekerd;
  2. 2. binnen de bestemming Bedrijventerrein een voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen ten aanzien van de realisering en instandhouding van de groenzone als bedoeld in het Landschapsplan;
  1. a. wordt aangesloten bij de regels en systematiek van Artikel 5 mits de groenvoorziening wordt ingericht volgens de afbeelding in figuur 4 van de toelichting en het Landschapsplan.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Algemene regels

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

16.2 Strafregel

Overtreding van het bepaalde in artikel 12.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

16.3 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting/erotisch getinte vermaaksfunctie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Eenmalig kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld als onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Ossebroeken II te Beilen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Van Dit Bestemmingsplan

Nabij Beilen beschikt de gemeente Midden-Drenthe over een aantal bedrijventerreinen. Het bedrijventerrein Ossebroeken I is daar één van. De ontwikkeling van dit terrein is de afgelopen jaren voorspoedig gegaan. Op het terrein is nog een beperkt aantal kavels beschikbaar. Reden voor de gemeente te starten met de voorbereidingen voor de ontwikkeling van de tweede fase van het bedrijventerrein: Ossebroeken II. Dit bestemmingsplan legt juridisch de planologische status van het bedrijventerrein Ossebroeken II vast.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

De locatie Ossebroeken II ligt ten westen van Beilen en ten westen van de autosnelweg A28 (Zwolle - Groningen). Figuur 1 geeft de ligging en begrenzing van het plangebied aan. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het plangebied binnen de gegeven grenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0001.png"

Figuur 1 Plangebied (bron: Google Maps).

1.3 Het Nu Geldende Bestemmingsplan

Het plangebied is gesitueerd in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Midden-Drenthe", vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2012. In dit bestemmingsplan kent het plangebied de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch met waarden - 4';
  • 'Verkeer';
  • 'Waarde - archeologisch 2'.

Door de aanwezigheid van een intensieve veehouderij is in het bestemmingsplan een deel van het gebied voorzien van de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'.

Dit bestemmingsplan wijzigt de bestemming voor het gebied zodanig dat een functie voor bedrijventerrein mogelijk wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0002.png"

Figuur 2 Fragment geldend bestemmingsplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl).

In figuur 2 is het bedrijventerrein Ossebroeken I als luchtfoto opgenomen. Het plangebied Ossebroeken II bevindt zich ten noorden daarvan in het groen aangegeven gebied.

1.4 Opzet Van Het Plan En Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie van het plangebied alsook de geplande ontwikkeling. Dit hoofdstuk geeft ook de uitgangspunten voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 3 kan een inventarisatie van het beleid van de diverse overheden worden gevonden. Ook de onderbouwing in het kader van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' bevindt zich in dit hoofdstuk.

Voor dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de relevante omgevingsaspecten. De beschrijving en de resultaten hiervan staan in Hoofdstuk 4. In de Bijlagen toelichting staan de volledige onderzoeken.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet geeft een juridische toelichting op de regeling van het bestemmingsplan. De wijze van voorbereiding en de wettelijke procedure van dit bestemmingsplan staat in Hoofdstuk 6, terwijl de economische uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 is beschreven.

Overige stukken die minder goed in de toelichting passen, bijvoorbeeld vanwege de omvang van de documenten, zijn gebundeld in de Bijlagen toelichting.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 De Huidige Situatie

De ontwikkeling van Ossebroeken II is voorzien op gronden gelegen direct naast de autosnelweg A28. Aan de andere zijde van de A28 ligt de stedelijke bebouwing van de kern Beilen. Aan de zuidkant van de ontwikkelingslocatie ligt het huidige bedrijventerrein Ossebroeken I.

De gronden waarop de ontwikkeling is gepland zijn momenteel grotendeels in gebruik als agrarische weidegrond. In de noordoostelijke punt van het plangebied is een perceel in gebruik als hondenpark. Op deze gronden staat een aantal speeltoestellen voor de honden.

In het gebied is een voormalige intensieve veehouderij aanwezig. Ten noordwesten van de planlocatie ligt het buurtschap Brunsting.

Door het plangebied (figuur 3) loopt een weg, De Ossebroeken. De westelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door een watergang, de Brunstinger Leek genaamd. De noordelijke begrenzing wordt gevormd door de doorgaande weg van Beilen naar Brunsting (Brunsting/Sportlaan).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0003.png"

Figuur 3 Plangebied in rode cirkel en de directe omgeving (bron: Google Maps).

2.2 De Nieuwe Situatie En Uitgangspunten Voor De Ontwikkeling

Ossebroeken II sluit aan op het bedrijventerrein voor Ossebroeken I. In figuur 4 is het schetsidee opgenomen voor de uitbreiding. In de lichtgele kleur is de bestaande bebouwing opgenomen. De uitbreiding is in de paarse kleur aangegeven. Het schetsidee is het vertrekpunt voor dit bestemmingsplan. In figuur 4 is tevens de mogelijke eindsituatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0005.png"

Figuur 4 Schets Ossebroeken II vertrekpunt (boven) en eindsituatie (onder) (bron: gemeente).

Voor Ossebroeken II gelden de volgende uitgangspunten:

  • Voor de planregeling wordt aangesloten bij de regels die gelden voor Ossebroeken I. Ossebroeken I maakt deel uit van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Beilen", vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013;
  • de planregeling en de planverbeelding worden globaal opgesteld;
  • de zichtlocatie langs de A28 krijgt bijzondere aandacht. Hiervoor wordt het beeldkwaliteitsplan opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan (Bijlage 1). Het beeldkwaliteitsplan wordt afzonderlijk vastgesteld en toegevoegd aan de welstandsnota;
  • bij wijze van overgangszone naar het landelijke gebied wordt ten westen van Ossebroeken II een groenwal opgenomen conform en aansluitend bij Ossebroeken I. Door middel van een voorwaardelijke verplichting wordt dit in het bestemmingsplan geborgd. De maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt hier tien meter;
  • er wordt een afstand in acht genomen tot de A28 door de aanleg van groen en water. Dit wordt vastgelegd via een afzonderlijke groenbestemming;
  • er komt groen en water haaks op de A28, ongeveer in het midden van het plangebied. Zo ontstaat een groenzone in het plangebied en zolang het noordelijke deel van het plangebied niet is ontwikkeld, zorgt dit groen voor een landschappelijke afscherming;
  • het hondenpark wordt planologisch geregeld;
  • de intensieve veehouderij is momenteel niet meer als zodanig in gebruik en wordt bestemd conform de huidige situatie. Uiteindelijke doel is om de bebouwing te amoveren en hier ook bedrijventerrein te realiseren;
  • op Ossebroeken II wordt 24 uurs bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Nieuwe bedrijfswoningen worden daarom niet toegestaan. Ook andere geluidsgevoelige objecten worden in principe uitgesloten;
  • er bestaat een mogelijkheid om geluidsgevoelige zorgfuncties toe te staan in het plangebied.

Inrichting van het plan geschiedt aan de hand van een landschappelijk raamwerk, zie Bijlage 2Landschapsplan. In dit plan is ook ruimte voor het realiseren van extra waterberging ter compensatie van de toename van verhard oppervlak.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komt het van belang zijnde rijks-, regionaal-, provinciaal- en gemeentelijk beleid aan de orde. Eventueel sectoraal beleid is meegenomen in genoemde beleidsvelden of wordt in hoofdstuk 4, bij de milieu- en omgevingsaspecten, beschreven.

3.1 Rijksbeleid - Algemeen

Het Europese beleid is in grote mate vertaald naar het rijksbeleid, onder meer in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid wordt in deze paragraaf beschreven.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) worden de nationale ruimtelijke belangen afgebakend. Hoofdlijnen uit de SVIR zijn:

  1. 1. De bemoeienis van het Rijk met de ruimtelijke ordening wordt teruggebracht tot een beperkt aantal opgaven van nationaal belang (selectiviteit);
  2. 2. de blik van het Rijk (beleidsmatig en qua inzet van financiële middelen) wordt gericht op het vestigingsklimaat in gebieden met de hoogste verdiencapaciteit (de zogenaamde mainports, brainports en greenports);
  3. 3. er wordt afgestapt van het concept van de Nationale Stedelijke Netwerken;
  4. 4. overheveling van taken en verantwoordelijkheden op het gebied van de ruimtelijke ordening naar provincies (regierol) en gemeenten. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan samenwerkende gemeenten binnen provinciale kaders. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt. Hierdoor ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  1. 1. Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  2. 2. over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  3. 3. een onderwerp provincie- of landgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van het SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels vanuit het Barro dan ook direct bindend en het meest van belang.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012)

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Conform deze ladder moet worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Indien blijkt dat inderdaad sprake is van een behoefte dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. In paragraaf 3.2 wordt het planvoornemen getoetst aan de ladder.

3.1.4 Conclusie rijksbeleid - algemeen

De realisatie van het bedrijventerrein vindt plaats binnen de kaders van het algemene rijksbeleid. Specifieke nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking, zie ook paragraaf 3.2 Rijksbeleid -ladder voor duurzame verstedelijking

3.2 Rijksbeleid - Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

3.2.1 Onderbouwing

In 2016 is door bureau Louter een markonderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan bedrijfskavels in het betreffende gebied. Begin 2019 is dit onderzoek geactualiseerd naar de huidige situatie. De update van dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. In deze paragraaf een samenvatting en toetsing van de behoefte in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. In deze paragraaf wordt ook gemotiveerd dat de uitbreiding van het bedrijventerrein binnen bestaand stedelijk gebied niet tot de mogelijkheden behoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0006.png"Figuur 5 Ontwikkeling Ossebroeken I in 2008 (links) en 2017.

Het onderzoek in Bijlage 3 heeft plaats gevonden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking en onderzoekt de behoefte vanuit de markt voor de komende vier jaar (de periode van 2019 tot 2022).

In de Handreiking Duurzame Verstedelijking van het Ministerie van I&M staat een procedure in drie stappen (of: 'treden') om, wanneer sprake is van plannen voor nieuwe bedrijventerreinen, te komen tot een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, namelijk:

  • Trede 1: Is er een regionale behoefte? Indien dat niet zo is, pas het plan dan zodanig aan dat het past bij de regionale behoefte (dit kan ook het volledig schrappen van het plan betekenen);
  • Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied? Als dat zo is, kan de procedure worden gestopt.
  • Trede 3: Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende behoefte.

Bij de vraag van de gemeente Midden-Drenthe gaat het om een specifiek bedrijventerrein, namelijk Ossebroeken II. Trede 3 (het 'zoeken naar' een locatie) is dus niet relevant. De locatie is al langer in beeld en beschreven in beleidsstukken als potentiele bedrijfslocatie.

Voor het bepalen van de behoefte daaraan zijn de treden 1 en 2 wel van belang.

Trede 1: regionale behoefte.

Uit het onderzoek blijkt, dat er sprake is van een regionale behoefte. Indien wordt uitgegaan van het (meest waarschijnlijke) middenscenario: op korte termijn (de periode 2019-2022) is er 2 à 3 hectare meer vraag dan er aan uitgeefbare terreinen beschikbaar is, op wat langere termijn (de periode 2019-2028) loopt het verschil tussen vraag en aanbod op 5 à 6 hectare.

Trede 2: opvang binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk.

Opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied is niet mogelijk. Er is weliswaar sprake van enige leegstand en er zijn wat onbebouwde reserves, maar de omvang daarvan ligt ver beneden wat gangbaar is. Omdat er ook in de toekomst altijd wel sprake zal zijn van enige leegstand en onbebouwde reserves kan dit niet als 'extra aanbod' worden beschouwd.

3.2.2 Conclusie rijksbeleid - ladder voor duurzame ontwikkeling

Op basis van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan de ontwikkeling van het bedrijventerrein plaatsvinden.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de komende periode. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

Werklocaties

Een belangrijke prioriteit binnen het Drentse ondernemersklimaat is het borgen van een aantrekkelijk aanbod van werklocaties, passend bij het gewenste ruimtelijk-economisch profiel van de locatie en bij de (veranderende) marktvraag. Voor nieuwe en bestaande regionale werklocaties wordt gestreefd naar kwaliteit die past bij het gewenste ruimtelijk-economisch profiel van de werklocatie. Om te voorzien in de ruimtevraag, wordt ingezet op het herstructureren en intensiveren van bestaande terreinen en op regionale afstemming van het aanbod aan nieuwe regionale werklocaties. Vertrekpunt bij nieuwe werklocaties is de implementatie van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en een actuele analyse van de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag voor de periode tot 2020 en 2030. Herstructurering van het bestaande aanbod van werklocaties stelt de provincie in principe boven de ontwikkeling van nieuwe (uitbreidings)locaties.

Esdorpenlandschap

De ontwikkeling is gesitueerd in een beekdalgebied dat de kenmerken draagt van een esdorpenlandschap. Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.

Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Rond de dorpen liggen de landschapsonderdelen die vanouds in het landbouwsysteem elk hun eigen functie hadden. Direct aan de rand van het dorp lagen de ‘goorns’: kleinschalige, verkavelde gebieden met hagen en singels, waar onder andere groenten voor menselijke consumptie werden verbouwd. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelden zich door de eeuwen heen de essen, omzoomd door bosjes, strubben of soms een ringwal. In het lager gelegen beekdal lagen de graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig, besloten karakter gekregen. Buiten de gecultiveerde wereld lag de grote ‘woestenij’: het veld, de heide. Dit is een vaak enorm grote ruimte die gebruikt werd om de schapen te weiden. Door ontginning en bebossing (tot ver in onze eeuw) zijn de meeste van deze heidevelden verdwenen.

Het provinciaal beleid is gericht op het:

  • behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting;
  • behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

3.3.2 Omgevingsverordening Drenthe

De Omgevingsverordening (2018) stelt in artikel 2.18, het tweede lid, dat een ruimtelijk plan dat niet betrekking heeft op het bestaand stedelijk gebied van de plaatsen Hoogeveen, Emmen, Meppel, Assen en Coevorden alleen kan voorzien in nieuwe of uitbreiding van lokale werklocaties wanneer het desbetreffende ruimtelijk plan vergezeld gaat van een beeldkwaliteitsplan en wanneer de locatie wordt bestemd voor kleinschalige en lokaal georiënteerde bedrijvigheid. Het vierde lid geeft aan, dat een ruimtelijk plan alleen voorziet in de vestiging van nieuwe bedrijven voor zover deze niet volgens de VNG systematiek 'Handreiking Bedrijven en Milieuzonering' zouden vallen in de milieucategorieën 4, 5 en 6, tenzij op regionale werklocaties. Tevens van belang is het zesde lid: een ruimtelijk plan voorziet niet in nieuwe locaties voor detailhandel, voor zover deze ten koste gaan van het bestaande kernwinkelgebied. Tot slot zegt het achtste lid van genoemd artikel, dat een ruimtelijk plan dat voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe werklocatie vergezeld dient te gaan van een beeldkwaliteitsplan dat juridisch is verbonden aan het desbetreffende ruimtelijke plan.

Artikel 2.34 van de verordening bepaalt vervolgens, dat een ruimtelijk plan in een beekdalgebied niet voorziet in kapitaalintensieve functies. Hierop is uitzondering mogelijk onder de volgende voorwaarden:

  • er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang;
  • er zijn geen reële alternatieven;
  • de functie vormt op die locatie geen feitelijke belemmering om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten; en
  • het negatieve effect op het watersysteem wordt in het desbetreffende ruimtelijke plan gecompenseerd.

3.3.3 Conclusie provinciaal beleid

Met dit bestemmingsplan wordt voldaan aan de provinciale verordening. Aangetoond is dat de ontwikkeling kan voldoen aan de ladderonderbouwing voor duurzame verstedelijking. De locatie is al sinds 2000 in beeld als uitbreidingsrichting van Ossebroeken I. De gekozen locatie is een logische uitbreidingsrichting van de eerdere fase. De wateraspecten worden niet nadelig beïnvloed door het plan, hiervoor worden goede maatregelen getroffen. Voor de ontwikkeling is tevens een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie de bijlage) en wordt met het toepassen van groen- en waterbestemmingen de landschappelijke inpassing geborgd. Gelet hierop levert een toetsing aan de genoemde aspecten in de provinciale verordening een positieve beoordeling op.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Ontwikkelingsvisie Beilen

De ontwikkelingsvisie voor Beilen dateert van 2004. In dit document is de uitbreiding van het bedrijventerrein van Ossebroeken al benoemd en aangegeven, zie onderstaande figuren. Op basis van de visie wil de gemeente de ingezette lijn naar de toekomst verder doorzetten. Dat wil zeggen dat de toekomstige werkgebieden na Ossebroeken I eveneens grenzend aan de A28 worden ontwikkeld, waarbij ingestoken wordt op hoge beeldkwaliteit in een aangename landelijke setting.

Ontwikkeling van Ossebroeken II zal plaatsvinden als de gewenste bedrijvigheid zich voordoet nà de realisering van Ossebroeken I. Tevens moet deze groei niet op het bestaande bedrijventerrein kunnen worden opgevangen.

Bij de ontwikkeling van Ossebroeken II zal wandwerking zoveel mogelijk worden voorkomen door een zorgvuldige inpassing. Er zijn uitstekende oplossingen denkbaar om de wandvorming te verzachten en het groene karakter van de omgeving uit te dragen.

Het terrein zal daarom vanuit zuidelijke richting moeten worden ontsloten, waarbij prioriteit

gegeven wordt aan de weg naar Brunsting. Deze mag niet doorsneden worden. Er kan gebruik worden gemaakt van de onderdoorgang bij de weg naar Brunsting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0007.png"

Figuur 6 Toekomstvisie Ontwikkelingsvisie Beilen, met onder nummer 2a de voorziene uitbreiding van Ossebroeken (bron: gemeente Midden-Drenthe).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0008.png"

Figuur 7 Fragment Ontwikkelingsvisie Beilen met paars gearceerd de voorziene uitbreiding van Ossebroeken (bron: gemeente Midden-Drenthe).

3.4.2 Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 'Platteland leeft'

Met de structuurvisie Midden-Drenthe 2030 schept de gemeente een kader voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen de gemeente tot 2030. De gemeente vormt daarmee het kader voor de integrale afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en de inzet daartoe van de bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten.

Voor onderhavig plangebied bepaald de structuurvisie het volgende:

Bedrijventerrein Ossebroeken II is de laatste plek in Midden-Drenthe voor vestiging van 'nieuwe' bedrijven. Daar waar bedrijven op de bestaande bedrijventerreinen, na eventuele herstructurering van deze terreinen, te weinig uitbreidingsmogelijkheden zien, kunnen zij die uitbreidingsmogelijkheid wel vinden op Ossebroeken. Met de ligging langs de A28 is het bedrijventerrein goed aangesloten op het nationale wegennet. Door deze ligging langs de A28 en aan afslag 30 is Ossebroeken beeldbepalend als entree voor Beilen, tegelijkertijd is een goede inpassing van Ossebroeken, dat ook direct aan het landschap grenst, een belangrijke opgave.

Ossebroeken II zal voornamelijk lokale bedrijven faciliteren, waarvan het logisch is dat deze in een kern als Beilen gevestigd zijn. Ook op Ossebroeken I zijn in hoofdzaak dergelijke bedrijven gevestigd, zoals hoveniers, bouw- en aannemersbedrijven, autobedrijven, cateringbedrijven, etc. Het is wenselijk dat dergelijk bedrijven op korte afstand van de klant zijn gevestigd en daarom niet uit behoeve te wijken naar Assen, waar ook wordt gewerkt aan de realisatie van een bedrijventerrein.

3.4.3 Landschapsbeleidsplan

Het Landschapsbeleidsplan uit 2012 geeft de visie van de gemeente Midden-Drenthe op het landschap. Het gemeentelijk beleid richt zich op het versterken van de beleefbare kenmerken en het contrast tussen de verschillende landschapstypen. Deze landschapstypen zijn bepalend voor de ruimtelijke- en ecologische kwaliteiten in Midden-Drenthe.

De provincie heeft het concept ‘landschaps- en wegpanorama’s’ opgenomen in de omgevingsvisie, deze

worden omschreven als zichtlocaties van karakteristieke landschapstypen of het contrast tussen stad en land, gezien vanaf de hoofdinfrastructuur. De A28 tussen Hoogeveen en Assen is aangegeven als

landschapspanorama, met als doel de beleving van het landelijke beeld van Drenthe te verbeteren.

Aandachtspunten in het landschap langs de A28 zijn de industrieterreinen

Dambroeken en Ossenbroeken, deze industrieterreinen kunnen beter ingepast worden in het landschap.

3.4.4 Welstandsnota

Voor de toetsing van ontwikkelingen aan redelijke eisen van welstand kent de gemeente een welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan dat voor de ontwikkeling van de tweede fase van Ossebroeken is gemaakt wordt afzonderlijk vastgesteld en toegevoegd aan de welstandsnota.

3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

De uitbreiding van Ossebroeken II past binnen de ontwikkelingsvisie. Bij de ontwikkeling van Ossenbroeken II wordt rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van het gebied en de beleving vanaf de snelweg A28.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

Voor het maken van een bestemmingsplan is een toets aan milieu- en omgevingsaspecten wettelijk verplicht. De ontwikkeling is getoetst op de volgende thema's.

4.1 Verkeer En Parkeren

Gemeentelijk parkeerbeleid

Het gemeentelijk beleid is verwerkt in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan 2012-2020 van de gemeente Midden-Drenthe. Van belang is het uitgangspunt in de gemeente Midden - Drenthe dat bij nieuw te realiseren bedrijvigheid zo veel mogelijk geparkeerd kan worden op eigen terrein. Bij deze plannen kan worden afgeweken van het punt dat de hoogste parkeernorm gehanteerd wordt. Dit is enkel mogelijk wanneer er een goede toelichting is, zoals gecombineerd gebruik. De gebruikte parkeerrichtlijnen zijn die van het CROW.

Onderzoek

Op 21-02-2019 is door Rho adviseurs een mobiliteitstoets uitgevoerd. Deze mobiliteitstoets gaat in op de gevolgen op het gebied van verkeer en parkeren. Hiervoor is de verkeersgeneratie berekend. Deze informatie is nodig om te kunnen onderbouwen dat de verkeersafwikkeling ook na realisatie van de beoogde ontwikkeling is gewaarborgd. Derhalve is de verkeersafwikkeling berekend op de rotonde Ossebroeken/Beilervaart en het kruispunt Beilervaart/Domoweg.

Ontsluiting

Het plangebied wordt direct ontsloten aan de Ossebroeken, welke via de Beilervaart aansluit op de rijksweg A28. De A28 maakt deel uit van het landelijk hoofdwegenstelsel. Vanaf noordelijke richting op de Ossebroeken verbindt de Sportlaan het plangebied met het noordelijk deel van Beilen.

Parkeren

Voor de uiteindelijke inrichting zal de parkeernorm inzichtelijk gemaakt moeten worden op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren). Vooralsnog biedt het bedrijventerrein voldoende ruimte om de toekomstige parkeerbehoefte op eigen terrein te realiseren.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van het planvoornemen is op basis van de kencijfers van het CROW bepaald (publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren, tabel A8).

Het bruto oppervlak van het totale terrein bedraagt 22,38 hectare. Het netto oppervlak van een bedrijventerrein bedraagt 77% van het bruto oppervlak, het netto oppervlak bedraagt derhalve 17,23 hectare. Op basis van de CROW normen bedraagt de verkeersgeneratie van een gemengd bedrijventerrein 158 mvt/etmaal per netto hectare. Voor het totale terrein zal dit een verkeersgeneratie van circa 2.722 mvt/etmaal. Het verkeer zal ontsluiten via het huidige bedrijventerrein Ossenbroeken I richting de A28.

Conclusie

De parkeerbehoefte zal volledig op eigen terrein opgevangen moeten worden en zal bij de inrichting van het terrein worden bepaald. De ontwikkeling van het bedrijventerrein leidt tot een verkeerstoename op de ontsluitende wegen vanuit het plangebied. Voor de verkeersafwikkeling op het ontsluitende wegennetwerk is de rotonde Beilervaart/Ossebroeken en het kruispunt Beilervaart/Domoweg beoordeeld. De verzadigingsgraad en de wachttijden zijn bij de rotonde Beilervaart/Ossebroeken binnen acceptabele normen. Op het kruispunt Beilervaart/Domoweg zijn maatregelen nodig om de verkeersafwikkeling binnen acceptabele normen te brengen. Het gemeentelijk beleid noemt al het realiseren van een rotonde op deze plaats, de berekeningen sluiten hierbij aan.

De ontwikkeling van het bedrijventerrein zorgt voor een toename van de wachttijden en de verzadigingsgraad, maar heeft geen nadelig effect op de rotonde Beilervaart/Ossebroeken. Het kruispunt Beilervaart/Domoweg is in het maatgevende jaar 2030 exclusief en inclusief de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein Ossebroeken II onacceptabel. Voor dit kruispunt is het aanleggen van een enkelstrookrotonde aanbevolen. Hiertoe heeft de gemeente Midden-Drenthe inmiddels al besloten. Najaar 2019 wordt gestart met de aanleg van een rotonde.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.


Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype "rustige woonwijk".


Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied is een woning gelegen. De maximale milieucategorie van de bedrijvigheid op het terrein is afgestemd op deze woning. De maximale toegestande milieucategorie bedraagt 3.2. De richtafstand volgens de VNG voor bedrijven met de milieucategorie van maximaal 3.2, betreft 100 meter binnen het omgevingstype "rustige woonwijk". Vanwege de ligging naast een reeds bestaand bedrijventerrein en de aanwezigheid van de A28 (hoofdinfrastructuur) kan het gebied getypeerd worden als "gemengd gebied". Hierdoor kan de richtafstand met één stap worden gereduceerd en bedraagt dan 50 meter. Categorie 3.1 bedrijven binnen een "gemengd gebied" zijn toegestaan op een afstand van 30 meter en categorie 2 bedrijven op een afstand van 10 meter. De betreffende zonering is vastgelegd op de verbeelding.

Geurgevoelige bedrijven, grote lawaaimakers en bevi inrichtingen worden uitgesloten.

4.3 Geluid

De bestaande agrarische bedrijfswoning krijgt een woonbestemming en ligt op iets meer dan 30 m afstand van het nieuwe bedrijventerrein. Het geluidemissiekental van een bedrijventerrein met milieucategorie 3.2 bedraagt 55 dB(A)/m2 als etmaalwaarde. In figuur 8 is de berekende 50 dB(A) etmaalwaardecontour gegeven op basis van de standaard geluidemissie van 55 B(A)/m2. Uit de berekening blijkt dat, de geluidbelasting op de voormalig agrarische bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 50 dB(A). Er wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) en daarmee kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0009.png"

Figuur 8 Berekende 50 dB(A) etmaalwaardecontour (bron: Rhoi Adviseurs).

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De Wet geluidhinder grijpt aan bij de aanleg van wegen, het realiseren van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de zone van een weg of reconstructies.

Op het bedrijventerrein worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt en de bestaande agrarische bedrijfswoningen is planologisch al geregeld. In het onderhavige geval is de Wet geluidhinder dan ook niet van toepassing.

4.4 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn volgens de professionele risicokaart geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt er geen vervoer plaats via het water of door buisleidingen die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie ter plaatse.

Ten oosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, A28: afrit 31 (Westerbork) - afrit 27 (Fluitenberg). Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1, LF2, LT2 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 355 meter, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. De PR 10-6 contour is gelegen op 0 meter van het midden van de weg. De A28 heeft een plasbrandaandachtgebied (PAG) van 30 meter vanaf het midden van de weg. Binnen het plasbrandaandachtgebied worden geen kwetsbare objecten toegestaan. De veiligheidzone is in dit bestemmingsplan bestemd voor groen en water.

Het plangebied grenst aan de voorgenoemde weg en is dan ook deels binnen de plasbrandaandachtsgebied en invloedsgebied gelegen. Binnen het invloedsgebied geldt een verantwoordingsplicht. Omdat het plan de realisatie van bedrijven mogelijk maakt binnen 200 meter van de weg, zal een groepsrisicoberekening noodzakelijk zijn. Op 21 februari 2019 is door de RUD een groepsrisicoberekening uitgevoerd (bijlage 5). Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een minieme toename van het groepsrisico. Het groepsrisico (t.o.v. fN-curve) voor de A28 ligt en blijft in de bestaande en nieuwe situatie ruim onder de oriëntatiewaarde (van 0,07% tot 0,12 %). Omdat het groepsrisico praktisch niet toeneemt (< 10%) en het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Beknopte verantwoording van het groepsrisico

Ten oosten van het plangebied vindt ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor. Hoogeveen - Assen. Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie A, B2, C3, D3 en D4. Het invloedsgebied bedraagt 4 kilometer, de stofcategorie D4 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op een afstand van 1,6 kilometer en dus binnen het invloedsgebied. Voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied geldt een verantwoordingsplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0010.png"

Figuur 9 Uitsnede professionele risicokaart (bron: Proffesionele risicokaart).

Conclusie

De benoemde risicobronnen zijn op dusverre afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan. Bij vaststelling van het bestemmingsplan zal een uitgebreide groepsrisicoberekening worden toegevoegd.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de tabel in figuur 10 weergegeven.

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Figuur 10 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm (bron: Rho Adviseurs).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een bedrijventerrein en leidt tot een toename van verkeer van 2.722 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 12%. Uit de nibm-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 3,71 µg/m³ en van fijn stof 0,64 µg/m³ (zie figuur 11). De toename van het gehalte stikstof in de lucht overschrijdt de grens van 1,2 µg/m³.

Het plan draagt bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs de A28 weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De toename van stikstof en fijnstof door de beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0011.png"

Figuur 11 Berekening NIBM-tool (bron: Rho Adviseurs).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A28, direct ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2017; 18,0 µg/m³ voor NO2, 14,9 µg/m³ voor PM10 en 8,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

4.6 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan hebben de gemeente Midden-Drenthe en Rho Adviseurs op 25 februari 2019 overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. In mei heeft een overleg plaatsgevonden over watercompenserende maatregelen.

Het plan is via www.dewatertoets.nl aangemeld bij waterschap Drents Overijsselse Delta (20190213-59-19861). De uitkomst van de watertoets is dat een normale procedure moet worden doorlopen. Hierop heeft het waterschap een uitgangspunten notitie opgesteld (bijlage 6). Bij de uitwerking van de plannen wordt hiermee rekening gehouden.

Het ontwerp bestemmingsplan is tot stand gekomen in overleg met het waterschap.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het waterbeheerplan 2016 - 2021 is de koers beschreven hoe het waterschap de komende periode gaat zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap heeft het plan vormgegeven in dialoog en samenwerking met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstromen, die naast Drents Overijsselse Delta deel uitmaken van het stroomgebied Rijn-Oost. Ook provincies en gemeenten zijn hierbij betrokken geweest.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). De taken worden uitgevoerd voor én samen met de maatschappij. Dit gebeurt vanuit een brede kijk en tegen aanvaardbare kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Het werk van het waterschap draagt ertoe bij dat iedereen op een veilige, gezonde, prettige en duurzame manier met water kan leven. Het waterschap wil daarbij professioneel, betrouwbaar en deskundig werken en zo de positie als lokale en regionale waterautoriteit waarmaken. Met de aanwezige middelen en mogelijkheden werkt het waterschap aan een duurzame ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Beilen en de A28. In de huidige situatie bestaat het gebied uit agrarisch grasland dat in zuidelijke richting grenst aan het bedrijventerrein Ossebroeken fase 1. Het plangebied is gelegen binnen het hoofdstroomgebied Meppelerdiep en het deelstroomgebied de Oude Vaart. Het zomerpeil betreft 10,45 m NAP en het winterpeil betreft 10,05 m NAP. Op de hoogtekaart is het goed te zien dat het plangebied is gelegen in een beekdal van de Brunstinger Leek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0012.png"

Figuur 12 Uitsnede AHN2 50 cm maaiveld.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veen en een klein gedeelte ten oosten langs de A28 bestaat de bodem uit zand (figuur 13). Ter plaatse van de veengrond is er sprake van grondwatertrap IIIb dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand tussen de 0,25 en 0,40 m-mv is gelegen. En de laagste grondwaterstand bedraagt tussen de 0,80 en 1,20 m-mv. Het gedeelte dat bestaat uit zandgrond is gelegen binnen de grondwatertrap Vb. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand is gelegen tussen 0,25 m-mv en 0,40 m-mv. de Gemiddeld laagste grondwaterstand in gelegen op 1,20 m-mv. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt in het zuidwestelijk deel circa 10.96 m NAP en richting het noordoostelijk deel loopt het maaiveld op tot 12,60 m NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0013.png"

Figuur 13 Uitsnede Bodemkaart Nederland 1:50.000 (locatie plangebied, rode circel).

Waterkwantiteit

Uit de legger van het waterschap blijkt dat in en nabij het plangebied, primaire watergangen ook A waterlopen zijn gelegen. Het plangebied wordt ten westen begrenst door een hoofdwatergang 'Brunstinger Leek'. Op deze watergang is ten midden van het plangebied van oost naar west een hoofdwatergang aangesloten. Vanuit het zuiden is ook een primaire watergang dat in noordelijke richting is aangesloten op de hiervoor genoemde watergang. Op de genoemde watergangen is een beschermingszone van 5 meter aan weerszijde van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0014.png"

Figuur 14 Legger waterschap WDOD.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Bij vaststelling van het bestemmingsplan wordt dit aangevuld.

Veiligheid en waterkeringen

In en nabij het plangebied zijn geen kern en beschermingszones van keringen aanwezig. Wel is het plangebied gelegen in een beekdal, de kans op overstroming is door de lage ligging aanwezig.

Afvalwaterketen en riolering

Binnen het plangebied is nog geen gemeentelijke riolering aanwezig. Ter plaatse van de weg Ossebroeken ligt een rioolpersleiding van het waterschap (paarse lijn in figuur 14).

Toekomstige situatie

Algemeen

Het voormalig agrarisch gebied wordt ingericht als bedrijventerrein. Hierdoor neemt het verhard oppervlak toe. Totaal kavels 158.500 m2 / 80% = 128.000 m2 + 19.000 m2 wegen = 147.000 m2 / 10% van totaal is 14.700 m2 benodigde watercompensatie. Op basis van de schets wordt geschat dat binnen het plangebied ruimte is voor 30.000 m2 oppervlaktewater. Op basis van minimale dimensionering van A watergangen wordt de daadwerkelijk te realiseren compensatie herberekend.

Waterkwantiteit

Vanwege de lage ligging in het beekdal zal de bodem worden opgehoogd om te voldoen aan de droogleggingsnorm. De aanleghoogte voor gebouwen bedraagt minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. (grondwateronderzoek).

Beekdal

Wanneer er wordt gebouwd in het beekdal dient voldoende ruimte voor water te worden behouden. De beekdalen zijn van nature de laagste plekken in het watersysteem. Bij extreme neerslag zijn deze gebieden het meest kwetsbaar voor wateroverlast. Het verdient de voorkeur te kiezen voor ophoging (i.p.v. bouwen op bijvoorbeeld palen). Het verlies aan ruimte voor water zal gecompenseerd moeten worden. Het terrein zal worden opgehoogd. Hierdoor neemt de bergingscapaciteit van het beekdal af. De benodigde compensatie is berekend. Dit kan binnen de inrichting van het terrein en overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan worden opgevangen.

Compensatie verhardoppervlak

Binnen het bestemmingsplan worden bedrijfskavels mogelijk gemaakt. Voor bedrijfskavels kan worden uitgegaan dat 80% van de kavel bestaat uit verhard oppervlak. Daarnaast wordt een infrastructuur aangelegd dat tevens zorgt voor een toename van het verhard oppervlak. Er is een berekening gemaakt voor de compensatie van de toename van het verhard oppervlak. Zie hieronder.

De toename van het verharde oppervlak bedraagt meer dan 1.500 m2 in het buitengebied. Hierdoor zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Voor middelgrote plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0015.png"

De compensatie vindt plaats middels het graven van een watergang door het plangebied, de aanleg van een waterpartij langs de A28 en verbreding van een watergang direct naast de bestaande wegen. Hiermee wordt de toename aan verharding voldoende gecompenseerd. De watergangen moeten voldoen aan de regels voor dimensionering en worden zo aangelegd dat maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. De aan te leggen waterberging wordt ontworpen op basis van een vertraagde afvoer of infiltratiesituatie (afhankelijk van de bodemopbouw).

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwde gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hier op geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Hiervoor is het ook belangrijk te kijken naar maatregelen zoals half verharding en groene daken.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Gemeentelijk rioleringsbeleid

De gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast). Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het “Activiteitenbesluit” en voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi).

Rioolcapaciteit

De capaciteit van het huidige rioolstelsel vormt een aandachtspunt. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bij het bouwrijp maken van de uitbreiding van het bedrijventerrein zal hier aandacht aan worden besteed.

Afvoer hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht. Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Vanwege het bodemtype is infiltratie nauwelijks mogelijk. Het hemelwater wordt via een gescheiden rioolsysteem geloosd op het oppervlaktewater. Licht vervuilde hemelwater (bijvoorbeeld van infrastructuur) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren. Ten behoeve van een goede doorstroming wordt het nieuw te realiseren watersysteem met een open verbinding en met enkele duikers aangesloten op het bestaande systeem. Voor deze watergangen geldt een minimale waterdiepte van 80 cm. Omdat het graven van nieuw water maatwerk betreft zal de dimensionering van de watergangen en duikers, voor aanleg van deze voorzieningen hydrologisch worden doorgerekend. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Door het ophogen van de uit te geven kavels zal de kans op overstroming in het plangebied sterk afnemen.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is.

De watergang ten noorden van Ossebroeken I wordt in de Legger opgenomen als A watergang. Deze vormt een verbinding tussen de te realiseren A watergang langs de A28 en het Bruntsinger Leek. Verder noordelijk zal ook een verbinding worden gerealiseerd. Het nu in de legger opgenomen verbinding ter plaatse van de weg Ossebroeken komt hiermee te vervallen. Het onderhoud van de A watergangen zal door het waterschap worden uitgevoerd vanaf de weg. Hierdoor zal aan weerszijden van de watergang een strook van 5 meter worden vrijgehouden van obstakels. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige ontwikkeling is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. In de zone langs de A28 wordt een groenbestemming gelegd, waarbinnen zowel groen als water aangelegd kan worden. Verder worden er in alle bestemmingen bij recht waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Voor de werkzaamheden aan bestaande en nieuw te realiseren watergangen is een watervergunning noodzakelijk. Watercompenserende maatregelen worden bij de inrichting van het gebied meegenomen en zullen voldoen aan het beeldkwaliteitsplan.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van een plan een rol spelen.

De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Nota Belvedère, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W. Wetgeving is momenteel vooral gebundeld in de Erfgoedwet.

Voor de gemeente is een archeologische verwachtingskaart vastgesteld. Naar aanleiding daarvan zijn in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen. Het plangebied heeft deels een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" en deels een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3". Voor "Waarde - Archeologie 2" geldt een onderzoeksverplichting bij ontwikkelingen vanaf 1.00 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld, voor "Waarde - Archeologie 3" is dit 1000 m2 en 30 cm. De ontwikkelingen zijn groter dan de aangegeven oppervlakte. Een onderzoek is daarom uitgevoerd.

(Inmiddels is de concept versie van het inventariserend veldonderzoek verstuurd, zie Bijlage 7Archeologisch onderzoek, naar de gemeente Midden Drenthe. Zodra de gemeente het onderzoek heeft getoetst wordt de definitieve versie opgesteld. De aanbevelingen uit het concept zijn al wel toegevoegd aan de verbeelding. Dit kan uiteraard weer aangepast worden zodra het inventariserend veldonderzoek definitief is of nadat er nader onderzoek is uitgevoegd).

4.7.2 Landschap en cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen binnen de zonering van een beekdal het Bruntsinger Leek (figuur 16).

Het eerste en tweede lid van artikel 2.34 geven bescherming aan belangrijke beekdalen. Kapitaalintensieve functies worden daar geweerd. Het gaat daarbij om onder andere woon- en werkgebieden, (energie)installaties en kapitaalintensieve vormen van agrarisch grondgebruik, zoals glastuinbouw, intensieve veehouderijen en kwekerijen. Uitzonderingen op het vrijwaren van het gebied van kapitaalintensieve functies kunnen gemaakt worden in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen en een drietal andere voorwaarden. De voorwaarden zijn cumulatief bedoeld. Op voorhand is niet te benoemen of sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Van geval tot geval zal afzonderlijk beoordeeld moeten worden of er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een kapitaalintensieve functie. Vanwege een groot aantal bedrijven dat zich wil vestigen op Ossebroeken is een uitbreiding van de eerste fase noodzakelijk. De uitbreiding wordt in dezelfde lijn doorgezet als Ossebroeken I. Hierdoor worden geen belemmeringen verwacht voor de realisatie van Ossebroeken II.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1_0016.png"

Figuur 16 Zonering beekdal (bron: provinciale verordening).

4.8 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 8. De conclusie van het onderzoek is, dat er, gelet op de aard en de mate van de lichte verontreinigingen die zijn aangetroffen, geen reden bestaat voor nader onderzoek. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygienische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor het bestemmingsplan en de daarin opgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein. De onderzoekslocatie kan als onverdacht ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd.

Vanuit het onderzoek wordt een tweetal aanbevelingen gedaan:

  • Bij het agrarisch bedrijf in het plangegebied is sprake van een ASB-golfplatendak zonder goot. Geadviseerd wordt om de onverharde druppelzone op deze locatie te onderzoeken op asbest door middel van een verkennend onderzoek;
  • tijdens mogelijke sloop- en bouwrijpmaakwerkzaamheden op de locatie van het agrarisch bedrijf wordt geadviseerd rekening te houden met demping in de bodem;
  • in algemene zin wordt aangegeven, dat indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden toegepast of hergebruikt, de regels van het Besluit bodemkwaliteit of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing zijn.

4.9 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

• overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Drenthe

In de provincie Drenthe wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Dwingelderveld bedraagt 3,2 km en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt de afstand 1,6 km.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Dwingelderveld is wel gevoelig voor stikstofdepositie. De realisatie van categorie 3.2 bedrijven met de daarbij behorende verkeersgeneratie leidt tot een toename in de stikstofdepositie op de nabij gelegen Natura 2000 gebieden. Met behulp van AERIUS calculator is stikstofdepositieberekening uitgevoerd (bijlage 4).

De op te heffen agrarische emissies zijn aanzienlijk groter dan de nieuwe emissies als gevolgen van alle toekomstige bedrijven en bijbehorende verkeersbewegingen. Het plan Ossebroeken I leidt derhalve tot een daling van de stikstofdepositie op Natura 2000. Voor de toekomstige te vestigen bedrijven geldt dus geen vergunning- of meldingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Drenthe staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In het vroege voorjaar van 2019 is in het gebied een quickscan uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten. De quickscan is bijgevoegd in Bijlage 9 Ecologisch onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt naar deze bijlage verwezen.

Resultaten quickscan

Hieronder een samenvatting van de resultaten van de quickscan:

  • De aanwezigheid van beschermde plantensoorten en effecten op deze soorten ten gevolge van de werkzaamheden kunnen door gebrek aan geschikte standplaatsen worden uitgesloten;
  • binnen en vlak buiten het plangebied kunnen vogels tot broeden komen waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten, maar wel beschermd zijn tijdens het broedsseizoen;
  • het is niet uitgesloten, dat de boerderij in het plangebied een verblijfplaats biedt voor vleermuizen;
  • de zomereiken centraal in het plangebied vormen mogelijk een essentiele vliegroute voor vleermuizen, welke door het aanbrengen van verlichting kan worden aangetast;
  • Het is niet uit te sluiten dat waterspitsmuis in een sloot aan de zuidzijde van het plangebied voorkomt;
  • het voorkomen van grote modderkruiper en heikikker kan in een sloot aan de zuidzijde van het plangebied niet op voorhand worden uitgesloten.

Aanbevelingen en vervolgstappen quickscan

  • Bij kap van bomen dient te worden nagegaan of er sprake is van een meld- en/of herplantplicht;
  • aanbevolen wordt ter bescherming van broedvogels te werken buiten het broedseizoen;
  • voorshands wordt de boerderij gehandhaafd zodat geen nader onderzoek nodig is naar verblijfplaatsen van vleermuizen in de boerderij;
  • voorkom lichtuitstraling langs de laan met de zomereiken, indien dit niet mogelijk is dan dient nader onderzoek te worden gedaan;
  • bij werkzaamheden in en om sloten dient nader onderzoek naar respectievelijk waterspitsmuis, heikikker, grote modderkruiper en vissen te worden gedaan.

Conclusie

Er is nader onderzoek nodig naar diersoorten. Dit nader onderzoek wordt gedurende het broedseizoen 2019 uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn eind oktober bekend.

4.10 Straalpaden, Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied is een hogedruk rioolpersleiding van het waterschap gelegen. Deze is gelegen onder de weg van de Ossebroeken. Gelet op deze feitelijke situatie is er voor gekozen geen belemmeringenzone op te nemen. In de omliggende bestemmingsplannen is een dergelijke zone ook niet opgenomen.

Verder zijn binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Duurzaamheid En Energie

Toetsingskader

Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m3 doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd. Dit betekent dat voor het in dit bestemmingsplan voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening.

Hiervoor is een mix van oplossingen mogelijk. Gelet op de strengere energieprestatienormen moeten nieuwe gebouwen beter worden geïsoleerd. In combinatie met zonnepanelen of –collectoren op daken, vloerverwarming, meer apparatuur op elektriciteit, (lucht)warmtepompen is doorgaans gasloos bouwen goed mogelijk. Hiermee kan het project uitvoerbaar worden geoordeeld.

Conclusie

Dit bestemmingsplan geeft niet bij voorbaat welke mogelijkheden moeten worden gekozen. De regeling in het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte voor voorzieningen om gasloos te kunnen bouwen.

4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van circa 8 hectare bedrijventerrein. Via een wijzigingsbevoegdheid kan vervolgens nog circa 14 hectare toegevoegd worden. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Het college van burgemeester en wethouders zal moeten besluiten dat geen MER nodig is (op basis van de Vormvrije mer-beoordeling). Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan zoveel als mogelijk aan bij het bestemmingsplan dat nu geldt voor het bedrijventerrein Ossebroeken I.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 De Planregels

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.

INLEIDENDE REGELS

Begrippen (Artikel 1)

De van toepassing zijnde begrippen die voorkomen in de regeling van dit bestemmingsplan worden in Artikel 1 verklaard. Een aantal begrippen worden voorgeschreven door de SVBP 2012.

Wijze van meten (Artikel 2)

Wat onder andere moet worden verstaan onder de bouwhoogte, de goothoogte, de dakhelling en andere maatvoeringsbegrippen wordt in dit deel van de regels uitgelegd.

BESTEMMINGSREGELS

Agrarisch (Artikel 3)

De weilanden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch'. In de bestemmingsregels is aangegeven, dat de gronden voor agrarische cultuurgrond zijn bestemd en voor het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Ter plaatse zijn geen gebouwen toegestaan. Wel zijn er eventuele waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming naar de bestemming Bedrijventerrein en naar de bestemming Groen. De mogelijkheid kan worden toegepast indien binnen de geldende bedrijfsbestemming geen uitgeefbare kavels meer aanwezig zijn en er aantoonbare behoefte bestaat aan uitgeefbare bedrijfsgronden. De wijziging naar een groenbestemming wordt ingezet om de landschappelijke inpassing te garanderen. Om deze reden ook is voor een wijziging naar de bedrijfsbestemming een voorwaardelijke verplichting voor de realisatie en instandhouding van groen als voorwaarde opgenomen.

Bedrijventerrein (Artikel 4)

Op gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 3.2 of daaraan gelijkwaardig toegestaan. Rondom de woonbestemming zijn lagere milieucategorieen toegelaten. Voor deze zonering is in Bijlage 1 een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Lawaaiproducerende bedrijven volgens de Wet geluidhinder, vuurwerkbedrijven, bedrijven met externe veiligheidsrisico's en zware industriebedrijven zijn niet toegestaan. Ook zijn in het plangebied geen bedrijfswoningen toegestaan. Het bestemmingsplan biedt ruime bouwmogelijkheden in de zin van te bebouwen oppervlak en maatvoering.

Binnen de bestemming zijn gezondheids- en welzijnszorginstellingen toegestaan conform de Staat vanBedrijfsactiviteiten zoals artsenpraktijken, klinieken en daarmee vergelijkbare instellingen. Het gaat om niet geluidsgevoelige functies zonder bijvoorbeeld uitslaapbedden en overnachtsmogelijkheden.

Onder meer ondergeschikte ontsluitingswegen, waterhuishoudkundige voorzieningen (waterbergingbasins, wadi's, etc.), nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen zijn eveneens toegestaan. Alleen aan de rand van het plangebied mogen wegen parallel lopen aan de A28 en de Brunstingerleek. De andere wegen moeten haaks op de A28 worden gerealiseerd.

Door middel van een voorwaardelijke verplichting wordt de afschermende groenvoorziening tussen het bedrijventerrein en Brunsting gewaarborgd.

De bestemming 'Bedrijventerrein' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. De toegestane bouwwerken dienen binnen dit vlak te worden opgericht. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de toegestane bebouwing opgenomen. Deze maatvoeringen hebben onder meer betrekking op de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen, de toegestane hoogte en het bebouwingspercentage.

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken en van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving, ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, de verkeers-, sociale en brandveiligheid en in het kader van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen kan uitsluitend gemotiveerd plaatsvinden.

Voorts is het bevoegd gezag bevoegd - onder voorwaarden - bevoegd af te wijken van de planregels en toe te staan dat de bouwhoogte van gebouwen en/of het bebouwingspercentage wordt vergroot. Een belangrijke voorwaarde om af te wijken is dat het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein. Het is uiteraard aan het bevoegd gezag om dit te bepalen. Hiertoe kan het bevoegd gezag gebruik maken van de ASVV (aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) van de CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek).

Het bevoegd gezag kan afwijken van de bij recht toegestane bedrijven en toestaan dat bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in de bedrijvenlijst, mits wordt voldaan aan de hieromtrent gestelde voorwaarden. Hierbij is het van belang onderzoek te verrichten naar geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens gekeken dient te worden naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

Groen (Artikel 5)

Gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en ter plaatse van een specifieke aanduiding op de verbeelding voor een hondenspeelpark. Ondergeschikte functies als voet en rijwielpaden, recreatief medegebruik en speelvoorzieningen zijn eveneens toegestaan.

Behalve een beperkt gebouw ten behoeve van het hondenspeelpark zijn geen gebouwen toegestaan.

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.

Verkeer (Artikel 6)

Gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen en straten met hoofdzakelijk een stroomfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen en stallingsruimten voor fietsen. Ondergeschikte functies zoals stallingen, groen-, nuts- en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede kunstwerken zijn eveneens toegestaan.

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.

Water (Artikel 7)

Gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor het ontvangen, bergen en/ of afvoeren van water en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de waterloop, alsmede voor bruggen, dammen en/of duikers en andere waterstaatswerken en taluds. Ook kunstwerken en speelvoorzieningen zijn toegestaan.

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.

Wonen - Voormalige boerderijen (Artikel 8)

De niet meer als agrarisch bedrijf in werking zijnde boerderij in het plangebied is bestemd als Wonen - Voormalige boerderijen. De bestemming is afgeleid van de bestemming die aan dergelijke panden in het buitengebied van de gemeente is toegekend. De bestemmingsregels zijn afgestemd op de bestaande situatie. Binnen de regels is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar een bedrijfsbestemming en een groenbestemming. Om realisering en handhaving van het groen te waarborgen is een voorwaardelijke verplichting als voorwaarde aan de wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Waarde - Archeologie 2 en 3 (Artikel 9 en 10)

Om de archeologische waarden te kunnen beschermen is voor een deel van het plangebied de bestemming Waarde - Archeologie 2 en 3 opgenomen.

ALGEMENE REGELS

Antidubbeltelregel (Artikel 11)

De antidubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

Algemene bouwregels (Artikel 12)

Dit artikel regelt enkele algemene aspecten met betrekking tot het bebouwen van gronden.

Algemene gebruiksregels (Artikel 13)

Dit artikel regelt enkele algemene aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 14)

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 15)

In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.

Overige regels (Artikel 16)

In dit artikel is aangegeven op welke wijze de verwijzing naar wettelijke regelingen gelezen dient te worden en is een strafregel opgenomen. Tevens worden mede op basis van dit artikel seksinrichtingen uitgesloten.

OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Overgangsrecht (Artikel 17)

Dit artikel regelt ten aanzien van bouwen en gebruik dat bestaande bouwwerken of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

Slotregel (Artikel 18)

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Wettelijk Vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar en overlegd met de overleginstanties in casu de provincie Drenthe en het Waterschap.

Gedurende de voorbereiding van het bestemmingsplan is ook gesproken met de Buurtvereniging Brunsting en met de Natuur en Milieufederatie Drenthe. In deze gesprekken is het bestemmingsplan inhoudelijk toegelicht en is de procedure van de totstandkoming van het bestemmingsplan nader uitgelegd.

De Buurtvereniging Brunsting is gevraagd hoe zij aankijkt tegen de ontwikkeling van het gebied en wat zij wenselijk vindt bij de uitvoering van het plan in acht te nemen. De gemeente heeft hier notitie van genomen en zal dit bij de uitwerking van de plannen meenemen. Door de Buurtvereniging wordt onder meer aandacht gevraagd voor het mogelijk maken van een wandelroute langs de Brunstinger Leek, het zorgen van voldoende parkeerruimte op het bedrijventerrein en het aanleggen van afschermende groenbuffers rondom het bedrijventerrein. Er is door de Buurtvereniging ook een aantal onderwerpen aangedragen die buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan liggen. Deze zijn door de gemeente teruggekoppeld binnen de organisatie en hier zal actie op worden ondernomen.

De Natuur en Milieufederatie Drenthe heeft vraagtekens bij de nut en de noodzaak van de uitbreiding van Ossebroeken gelet op de aanwezigheid van bedrijventerreinen bij Assen Zuid. Men vraagt om nadere onderbouwing van de uitbreiding van Ossebroeken. In de optiek van de federatie maakt het in die zin zeker uit of de wijzigingsmogelijkheid voor het wijzigen van de agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming onderdeel van het bestemmingsplan blijft. De gemeente staat op het standpunt, dat het nut van de uitbreiding voldoende is aangetoond. Zie het haalbaarheidsonderzoek in Bijlage 3. Het bedrijventerrein Ossebroeken is met name bedoeld voor lokale bedrijven. De wijzigingsbevoegdheden zullen slechts onder strikte voorwaarden worden toegepast.

6.2 Procedure Wet Ruimtelijke Ordening

Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt medio 2019 bekendgemaakt en gedurende zes weken ter visie gelegd. belanghebbenden kunnen gedurende deze termijn een zienswijze indienen.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

7.1 Financiële Haalbaarheid

De gemeente is eigenaar van de gronden en financiert de realisatie van het gebied.

7.2 Grondexploitatie

Gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan wordt door de gemeente een grondexploitatie vastgesteld.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsregels

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsregels

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Landschapsplan

Bijlage 2 Landschapsplan

Bijlage 3 Haalbaarheidsonderzoek

Bijlage 3 Haalbaarheidsonderzoek

Bijlage 4 Voortoets Wnb Incl Aerius Berekening

Bijlage 4 Voortoets Wnb incl AERIUS berekening

Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Bodemonderzoek

Bijlage 8 Bodemonderzoek

Bijlage 9 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 9 Ecologisch onderzoek

Bijlage 10 Vormvrije Mer-beoordeling

Bijlage 10 Vormvrije mer-beoordeling

Bijlage 11 Verbeelding

Bijlage 11 Verbeelding