Elst, Valburgseweg begraafplaats
Bestemmingsplan - Overbetuwe
Onherroepelijk op 10-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Elst, Valburgseweg begraafplaats' van de gemeente 'Overbetuwe'.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1734.0109ELSTbegraafpl-ONHE met de bijbehorende regels en eventuele bijlage.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Afwijking van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
Een afwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder a onder 1º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.6 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 Bestaand
- a. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
- b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
1.8 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.9 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.11 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.12 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.13 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.14 Geaccidenteerd terrein
Een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m.
1.15 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.16 Maatschappelijk
Voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs, sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid.
1.17 Omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.18 Ondergeschikte bouwdelen
Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten.
1.19 Ondergronds
Onder peil.
1.20 Peil
- a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
- b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;
1.21 Prostitué(e)
Degene, die zich tegen vergoeding beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.
1.22 Prostitutie
Het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.
1.23 Raamprostitutie
Een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins vanuit een gebouw de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor publiek besloten ruimte plaatsvinden.
1.24 Seksinrichting
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.25 Voorzieningen van algemeen nut
Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.26 Waterhuishoudkundige voorzieningen
Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.27 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, houdende vaststelling van nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
1.28 Wet/wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 Afstand tot de (achter)perceelsgrens
De afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.
2.5 De diepte van een bouwwerk
De diepte van een bouwwerk wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken.
2.6 De horizontale diepte van een bouwwerk
De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke doeleinden;
- b. een begraafplaats ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
- c. nutsvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
5.1 Verbod
Het is verboden de in de Bestemmingsregels bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
5.2 Verboden gebruik
Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 Maatvoering
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.
6.2 Bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking niet meer dan 2,5 m bedraagt.
Artikel 7 Overige Regels
Overtreding van het bepaalde in artikel 5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
8.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Elst, Valburgseweg begraafplaats'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van | ||||||||
……………………… | ||||||||
De voorzitter, | De griffier, | |||||||
………. | ……… | |||||||
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In 2008 zijn alle gemeentelijke begraafplaatsen onderdeel geweest van een capaciteitsonderzoek. Dit vanwege het vol raken van de algemene begraafplaats aan de Valburgseweg in Elst. De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat in 2013 een tekort aan begraafcapaciteit zal ontstaan op deze begraafplaats. Uitbreiding van de begraafplaats is daarom noodzakelijk.
Om uitbreiding van de begraafplaats juridisch-planologisch mogelijk te maken is het noodzakelijk dat het vigerende bestemmingsplan wordt aangepast.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Valburgseweg 42a aan de westzijde van de kern Elst. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door De Kist, aan de oostzijde door de 2e Lange Voren en aan de zuidzijde door de bestaande begraafplaats. Aan de westzijde grenst het plangebied aan een woongebied.
Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Elst, sectie I, nummer 3913.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Elst', vastgesteld door de gemeenteraad op 22 februari 2011.
De beoogde uitbreidingslocatie aan de achterzijde van de bestaande begraafplaats heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. De op de plankaart als 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - hondenuitlaatplaats', voet- en fietspaden, in- en uitritten, beeldende kunstwerken, nutsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, evenementen en verkeersvoorzieningen. De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
![]() |
![]() |
1.4 Leeswijzer
Allereerst wordt ingegaan op het beleid wat van toepassing is op onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het hierop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving. De huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling komen hier aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk voor de te volgen procedure.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte
Op grond van artikel 9.1.2 lid 1 Overgangsrecht Wro is bepaald dat een planologische kernbeslissing (zoals de Nota Ruimte1) gelijkgesteld wordt met een structuurvisie. Het recht van de planologische kernbeslissing zoals gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro blijft van toepassing. In de Nota Ruimte2 wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de ver-schillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland beschik-baar is. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier doelen:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.
Om deze doelen te bereiken wil het rijk verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen. 'Bundeling van verstedelijking in infrastructuur' en 'organisatie in stedelijke netwerken' zijn beleidsstrategieën die gehanteerd worden voor economie, infrastructuur en verstedelijking. De daaruit afgeleide beleidsdoelen zijn:
- ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra;
- verstedelijking van de economische kerngebieden;
- verbetering van de bereikbaarheid;
- verbetering van de leefbaarheid en sociaal-economische positie van steden;
- bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden;
- afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding;
- waarborging van milieukwaliteit en veiligheid.
Het beleid met betrekking tot de basiskwaliteit van dorpen is onder meer gericht op bun-deling van verstedelijking en economische activiteiten, bundeling van infrastructuur en borging van milieukwaliteit en externe veiligheid. Deze bundelingstrategie die het rijk voorstaat, moet leiden tot een optimaal gebruik van de aanwezige ruimte in het bestaand bebouwd gebied van de gemeente. Daarnaast wordt ruimte geboden om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei en lokaal georiënteerde bedrijvigheid.
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.
Om deze doelen te bereiken wil het rijk verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen. 'Bundeling van verstedelijking in infrastructuur' en 'organisatie in stedelijke netwerken' zijn beleidsstrategieën die gehanteerd worden voor economie, infrastructuur en verstedelijking. De daaruit afgeleide beleidsdoelen zijn:
- ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra;
- verstedelijking van de economische kerngebieden;
- verbetering van de bereikbaarheid;
- verbetering van de leefbaarheid en sociaal-economische positie van steden;
- bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden;
- afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding;
- waarborging van milieukwaliteit en veiligheid.
Het beleid met betrekking tot de basiskwaliteit van dorpen is onder meer gericht op bundeling van verstedelijking en economische activiteiten, bundeling van infrastructuur en borging van milieukwaliteit en externe veiligheid. Deze bundelingstrategie die het rijk voorstaat, moet leiden tot een optimaal gebruik van de aanwezige ruimte in het bestaand bebouwd gebied van de gemeente. Daarnaast wordt ruimte geboden om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei en lokaal georiënteerde bedrijvigheid.
Die groei mag ook aansluitend op het bestaande gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daar buiten plaatsvinden. Uitgangspunt is dat wordt aangesloten op reeds bestaande ruimtelijke structuren. Tenslotte dient de bestaande infrastructuur, inclusief de groen- en waterstructuren en -systemen, optimaal benut te worden.
Conclusie
Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. De uitbreiding van de begraafplaats kan gezien worden als het intensiever gebruiken van een locatie in bestaand stedelijk gebied. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid en zelfs bijdraagt aan de doelstelling van intensief ruimtegebruik.
2.2 Provinciaal- En Regionaal Beleid
Streekplan Gelderland 2005
Met het Streekplan 'Gelderland 2005; kansen voor regio's' kiest de provincie voor de ver-sterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Op provinciaal niveau richt men zich op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht. Deze kenmerken en waarden zijn: natuur en water in het 'groenblauw raamwerk', en ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het 'multifunctioneel gebied', wordt meer dan in het verleden het domein van de ge-meenten. Zij werken daarvoor samen in regionaal verband. De bemoeienis van de provincie met dit multifunctioneel gebied is beperkt.
Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie Gelderland en omvat de steden, dorpen en buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. Vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten, onder andere gericht op vitale steden en dorpen. Elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan 'dorps' wonen geaccommodeerd kunnen worden, waarbij wordt gestimuleerd dat met dit ruimtelijke programma tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van de groene en recreatieve omgevingskwaliteit. Tevens moeten samenwerkende gemeenten zich richten op nieuwe economische dragers, waardoor werkgelegenheid buiten de landbouw wordt geboden. Deze nieuwe economische dragers kunnen vooral worden geaccommodeerd in en bij bestaande kernen en in vrijgekomen agrarische bebouwing.
Het plangebied valt op basis van het Streekplan binnen het nationaal stedelijk netwerk 'Knooppunt Arnhem-Nijmegen' (nu Stadsregio Arnhem Nijmegen), dat binnen het Rode Raamwerk ligt. Dit deel van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur heeft betrekking op de hoogdynamische functies samenhangend met de hoofdinfrastructuur en intensieve vormen van ruimtegebruik, zoals stedelijke functies, intensieve vormen van recreatie/leisure, met stedelijke ontwikkeling samenhangende groenontwikkeling en intensieve agrarische teelten. Binnen een stedelijk netwerk streeft de provincie naar een bundeling van stedelijke functies. Dit bundelingsbeleid moet bijdragen aan efficiënt ruimtegebruik en aan een versterking van draagvlak van een kwalitatief hoogwaardig voorzieningenniveau.
Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor is het onder meer belangrijk dat het stedelijk grondgebruik wordt geïntensiveerd en geoptimaliseerd, waarbij het behoud van karakteristieke elementen en het zorgvuldig omgaan met open ruimten centraal staat. Met betrekking tot de inrichting van steden en dorpen stelt het streekplan dat de inrichting van een locatie in een stad, dorp, wijk/buurt zo goed mogelijk moet aansluiten bij de kwaliteiten van de locatie zelf en/of die van de directe omgeving.
Conclusie
Het onderhavige initiatief is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied, waardoor er sprake is van inbreiding. De uitbreiding sluit qua karakteristiek aan bij de bestaande begraafplaats. Zodoende vormt het streekplan geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
Ruimtelijke Verordening
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld op 15 december 2010. De verordening is op 22 januari 2011 in werking getreden.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voor-schriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie.
Ten aanzien van het maatschappelijke voorzieningen (waaronder begraafplaatsen) zijn geen specifieke regels opgenomen.
Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succes-vol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere par-tijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.
Een voor Elst relevante doelstelling uit het Regionaal Plan is de ontwikkeling van de eigenheid en de identiteit van de kern. Door binnen de kern mogelijkheden te creëren voor herinrichting van bestaande gebouwen, nieuwe functies toe te staan én kwalitatieve nieuwbouw te genereren, kan de identiteit van Elst worden versterkt, dit vanuit een duurzaam toekomstperspectief. Herstructurering en transformatie is noodzakelijk om in een aantrekkelijk dorpsklimaat te blijven voorzien en te zorgen voor sociaal-economische vitaliteit. Dat kan door te zorgen voor variatie in aanbod van woningen, voorzieningen en woonmilieus, toegesneden op de woonwensen van de huidige en toekomstige inwoners.
Het Regionaal Plan signaleert een grote vraag naar landelijke woonmilieus. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen wel een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen. Bij uitbreidingsplannen worden karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren maar zelden als drager of inspiratiebron gebruikt. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient met uiterste zorgvuldigheid om te worden gegaan met nieuwbouw in en uitbreiding van kernen.
Conclusie
Een van de kernpunten van beleid is het behouden van de karakteristiek van de kern en duurzame (her)ontwikkeling van bestaand stedelijk gebied. De uitbreiding van de begraafplaats kan gezien worden als het intensiever / meer optimaal gebruiken van een locatie in bestaand stedelijk gebied. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het provinciaal en regionaal ruimtelijk ordeningsbeleid en zelfs bijdraagt aan de hoofduitgangspunten van beleid.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Kadernota 'Visie op ruimte'
In 2004 is door de gemeente Overbetuwe de kadernota 'Visie op ruimte' opgesteld. Deze kadernota biedt een landschappelijk en stedenbouwkundig kader, de criteria die de geschiktheid en beperkingen van gebieden voor verschillende vormen van grondgebruik aangeven en een handleiding voor de toepassing van die criteria. De kadernota kent twee uitgangspunten. Allereerst zal binnen de gemeente Overbetuwe, voordat uitbreiding voor woningbouw aan de orde komt, eerst gezocht worden naar mogelijkheden voor inbreiding binnen bestaande kernen.
Hierbij wordt niet alleen gedacht aan een (her-)opvulling van onbebouwde plekken, maar moet vooral worden gedacht aan creatieve toepassingsmogelijkheden voor intensief, meervoudig en/of flexibel ruimtegebruik, geënt op de aard en de schaal van de kern.
Het tweede uitgangspunt betreft de toenemende druk op de gemeente Overbetuwe om de stedelijke ontwikkeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen verder vorm te geven in het oostelijk deel van de gemeente. Vanuit de regionale ontwikkelingsbehoefte wordt vooral ruimte gezocht voor woningbouw, bedrijventerreinen, windenergie en dergelijke. Het oostelijk deel van de gemeente valt binnen het te verstedelijken gebied. Hierdoor ontstaat voor de gemeente de mogelijkheid voor het ontwikkelen van zowel een dynamisch, stedelijk gebied met hoog voorzieningenniveau, als een groen en landelijk gebied. Door te kiezen voor het versterken van de identiteit van beide soorten gebieden, ontstaat een grote meerwaarde voor de gemeente als geheel. Om te voorkomen dat de stedelijke ontwikkelingen het landelijke gebied overspoelen, is een grens tussen beide gebieden nodig.
Elst is binnen de gemeente Overbetuwe de enige bovenlokale kern en heeft een stedelijk karakter met een goed voorzieningenniveau. De kadernota doet verschillende uitspraken over toekomstige ontwikkelingen in Elst. Er wordt onder meer expliciet aangegeven dat er in de toekomst ruimteclaims te verwachten zijn ten behoeve van de uitbreiding van begraafplaatsen.
Conclusie
In de kadernota is de behoefte is aan uitbreidingsruimte voor begraafplaatsen in Elst reeds voorzien. Het onderhavige initiatief tot uitbreiding van de bestaande begraafplaats aan de Valburgseweg wordt daarnaast binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd. Daarmee wordt een nog onbebouwde plek in het centrum opgevuld ten einde het tekort aan begraafplaatsen op te lossen. Hiermee is het onderhavige initiatief in overeenstemming met de Kadernota 'Visie op ruimte'.
![]() |
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
- wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
- wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Een begraafplaats is geen geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidshinder, derhalve is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Vanuit akoestisch oogpunt is er geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
3.2 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit lucht-kwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Voor de periode tussen het in werking treden van de 'Wet luchtkwaliteit' en het verlenen van derogatie door de EU is het begrip 'niet in betekenende mate' gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Na verlening van derogatie treedt het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) in werking en wordt de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
Omdat de uitbreiding van de begraafplaats geen noemenswaardige toename van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengt, is het niet aannemelijk dat het initiatief zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dat betekent, dat een luchtkwaliteitonderzoek niet noodzakelijk is.
3.3 Bedrijven En Milieuzonering
Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten''3 . Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.
Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het alge-meen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
Ook begraafplaatsen zijn in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Deze afstand wordt doorgaans gemeten tussen het per-ceel van de begraafplaats en de percelen van de woningen. De afstand tot het perceel van de dichtstbijzijnde woning bedraagt 6 meter. De woning ligt daarentegen op een af-stand van 16 meter.
Conclusie
Gezien het feit dat de begraafplaats wordt afgeschermd door een 2 meter hoge haag en de afstand tot de woningen minimaal 16 meter bedraagt, kan een goed woon- en leefklimaat voor de omliggende woningen gegarandeerd worden. Bovendien bedraagt de af-stand tussen de bestaande begraafplaats en de percelen van de aangrenzende woningen momenteel ook slechts 6 meter. De uitbreiding van de begraafplaats leidt dan ook niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.
- 3. Bedrijven en Milieuzondering, Uitgave VNG, Den Haag, 2009
3.4 Geurhinder
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.
In en nabij het plangebied bevindt zich geen belemmerende agrarische bedrijvigheid
3.5 Bodem En Grondwater
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.
Uit de gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart blijkt dat de grond in het plangebied onverdacht is. In de huidige situatie betreft de bestemming groen. Het plangebied valt binnen de kwaliteitszone AW2000 (schoon). Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.6 Externe Veiligheid
Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
- het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
- het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buis-leidingen);
- het gebruik van luchthavens.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen4 (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen5 (Revi), en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen6 en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico7 . Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen8(RNVGS). Deze is recent verder geoperationaliseerd en verduidelijkt middels de Circulaire Risico-normering vervoer gevaarlijke stoffen9 .
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van de risicobenadering worden grenzen gesteld aan de risico's, gelet op kwetsbaarheid van de omgeving en vice versa. De toepassing van de risicobenadering heeft dus primair betrekking op de onderdelen pro-actie, de preventie en de preparatie van de veiligheidsketen. Het beleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers te beschermen tegen de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit kan door maat-regelen te treffen bij of aan de bron (inrichtingen, auto's etc.) en door de restrisico's te beperken, bijvoorbeeld door zonering. Het doel wordt vertaald naar de begrippen plaats-gebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij meestal geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico.
Groepsrisico
Ten aanzien van het groepsrisico (GR) is een oriënterende waarde vastgelegd. Deze wordt uitgedrukt in de kans dat per jaar een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of transportroute en een ongewoon voorval binnen die inrichting of op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. De kans dat (een groep) slachtoffers vallen, wordt weergegeven met een curve (de fN-curve).
Een belangrijke factor bij het bepalen van het groepsrisico is het aantal personen dat zich in de omgeving van de risicovolle activiteit bevindt. Dit aspect kan vanuit de ruimtelijke ordening, door het toestaan of juist uitsluiten van functies waarbij een hoge personen-dichtheid in een bepaald gebied, worden beïnvloed.
In het Bevi is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij nieuwe activiteiten / situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die aangewezen zijn in het Bevi, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg/spoor/water en buisleidingen.
Conclusie
In en nabij het plangebied zelf komen geen Bevi-inrichtingen voor. Wel vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de spoorlijn Arnhem - Nijmegen. De afstand tussen deze spoorlijn en het plangebied bedraagt ruim 1200 meter. Deze afstand is ruim vol-doende, nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
- 4. Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieube-heer (Besluit externe veiligheid inrichtingen), Staatsblad 2004, 250
- 5. Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 sep-tember 2004, nr. EV2004084072, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Regeling externe veiligheid inrichtingen), Staatscourant 2004, 183
- 6. Handleiding Externe Veiligheid inrichtingen, InfoMil, juni 2004
- 7. Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, augustus 2004
- 8. Kamerstukken II, 1995/96, 24 611, nr. 1
- 9. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieube-heer, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, juli 2004
3.7 Kabels En Leidingen
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden. In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen gelegen.
3.8 Waterparagraaf
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uit-voering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
- voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GOOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
- de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
- de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
- wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
- in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
- de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
- toekomstvast hoogwaterbeleid.
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2010-1015
Het plan, vastgesteld op 30 oktober 2009, gaat over het waterbeheer in het hele rivieren-gebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende zes jaar gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en vol-doende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.
Beheerplan waterkeringen 2008-2012
In het Beheerplan Waterkeringen 2008-2012 schetst het waterschap de hoofdlijnen van het beleid, waarmee ze het beheer van de waterkeringen (verder) invult. Het beheerplan voorziet in een eenduidig beleid voor het beheer van de waterkeringen en legt dit vast. Derden krijgen inzicht in de manier waarop het waterschap omgaat met de waterkeringen en welke maatregelen nodig zijn om dit beleid tot uitvoering te brengen.
Op basis van het beheerplan behoort de waterkering ten noorden van het plangebied tot primaire waterkeringen - categorie C. Dit zijn waterkeringen die behoren tot het stelsel dat een dijkring (in dit geval dijkring 24) omsluit en niet bestemd zijn tot de directe kering van buitenwater. Het beleid van het waterschap ten aanzien van het thema waterkering-beheer spitst zich toe op:
- Het verzamelen, bijhouden en verstrekken van kerngegevens van waterkering. Hier-toe beschikt het waterschap over een legger en een beheerregister;
- Het periodiek toetsen en verbeteren van primaire wateren volgens het Voorschrift toetsen op Veiligheid.
Beheren, inspecteren, onderhouden en ontheffing verlenen: het waterschap beheert, inspecteert en onderhoudt waterkeringen met als hoofddoel het waarborgen van de waterveiligheid. Ook het ontheffingenbeleid is erop gericht de waterveiligheid duurzaam te waarborgen. Voor ontwikkelingen op, of nabij de waterkering is de Keur van het water-schap van toepassing. Op basis van deze keur kan het waterschap ontheffing verlenen van in de keur genoemde verboden in, op of nabij waterkeringen.
Keur Waterschap Rivierenland 2009
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe het Waterplan vastgesteld. In het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
- wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
- waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast; - beleving van water, burgers betrekken bij water;
- afspraken en taken van waterschap en gemeente.
In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern op genomen.
Watertoets
De uitbreiding van de begraafplaats wordt opgehoogd om te kunnen voldoen aan de inrichtingseis van de inspectierichtlijn lijkbezorging. De onderkant van het graf bevindt zich op minimaal 0,3 meterboven GHG. Dit betekent dat onderbemaling om de gewenste grondwaterstand te bereiken niet nodig is.
Bij de inrichting wordt het regenwater zoveel mogelijk oppervlakkig afgevoerd. Er komt ook drainage onder de graven om goede afwatering te regelen. De drainage / het waterstelsel van de uitbreiding komt gedeeltelijk op het bestaande stelsel van de begraafplaats, maar krijg ook een aansluiting op het rioolstelsel onder De Kist.
3.9 Flora En Fauna
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968, 1998 en 2005 (de gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (de soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op:
- de Vogelrichtlijngebieden die Nederland heeft vastgesteld;
- de Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld;
- de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten.
Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden. Daartoe is een quickscan Flora en Fauna10 opgesteld. Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een separate bijlage bij dit bestemmingsplan.
Beschermde gebieden
De dichtstbijzijnde beschermde natuurgebieden liggen op kilometers afstand van het plangebied. Er is vanuit dit oogpunt dan ook geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.
Beschermde soorten
Er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd voor de in het plangebied voorkomende beschermde soorten, mits:
- er geen broedende vogels worden verstoord;
- geen bomen met potentiële permanente verblijfplaatsen van vogels en/of vleermuizen (spechteholen) worden gekapt (betreft bomen in bestaande begraafplaats, niet de bomen in het plangebied);
- uit nader onderzoek blijkt dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het elektriciteitsgebouwtje aanwezig zijn, wanneer dit gebouwtje moet worden gesloopt (of als het gebouwtje in stand blijft).
Vogels
Het rooien van de bomen en struiken wordt bij voorkeur buiten (voor of na) het broedseizoen van de vogels uitgevoerd. Als globale indicatie voor het vogelbroedseizoen kan de periode 15 maart - 15 juli worden gehanteerd. Sommige vogelsoorten broeden echter erg vroeg (soms al in februari), andere soorten nog erg laat in het jaar (augustus 1 september). Het rooien van de bomen en struiken zou (ruim) buiten deze periode moeten worden uitgevoerd. Het is te allen tijde verboden om broedende vogels te verstoren. De aanwezigheid van broedende vogels in of direct nabij het plangebied betekent dat de werkzaamheden (tijdelijk) moeten worden stilgelegd.
Dit betekent overigens niet dat er in het vogelbroedseizoen geen activiteiten uitgevoerd mogen worden. Zolang er in het plangebied of de onmiddellijke omgeving geen broeden-de vogels aanwezig zijn, is er geen belemmering voor het uitvoeren van werkzaamheden. Door middel van een beknopte veldinventarisatie kort voor de uitvoering van de werkzaamheden, kan de zekerheid worden verkregen, dat er geen broedende vogels in of rond het plangebied aanwezig zijn.
Voor het rooien van bomen met permanente rust- en verblijfplaatsen, zoals spechteholen dient altijd een ontheffing ex artikel 75 te worden aangevraagd. Indien ook de bestaande oude bomen op de huidige begraafplaats moeten worden gekapt, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
Zoogdieren
Hoewel voor de mogelijk aan te treffen soorten een vrijstelling geldt, is het mogelijk om (als invulling van de zorgplicht) maatregelen te nemen. Om te voorkomen dat egels of muizensoorten in winterrust worden verstoord, verdient het aanbeveling het struikgewas en strooisellaag buiten de winterperiode (voor egel ongeveer november - februari) te rooien. Indien handmatig wordt gerooid, worden door gefaseerd vanaf één zijde te werken eventueel aanwezige zoogdieren in de gelegenheid gesteld te vluchten.
Vleermuizen
Als het kleine elektriciteitsgebouwtje net buiten het plangebied in de toekomst moet worden gesloopt, is nader onderzoek nodig om uit te sluiten dat vleermuizen van het gebouwtje gebruik maken. Dit onderzoek bestaat uit een nadere inspectie van het gebouw (waarbij ook toegang tot het gebouw moet worden verleend) en indien noodzakelijk, een aantal avondbezoeken met waarnemingen door middel van een BAT-detector (apparaat waarmee de echolocatie van een vleermuis hoorbaar kan worden gemaakt).
Conclusie
Op basis van de aanwezige natuurwaarden en de daarop van toepassing zijnde beschermingsmaatregelen en -formules, zijn er geen belemmeringen voor de uitbreiding van de begraafplaats.
- 10. Quickscan natuurwaarden uitbreiding begraafplaats Elst, Projectnummer HP.11.00016, door RealDetection Consultancy bv d.d. 10 juni 2011
3.10 Archeologische Waarden
Beleidskader en wettelijk kader
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan11 en een archeologische beleidsadvieskaart12 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
Voor de nieuw te ontwikkelen woning is op 6 juni 2011 heeft archeologisch onderzoeksbureau Archeodienst Gelderland BV een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek karterende fase uitgevoerd ten noorden van de Openbare Begraafplaats te Elst (Gelderland)13. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is als bijlage bijgevoegd.
Conclusie
Op basis van het bureauonderzoek is een hoge trefkans op archeologische waarden uit de Romeinse tijd tot de Middeleeuwen opgesteld. Tijdens het booronderzoek is vastgesteld dat het plangebied zich in de overgangszone tussen de oeverwal en een kom bevindt. Tot een diepte van ca. 150 cm -mv zijn archeologische indicatoren aangetroffen. In boring 2 is een kogelpotfragment aangetroffen, wat wijst op eventuele middeleeuwse bewoning in (de omgeving van) het plangebied. Gezien het vondstmateriaal en het intacte bodemprofiel acht Archeodienst Gelderland BV vervolgonderzoek noodzakelijk, te meer omdat de graafwerkzaamheden in het plangebied dieper reiken dan 50 cm - mv.
Proefsleuvenonderzoek
Op grond van het bureau- en inventariserend veldonderzoek blijkt de kans groot dat er archeologische waarden (met name uit de Romeinse tijd tot de Middeleeuwen) in de bodem aanwezig zijn. Om deze verwachting te controleren is een proefsleuvenonderzoek14 uitgevoerd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is als bijlage bijgevoegd.
Tijdens het onderzoek op de ontwikkellocatie 'De Kist' in het centrum van Elst zijn geen archeologisch relevante sporen aangetroffen. De bodem blijkt in het oostelijke deel van het plangebied met ca. 1,5 m recentelijk te zijn opgehoogd. Uit één van deze ophogingslagen kwam op een diepte van ca. 80-100 cm -mv een viertal laat-middeleeuwse aarde-werkfragmenten tevoorschijn. Dit wijst er op dat een deel van de ophogingslagen afkomstig is van een locatie waar resten uit de Late-Middeleeuwen aanwezig zijn. In het westelijke deel van het plangebied is slechts 50 cm grond opgebracht, maar de intacte bodem eronder bevat geen archeologische waarden.
Op basis van het vooronderzoek was een hoge verwachting opgesteld voor archeologische waarden uit de Romeinse tijd tot de Middeleeuwen. Deze verwachting dient derhalve naar beneden toe te worden bijgesteld. Er zijn geen archeologische waarden aanwezig en het terrein kan worden vrijgegeven.
Op grond van het bureau- en inventariserend veldonderzoek blijkt de kans groot dat er archeologische waarden (met name uit de Romeinse tijd tot de Middeleeuwen) in de bodem aanwezig zijn. Om deze verwachting te controleren is een proefsleuvenonderzoek'' uitgevoerd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is als bijlage bijgevoegd.
Tijdens het onderzoek op de ontwikkellocatie 'De Kist' in het centrum van Elst zijn geen archeologisch relevante sporen aangetroffen. De bodem blijkt in het oostelijke deel van het plangebied met ca. 1,5 m recentelijk te zijn opgehoogd. Uit één van deze ophogingslagen kwam op een diepte van ca. 80-100 cm –mv een viertal laat-middeleeuwse aardewerkfragmenten tevoorschijn. Dit wijst er op dat een deel van de ophogingslagen afkomstig is van een locatie waar resten uit de Late-Middeleeuwen aanwezig zijn. In het westelijke deel van het plangebied is slechts 50 cm grond opgebracht, maar de intacte bodem eronder bevat geen archeologische waarden.
Op basis van het vooronderzoek was een hoge verwachting opgesteld voor archeologische waarden uit de Romeinse tijd tot de Middeleeuwen. Deze verwachting dient derhalve naar beneden toe te worden bijgesteld. Er zijn geen archeologische waarden aanwezig en het terrein kan worden vrijgegeven.
- 11. Erfgoedplan 'Een Sleutel tot de schatkist', ADC Heritage BV, d.d. 08-12-2004, rapportnummer H001
- 12. RAAP Archeologisch Adviesbureau, rapport 1074, gemeente Overbetuwe
- 13. Een bureau en inventariserend veldonderzoek karterende fase voor de uitbreiding van de begraafplaats te Elst, Rapportnummer 78, door Archeodienst d.d. juni 2011
- 14. Proefsleuvenonderzoek op de ontwikkellocatie 'De Kist' te Elst, Rapportnummer 88, door Archeodienst d.d. 16 september 2011
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Huidige Situatie
Omgeving plangebied
De bestaande begraafplaats is gelegen aan de Valburgseweg. Deze straat ligt in het westen van de kern Elst in de gemeente Overbetuwe en heeft een gemengd karakter. Richting het centrum wordt woningbouw in toenemende mate afgewisseld door bedrijvigheid in de vorm van detailhandel en horeca. De Valburgseweg is één van de historisch bebouwingslinten die naast de oude kern de eerste bewoningsplaatsen van Elst vorm-den. Aan het lint liggen onder meer een aantal historische villa's en landgoederen, die karakteristiek zijn voor de kern Elst. Direct grenzend aan het oude bebouwingslint ligt onder meer de begraafplaats van het dorp.
Het bebouwingsbeeld van de Valburgseweg is gevarieerd, ruim en dorps. De straat bevat uiteenlopende woonbebouwing, maar ook bedrijvigheid. De woningen zijn georiënteerd op de straat en verspringen in hun positie ten opzichte van elkaar. Het profiel van de straat is eenvoudig, de asfalten rijbaan wordt geflankeerd door stoepen en parkeerplaatsen.
De begraafplaats wordt verder omgeven door planmatig aangelegde woonwijken, die hoofdzakelijk bestaan uit rijwoningen uit de jaren 70 en 80.
Plangebied
De uitbreidingslocatie is aan de achterzijde van de bestaande begraafplaats gelegen en grenst vrijwel direct aan De Kist. Het plangebied is momenteel in gebruik als groen-strook/hondenuitlaatstrook.
![]() |
Figuur: Plangebied |
4.2 Voorgenomen Ontwikkeling
Het is de bedoeling om de begraafplaats aan de Valburgseweg aan de achterzijde uit te breiden. Ten behoeve van deze uitbreiding is een inrichtingsplan opgesteld.
Het inrichtingsplan sluit aan bij de bestaande karakteristiek van de begraafplaats. Zo zal de twee meter hoge beukenhaag die de begraafplaats begrenst, verder doorgetrokken worden naar achteren. Deze nieuwe beukenhaag zal aan de achterzijde in een evenwijdige lijn lopen met de gevels van de woningen aan de overzijde van de straat. Tevens zullen de bestaande bomen gehandhaafd worden ten einde het groene karakter van de begraafplaats te waarborgen.
Ten gevolge van de uitbreiding zal de bestaande groenstrook aan de achterzijde van de begraafplaats deels verdwijnen. Niettemin wordt er een 6 meter brede grasstrook (inclusief talud) behouden, die dienst kan doen als hondenuitlaatstrook.
De voorziene uitbreiding ligt enigszins afgeschermd van de huidige begraafplaats doordat de bestaande beukhaag aan de achterzijde slechts ten delen wordt verwijderd. Desalniettemin zullen er een aantal open zichtlijnen vanuit de bestaande begraafplaats op de uitbreiding zijn, ten einde de relatie tussen beide te versterken.
![]() |
Figuur: Inrichtingsplan |
![]() |
Figuur: Hondenuitlaatstrook |
4.3 Verkeer En Parkeren
Parkeren ten behoeve van de begraafplaats geschied momenteel in de openbare ruimte. Naar verwachting zal de parkeerdruk niet noemenswaardig toenemen. In de directe omgeving van het plangebied is voldoende parkeergelegenheid aanwezig om de parkeerdruk op te vangen.
Het aantal verkeersbewegingen zal als gevolg van de uitbreiding niet noemenswaardig toenemen. De intensiteit van het aantal plechtigheden blijft in de toekomstige situatie gelijk. Enkel zal het aantal aanwezige grafstenen op de begraafplaats toenemen. Dit gaat weliswaar gepaard met extra bezoekers, doch wordt dit aantal zo gering geacht dat het aantal extra verkeersbewegingen niet nader benoemd hoeft te worden.
Hoofdstuk 5 Beschrijving Van De Bestemmingen
5.1 Algemene Opzet
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofd-stukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Elst, Valburgseweg begraafplaats' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
Hierin wordt het beleidskader uiteengezet en wordt de ontwikkeling onderbouwd. Dit wordt aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.
De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving.
Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Daarvoor zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Deze regelingen bieden weliswaar ruimte voor bepaalde ontwikkelingen, er kunnen echter geen directe rechten en/ of plichten aan worden ontleend. Er zal altijd een belangenafweging plaatsvinden. Als echter wordt voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden, is die afweging marginaal.
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
Op de verbeelding is de bestemming 'Maatschappelijk' te zien. De bestemming is afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functie). De bestemming vormt het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Om te weten wat binnen de bestemming op de verbeelding is toegestaan, dienen de regels hierbij gelezen te worden. De regels en verbeelding zijn derhalve niet los van elkaar te zien.
5.3 Bestemmingen Op De Planregels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2008 en op de Wabo, het gemeentelijk handboek en het bestemmingsplannen 'Elst' van de gemeente Overbetuwe. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op de andere komplannen. Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.
Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat 1 enkelbestemming.
Maatschappelijk
Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, waarop een begraafplaats is toegestaan. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen.
Bouwen
Op of in deze gronden mogen alleen voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd. Deze mogen een maximale hoogte van 3 meter en een maximale oppervlakte van 15 m2 hebben.
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting
De ontwikkeling die met onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt betreft een ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te verankeren is voor rekening en risico van de gemeente Overbetuwe een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan (inclusief benodigde onderzoeken op het gebied van milieuhygiëne) opgesteld.
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Inleiding
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
7.2 Inspraak
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor het onderhavige bestemmingsplan heeft gezien de zeer geringe ingreep geen inspraak plaatsgevonden.
7.3 Overleg
Artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. De reacties van deze instanties zijn in dit plan verwerkt.
7.4 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Een ieder is in de gelegenheid gesteld om vanaf donderdag 8 december 2011 gedurende zes weken zienswijzen kenbaar te maken. Het rapport zienswijzen is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Bijlage 1 Parkeernormering
Bijlage 1 Flora En Faunaonderzoek
Bijlage 1 Flora en Faunaonderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Rapport Zienswijzen Elst Valburgseweg Begraafplaats
Bijlage 3 Rapport Zienswijzen Elst Valburgseweg Begraafplaats