Herveld, Hoofdstraat 135-141
Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe
Vastgesteld op 28-05-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Herveld, Hoofdstraat 135-141 met identificatienummer NL.IMRO.1734.0401HERVHfdstr-VSG1 van de gemeente Overbetuwe;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels;
1.3 aan- en uitbouwen
een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;
1.4 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op kleine schaal in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aaneengebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van minimaal drie aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen;
1.8 archeologisch deskundige
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een door een erkende certificerende instelling afgegeven certificaat voor opgraven en werkend conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) dan wel, na vaststelling ervan door de Minister van OCW, de normen zoals opgesteld door het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD);
1.10 archeologische verwachting
een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.11 archeologische waarde
een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.14 begane grondvloer
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.15 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat en is gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime;
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw
een vrijstaand gebouw, dat door zijn vorm, functie, situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag
een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder en de ruimte(n) in de kap;
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Horeca-activiteiten en detailhandel in volumineuze goederen zijn hieronder niet begrepen;
1.27 erf
het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak;
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.30 hoofdgebouw
een gebouw of een gedeelte daarvan, exclusief aan- en uitbouwen, dat door zijn situering en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel is aan te merken;
1.31 huishouden
een persoon die of groep personen die gezamenlijk, onbestendig voor onbepaalde tijd, een huishouding voert;
1.32 inwoning
twee huishoudens die, in afwijking van het begrip woning, één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.33 kelder
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij bebouwing gelegen in geaccidenteerd terrein gelegen beneden peil;
1.34 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van algemeen nut in ruime zin, zoals: voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen, e.d.;
1.35 ondergeschikte bouwonderdelen
bouwonderdelen van beperkte afmetingen die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen en dakoverstekken;
1.36 ondergronds
onder peil;
1.37 overkapping
bouwwerk, geen gebouw zijnde, met een dak en maximaal één gesloten wand;
1.38 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor overige bouwwerken: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitend terrein;
1.39 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.40 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.41 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.42 verdieping(en)
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;
1.43 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk, naar aard, oriëntatie en/of uitstraling, als zodanig dient te worden aangemerkt;
1.44 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;
1.45 woning
een complex van ruimten inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden wolfseinden en dakkapellen buiten beschouwing gelaten;
2.3 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 hart van de lijn
bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op schaal waarin het plan is vastgesteld;
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen buiten beschouwing gelaten, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. parkeervoorzieningen ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in woningen, waarbij inwoning is toegestaan;
- b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- c. tuinen en erven;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergronds bouwen
Ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds gebouwen aanwezig danwel toegestaan zijn overeenkomstig dit plan, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein de ondergrondse bebouwing de bovengrondse bebouwing met een (horizontale) diepte van 3 m mag overschrijden. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één laag ondergronds.
7.2 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.1, teneinde ondergrondse gebouwen toe te staan daar waar bovengronds geen gebouwen zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. de bebouwde oppervlakte van de ondergrondse gebouwen bedraagt niet meer dan 25 m², met dien verstande dat de maximaal toegestane oppervlakte met het meerekenen van de bebouwde oppervlakte van de ondergrondse gebouwen niet wordt overschreden. In afwijking van het bepaalde in Artikel 2 wordt als bebouwde oppervlakte van ondergrondse gebouwen de oppervlakte van de vloer gemeten, inclusief muren;
- b. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast, dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
- c. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met het plan wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Maatvoering
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.
9.2 Bouwgrenzen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking niet meer dan 2,5 m bedraagt.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Herveld, Hoofdstraat 135-141'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer Woonstichting Valburg wil de vier bestaande rijwoningen aan de Hoofdstraat 135-141 te Herveld slopen en daarvoor in de plaats vier nieuwe rijwoningen realiseren. De nieuwe (senioren)woningen komen dichter op de Hoofdstraat te staan, in de rooilijn van de naastgelegen woningen. Hierdoor ontstaat ruimte voor achtertuinen bij de nieuwe woningen.
De nieuwe woningen worden buiten het bouwvlak van het ter plaatse geldende bestemmingsplan opgericht. Om het plan mogelijk te maken, moet daarom het bestemmingsplan worden herzien. Dit bestemmingsplan 'Herveld, Hoofdstraat 135-141' geeft een nieuw bouw- en gebruikskader voor het gehele perceel.
1.2 Ligging En Globale Begrenzing Plangebied
Het plangebied betreft de locatie Hoofdstraat 135-141 te Herveld. De locatie ligt binnen de bebouwde kom van Herveld-Noord in een woonomgeving. Zuidwestelijk van het plangebied is het dorpscentrum gelegen. Het plangebied ligt op de hoek van de Hoofdstraat en de Bredestraat-Zuid. De Hoofdstraat is de voornaamste oost-westelijke verbinding door de kom van Herveld en Andelst.
De ligging van het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven.
![]() |
Figuur 1.1: ligging van het plangebied (bron: Google Maps) |
Het plangebied aan de Hoofdstraat 135-141 te Herveld is kadastraal bekend als gemeente Valburg, sectie G, perceelnummer 814. De grens van het plangebied volgt de kadastrale begrenzing van dit perceel. De oppervlakte van het plangebied is ruim 1.300 m².
Het plangebied grenst aan de oostelijke en noordelijke zijden aan bestaande woonpercelen aan respectievelijk de Hoofdstraat en de Bredestraat-Zuid. Aan de andere twee zijden wordt het plangebied begrensd door deze twee wegen. Figuur 1.2 geeft de begrenzing van het plangebied indicatief aan.
![]() |
Figuur 1.2: indicatieve begrenzing van het plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
1.3 Huidig Bestemmingsplan
In het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Herveld-Andelst'. Dit plan is op 23 september 2011 vastgesteld. Een uitsnede van de verbeelding van het huidige bestemmingsplan, met de begrenzing van het plangebied in rood kader, is weergegeven op figuur 1.3.
Het plangebied heeft de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. De bestemming 'Wonen' is van toepassing ter plaatse van de bestaande woningen (hoofdgebouwen) en de bijbehorende achtertuinen. De rest van het perceel is als 'Tuin' bestemd. In het plangebied is ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing. Deze dubbelbestemming stelt beperkingen aan het bebouwen van de gronden en aan het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden.
Hoofdgebouwen mogen alleen in het opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het bouwvlak ligt rondom de bestaande woningen. Binnen het bouwvlak zijn aaneengebouwde woningen toegestaan.
![]() |
Figuur 1.3: uitsnede huidig bestemmingsplan 'Herveld-Andelst' met het plangebied in rood kader weergegeven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
De beoogde nieuwe woningen worden buiten het bouwvlak en binnen de bestemming 'Tuin' opgericht. Hoofdgebouwen zijn binnen de bestemming 'Tuin' niet toegestaan. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit plan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt of de ontwikkeling in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven. In hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. Ten slotte is in hoofdstuk 8 de bij de totstandkoming van het bestemmingsplan gevolgde procedure beschreven.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Hoofdstraat 135-141 te Herveld en is kadastraal bekend als gemeente Valburg, sectie G, perceelnummer 814. Het ligt op de hoek van de Hoofdstraat en de Bredestraat-Zuid. In de omgeving zijn voornamelijk woningen aanwezig, bestaande uit verschillende woningtypen. Het Dorpsplein, dat enkele voorzieningen kent, ligt op korte afstand zuidwestelijk van het plangebied. Figuur 2.1 geeft de directe omgeving van het plangebied weer.
In het plangebied zijn momenteel vier aaneengebouwde woningen aanwezig. Deze staan relatief ver van de Hoofdstraat, waardoor deze beschikken over kleine achtertuinen en een relatief groot voorterrein, dat slechts beperkt benut wordt. Aan de zijde van de Hoofdstraat is een bomenrij aanwezig. Tussen de bomenrij en de woningen is een grasveld aanwezig.
![]() |
Figuur 2.1: huidige situatie en directe omgeving schetsmatig weergegeven (bron: De Regt + Danz BNA) |
De woningen zelf bestaan uit één bouwlaag met een bescheiden kap. De woningen zijn eigendom van de Woonstichting Valburg en zijn geschikt voor senioren. De woningen zijn aan de noordzijde toegankelijk via een achterom. Parkeervoorzieningen zijn aan de aangrenzende wegen aanwezig. De woningen dateren uit 1961 en zijn na ruim 60 jaar verouderd. Ook voldoen deze niet meer aan bouwtechnische en energetische kwaliteit.
Figuur 2.2 is een straatbeeld van het plangebied opgenomen. In figuur 1.2 in het voorgaande hoofdstuk is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen.
![]() |
Figuur 2.2: straatbeeld vanaf de hoek Hoofdstraat - Bredestraat-Zuid (bron: Google Maps) |
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie
Woonstichting Valburg wil de bestaande woningen slopen, omdat deze verouderd zijn en niet meer voldaan aan de huidige wensen en eisen op het gebied van onder meer duurzaamheid en woonconfort. Daarnaast is de huidige perceelsindeling onpraktisch, omdat een relatief groot deel van het perceel vrijwel onbenut is en de achtertuinen klein zijn. De initiatiefnemer wil de woningen daarom slopen en vervangende nieuwbouw centraal op het perceel realiseren. De woningen komen op kortere afstand van de Hoofdstraat, maar blijven achter de voorgevelrooilijn van de oostelijk gelegen bebouwing. Door de nieuwe positionering ontstaat ruimte voor achtertuinen met een kleine berging. Aan de westzijde ligt de bebouwing in lijn met de rooilijn van de bestaande bebouwing aan de Bredestraat-Zuid, ten noorden van het plangebied. De nieuwbouw wordt hiermee stedenbouwkundig logisch ingepast. Figuur 3.1 geeft de stedenbouwkundige uitgangspunten/principes weer. In figuur 3.2 is de beoogde situatie weergegeven.
![]() |
Figuur 3.1: stedenbouwkundige principes toekomstige situatie (bron: De Regt + Danz BNA) |
![]() |
Figuur 3.2: toekomstige inrichting plangebied (bron: De Regt + Danz BNA) |
De vier nieuwe aaneengebouwde woningen zijn, evenals de huidige woningen, geschikt voor senioren. De ontwikkeling draagt hij aan het vernieuwen en verduurzamen van de woningvoorraad van de Woonstichting. Daarnaast wordt de architectonische kwaliteit verhoogd. De woningen zullen bestaan uit één bouwlaag met een kap.
De waardevolle bomen aan de Hoofdstraat worden behouden. Verder blijft aan de zuidzijde een voldoende brede groenstructuur aanwezig. De waarde daarvan wordt vergroot door het een functie te geven als plantsoen. Het plan draagt hierdoor bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit rondom de kruising Hoofdstraat - Bredestraat-Zuid.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2024, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit, dat onderdeel is van de NOVI, valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
- 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.
Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan maakt enkel een ontwikkeling van lokaal belang mogelijk, gezien de aard en de beperkte schaalgrootte van het plan. Er zijn geen nationale belangen, zoals beschreven in de NOVI, in het geding met een dergelijk plan.
Het plan is niet in strijd met het nationaal ruimtelijke ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.
Beoordeling en conclusie
Er is sprake van een lokale, kleinschalige planologische wijziging, waarbij geen nationale belangen in het geding zijn. Het Barro heeft geen doorwerking naar dit plan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een verplicht motiveringsinstrument, dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).
In een ruimtelijk plan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Ook moet een motivering worden opgenomen dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in de sloop en vervangende nieuwbouw van vier woningen binnen de bebouwde kom. Het aantal woningen blijft gelijk, waardoor de ontwikkeling niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het plan.
4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Daarna zijn nog diverse wijzigingen en actualisaties doorgevoerd. Het actuele beleid is opgenomen in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland van 19 december 2018. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- een duurzame economische structuur(versterking);
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en de kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat, een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Dit betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland.
Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het plan wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen of regels, die voor dit plan van belang zijn. Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de verordening of de Omgevingsverordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt regelmatig geactualiseerd. In december 2022 is de meest recente geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening gepubliceerd.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in de sloop en vervangende nieuwbouw van vier woningne binnen de bebouwde kom. Er spelen in principe geen provinciale belangen met een dergelijke wijziging, gezien de ligging en de aard en omvang van het plan. Daarnaast is er geen sprake van een nieuwe woonlocatie of van een toevoeging van nieuwe woningen.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
4.3 Gemeentelijk Beleid
Omgevingsvisie Overbetuwe 2040
Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 (hierna: Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de integrale koers en ambities van de gemeente Overbetuwe voor de fysieke leefomgeving voor de periode tot en met 2040 aan. De Omgevingsvisie is er primair op gericht om de kwaliteit van het leefmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Samenwerking tussen verschillende partijen staat centraal en is noodzakelijk om deze doelen te bereiken. De visie is opgesteld vanuit een brede blik, waarbij ruimtelijke ordening, milieu, economie en bereikbaarheid met elkaar worden verbonden.
De gemeente onderscheidt een aantal kernwaarden die als vertrekpunt en inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen dienen. Deze kernwaarden zijn ontstaan in het cultuurhistorisch gegroeide Betuwse rivierenlandschap. Kernwaarden zijn beschreven op het gebied van bodem en landschap, netwerk en infrastructuur en occupatie. De verschillende kernen in de gemeente kennen elk een eigen karakteristieke identiteit en waarden. Deze worden eveneens als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen gehanteerd. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen en het buitengebied is een speerpunt in het beleid.
In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op zes opgaven:
- Vitaal buitengebied in beweging;
- Innovatieruimte voor ondernemerschap;
- Samen werken aan energietransitie;
- Gevarieerde dorpse woonomgeving;
- Netwerk verbonden met samenleving;
- Voorzieningen geclusterd.
Per thema wordt de toekomstige ontwikkeling van de Overbetuwse leefomgeving beschreven.
Beoordeling
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Herveld. Het plan heeft tot doel om de bestaande woningvoorraad van de Woonstichting te vernieuwen en te verduurzamen. De nieuwe seniorenwoningen voldoen beter aan de eisen op het gebied van woonconfort en duurzaamheid dan de bestaande woningen. Ook worden deze stedenbouwkundig logisch ingepast. Het plan draagt dan ook bij aan het bereiken van een kwalitatief goede en gevarieerde dorpse woonomgeving. De planlocatie is door de nabijheid van voorzieningen ook een geschikte woonlocatie voor de beoogde doelgroep.
De beoogde ontwikkeling past al met al bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
Woonagenda Overbetuwe 2025
In de Woonagenda 2025 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een uitgangspuntennotitie opgesteld. Daarnaast vonden woningmarktanalyses en gesprekken met stakeholders bij de voorbereiding van de Woonagenda.
De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. Centraal staat dat de gemeente over voldoende woningen met de juiste kwaliteit wil beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.
De Woonagenda omvat vier centrale thema's:
- Voorraadstrategie: nieuw en bestaand;
- Verduurzaming en koppelkansen;
- Bijzondere doelgroepen en woonvormen;
- Wonen en zorg.
Elk van deze thema's is nader beschouwd in de Woonagenda.
De woningbehoefte voor de gemeente Overbetuwe in de periode 2019-2030 is minstens 2.000 woningen. De woningbouwproductie blijft achter bij deze groei. Daarnaast wil de gemeente een extra bijdrage leveren aan de versnellings- en groeiopgave vanuit de regionale Woondeal. Dit gaat om een nog nader te bepalen aantal woningen, waarbij gedacht wordt aan circa 3.000 à 4.000 extra woningen in het middengebied (Overbetuwe en Lingewaard).
In kwalitatief opzicht is van belang dat betaalbaar wonen onder druk staat. Dit heeft verschillende oorzaken. De gemeente werkt in de Woonagenda toe naar een streefprogramma in de woningbouwprogrammering om de woningmarkt beter in balans te krijgen. Hierin wordt ook rekening gehouden met de veranderende woningvraag door bekende trends, zoals het toenemende aantal eenpersoonshuishoudens en de groei van het aantal huishoudens van 65 jaar en ouder.
Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan worden de bestaande vier aaneengebouwde woningen in het plangebied gesloopt en vervangen door vier nieuwe woningen in dezelfde categorie en voor dezelfde doelgroep. Het aantal woningen blijft dus gelijk. Zoals voorgaand al is toegelicht, draagt het plan bij aan modernisering en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Het gaat daarbij om een doelgroep (senioren), waarvoor een grote woningbehoefte bestaat. Het plan voldoet ook in kwalitatief opzicht aan de uitgangspunten van de Woonagenda Overbetuwe 2025.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Milieueffectrapportage
Om te beoordelen of voor de bestemmingsplanwijziging een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, moet worden nagegaan of de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Per 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Wanneer de voorgenomen de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit m.e.r., moet worden getoetst of er sprake is van nadelige milieugevolgen. Is dat het geval, dan moet een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen.
Beoordeling en conclusie
De voorgenomen wijziging komt niet voor als activiteit in Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Vanwege de aard van de wijziging (gelijkblijvend aantal woningen) is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het plangebied ligt bovendien niet in een gevoelig gebied, maar binnen de bebouwde kom. Er worden daarom geen m.e.r.(beoordelings-)plichtige activiteiten mogelijk gemaakt en ook de plaats van het project geeft geen aanleiding tot het doorlopen van een m.e.r.(beoordelings)-procedure. Ten slotte is er geen passende beoordeling benodigd in het kader van het project.
Een m.e.r.(beoordelings-)procedure in het kader van dit bestemmingsplan is niet noodzakelijk en er hoeft geen vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden.
5.2 Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) moet bij een ruimtelijk plan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
- de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
- de aanleg van een nieuwe weg;
- de reconstructie van een bestaande weg.
De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten. Het akoestisch onderzoek richt zich op de geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidszone. De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg.
De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde) afkomstig van wegverkeer bedraagt voor nieuwe woningen 48 dB (Lden). Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor moet met een ontheffing een hogere waarde worden vastgesteld.
Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van nieuwe woningen mogelijk op een andere plaats dan de bestaande woningen. Daarmee is er sprake van een nieuw geluidgevoelig object. Alle wegen in de omgeving van het plangebied betreffen 30 km/uurwegen en hebben geen geluidzone volgens de Wgh. Ook andere geluidbronnen (spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen) zijn in de omgeving niet aanwezig. Op basis van de Wgh is een akoestisch onderzoek daarom niet noodzakelijk.
Daarnaast is op voorhand voldoende aannemelijk dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de nieuwe woning(en). De bij de gemeente bekende verkeersintensiteiten op de wegen in de directe omgeving geven geen aanleiding tot het uitvoeren van akoestisch onderzoek. De woningen worden bovendien op enige afstand van de Hoofdstraat gerealiseerd.
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het plan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
5.3 Luchtkwaliteit
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.
Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
- het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.
Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:
- 1. het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
- 2. het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2µg/m3).
Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in de sloop en vervangende nieuwbouw van vier woningen. Het aantal woningen en het aantal te verwachten verkeersbewegingen blijven gelijk. Het project valt daarom zonder meer onder de regeling NIBM.
Daarnaast voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied naar verwachting ruimschoots aan de normstelling, zo blijkt uit raadpleging van de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit zorgt niet voor belemmeringen.
5.4 Bedrijven En Milieuzonering
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden, zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies, die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van vier woningen op een andere plaats dan de bestaande woningen mogelijk. De verplaatsing van de woningen kan vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering relevant zijn. Daarom is onderzocht welke milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied gevestigd zijn.
Ten zuiden van het plangebied ligt een Detailhandelsbestemming (fietsenwinkel Hoofdstraat 136A). Ten opzichte van deze functie, die tot milieucategorie 1 behoort, geldt een richtafstand van 10 meter. De toekomstige afstand tot de woningen is ruim 20 meter. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan en kunnen belemmeringen over en weer worden uitgesloten.
Voor het overige zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen milieubelastende functies aanwezig.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Er zijn geen beperkingen over en weer ten opzichte van andere functies.
5.5 Geurhinder
Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking.
Met behulp van verspreidingsmodellen kan de geurbelasting vanuit dierenverblijven op geurgevoelige objecten worden berekend. De geurbelasting van een individuele veehouderij wordt ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De geurbelasting is afkomstig van dieren, waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. De maximaal toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of geen concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom).
Naast geurnormen stelt de Wgv ook eisen aan de (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. De afstanden gelden voor dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld, zoals melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden. De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object in het buitengebied.
Beoordeling
Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is er sprake van geurgevoelige objecten in het plangebied. De situering daarvan wijzigt beperkt. Het plangebied ligt centraal binnen de bebouwde kom van Herveld en wordt aan alle kanten omgeven door bestaande geurgevoelige objecten. Er zijn geen veehouderijen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Gezien deze omstandigheden is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied voldoende gewaarborgd en is op voorhand zeker dat er geen belemmeringen optreden voor veehouderijen. Nader geuronderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
De Wgv vormt geen belemmering in het kader van dit plan.
5.6 Bodem
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. Voor de gevallen waarin de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, bepaalt de Wet bodembescherming dat de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd. Daarom is een bodemonderzoek conform de NEN 5740-richtlijnen in die gevallen noodzakelijk.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in sloop en vervangende nieuwbouw van vier woningen. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is er sprake van een gevoelige bestemming. Ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen is momenteel een grasveld aanwezig op tot 'Tuin' bestemde gronden. Gezien dit huidige gebruik bestaat er geen aanleiding tot het uitvoeren van een bodemonderzoek. Redelijkerwijs mag worden verwacht dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het toekomstige gebruik.
Conclusie
Het aspect 'bodem' levert geen belemmeringen op voor dit plan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
5.7 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron is, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Beoordeling
Het bestemmingsplan voorziet in de herstructurering van 4 woningen. Het aantal aanwezige personen blijft daarmee gelijk. De bestaande 4 woningen worden gesloopt waarna deze in de rooilijn van de naastgelegen woningen worden terug gebouwd. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In figuur 5.1 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.
![]() |
Figuur 5.1: Uitsnede provinciale risicokaart met het plangebied in de zwarte cirkel (raadpleging november 2023) |
De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op:
Rondom de planlocatie zijn geen inrichtingen aanwezig met een extern veiligheidsrisico. Wel liggen op ca. 620 meter ten noorden van het plan de Betuweroute, op ca. 580 meter de snelweg A15 en op ca. 1.700 meter ten oosten de snelweg A50. Op basis van de Regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobronnen niet over het plangebied ligt.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan binnen het invloedsgebied van de Betuweroute, de snelweg A15 en A50. Ontwikkelingen hierbinnen hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Omdat de afstand tussen het plan en deze risicobronnen groter dan 200 meter is, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van drie externe veiligheidsrisicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de snelweg A15 en A50. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio adviesrecht. Hiervoor is de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) op 2 december 2023 om advies gevraagd. Hieronder een beschouwing van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de transportroutes met een externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van deze risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de Betuweroute, de snelweg A15 en A50. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.
5.8 Explosieven
De huidige gemeente Overbetuwe en buurgemeente Lingewaard maakten vanaf het begin van de geallieerde luchtlandingsoperatie 'Market Garden' op 17 september 1944 tot aan de bevrijding van Arnhem op 14 april 1945 deel uit van het frontgebied tussen de Duitsers en de Geallieerden. Overbetuwe en Lingewaard werden in hun geheel als oorlogsgebied beschouwd. Er is een gevechtspauze geweest na het oversteken van de brug bij Nijmegen. Het gebied is gedurende acht maanden frontgebied geweest waarbij het volledige eiland (gebied tussen de Rijn en de Waal) geëvacueerd is. Tevens zijn er in die periode hevige bombardementen uitgevoerd. Tijdens de inventarisatie van oorlogsgegevens zijn 104 vliegtuigcrashes opgetekend en meer dan 1.000 oorlogsgraven. Door de oorlogshandelingen ontstonden er gebieden waarvan de bodem sterk met oorlogsmateriaal werd belast, wat op dit moment nog gevaar kan opleveren voor mens en dier. De Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) gaat er in 2014 vanuit, dat slechts 35% van de munitie inmiddels uit de grond is verwijderd. Dit betekent dat we de komende decennia nog met deze explosieve erfenis te maken zullen hebben en er op veel plaatsen kans bestaat op het aantreffen van onontplofte munitie.
Beoordeling en conclusie
Bij bodemroerende werkzaamheden, zoals het oprichten van gebouwen, graafwerkzaamheden, aanleg van kabels en leidingen en het uitvoeren van bepaalde onderzoeken, is de aanwezigheid van mogelijke ontplofbare oorlogsresten (OO) van belang. Dergelijke werkzaamheden zijn bij het oprichten van de nieuwe woning(en), het slopen van de bestaande woningen en daarmee verband houdende werkzaamheden aan de orde. De bodem in het plangebied is echter na-oorlogs al geroerd bij de realisatie van de bestaande woningen, begin jaren '60 van de vorige eeuw. Het is daarom onwaarschijnlijk dat er nog OO in het plangebied aanwezig zijn. Dit aspect vormt daarmee geen belemmering voor het plan.
5.9 Kabels En Leidingen
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, moet de leidingbeheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig kunnen plaatsvinden.
Daarnaast kunnen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningsverbinding beperkingen aan ruimtelijke ontwikkelingen worden gesteld om gezondheidsredenen (voorzorgsbeleid).
Beoordeling en conclusie
In het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Dit aspect vormt daarom geen belemmering voor het plan.
5.10 Waterparagraaf
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.
Rijksbeleid
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan uit 2015. Het NWP plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode tot en met 2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen, waaronder het overstromingsrisicobeheerplan en stroomgebiedbeheerplannen voor de rijkswateren.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het NWP, tot aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen er voor 2027 liggen. Daarbij is beschreven hoe de provincie voor de planperiode de uitvoering van acties ziet om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerprogramma 2022-2027
In het waterbeheerprogramma (WBP) beschrijft het waterschap wat men in de periode tot en met 2027 wil bereiken, met wie, hoe en waarom. Eén van de voornaamste en voor de ruimtelijke ordening relevante principes is dat water bepalend is voor de inrichting van een gebied. De ambitie en samenwerking worden door gebiedsgericht te werken vormgegeven. Overbetuwe maakt onderdeel uit van het deelgebied Betuwe. Kerntaken van het waterschap zijn:
- Dagelijks beheer van water en dijken;
- Beschermen tegen overstromingen;
- Water eerlijk verdelen;
- Voorbereiden op extreem weer (klimaatadaptatie);
- Werken aan schoon water;
- Bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur.
Voor al deze taken zijn in het WBP ambities voor de lange termijn, concrete doelen voor de plantermijn, de strategie en maatregelen beschreven.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen, waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.
Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
- wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
- waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
- grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
- beleving van water, burgers betrekken bij water;
- afspraken en taken van waterschap en gemeente.
Beoordeling
Hemel- en afvalwater
Het plangebied bestaat momenteel uit vier woningen met bijbehorende percelen. Voor het overige is het plangebied vrijwel onverhard. In de toekomstige situatie worden de vier woningen op een andere plaats, in een vergelijkbare omvang, herbouwd. De bijbehorende erven zijn groter dan de huidige achtertuinen. Het verhard oppervlak neemt hierdoor mogelijk beperkt toe. Een eventuele toename aan verhard oppervlak zal echter zeker minder zijn dan de eenmalige vrijstellingsdrempel van 500 m² conform de Keur. Daarom is geen compensatie vereist in het kader van dit plan.
Van belang is dat hemelwater en vuilwater bij de nieuwe woningen gescheiden worden afgevoerd. De productie van vuilwater zal ten opzichte van de huidige bestemming gelijkwaardig blijven. Er zijn geen belemmeringen in de waterafvoer te verwachten. Het plan kan hydrologisch neutraal worden ontwikkeld.
Oppervlaktewater
In en direct rondom het plangebied zijn geen oppervlaktewateren aanwezig. Het planvoornemen voorziet ook niet in het toevoegen van oppervlaktewater.
Waterkering
Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van waterkeringen.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding, oppervlaktewater of waterkeringen. Dit aspect levert geen belemmeringen voor de wijziging op.
5.11 Flora En Fauna
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als deze zekerheid er niet is, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
- de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
- de bescherming van overige soorten.
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.
Beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in de directe omgeving van een Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op ongeveer 2,4 kilometer ten zuiden van het plangebied. Overige gebieden liggen op aanzienlijk grotere afstand. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid als door de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten.
Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de sloop en nieuwbouw op voorhand niet uit te sluiten. Vanwege de aard van de wijziging, waarbij het aantal woningen gelijk blijft, kunnen negatieve effecten in de gebruiksfase op voorhand worden uitgesloten. Daarnaast is het, gezien de kleinschalige omvang van het plan in relatie tot de afstand tot Natura 2000-gebieden op basis van algemene ervaringscijfers, op voorhand niet aannemelijk dat in de realisatiefase een significant negatief effect in de vorm van stikstofdepositie zal optreden. In de procedure voor de omgevingsvergunning voor het bouwen zal dit definitief moeten worden vastgesteld.
Negatieve effecten op de kenmerken en instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in de vorm van verstoring, hinder of stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jr zijn op voorhand niet aan de orde.
Delen van het Natuurnetwerk Nederland liggen op circa 1 kilometer afstand van het plangebied. Voor deze gebieden geldt geen toetsingskader met betrekking tot externe effecten. Gezien de aard van het plan is het bovendien uitgesloten dat de wezenlijke kenmerken en waarden van dit gebied worden aangetast.
Vanuit het aspect gebiedsbescherming zijn er geen bezwaren verbonden aan het plan en is nader onderzoek niet nodig. Negatieve effecten zijn uitgesloten.
Soortenbescherming
Het plan voorziet in de de sloop en nieuwbouw van woningen. Vanwege de aard van de benodigde werkzaamheden zijn negatieve effecten op beschermde soorten op voorhand niet uitgesloten. Daarom is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 1. Dit onderzoek ziet op meerdere locaties, waaronder onderhavig plangebied. Hierna worden de voor het plangebied relevante resultaten besproken.
Quickscan flora en fauna
Het plangebied bevat geschikt habitat voor algemene, niet-jaarrond beschermde broedvogels, waarvan alleen de nesten beschermd zijn. Ovetreding van de Wnb kan worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het plangebied is daarnaast potentieel geschikt habitat voor de jaarrond beschermde gierzwaluw aanwezig. Naar de aanwezigheid van deze soort is nader onderzoek nodig, voordat wordt gestart met de werkzaamheden. Verder kunnen in het plangebied verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Naar de aanwezigheid daarvan is eveneens nader onderzoek nodig.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat en/of het ontbreken van sporen of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Aanvullend onderzoek flora en fauna en activiteitenplan
Op basis van de resultaten van de quickscan flora en fauna is nader soortgericht onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen, gierzwaluw en huismus noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd en de rapportage is opgenomen in Bijlage 2. Ook dit nader onderzoek ziet op meerdere locaties, waaronder het plangebied. Hierna worden de bevindingen en consequenties voor dit plangebied besproken. Tevens is een activiteitenplan opgesteld, dat onderdeel uitmaakt van Bijlage 2.
In het plangebied zijn geen nestplaatsen van huismussen aangetroffen. In de directe omgeving is wel een aantal nestplaatsen aangetroffen (20 in totaal). Op figuur 5.1 zijn de aangetroffen nestplaatsen in de omgeving weergegeven. Omdat er in het plangebied geen nestplaatsen verloren gaan, is een overtreding van de bepalingen uit de Wnb niet aan de orde en is een ontheffing niet benodigd. In de omgeving zijn voldoende nestplaatsen aanwezig. De nieuwe woningen bieden in totaal nestgelegenheid voor zeker 16 husmussen.
![]() |
Figuur 5.1: verblijfplaatsen huismussen in omgeving van het plangebied (bron: Econsultancy) |
Er zijn tijdens het nader onderzoek geen nestplaatsen van gierzwaluwen in de te slopen bebouwing of in de omgeving van het plangebied aangetroffen. Daarom zijn geen verdere stappen noodzakelijk ten aanzien van de gierzwaluw.
Ten aanzien van vleermuizen zijn in en nabij het plangebied geen zomerverblijfplaatsen aangetroffen. Tijdens het onderzoek naar paarverblijfplaatsen zijn er in totaal twee baltslocaties aangetroffen nabij de bebouwing in het plangebied (zie figuur 5.2): één van de ruige dwergvleermuis en één van de gewone dwergvleermuis. Eén paarverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis is aangetroffen aan de Hoofdstraat 139 en één paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aan de Hoofdstraat 135.
![]() |
Figuur 5.2: baltslocaties in omgeving van het plangebied (bron: Econsultancy) |
Door de sloop van de woningen zullen dus twee paarverblijfplaatsen (één van de gewone dwergvleermuis en één van de ruige dwergvleermuis) definitief verdwijnen. Vleermuizen maken gebruik van een netwerk van verblijfplaatsen waartussen ze regelmatig verhuizen. Een tijdelijk verlies van een zomer- of paarverblijfplaats van vleermuizen is over het algemeen in ecologisch opzicht daarom geen groot probleem. Ten aanzien van de zorgplicht is het van belang dat er met de sloop van de bebouwing geen vleermuizen worden verwond of gedood. Daarom wordt de bebouwing vooraf ongeschikt gemaakt. Het ongeschikt maken van de bebouwing zal worden uitgevoerd in het actieve seizoen van vleermuizen, dat wil zeggen in de periode april tot en met oktober. Door de volgende maatregelen in acht te nemen worden negatieve effecten voorkomen:
- Maatregel: aanbieden van tijdelijke voorzieningen in de omgeving en permanente voorzieningen in de nieuwbouw. Op figuur 5.3 is het zoekgebied voor tijdelijke voorzieningen opgenomen; de exacte positionering wordt nader bepaald. In figuur 5.3 zijn de beoogde locaties voor de permanente voorzieningen in de nieuwbouw aangegeven.
- Maatregel: De sloopwerkzaamheden buiten het kraamseizoen van de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis uitvoeren om aantasting van deze functie te voorkomen.
- Maatregel: Het ongeschikt maken van de bebouwing uitvoeren in het actieve seizoen van de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis en voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden.
![]() ![]() |
Figuur 5.3: zoekgebied tijdelijke voorzieningen (boven) en locaties permanente voorzieningen voor ruige dwergvleermuis en gewone dwergvleermuis (bron: Econsultancy) |
Ontheffing
Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is nodig ten aanzien van de twee aangetroffen paarverblijfplaatsen. De ontheffingsaanvraag bij het bevoegd gezag (provincie Gelderland) is hiertoe ingediend en er is een activiteitenplan opgesteld. Hierin zijn maatregelen opgenomen om negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de soort te voorkomen. Een ontheffing kan redelijkerwijs worden verleend. Hierbij zijn onder meer de volgende overwegingen van belang.
De woningen zijn gebouwd rond 1960 en de leefomstandigheden van de woningen zijn niet meer optimaal voor oudere mensen. De woningen zijn gehorig, energetisch ontoereikend en de aanwezigheid van asbest zorgt voor een onveilige situatie. Door nieuwe woningen te realiseren kan het aanbod voor senioren-woningen worden verhoogd en zijn de leefomstandigheden weer gunstig voor ouderen. Het project dient dan ook een maatschappelijk en wettelijk belang.
Het realiseren van geheel nieuwe woningen is in de huidige situatie de beste oplossing, met in achtneming van het welzijn van de bewoners. De woningen kunnen namelijk niet gerenoveerd worden vanwege de matige kwaliteit van de bebouwing. Daarbij voldoet de huidige inrichting van de woningen niet meer aan de normen voor ouderen. Reële alternatieven zijn dus niet voorhanden.
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Voor de realisatie van het plan is een ontheffing van de Wnb noodzakelijk vanwege de verwijdering van twee paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. De benodigde ontheffingsaanvraag op basis van een activiteitenplan is ingediend en de ontheffing kan naar verwachting worden verleend.
5.12 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving, gaan over naar de Omgevingswet, die in 2024 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling opgenomen.
De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.
De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces. Dit beleid is doorvertaald in de bestemmingsplannen binnen het gemeentelijk grondgebied.
Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan.
De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beoordeling
Archeologie
In het plangebied geldt op grond van de archeologische beleidskaart van de gemeente een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Bij een diepte van meer dan 30 centimeter en een oppervlakte van meer dan 50 m² voor werkzaamheden in de bodem, moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
De genoemde drempelwaarde zal bij realisatie van de ontwikkeling in het plangebied worden overschreden. Daarom wordt in het bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming gehandhaafd. Deze dubbelbestemming, 'Waarde - Archeologische verwachting 1', komt overeen met de archeologische beleidskaart en borgt dat er bij overschrijding van de drempelwaarde een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd, voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend. Op deze wijze is voldoende verzekerd dat er geen archeologische waarden worden aangetast.
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied. De bebouwing in het plangebied is niet cultuurhistorisch waardevol. Ook in de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of elementen aanwezig. Aantasting van cultuurhistorische waarden als gevolg van het plan is dus uitgesloten.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie zorgen niet voor belemmeringen in het kader van dit plan.
5.13 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Dit bestemmingsplan voorziet in sloop en herbouw van vier bestaande, aaneengebouwde seniorenwoningen. De verwachte verkeersgeneratie in de huidige en in de toekomstige situatie is gelijkwaardig. Ook treedt er geen verandering op in de verkeersafwikkeling, omdat het parkeren in de huidige en in de toekomstige situatie aan de straat plaatsvindt (zie hierna onder 'parkeren').
Verkeerskundig zijn er daarom geen belemmeringen of bezwaren aan het plan verbonden. Negatieve effecten op de verkeerssituatie zijn uitgesloten.
Parkeren
De gemeente Overbetuwe heeft parkeernormen vastgesteld in de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016 (hierna: de Nota). Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie zijn in het plangebied vier aaneengebouwde woningen aanwezig voor de doelgroep senioren. De woningen worden geschaard in de categorie 'huurhuis, sociale huur'. Hierbij behoort binnen de bebouwde kom van Herveld een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Uitgangspunt van de Nota is dat parkeren op eigen terrein plaatsvindt. In de huidige situatie vindt het parkeren echter volledig plaats aan de straat. Er zijn parkeerplaatsen langs de Bredestraat-Zuid aanwzig ter hoogte van het plangebied en in de nabijheid daarvan. De wijziging zorgt niet voor een groter beslag op de parkeerruimte in het openbaar gebied. Het is daarom niet noodzakelijk om parkeerplaatsen binnen het plangebied aan te leggen.
Dit aspect vormt geen belemmering voor het plan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemene Opzet
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en de gewenste ontwikkeling (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Herveld, Hoofdstraat 135-141' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling beschreven en verantwoord, zowel op basis van het beleid als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
De regels
Deze bevatten de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen en algemene regels die in het gehele plangebied gelden. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' opgenomen. Verder is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen met enkele maatvoeringsaanduidingen. Tot slot is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' opgenomen.
De opzet van het plan
Een bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de inwoners en voor de overheid. De regels sluiten aan bij de bestemmingsplannen 'Oosterhout' en 'Herveld-Andelst'. De toekomstige situatie is concreet bestemd en afgestemd op de geweste situatie en gebruik.
Bouwplan
Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
6.2 Toelichting Op De Verbeelding En Regels
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Hierna worden de in het plan opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Wonen
In de toekomstige situatie is er sprake van vier woonpercelen in het plangebied, namelijk vier aaneengebouwde woning. Deze percelen zijn, uitgezonderd de voorerven, bestemd als 'Wonen'.
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn primair bestemd voor het wonen in een woning, waarbij inwoning en een beroep/bedrijf aan huis zijn toegestaan. Verder zijn binnen de bestemming bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen, groen en water toegestaan.
Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen rondom de beoogde nieuwbouw. Hoofdgebouwen mogen alleen binnen dit bouwvlak worden opgericht. Er zijn maximaal 4 woningen toegestaan en er mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogten aangegeven.
Buiten het bouwvlak mogen ook bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) worden gebouwd. Hiervoor zijn nadere bouwregels gesteld. Ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, binnen het gehele bestemmingsvlak.
Tuin
De rest van het plangebied, namelijk de zones tussen (het verlengde van) de naar de wegen gekeerde grenzen van het bouwvlak en de rand van het plangebied, is bestemd als 'Tuin'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen en parkeervoorzieningen bij de aangrenzende hoofdgebouwen (de woningen), alsmede voor groenvoorzieningen.
Binnen de bestemming mag slechts beperkt worden gebouwd: er zijn uitsluitend kleine aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Waarde - Archeologische verwachting 1
Binnen het plangebied geldt op basis van de gemeentelijke beleidskaart een archeologische verwachtingswaarde (zie ook paragraaf 5.12). Daarom is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' opgenomen. Binnen deze bestemming gelden beperkingen aan het bebouwen van de gronden en aan het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden, die de opgenomen drempelwaarden overschrijden (50 m², diepte van minimaal 30 cm). In dat geval is ook een onderzoeksplicht van toepassing.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen. Dit is in beginsel uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds ook gebouwen zijn toegestaan.
Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hier onder meer om kleinschalige afwijkingen van de voorschreven maatvoering en overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.
Algemene wijzigingsregels
Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de bestemmingsgrenzen onder nadere voorwaarden in beperkte mate te wijzigen.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle ruimtelijke plannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken, welke op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gebruikmaken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Financiële Toelichting
Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de ontwikkeling is, dat deze voor de gemeente budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, als sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. In dit geval is er sprake van een bouwplan, zoals bedoeld in de wet. Er wordt namelijk een nieuw hoofdgebouw mogelijk gemaakt. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin afspraken over het verhaal van kosten en planschade zijn gemaakt. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig. Het kostenverhaal is voldoende verzekerd.
Financiële haalbaarheid
Er zijn geen onvoorziene hoge kosten voor de initiatiefnemer of de gemeente te verwachten, omdat er sprake is van een kleinschalig en concreet intiatief. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Inleiding
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
8.2 Inspraak
De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrijstaat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Voor dit bestemmingsplan heeft, gezien de aard en kleinschalige omvang van het plan en de beperkte ruimtelijke impact, geen inspraak plaatsgevonden.
8.3 Overleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn. Gezien de aard van de ontwikkeling, heeft in dit geval geen vooroverleg plaatsgevonden.
8.4 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vond plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kon eenieder een zienswijze kenbaar maken tegen het plan. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is vervolgens op 28 mei 2024 vastgesteld door de gemeenteraad.
8.5 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 1 Quickscan flora en fauna
Bijlage 2 Aanvullend Onderzoek Flora En Fauna En Activiteitenplan
Bijlage 2 Aanvullend onderzoek flora en fauna en activiteitenplan