Aansluiting N323-A15
Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe
Vastgesteld op 10-07-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Aansluiting N323-A15 als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1740.bpECaansluiting-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.6 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.10 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.11 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.12 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.13 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.14 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.15 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.16 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
- c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, fiets- en voetpaden met bermen;
- b. bijbehorende voorzieningen, waaronder bruggen;
- c. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doeleinden;
- d. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- e. geluidswerende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
4.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
- b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
- c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 500 m²;
met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
6.1 Geluidzone - spoor
- a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' mogen geen woningen worden gebouwd.
- b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van een woning, indien voldaan kan worden aan de vereisten ten aanzien van 'zones langs spoorwegen' in de Wet geluidhinder zoals deze wet luid ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Maten en bouwgrenzen
Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Aansluiting N323-A15'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
De gemeente Neder-Betuwe is voornemens om een aansluiting tussen de N323 en de Voorstraat ter hoogte van Echteld te realiseren. Deze aanpassing van de wegenstructuur is noodzakelijk voor:
- 1. Het verbeteren van de huidige onlogische en verwarrende ontsluiting van Echteld op de A15;
- 2. Het voorzien in een goede afwikkeling van de groei van de verkeersstromen ten gevolge van de groei van het bedrijvenpark Medel;
- 3. De wens om verkeerssoorten te scheiden (lokaal langzaam verkeer en verkeer van en naar de A15) ten behoeve van een verbetering van de doorstroming en de verkeersveiligheid in de Voorstraat.
De planvorming van deze aansluiting kent inmiddels een lange geschiedenis waarbij twee bestemmingsplannen zijn opgesteld die beide niet in werking zijn getreden. De gemeente acht de noodzaak van de aansluiting echter dermate van belang dat aan de hand van de uitspraken het plan is aangepast. Het aangepaste plan is verwoord in voorliggend bestemmingsplan.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de A15 ter hoogte van de kern Echteld. Voor een exacte weergave van het plangebied wordt verwezen naar figuur 1.1.
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Een onderbouwing met betrekking tot de uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Huidige situatie
De huidige op- en afrit van de A15 naar het dorp Echteld is zeer onlogisch en verwarrend voor het autoverkeer. Er is sprake van een omrijdbeweging omdat men gevoelsmatig juist van Echteld vandaan rijdt. Ondanks een goede bewegwijzering ontstaat zoekgedrag van automobilisten die ter plaatse niet bekend zijn. Dit is onwenselijk en kan tot gevaarlijke situaties leiden (bijvoorbeeld keren op de weg).
Figuur 2.1 Huidige route op- en afrit A15 - Echteld (blauw van A15 naar Echteld, geel van Echteld naar A15)
Momenteel worden verschillende soorten verkeer met elkaar gemengd. Tussen het langzame (lokale en agrarische) verkeer en het verkeer van en naar de A15 zijn grote snelheidsverschillen aanwezig. Bovendien kent de huidige Voorstraat twee bochten en een lange rechtstand, waardoor gevaarlijke inhaalmanoeuvres kunnen ontstaan. Daarnaast komt in de bestaande situatie al het verkeer van en naar Echteld op de rotonde Meersteeg in aanraking met het (vracht)verkeer van en naar Medel, wat tot de nodige opstoppingen en verkeeronveilige situaties leidt. Scheiding van verkeer is hier vanuit veiligheidsoogpunt wenselijk.
Daarnaast heeft het bedrijvenpark Medel een grote verkeersaantrekkende werking. De route van en naar het bedrijvenpark gaat over de ontsluitingsweg (De Diepert) parallel aan de A15. Het verkeer van en naar het bedrijvenpark komt op de rotonde in aanraking met het verkeer van en naar Echteld. De verkeersbewegingen van en naar het bedrijvenpark Medel zijn fors, waardoor de rotonde een grote belasting heeft. Op het moment dat bedrijvenpark Medel volledig is ontwikkeld, ontstaan naar verwachting met name tijdens de spitsuren verkeersintensiteiten die zullen leiden tot opstoppingen.
Planontwikkeling
Zoals ook in paragraaf 1.1 aangegeven kent het plan een lange voorgeschiedenis. Relevant is dat de bij de planvorming betrokken partijen (Prorail, Grontmij en gemeente Neder-Betuwe) in 2006 een driepartijenovereenkomst hebben gesloten waarin de afspraken ten aanzien van de uitvoering van het werk zijn opgenomen. Bij deze overeenkomst hoort een bestek met tekeningen waarin het plan gedetailleerd is vastgelegd. Dit plan is opgenomen in het bestemmingsplan “Aansluiting N323/A15 Echteld”. Het bestemmingsplan “Aansluiting N323/A15 Echteld” is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 1 februari 2012 grotendeels vernietigd.
In de periode vanaf februari 2013 is met de betrokken partijen intensief overlegd en tot overeenstemming gekomen om de driepartijenovereenkomst te verlengen. Vervolgens is kritisch naar het bestek met tekeningen uit 2006 gekeken. Hier waren verschillende aanleidingen voor:
- In een reeks gesprekken met omwonenden (Brenksestraat 1, 14 en 16 en Voorstraat 51) naar voren gebrachte wensen.
- De planvorming voor de N323 die door de provincie Gelderland is ingezet en volgens planning in 2015 tot uitvoering van 'groot onderhoud' moet leiden.
- De wens om kosten te besparen.
Op basis van deze elementen is het plan op een aantal punten gewijzigd. De meest ingrijpende wijziging is dat de aanleg van een carpoolplaats niet langer onderdeel uitmaakt van het plan. Er wordt voor gekozen om de huidige carpoolplaats, gelegen langs de Meersteeg aan de noordzijde van de A15 / Betuweroute (hemelsbreed circa 300 meter van het plangebied), te handhaven. De huidige carpoolplaats aan de Meersteeg wordt ook in de huidige situatie al goed gebruikt. Deze wordt uitgebreid zodat over dezelfde capaciteit als in het plan uit 2006 wordt beschikt (30 parkeerplaatsen). Hiermee wordt voorkomen dat er dicht bij woningen (Brenksestraat 14, Voorstraat 51) een carpoolplaats met mogelijk negatief ervaren effecten komt. Deze ingreep zorgt overigens ook voor een kostenbesparing. Figuur 2.2 geeft een impressie van het nieuwe wegontwerp. In Bijlage 1 is een tekening van het wegontwerp opgenomen.
Figuur 2.2 Impressie toekomstig wegontwerp
Het uit het plan schrappen van de carpoolplaats geeft de mogelijkheid om de aansluiting van de Brenksestraat efficiënter vorm te geven. Hierdoor ontstaat een kleiner ruimtebeslag. Verder is het stelsel van watergangen aangepast, waarbij de waterpartij in de oksel van de N323 en de A15 is komen te vervallen. Hierdoor vermindert het ruimtebeslag en kan ook de watergang ten zuiden van de woning Brenksestraat 1 vervallen. Deze woning krijgt zo iets meer “lucht”. Op vraag van de provincie Gelderland is op het talud nabij de aansluiting met de N323 een ruimtereservering aangebracht om in de toekomst een extra linksafvak te kunnen realiseren. Tot slot is rekening gehouden met enkele afschermende maatregelen ten opzichte van de omliggende woningen Brenksestraat 14 en Voorstraat 51.
Nieuwe situatie
Nut en noodzaak
De onderbouwing van nut en noodzaak van de nieuwe verbindingsweg bestaat uit:
- 1. Het verbeteren van de huidige onlogische en verwarrende ontsluiting van Echteld op de A15.
- 2. Het voorzien in een goede afwikkeling van de groei van de verkeersstromen ten gevolge van de groei van het bedrijvenpark Medel.
- 3. De wens om verkeerssoorten te scheiden (lokaal langzaam verkeer en verkeer van en naar de A15) ten behoeve van een verbetering van de doorstroming en de verkeersveiligheid in de Voorstraat.
Figuur 2.3 Nieuwe route op- en afrit A15 - Echteld (blauw van A15 naar Echteld, geel van Echteld naar A15)
Ad 1
In de huidige situatie rijdt verkeer uit Echteld via de Voorstraat, over de rotonde Medelsestraat en N323 naar de A15 aansluiting (34) Echteld. Deze route is onlogisch en verwarrend voor met name lokaal niet bekende weggebruikers, vanwege de omrijdbeweging en het bochtige tracé.
Ad 2
De beschikbare capaciteit op de rotonde Medelsestraat wordt aanzienlijk beperkt door de verkeersstroom uit Echteld. Dit komt doordat zij de rotonde driekwart passeren en zodoende de voertuigstroom uit Medel blokkeren. Het verkeerskundig onderzoek "Voorstraat Echteld, Simulatie verkeersafwikkeling bij doortrekking" (Verkeerskundig onderzoek wegennet tussen aansluitingen 33 en 34 op de A15 Simulatiestudie, maart 2011, ) biedt een gedegen onderbouwing van de bestaande (2009) en voorziene (2025) verkeersstromen op de A15 en de bijbehorende aansluiting N323 bij Echteld. Dit onderzoek is als basis genomen voor een notitie van DHV die specifiek ingaat op de verkeerskundige aspecten van de verbindingsweg (DHV, mei 2011, zie Bijlage 2 ). Hierin zijn de meest recente groeicijfers van het bedrijvenpark Medel meegenomen. De in de DHV studies opgenomen uitbreiding van Medel is actueel, voor de eerste fase (35 ha) is door de provincie Gelderland een inpassingsplan in procedure gebracht. Om het eerste grote bedrijf (circa 13 ha) te kunnen herbergen wordt vooruitlopend hierop een procedure doorlopen om aan de hand van een projectafwijkingsbesluit een omgevingsvergunning te kunnen verstrekken.
Uit het onderzoek blijkt dat simulaties voor het planjaar 2025 grote capaciteitsproblemen rondom de aansluiting N323/A15 laten zien. Zonder maatregelen loopt de rotonde Medelsestraat volledig vast, waardoor zowel in de richting van Echteld/Lienden als Medel wachtrijen ontstaan. Ook op beide kruispunten onderaan de aansluiting ontstaan wachtrijen in alle richtingen. De kruispunten worden hierdoor geblokkeerd en het verkeer kan niet verwerkt worden.
Om de capaciteitsproblemen het hoofd te bieden worden in de simulatiestudie een aantal maatregelen voorgesteld. Het gaat om de volgende oplossingen:
- Aanleg van een bypass op de rotonde voor verkeer vanaf de Medelsestraat richting A15;
- Aanleg van een extra rijstrook in zuidelijke richting op het viaduct N323;
- Aanpassen van de verkeersregeling op het noordelijke kruispunt;
- Doortrekken Voorstraat naar zuidelijke kruispunt;
- Aanbrengen verkeersregeling zuidelijke kruispunt en aanpassen opstelruimte.
Er wordt op dit moment door het bedrijvenpark Medel in overleg met de gemeenten Tiel en Neder-Betuwe en de provincie Gelderland voorbereidingen getroffen voor de aanpak van de rotonde Meersteeg.
Ad 3
Zoals uit de studie van DHV blijkt is het nodig om een extra rijstrook aan te leggen op het viaduct N323. Hierdoor wordt de capaciteit vergroot. Doortrekking van de Voorstraat maakt een situatie mogelijk waarbij zonder uitbreiding van het viaduct deze extra rijstrook kan worden aangelegd. Dan vervalt immers het grootste deel van de verkeersstroom op de Voorstraat en kan het vrijliggend fietspad worden gecombineerd met de rijloper, die enkel nog voor lokaal en landbouwverkeer wordt gebruikt. Indien de Voorstraat niet wordt doorgetrokken, kan er zonder uitbreiding van het viaduct geen extra rijstrook worden aangelegd. Dit omdat er bij de bestaande intensiteit vanuit verkeersveiligheidsoogpunt geen samenvoeging van de Voorstraat en het vrijliggend fietspad is gewenst. Uitbreiding van de N323 ter hoogte van het viaduct zonder doortrekking van de Voorstraat leidt tot een stagnerende verkeersafwikkeling op het viaduct en de rotonde.
Samenvattend kan worden gesteld dat door het doortrekken van de Voorstraat naar de N323 de verkeersafwikkeling rondom de aansluiting (34) Echteld gewaarborgd kan worden. Bovendien zorgt het voor een logischer opbouw van de verkeersstructuur ter plaatse. Ook de verkeersveiligheid wordt verbeterd.
Verhouding tot omliggende woningen
In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende woningen (zie figuur 2.4) aanwezig, te weten:
- Brenksestraat 1 (woning);
- Brenksestraat 16 (woning en antiekbedrijf/tuincentrum);
- Voorstraat 51 (woning en agrarisch bedrijf);
- Brenksestraat 14 (woning).
Figuur 2.4 Woningen in directe omgeving plangebied
Voorliggend bestemmingsplan betreft uitsluitend de gronden ten behoeve van de nieuwe aansluiting. De bestaande woningen/bedrijven zullen bij realisatie van de aansluiting worden gehandhaafd. Na realisatie van de aansluiting zal het bestaande antiekbedrijf/tuincentrum en de woningen tevens beter bereikbaar zijn vanaf de omliggende wegen.
Om te toetsen of het plan in relatie tot deze woningen aanvaardbaar is, is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Een nadere beschrijving van dit onderzoek is opgenomen in paragraaf 4.4. Hoewel de akoestische situatie voor de omliggende woningen weliswaar verslechterd, is er geen sprake van een onaanvaardbare situatie. Ten opzichte van eerdere plannen is het ontwerp van de aansluiting verbeterd in relatie tot de omliggende woningen.
De woning Brenksestraat 1 heeft op basis van het vigerende bestemmingsplan geen woonbestemming meer. Deze woning is gekocht nadat de plannen voor de aansluiting tussen de Voorstraat en de N323 al bekend waren, waardoor de bewoners de ontwikkeling reeds hadden kunnen voorzien.
De aanleg van de nieuwe aansluiting is ruimtelijk aanvaardbaar. De de situatie voor de omliggende woningen verslechterd weliswaar (door de aanleg van een weg op een talud met bijbehorend geluid), maar er is geen sprake van een onaanvaardbare situatie. Hiervoor zijn diverse verbeteringen aan de oorspronkelijke plannen doorgevoerd die de situatie voor de woningen beter maakt.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4. Paragraaf 3.5 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor de aansluiting.
3.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. De voor het inpassingsplan relevante belangen zijn:
- een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan en stelt geen specifieke regels voor het plangebied.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Streekplan Gelderland 2005 (structuurvisie)
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005. Dit streekplan geldt als provinciale structuurvisie voor het provinciale grondgebied. Daarbij heeft de provincie een tweeledige provinciale hoofdstructuur waarbij Gelderland enerzijds 'hoog dynamische' functies met een intensieve vorm van ruimtegebruik kent, zoals stedelijke functies en intensieve vormen van recreatie/leisure. Dit deel van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur wordt in de beleidskaart met overwegend 'rode' tinten aangeduid: het rode raamwerk. Anderzijds kent de provincie 'laag dynamische' functies. Deze gebieden zijn kwetsbaar voor intensieve vormen van ruimtegebruik, zoals de ecologische hoofdstructuur (EHS) en waardevolle open gebieden. Het provinciaal planologisch beleid is er op gericht deze gebieden te vrijwaren van intensieve gebruiksvormen en wordt ook wel het groenblauwe raamwerk genoemd.
Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen en buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. Het streekplan Gelderland 2005 bevat geen concreet beleid ten aanzien van de gewenste aansluiting.
3.3.2 Het Tweede Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan, provincie Gelderland, 2004
De provincie Gelderland kiest voor een aanpak waarmee problemen op mobiliteitsgebied voorkomen worden door infrastructuur en economische ontwikkelingen beter op elkaar af te stemmen. Bestaande wegen, fietspaden en openbaar vervoerverbindingen worden beter benut. De grootste knelpunten op het gebied van mobiliteit komen hierbij als eerste aan bod. Bestrijding van geluidsoverlast door verkeer heeft daarbij extra aandacht. In het PVVP is voor het plangebied geen concreet beleid opgenomen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020
Doel van de structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. Met de structuurvisie wordt beoogd dat in 2020 de eigen, kenmerkende werkgelegenheid, zoals lokale dienstverlening en transport, behouden blijft en zelfs nieuwe bedrijfslocaties zijn gerealiseerd. Bij de vier grootste kernen is ruimte voor bedrijven. De gemeente vindt dit in relatie tot de leefbaarheid van groot belang.
De goede autobereikbaarheid is een kwaliteit van Neder-Betuwe. In het hart van de gemeente ligt de A15, die met zijn drie aansluitingen de belangrijkste aan- en afvoerroute van het gebied is. De bundeling van de Betuweroute (met zijn massieve schermen) met de A15 heeft ervoor gezorgd dat deze infrabundel ruimtelijk veel meer is gaan domineren in de open kommen. Desondanks wordt vanaf de A15 het grondgebied van Neder-Betuwe nog altijd deels ervaren als een open gebied. De provinciale weg N233 en N323 staan haaks op de belangrijkste landschappelijke structuren, zodat vanaf deze wegen een dwarsdoorsnede door het gebied beleefd kan worden. Door de autonome ligging van deze wegen door het gebied, is de verbinding met de lokale structuur vaak onoverzichtelijk.
Echteld
De structuur van Echteld (circa 1.100 inwoners) wordt bepaald door lintbebouwing langs de Voorstraat en de Achterstraat. Deze lintbebouwing volgt de hogere gelegen stroomruggen in het landschap. De oude kern, het kasteel en de kerk bepalen grotendeels het karakter van de kern. Aan de noord- en westzijde wordt de kern strak begrensd door infrastructuur, te weten de Prins Willem Alexanderbrug, de spoorlijn en de A15. De Voorstraat is de belangrijkste ontsluitingsweg van de kern. Deze weg verbindt Echteld met de A15 en de N323 en sluit aan op de Wijenburgsestraat en de Stationsweg.
Infrastructuur
De hoofdinfrastructuur in de gemeente Neder-Betuwe heeft een sterke oost-west oriëntatie. Dit heeft een direct verband met het landschap en de ontstaansgeschiedenis van de kernen. Door de aanleg van de A15, en recenter de Betuweroute, is er een sterke oost-west gerichte verkeersstructuur bijgekomen. Dit heeft op regionaal en landelijk niveau de bereikbaarheid van de dorpen in Neder-Betuwe sterk verbeterd. Tegelijkertijd vormt het een nieuwe barrière tussen de noordelijke en zuidelijke dorpen. Een belangrijk knelpunt is het feit dat er weinig ruimte is tussen de grote oost-west gerichte structuren de Nederrijn, Waal en A15. Dit zorgt voor een bottleneck effect. In onderstaand figuur zijn de belangrijkste knelpunten aangegeven. Hierin is tevens de gewenste aansluiting van Echteld op de A15 al ingetekend.
Figuur 3.1 Infrastructuur
Echteld heeft een rechtstreekse aansluiting op de A15. Een andere belangrijke verkeersader is de N323. Deze weg is een belangrijke verbinding tussen Nijmegen en Tiel. Voor de ontsluiting van het dorp zijn met name de Voorstraat en Achterstraat van belang.
Knelpunten
Als knelpunten/aandachtspunten worden ervaren:
- Ontsluiting Echteld A15. Tijdens de realisatie van de Betuweroute is de ontsluiting van Echteld op de A15 en N323 volledig op de schop gegaan. Er zijn tevens afspraken gemaakt om de Voorstraat rechtstreeks te ontsluiten op de N323 en A15. Deze verbinding wordt door middel van dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
- Ontsluiting Medel. Het bedrijvenpark Medel wordt door de gemeenten Tiel en Neder-Betuwe gerealiseerd aan de oostkant van het Amsterdam-Rijnkanaal en ten noorden van de A15. Het is van groot belang dat de capaciteit van de bestaande wegen voldoende is om het toenemend aantal verkeersbewegingen op te vangen.
Figuur 3.2 uitsnede structuurvisiekaart
Echteld ligt vlakbij de infrastructurele knoop A15-N323. De op- en afrit van de A15 zijn te bereiken via de Voorstraat richting de Meersteeg. In de structuurvisie is reeds aangegeven dat deze route zal worden afgewaardeerd en Echteld een rechtstreekse aansluiting op de A15-N323 dient te krijgen. Deze aansluiting is conform de afspraken zoals deze gemaakt zijn tijdens de realisatie van de Betuweroute.
In de structuurvisie is het plangebied aangewezen als gebied waar zorggedragen dient te worden voor aansluiting op de A15 (zie figuur 3.2). Tevens is het gebied aangewezen voor waterberging en heeft het als aandachtspunt het verbeteren van de dorpsentree. Het gebied tussen de spoorweg en de A15 is kwetsbaar door de grote infrastructurele druk. Het kleinschalige karakter van de oeverwal botst hier met het grootschalige van de snelweg en de Betuwelijn. Het is daarom zaak het gebied beter aan het dorp Echteld te hechten. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een verbeterde aansluiting op de A15 -N323.
3.4.2 Verkeer- en vervoerplan tot 2020
De gemeenteraad heeft op 15 december 2011 het Neder-Betuwe Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vastgesteld. Dit plan geeft de visie tot 2020 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit.
In dit plan heeft, naast een beschrijving van de huidige situatie, een analyse plaatsgevonden naar zowel objectieve als subjectieve knelpunten. De visie van dit NBVVP is in nauwe samenspraak met de gemeente bepaald op basis van de resultaten uit de inventarisatie en analyse van de huidige en toekomstige verkeerssituatie. Dit heeft geleid tot het integrale beleid op hoofdlijnen vertaald in wensbeelden. Belangrijk onderdeel hiervan is de verkeersstructuur.
Uit de NBVVP kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van het verkeersaanbod in de komende jaren niet leidt tot problemen op gemeentelijke wegen. Bereikbaarheidsknelpunten zijn te verwachten of blijven bestaan op de provinciale wegen en op de Rijksweg A15. Als gevolg van congestievorming kan dit negatieve effecten opleveren op juist de gemeentelijke wegen. Het bestemmingsplan voorziet in een verbeterde aansluiting van de A15-N323 op het gemeentelijk wegennet. Hierdoor zal de genoemde congestievorming afnemen.
3.4.3 Vigerende bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied vigeren verschillende bestemmingsplannen. Een weergave van welk bestemmingsplan waar geldt is opgenomen in figuur 3.3.
Figuur 3.3 Weergave vigerende bestemmingsplannen
Binnen deze verschillende bestemmingsplannen zijn aan het plangebied verschillende bestemmingen toegekend. De aan het plangebied toegekende enkelbestemmingen zijn opgenomen in figuur 3.4.
Figuur 3.4 Overzicht vigerende enkelbestemmingen
Op basis van deze bestemmingen is de realisatie van de aansluiting N323-A15 niet mogelijk. Om de aansluiting juridisch-planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
3.5 Conclusie
De realisatie van de gewenste aansluiting op de N323 en A15 is niet mogelijk op basis van de vigerende bestemmingsplannen. De aansluiting is echter wel in lijn met het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In de Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020 is de aansluiting expliciet opgenomen als oplossing voor de bestaande knelpunten. Tevens is het plangebied aangewezen als verbeterzone voor de dorpsentree van Echteld. De gewenste ontwikkelingen in het plangebied voorzien hierin.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Onderzoeksplicht Vanwege Mer-wetgeving
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg van een autosnelweg of autoweg mer-plichtig is. Ook de aanleg van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken is mer-plichtig, wanneer de weg een tracélengte van 10 kilometer of meer heeft. Bij een tracélengte van 5 kilometer of meer is hierbij sprake van een mer-beoordelingsplicht. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de aanleg van een gemeentelijke weg met maximaal twee rijstroken over een lengte van minder dan een kilometer. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarden.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
4.3 Water
Waterbeheer en watertoets
In een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:
- het bieden van veiligheid tegen overstromingen;
- het realiseren van de kwantitatieve wateropgave (NBW1);
- het realiseren van de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen (KRW2);
- het samen met de gemeenten realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijk gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;
- het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.
Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt tussen de afrit 34 van de rijksweg A15 en de kern Echteld en bestaat uit agrarische grond.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit rivierkleigrond. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP +5,20 m. Door het plangebied loopt een peilscheiding.
Waterkwantiteit
Parallel aan de Brenksestraat is een B-watergang gelegen. B-wateren zijn van secundair belang voor het waterbeheer en dienen door de aangrenzende eigenaren te worden onderhouden. Rondom deze watergang is sprake van een beschermingszone waarbinnen beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De aanwezige watergang behoort niet tot de Kader Richtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een verbindingsweg tussen de Voorstraat en de N323.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd. In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van een toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
Door de beoogde ontwikkeling wordt binnen twee peilgebieden verharding toegevoegd. Omdat de toename per peilgebied moet worden gecompenseerd, is ook per peilgebied inzicht gegeven in de toename in verharding (Bijlage 3, 4 en 5) .
In peilgebied 4.25 vindt een toename in wegverharding plaats van 3.111 m2. In het buitengebied is de eerste 1.500 m2 (eenmalig) vrijgesteld van compensatie. In dit peilgebied dient dan ook circa 70 m3 water gecompenseerd te worden ((3.111-1.500)/10.000= 0,1611 ha 0,1611*436= 70,24 m3). Bij een peilstijging van maximaal 30 cm komt dit op een watercompensatie van 234 m2 (70,24/0,3= 234,13 m2). Binnen het peilgebied wordt 250 m2 functioneel water aangelegd. De watercompensatie in de peilgebied is dan ook ruim voldoende.
In peilgebied 4.65 vindt een toename in wegverharding plaats van 509 m2. In dit peilgebied dient dan ook circa 22 m3 water gecompenseerd te worden (509/10.000= 0,051 ha 0,051*436= 22,19 m3). Bij een peilstijging van maximaal 30 cm komt dit op een watercompensatie van 74 m2 (22,19/0,3= 73,97 m2). Binnen het peilgebied wordt 265 m2 functioneel water aangelegd. Ook de watercompensatie in de peilgebied is ruim voldoende.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving van het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Omdat met voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe gebouwen mogelijk worden gemaakt, is de aanleg van een gescheiden rioleringssysteem niet noodzakelijk.
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Omdat bij de beoogde ontwikkeling tevens water wordt gedempt en aangelegd is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt geen oppervlaktewater bestemd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.4 Akoestisch Onderzoek
4.4.1 Inleiding
Bij het mogelijk maken van nieuwe wegen en/of het wijzigen van de bestaande infrastructuur moet voldaan worden aan de wettelijke normen van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Om de gevolgen van de ontwikkeling te toetsen aan de Wgh is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. De conclusies van dit onderzoek zijn opgenomen in onderstaande paragrafen.
4.4.2 Nieuwe verbindingsweg
De aanleg van de verbindingsweg tussen de Voorstraat en N323 leidt aan de gevels van drie woningen tot een geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting bedraagt op de adressen Brenksestraat 16 en Voorstraat 51 maximaal 52 dB en op het adres Brenksestraat 14 maximaal 51 dB.
In het verleden is voor de woning aan de Voorstraat 51, in het kader van de aanleg van de nieuwe verbindingsweg, reeds een hogere waarde van 52 dB verleend. Deze is toereikend. Een verdere procedure in het kader van de Wgh kan daarom achterwege blijven.
Op basis van maatregelonderzoek is geconstateerd dat de geluidsbelasting op de woning aan de Brenksestraat 16 teruggebracht kan worden tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB door het toepassen van een scherm aan de noordzijde van de verbindingsweg (over een lengte van 91,6 meter, met een hoogte van 1,2 meter). Deze maatregel is echter op basis van de Regeling doelmatigheid geluidsmaatregelen Wet geluidhinder als niet doelmatig beoordeeld. Het toepassen van deze maatregel past niet binnen het te besteden budget. Het toepassen van een geluidsreducerend wegdektype is evenmin doelmatig, omdat de voorkeursgrenswaarde na aanpassing nog steeds wordt overschreden. Voor de woning aan de Brenksestraat 14 is geconstateerd dat maatregelen leiden tot overwegende bezwaren van verkeerskundige, vervoerskundige, stedenbouwkundige, of landschappelijk aard. Voor beide woningen dient daarom een hogere waarde te worden verleend. Deze zijn opgenomen in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Hogere waarden ten behoeve van verbindingsweg Voorstraat – N323
Adres | Bron | Geluidsbelasting |
Brenksestraat 14 | Verbindingsweg Voorstraat - N323 | 51 dB |
Brenksestraat 16 | Verbindingsweg Voorstraat - N323 | 52 dB |
4.4.3 Reconstructie/wijzigingen Voorstraat
Binnen het onderzoek is geconstateerd dat de reconstructie van de Voorstraat voor een drietal woningen (Voorstraat 30, 49 en 51) leidt tot een geluidstoename van meer dan 1,5 dB. Zodoende is voor deze woningen sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wgh.
Op basis van maatregelonderzoek is geconstateerd dat door toepassing van een geluidsreducerend wegdektype (dunne deklaag B) op het deel van de Voorstraat tussen de bocht naar de verbindingsweg en het kruispunt met de Spoorstraat/Stationsweg voor de woningen aan de Voorstraat 30 en 49 geen sprake meer is van een reconstructiesituatie. Tevens past deze maatregel binnen het beschikbare budget. Zodoende is deze maatregel als financieel doelmatig beoordeeld. Voor de woning aan de Voorstraat 51 blijft sprake van een geluidstoename van 2 dB of meer. Wel neemt de geluidsbelasting af tot 53 dB. Verdere maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting blijken niet mogelijk door bezwaren van verkeerskundige, vervoerskundige, stedenbouwkundige of landschappelijk aard. Voor deze woning dient, ten aanzien van de reconstructie van de Voorstraat, een hogere waarde te worden verleend. Deze is opgenomen in tabel 4.2.
Tabel 4.2 Hogere waarden ten behoeve van reconstructie Voorstraat
Adres | Bron | Geluidsbelasting |
Voorstraat 51 | Voorstraat | 53 dB |
4.4.4 Uitstralingseffect
Langs de Spoorstraat/Stationsweg is ten gevolge van de ontwikkeling sprake van een verkeerstoename van 20% of meer. Binnen het onderzoek naar het uitstralingseffect van de ontwikkeling is geconstateerd dat op geen van de woningen langs deze weg sprake is van een significante geluidstoename. Zodoende is geen sprake van een uitstralingseffect.
4.4.5 Cumulatie
Voor de woningen waar, ten gevolge van de aanleg van de nieuwe verbindingsweg en/of ten gevolge van de reconstructie van de Spoorstraat, ook na het treffen van maatregelen sprake is van respectievelijk een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde en/of van een reconstructiesituatie is de cumulatieve geluidsbelasting bepaald. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald voor de woningen aan de Brenksestraat 14 en 16 en de woning aan de Voorstraat 51. Deze woningen liggen binnen de wettelijke geluidszones van de nieuwe verbindingsweg, de Voorstraat, de N323, de A15 en de Betuweroute (spoor). Om het effect van de ontwikkeling op de cumulatieve geluidsbelasting te bepalen is de cumulatieve geluidsbelasting bepaald met en zonder de verbindinsgweg. Voor de drie woningen zijn de resultaten weergegeven in de volgende tabel. Steeds is gerekend met de maximaal berekende waarde. Hierbij is geen rekening gehouden met de aftrek ex artikel 110g uit de Wgh.
Tabel 4.3 Cumulatieve geluidsbelasting
Woning | Bron | Lcum zonder | Lcum met | ||||
Voorstraat | N323 | A15 | Betuwe- route | Verbindings-weg | |||
Brenksestraat 14 | 55 dB | 50 dB | 62 dB | 58 dB | 56 dB | 63 dB | 64 dB |
Brenksestraat 16 | 41 dB | 57 dB | 62 dB | 56 dB | 57 dB | 64 dB | 64 dB |
Voorstraat 51 | 58 dB | 49 dB | 62 dB | 58 dB | 57 dB | 64 dB | 65 dB |
Uit de resultaten blijkt dat ten gevolge van de ontwikkeling de cumulatieve geluidsbelasting met maximaal 1 dB toeneemt. Een dergelijke geluidstoename is voor het menselijk gehoor niet hoorbaar. Zodoende kan worden gesteld dat het effect van de ontwikkeling op de cumulatieve geluidsbelasting nihil is. De ontwikkeling draagt niet significant bij aan de toename van de gecumuleerde geluidsbelasting.
4.5 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
Met voorliggende bestemmingsplan wordt de aansluiting N323-A15 mogelijk gemaakt. Er worden dan ook geen milieugevoelige functies of milieuhinderlijke bedrijfsactiviteiten gerealiseerd. Een weg is wel een milieuhinderlijke functie in verband met het aspect wegverkeerslawaai. Op dit aspect is nader ingegaan in paragraaf 4.4 Akoestisch onderzoek.
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.6 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is vastgesteld dat concentraties van stoffen die zich van nature in de buitenlucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid bij de beoordeling van de grenswaarden voor fijn stof buiten beschouwing worden gelaten. In de Regeling is bepaald dat alleen de bijdrage van zeezout kan worden afgetrokken van de concentratie fijn stof. In bijlage 5 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is aangegeven hoe groot de aftrek van het jaargemiddelde en 24-uurgemiddelde per gemeente bedraagt. Voor de gemeente Neder-Betuwe bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde van fijn stof 2 µg/m³ en voor het 24-uurgemiddelde 2 overschrijdingsdagen per jaar voor de gehele provincie Gelderland.
Daarnaast staan in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit de regels voor het meten en berekenen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven. Bij de berekening van de luchtkwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen verkeers- en industriële bronnen. Voor verkeer wordt onderscheid gemaakt tussen Standaard Rekenmethode 1 (SRM 1) betreffende stedelijke situaties met weinig hoogteverschillen; en Standaard Rekenmethode 2 (SRM 2) voor de bepaling van overige situaties. Er mag van een andere methode gebruik worden gemaakt indien deze is goedgekeurd door het Ministerie van VROM. In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is tevens aangegeven welke gegevens gebruikt worden bij het maken van de berekening en op welke wijze de berekeningsresultaten worden afgerond.
Onderzoek
Onderzoeksmethode en invoergegevens
De luchtkwaliteit als gevolg van het verkeer op het maatgevende wegvak van de Voorstraat en de nieuwe weg is uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode II uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Dit is de standaard rekenmethode voor overige situaties. Met overige situaties worden die situaties bedoeld die niet in een binnenstedelijke omgeving liggen, zoals bij voorliggende bestemmingsplan sprake van is. Voor de berekening is gebruikgemaakt van het programma ISL II versie 5.0.
Voor de berekening van de effecten van de beoogde ontwikkeling zijn enerzijds de nieuwe aansluiting van de N323 op de A15 meegenomen. Daarnaast is de Voorstraat meegenomen omdat de nieuwe aansluiting zorgt voor veranderende verkeersstromen op deze weg.
In het ISL II-programma wordt naast de verkeersintensiteit nog een aantal basisgegevens ingevoerd, zoals de voertuigverdeling op de relevante wegen, het wegtype, de weghoogte, de wegbreedte en scherminformatie. Deze informatie is overgenomen uit het akoestisch model dat ten behoeve van het akoestisch onderzoek is opgesteld.
Conform de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit worden de concentraties stikstofdioxide en fijn stofbepaald op maximaal 10 m van de wegrand. In dit luchtkwaliteitsonderzoek is de luchtkwaliteit berekend aan de hand van transecten langs de betreffende wegen en aan de gevels van de woningen in de nabijheid van de wegen. De waarneempunten van deze transecten liggen op 10 m van de wegrand, zie Bijlage 7.
Berekeningsresultaten
In tabel 4.5 en Bijlage 7 zijn de resultaten van de berekening van de luchtkwaliteit weergegeven voor de prognosejaren 2015 en 2020. In beide berekeningen is worst case uitgegaan van de verkeersgegevens in 2025.
Op basis van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit (2007) is de bijdrage van zeezout afgetrokken van de berekende waarden voor fijn stof, het resultaat is opgenomen in de tabel.
Tabel 4.5 Berekeningsresultaten luchtkwaliteit
weg | stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde (µg/m³) | fijn stof (PM10) jaargemiddelde (µg/m³)* | fijn stof (PM10) (aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde grenswaarde)* |
2015 | |||
Voorstraat | 21.62 | 20.34 | 9 |
2020 | |||
(Verlengde ) Voorstraat (N323-Stationsweg) | 17.67 | 19.43 | 7 |
*Inclusief aftrek bijdrage zeezout conform de regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Uit de resultaten blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de normen uit de Wet milieubeheer. Na aanleg van de nieuwe verbindingsweg is dus nog steeds sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de realisering van de nieuwe aansluiting.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar leefmilieu ter plaatse.
4.7 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Onderzoek
Uit de Provinciale Risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat over de rijksweg A15 vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook over de N323 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit de Risicokaart blijkt dat voor de N323 geen sprake is van een PR 10-6 risicocontour die buiten de weg is gelegen en dat het GR kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde.
Omdat ten noorden van de kern Echteld een LPG-tankstation is gelegen, is de verwachting dat over de beoogde aansluiting tevens vervoer van gevaarlijke stoffen gaat plaatsvinden. De omvang van dit vervoer zal vergelijkbaar zijn met het huidige vervoer over de N323. Het vervoer van gevaarlijke stoffen zal dusdanig laag zijn vergeleken met de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van infrastructuur en milieu, d.d. 1 november 2011) dat er geen sprake is van een PR 10-6 risicocontour of een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. De aanleg van de ontsluiting heeft dan ook geen ruimtelijke gevolgen voor de externe veiligheid in de omgeving van de weg.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.8 Bodem
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse. In onderstaande paragraaf zijn de conclusies van dit onderzoek opgenomen. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8.
Uit het onderzoek is gebleken dat de zandlaag onder het asfalt van de Brenksestraat sterk puinhoudend is. Zintuiglijk is plaatselijk roesthoudend welke kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Op visueel indicatieve wijze zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
De zandlaag onder het asfalt van de Brenksestraat is licht verontreinigd met nikkel en minerale olie en matig verontreinigd met PAK. De onderliggende bodemlaag is niet verontreinigd. In de bovengrond van het onverdachte terrein is alleen een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten.
Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de locatie niet vrij is van verontreinigingen. Het matig verhoogde PAK gehalte in de bodemlaag onder het asfalt van de Brenksestraat is te relateren aan het puin dat in alle drie de uitgevoerde boringen is aangetroffen. Het verhoogde gehalte is daarom naar verwachting min of meer gelijkmatig in de bodem aanwezig. In de onderliggende bodemlaag en de boringen rond de weg is de verontreiniging niet aangetroffen. De ernst en omvang van de verontreiniging is daarmee voldoende vastgesteld.
In het grondwater is plaatselijk een matig verhoogde concentratie barium gemeten. Op de locatie is geen bron van barium verontreiniging bekend. In het rivierengebied (en elders) worden regelmatig verhoogde concentraties barium in het grondwater gemeten. Daarom wordt ervan uitgegaan dat het gemeten verhoogde concentraties van natuurlijke oorsprong is. Aanvullend onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Bij het verwijderen/verwerken van het teerhoudend asfalt, de daaronder verontreinigde puinlaag tot 0,55 meter onder maaiveld en de overige vrijkomende grond zal het Besluit Bodemkwaliteit in acht worden genomen.
4.9 Archeologie
Onderzoek
Ter voorbereiding op de ontwikkelingen in het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In onderstaande paragraaf zijn de conclusies van dit onderzoek opgenomen. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9. Doel van het onderzoek was allereerst het middels bureauonderzoek verwerven van informatie over bekende en te verwachten archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Het doel van het veldonderzoek was vervolgens die verwachting te toetsen en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging van eventueel aangetroffen archeologische vindplaatsen.
conclusie
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold bij de aanvang van het veldonderzoek voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor (intacte) vindplaatsen uit de periode Late Prehistorie tot en met Late Middeleeuwen.
Tijdens het veldonderzoek is in het onderzoeksgebied één vindplaats aangetroffen. De archeologische indicatoren wijzen vermoedelijk op een nederzettingsterrein in of in de nabijheid van het onderzoeksgebied. De omvang van de vindplaats is onbekend; vermoedelijk strekt deze zich tot buiten het onderzoeksgebied uit. Binnen het onderzoeksgebied heeft de vindplaats een omvang van circa 0,2 ha. Aangezien dateerbaar materiaal ontbreekt, is aan de vindplaats op grond van de ouderdom van de afzettingen een datering in de periode IJzertijd tot en met Late Middeleeuwen gegeven. Mogelijk betreft het een deel van de Romeinse nederzetting die bekend is bij de Historische Kring Kesteren en Omstreken of een laatmiddeleeuwse voorloper van de boerderij aan de Voorstraat 51.
Aanbevelingen
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt aanbevolen om de vindplaats door planaanpassing te ontzien. Bodemingrepen dieper dan 50 cm onder maaiveld en groter dan 500 m2 dienen te worden voorkomen. Door de planaanpassingen wordt de verstoring van de vermoedelijke vindplaats verminderd, echter kan deze niet geheel worden voorkomen.
Indien diepere bodemverstoringen noodzakelijk zijn en de vindplaats derhalve niet behouden kan worden, verdient het, op basis van de mogelijke aanwezigheid van archeologische grondsporen en/of vondsten, aanbeveling om zo snel mogelijk een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven uit te voeren. Dit om in een vroeg stadium over voldoende gegevens te kunnen beschikken op grond waarvan het bevoegd gezag (gemeente Neder-Betuwe) een besluit kan nemen met betrekking tot het al dan niet (geheel) opgraven van de vindplaats.
Ter bescherming van de archeologische vindplaats is ter plaatse voorzien in een archeologische dubbelbestemming. De verstoring is echter minder dan 500 m2, waardoor nader onderzoek ter plaatse van de vindplaats niet noodzakelijk is.
In het overige deel van het onderzoeksgebied wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolg onderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 aanmelding van de betreffende vondsten bij het bevoegd gezag (gemeente Neder-Betuwe) verplicht.
4.10 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Onderzoek
Beschermde soorten
De ontwikkeling in het plangebied zou kunnen samengaan met effecten op beschermde soorten. Op grond hiervan is een gericht veldonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde vleermuizen, vogels en vissen ter plaatse van en direct rond het tracé van deze ontsluitingsweg. In onderstaande paragraaf zijn de conclusies van dit onderzoek opgenomen. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 10.
Het tracé en omgeving is marginaal foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis. Er zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels, vleermuizen of beschermde vissen aangetroffen. Gedurende en na de realisatie van de plannen kunnen vleermuizen gewoon blijven foerageren en vliegen. Effecten op de vleermuizen worden derhalve uitgesloten.
In verband met het voorkomen van algemene broedvogels ter plaatse van en direct rond de ontwikkelingslocatie, geldt dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd buiten het broedseizoen of op een manier dat nesten en eieren niet worden geschaad.
Beschermde gebieden
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 1,3 km ten zuiden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Waal. Dit gebied is ook aangewezen als EHS.
Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Atlas Gelderland, kaart Ecologische Hoofdstructuur)
Het Habitat- en Vogelrichtlijngebied Uiterwaarden Waal bevat relatief hooggelegen uiterwaarden van de Rijswaard en de Kil van Hurwenen. Het gaat hier om oude meanders en hun oeverlanden waar de rivier dwars doorheen is gegraven; deze uiterwaarden bevatten soortenrijke glanshaverhooilanden stroomdalgraslanden en open water. De Uiterwaarden Waal zijn een belangrijk broedgebied voor soorten van natte, ruige graslanden (porseleinhoen, kwartelkoning). Het is daarnaast ook een belangrijk rust- en foerageergebied voor kleine zilverreiger, kleine zwaan, kolgans, grauwe gans, smient, tafeleend, kievit en grutto. daarnaast van enig belang voor fuut, aalscholver, brandgans, krakeend, pijlstaart, slobeend, kuifeend, nonnetje, slechtvalk, meerkoet en wulp.
Voor de habitattypen en -soorten en de broedvogels en niet-broedvogels waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen zijn instandhoudingsdoelen opgenomen (zie tabel 4.6). Per soort en habitattype is een oordeel gegeven over de landelijke staat van instandhouding. Op grond van de staat van instandhouding en het relatief belang van soorten en habitattypen zijn de belangrijkste verbeteropgaven en doelen op landelijk niveau vastgesteld. Deze landelijke doelen vormen de kaders voor de formulering van instandhoudingdoelen op gebiedsniveau. Zo is uiteindelijk per Natura 2000-gebied de instandhoudingsdoelstelling wat betreft de oppervlakte en kwaliteit van het gebied weergegeven. De gebiedsdoelen zijn geformuleerd in termen van behoud, verbetering van de kwaliteit en uitbreiding verspreiding.
Tabel 4.6 Instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000-gebied Uiterwaarden Waal
SVI Landelijk | Doelst. Opp.vl. | Doelst. Kwal. | Doelst. Pop. | Draagkracht aantal vogels | Draagkracht aantal paren | ||
Habitattypen | |||||||
H3270 | Slikkige rivieroevers | - | = | > | |||
H3270 | Slikkige rivieroevers | - | > | > | |||
H6120 | *Stroomdalgraslanden | -- | = | > | |||
H6120 | *Stroomdalgraslanden | -- | > | > | |||
H6510A | Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver) | - | > | > | |||
H91E0A | *Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen) | - | = | > | |||
H91E0A | *Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen) | - | > | > | |||
Habitatsoorten | |||||||
H1095 | Zeeprik | - | > | > | > | ||
H1095 | * Zeeprik | - | > | > | > | ||
H1099 | Rivierprik | - | > | > | > | ||
H1099 | * Rivierprik | - | > | > | > | ||
H1102 | Elft | -- | = | = | > | ||
H1102 | * Elft | -- | = | = | > | ||
H1106 | Zalm | -- | = | = | > | ||
H1106 | * Zalm | -- | = | = | > | ||
H1145 | Grote modderkruiper | - | = | = | = | ||
H1145 | * Grote modderkruiper | - | = | = | = | ||
H1166 | Kamsalamander | - | > | > | > | ||
H1166 | * Kamsalamander | - | > | > | = | ||
H1337 | Bever | - | = | = | > | ||
Broedvogels | |||||||
A119 | Porseleinhoen | -- | > | > | 10 | ||
A122 | Kwartelkoning | - | > | > | 30 | ||
A197 | Zwarte Stern | -- | > | > | 20 | ||
Niet-broedvogels | |||||||
A005 | Fuut | - | = | = | 90 | ||
A017 | Aalscholver | + | = | = | 260 | ||
A037 | Kleine Zwaan | - | = | = | 9 | ||
A041 | Kolgans | + | = (<) | = | 5500 | ||
A043 | Grauwe Gans | + | = (<) | = | 2400 | ||
A045 | Brandgans | + | = | = | 610 | ||
A050 | Smient | + | = (<) | = | 4700 | ||
A051 | Krakeend | + | = | = | 50 | ||
A054 | Pijlstaart | - | = | = | 30 | ||
A056 | Slobeend | + | = | = | 90 | ||
A059 | Tafeleend | -- | = | = | 190 | ||
A061 | Kuifeend | - | = | = | 530 | ||
A068 | Nonnetje | - | = | = | 6 | ||
A125 | Meerkoet | - | = | = | 780 | ||
A142 | Kievit | - | = | = | 790 | ||
A156 | Grutto | -- | = | = | 70 | ||
A160 | Wulp | + | = | = | 160 |
SVI landelijk | Landelijke Staat van Instandhouding (-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig) |
= | Behoudsdoelstelling |
> | Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling |
=(<) | Ontwerp-aanwijzingsbesluit heeft 'ten gunste van' formulering |
* | Complementair doel |
De verbindingsweg wordt gerealiseerd als oplossing voor bestaande verkeers(veiligheids)problemen en voorziet in een scheiding van de verschillende verkeersstromen. Dit zal leiden tot een lokale verschuiving van verkeerstromen, maar niet tot een toename van het verkeer. Vermesting/verzuring als gevolg van een toename van de stikstofdepositie wordt dan ook uitgesloten. Vanwege de afstand en de tussenliggende verstorende kern en wegen wordt verstoring (licht, geluid, trillingen) dan ook uitgesloten. Directe effecten zoals versnippering, areaalverlies en verandering van waterhuishouding treden gezien de ligging op ruim 1,3 km van het Natura 2000-gebied niet op. De realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen komt niet in gevaar.
Conclusie
Op grond van het ecologisch onderzoek worden effecten op beschermde soorten uitgesloten; de realisatie en het gebruik van de ontsluitingsweg is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.
De verbindingsweg trekt geen extra verkeer aan en ligt op ruime afstand van Natura 2000, zodat significant negatieve effecten worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur vormen geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.11 Eindconclusie
Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de sectorale aspecten de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
5.1 Verantwoording Planvorm
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Het plan heeft de vorm van een globaal eindplan op basis van artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de herinrichting, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie.
De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. In de regels zijn de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gereguleerd.
Verkeer
Aan het gehele plangebied is de bestemming 'Verkeer' toegekend. Deze bestemming omhelst de openbare weg alsmede de bermen en bermsloten. De bestemming is globaal van aard wat een flexibele regeling biedt om te komen tot de meest optimale mogelijkheden voor aanleg en onderhoud.
Waarde - Archeologie 4
Op basis van het archeologisch onderzoek is voor een klein gedeelte aan de noordzijde (historische vindplaats) van het plangebied een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Voor de overige gronden in het plangebied dat geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is (zie paragraaf 4.9). De verwachte archeologische waarden (vindplaats) worden beschermd door middel van de opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Op grond van het archeologisch onderzoek is geconcludeerd dat ter plaatse van de vindplaats bodemingrepen dieper dan 50 cm onder maaiveld dienen te worden voorkomen. Behoud in huidige staat wordt nagestreefd en bij bodemingrepen die dieper reiken dan 50 cm onder maaiveld en met groter een oppervlak dan 500 m2 dient bij het bouwen en bij werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, voorafgaand inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is opgenomen conform het aan het plangebied grenzende bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld'.
Geluidzone - spoor
Langs het tracé van de Betuweroute is een '57-dB(A)-contour' aanwezig. Deze contour is, op grond van de bepalingen van de Wet geluidhinder, vastgesteld. Binnen de contour mogen geen planologische mogelijkheden worden gecreëerd voor de bouw van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. De gebiedsaanduiding is opgenomen conform het aan het plangebied grenzende bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld'. De contour is echter niet van invloed op de aanleg van de ontsluitingsweg.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De middelen voor de aanleg van de weg zijn beschikbaar. De afspraken hierover zijn belegd in de driepartijenovereenkomst tussen Prorail, Grontmij en de gemeente Neder-Betuwe uit 2006. Deze overeenkomst is in februari 2013 verlengd. De gemeente heeft middelen beschikbaar voor de plankosten, eventuele planschade en de noodzakelijke grondverwerving. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan de betrokken partijen (Prorail, Grontmij, Provincie Gelderland en Waterschap Rivierenland) en is het plan met de omwonenden besproken. Hiermee is invulling gegeven aan het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Aansluiting N323-A15' is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan. In Bijlage 11 zijn de ingediende zienswijzen samengevat en voorzien van een passende beantwoording. De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven voor aanpassing van het bestemmingsplan.
Na de terinzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is gebleken dat de zuidelijke begrenzing van de verbeelding van het bestemmingsplan niet precies samenvalt met de grens van de tekening van het wegontwerp. Deze begrenzing is aangepast, waardoor het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld. De exacte wijziging is weergegeven in Bijlage 12.
Bijlage 1 Wegontwerp
Bijlage 2 Verkeerskundig Onderzoek
Bijlage 2 Verkeerskundig onderzoek
Bijlage 3 Te Compenseren Water
Bijlage 3 Te compenseren water
Bijlage 4 Toename Verharding
Bijlage 5 Watercompensatie
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek
Bijlage 7 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 7 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 9 Archeologisch onderzoek
Bijlage 10 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 10 Ecologisch onderzoek