KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie Karakteristiek
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Plangebied
1.3 Aanpak
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Karakteristiek Van De Omgeving
2.2 Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Algemeen
3.2 Bestaande Bouwkundige Omschrijving
3.3 Toekomstig Plan
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Milieu
5.2 Watertoets
5.3 Cultuurhistorie
5.4 Archeologie
5.5 Verkeer En Parkeren
5.6 Flora En Fauna
5.7 Leidingen
5.8 Explosieven
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Het Juridisch Plan
7.1 Algemeen
7.2 Toelichting Afzonderlijke Bestemmingen
Hoofdstuk 8 Overleg, Inspraak En Zienswijze
8.1 Algemeen
8.2 Verslag Artikel 3.1.1 Bro Overleg
8.3 Verslag Inspraak
8.4 Verslag Zienswijzen
Bijlage 1 Bouwkundige Opname Monument
Bijlage 2 Inrichtingsplan
Bijlage 3 Bouwtekeningen Boerderij
Bijlage 1 Bouwkundige Opname Monument
Bijlage 2 Criteria Boerderijverplaatsing
Bijlage 3 Memo Cultuurhistorische Verantwoording Locatie
Bijlage 4 Adviesbeoordeling Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek

Verplaatsing monument Parallelweg, Kesteren

Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe

Vastgesteld op 17-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.2 plan

het bestemmingsplan Verplaatsing monument Parallelweg, Kesteren met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe.

1.3 aan huis verbonden nevenactiviteiten:

consumentenverzorgende, dienstverlenende en ambachtelijke activiteiten, die in de tot een (bedrijfs)woning behorende gebouwen worden uitgeoefend, vrijwel uitsluitend door de bewoner(s) van de desbetreffende woning.

1.4 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 afhaalhoreca:

horecabedrijf dat tevens is gericht op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren voor het nuttigen elders;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een deel van de woning waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.10 agrarische doeleinden:

doeleinden die gericht zijn op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.11 agrarische gebouwen:

gebouwen ten dienste van agrarische doeleinden, niet zijnde een dienstwoning;

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.15 bedrijfs-/dienstwoning:

een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is;

1.16 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.17 begane grondbouwlaag:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;

1.18 Besluit externe veiligheid inrichtingen:

besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;

1.19 bestaand:

  • bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, danwel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond;

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.23 bijgebouw:

een vrijstaand of aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en die vanuit het hoofdgebouw niet rechtstreeks toegankelijk is.

1.24 boomkwekerij:

het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters.

1.25 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap);

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.33 bouwwijze:

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw , waarbij:

  1. a. onder aaneengebouwd wordt verstaan een hoofdgebouw, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  2. b. onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
  3. c. onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
  4. d. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;

1.34 buitengebied gebonden bedrijf:

een niet-agrarisch, doch aan het buitengebied gebonden bedrijf, waaronder begrepen een hoveniersbedrijf, een kennel, een manege/paardenstalling(verhuurbedrijf), een dierenpension/-asiel, een tuincentrum, een scouting- en een hondensportaccommodatie.

1.35 café:

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteiten het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;

1.36 caravan:

een niet-omgevingsvergunningplichtige ruimte, niet zijnde een gebouw (waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders en bedoeld om achter een personenauto voortbewogen te worden;

1.37 carport:

een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door maximaal 3 wanden van gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;

1.38 containerteelt:

het kweken van planten/bomen in potten op een gesloten-bed-ondergrond of een open-bed-ondergrond met drainage.

1.39 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;

1.40 detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten:

het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd;

1.41 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in auto's, boten, caravans, bouwmarkten en grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels;

1.42 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;

1.43 dienstverlening:

dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, opticien, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/internetdienst, makelaarskantoor, foto-atelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;

1.44 diepploegen

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;

1.45 discotheek/bar-dancing:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van (overwegend mechanische) muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt;

1.46 extensief dagrecreatief medegebruik:

een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwaliteiten in de vorm van wandelen, fietsen, varen, vissen e.d.

1.47 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.48 glastuinbouw:

een vorm van niet-grondgebonden agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten, door middel van het telen van gewassen, plaatsvindt in kassen en/of in permanente kunststoftunnels.

1.49 grondgebonden agrarische productie:

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voort-brengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de openlucht.

1.50 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, danwel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.51 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.52 horecabedrijf:

een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf;

1.53 horecacategorie:

horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:

  1. 1. horecacategorie 1: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt: restaurants, hotels, pensions, bodega's;
  2. 2. horecacategorie 2: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken wordt verstrekt en waarvan de exploitatie onder omstandigheden een aantasting van het woon- en leefklimaat met zich mee kan brengen: broodjeszaken, cafetaria's, ijssalons, eethuisjes, lunchrooms, automatiek, internetcafé voor zover een horeca-activiteit wordt ontplooid, afhaalhoreca. Met betrekking tot de gerichtheid van de horeca-activiteiten kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
    1. a. vormen die zich qua exploitatie en qua openingstijden richten op de winkelactiviteiten en geen druk op de omgeving veroorzaken;
    2. b. vormen die zich qua exploitatie en qua openingstijden richten op de reguliere horeca en druk op de omgeving kunnen veroorzaken;
  3. 3. horecacategorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt: café, bars, dancings, discotheken en nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie;

1.54 hotel/motel:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of de verhuur van een zaalruimte voor feesten en partijen;

1.55 Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer

besluit van 5 januari 1993, Stb. 1993, 50, houdende uitvoering van de hoofdstukken 1 en 8 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk V van de Wet geluidhinder;

1.56 kampeermiddel

een tent, tentwagen, vouwwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onder-komen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist.

1.57 kampeerterrein/kampeerplaats:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen, stacaravans en trekkershutten ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.58 kantoor:

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

1.59 kap:

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.60 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;

1.61 kleinschalig kamperen:

een vorm van kamperen waarbij voor een korte periode en uitsluitend tussen 1 maart en 1 november, maximaal 25 kampeermiddelen mogen worden geplaatst.

1.62 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.63 luifel:

afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund;

1.64 maatschappelijk:

voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, naschoolseopvang, opvoeding, bibliotheek, lichamelijke en/of geestelijke gezondheid van mens en dier;

1.65 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.66 minicamping:

een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van maximaal 25 kampeermiddelen.

1.67 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.

1.68 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.69 niet-zelfstandig kantoor:

een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;

1.70 ondergeschikte bouwdelen:

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;

1.71 ondergronds:

onder peil;

1.72 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.73 ondersteunende horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.74 overbouwing

een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein;

1.75 overkapping:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;

1.76 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  2. b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein;

1.77 pergola:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn;

1.78 permanente bewoning c.q. gebruik als hoofdwoonverblijf:

gebruik van een woning, zomerhuis of andere woonruimte door eenzelfde persoon of eenzelfde huishouden op een wijze die ingevolge het bepaalde in de artikelen 24 t/m 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie noopt tot inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeente Neder-Betuwe.

1.79 plat dak:

een dak met een dakhelling van minder dan 15º;

1.80 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.81 recreatieve voorziening:

een bedrijf of activiteit gericht op kleinschalige overnachtingsmogelijkheden en/of dagrecreatieve activiteiten, waaronder begrepen een Bed and breakfast, een pension, een kampeerboerderij, groepsaccommodaties, sportvelden en -accommodaties.

1.82 recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden. Hieronder wordt tevens verstaan een chalet en een vakantiehuisje;

1.83 risicovolle activiteiten

activiteiten gerelateerd aan bevi en/of brzo;

1.84 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.85 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.86 (sleuf)silo:

een bouwwerk – geen mestopslagplaats zijnde – voor het opslaan van agrarische producten ten behoeve van de veehouderij en/of kuilvoer;

1.87 stacaravan/chalet:

een recreatieverblijf, al dan niet in gedeelten verrijdbaar of verplaatsbaar, dat kan dienen als recreatief onderkomen, daaronder overnachting begrepen, met een lengte van meer dan 8 m en/of een breedte van meer dan 2,5 m, dan wel een ander, al dan niet in gedeelten verrijdbaar of verplaatsbaar, recreatief onderkomen, dat niet is of kan worden uitgerust om als aanhangwagen achter een motorvoertuig over de openbare weg te worden voortbewogen.

1.88 standplaats:

de vrije ruimte welke de recreant ter beschikking staat voor zijn verblijf op het recreatieterrein en het plaatsen van zijn kampeermiddel of voor het plaatsen van sta-caravans en trekkershutten.

1.89 tent:

een in hoofdzaak van textiel of ander daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en/of nachtverblijf, dat gemakkelijk is op te bouwen en in te pakken.

1.90 toercaravan/vouwwagen/tentwagen:

een aanhangwagen die kan dienen als recreatief onderkomen, overnachting daar-onder begrepen, welke is/kan worden uitgerust om als zodanig zelfstandig achter een gemotoriseerd voertuig over de openbare weg te worden voortbewogen.

1.91 trekkershut:

een hut van eenvoudige constructie en beperkte omvang die kan dienen als recreatief onderkomen, overnachting daaronder begrepen, ten behoeve van passanten.

1.92 tuincentrum:

een niet-agrarisch bedrijf, gericht op:

  1. a. de detailhandel in bloemen, planten, bomen en andere tuinbenodigdheden;

al dan niet gecombineerd met:

  1. b. de aanleg en het onderhoud van tuinen en andere groenvoorzieningen;
  2. c. het kweken van bloemen, planten en bomen.

1.93 uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap;

1.94 voorgevel:

de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;

1.95 voorgevelrooilijn:

de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel);

1.96 voortuin:

het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen vóór de voorgevelrooilijn(en);

1.97 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan;

1.98 Wet geurhinder en veehouderij:

Wet van 5 oktober 2006, houdende regels inzake geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.99 Wet milieubeheer:

Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.100 Wet ruimtelijke ordening:

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.101 winkelvloeroppervlak:

de oppervlakte van een ruimte, die uitsluitend gebruikt wordt voor het verkopen van producten, niet zijnde de ruimte voor opslag of het vervaardigen/ bewerken van producten;

1.102 wisselend gebruik:

het gebruik gedurende periodes korter dan één jaar door achtereenvolgende gebruikers met een verschillend hoofdwoonverblijf.

1.103 woning/ wooneenheid:

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.104 Woningwet:

Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

woon-/werkeenheid:

1.105 woon-/werkeenheid:

een ruimte, in en in combinatie met een woning, waarin een al dan niet publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis wordt uitgeoefend;

1.106 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.107 zaalaccommodatie:

een horecabedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften, feesten en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;

1.108 zelfstandig kantoor:

een kantoor dat op zichzelf het bedrijf vormt;

1.109 zijtuin

het bij de woning behorende perceelsgedeelte, dat is gelegen naast de zijgevel, tussen de voor- en achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voortuin.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;

2.2 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

4.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in 4.1 omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  2. b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
  3. c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 500 m².

Met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c geldt niet voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie Karakteristiek

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie Karakteristiek' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden.

5.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

5.3 Omgevingsvergunning voor het verbouwen en / of uitbreiden van een bouwwerk

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de gebieden waar de bestemming als genoemd in artikel 5.1 betrekking op heeft te veranderen en / of te verwijderen indien dat op basis van nader verkregen cultuurhistorische kennis wenselijk is;
  2. b. de motivering als opgenomen in bijlage "Bouwkundige opname monument" te veranderen indien dat op basis van nader verkregen cultuurhistorische kennis wenselijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De planregels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

7.2 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 4m onder peil, op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.

7.3 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlaktes en percentages

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand van bouwwerken tot enige op de verbeelding aangegeven lijn, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de regels van dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of de opstallen ten behoeve van:

  1. a. zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft vrijstaande bijgebouwen;
  2. b. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  3. c. gebruik als seksinrichting en escortbedrijf;
  4. d. het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen, waaronder mede wordt verstaan het recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, tenzij toepassing is gegeven aan de algemene afwijkingsregels van dit plan ten aanzien van kleinschalig kamperen;
  5. e. het gebruik ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 vrijwaringszone - weg

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in dit artikel wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

10.2 Aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor een gebruik ten behoeve van aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten in een (bedrijfs-)woning, indien en voor zover:

  1. a. de desbetreffende (bedrijfs-)woning bewoond blijft;
  2. b. het vloeroppervlak van de gebouwen ten behoeve van het gebruik voor aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten niet meer bedraagt dan 50 m2;
  3. c. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzondering van parkeervoorzieningen;
  4. d. de nevenactiviteit geen detailhandel betreft;
  5. e. de beoogde activiteit geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
  6. f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen on-toelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu in de omliggende woningen.

10.3 Bed & breakfast in een (bedrijfs-)woning en/of bijbehorend bijgebouw

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van een (bedrijfs-)woning en/of een bijbehorend bijgebouw ten behoeve van bed & breakfast, indien en voor zover:

  1. a. de (bedrijfs-)woning tevens bewoond blijft;
  2. b. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat de uiterlijke verschijningsvorm van de (bedrijfs-)woning en/of het bijgebouw niet wordt veranderd;
  3. c. totaal niet meer dan 50 m2 van de (bedrijfs-)woning en/of het bijgebouw wordt ingericht en gebruikt voor bed & breakfast;
  4. d. het beoogde gebruik geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
  5. e. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen.

10.4 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de aanleg en het gebruik van gronden als recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, indien en voor zover:

  1. a. het een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of bij een (bedrijfs-)woning met een huiskavel van tenminste 1ha betreft;
  2. b. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen en/of agrarische en andere bedrijven;
  3. c. het kleinschalig kamperen aansluitend aan de bijbehorende bestaande bebouwing dient plaats te vinden;
  4. d. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en deze geheel op eigen erf wordt gerealiseerd;
  5. e. van tevoren, op basis van een inrichtingsplan, in voldoende mate wordt verzekerd dat wordt voorzien in de ruimtelijke en/of landschappelijke inpassing ter plaatse;
  6. f. sanitaire voorzieningen binnen de bestaande (bedrijfs)bebouwing worden gerealiseerd of, indien dit niet mogelijk is, binnen maximaal één extra gebouw of uitbreiding van een bestaand gebouw, met geen groter oppervlak dan 30 m2, geen grotere goothoogte dan 3 m en geen grotere bouwhoogte dan 7 m.

10.5 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van kleine bouwwerken voor nutsvoorzieningen, indien en voor zover:

  1. a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m2;
  2. b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Algemeen

Het wijzigen van het plan volgens de bepalingen in dit artikel geschiedt met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de wet ruimtelijke ordening, waarbij tevens in acht wordt genomen dat hierdoor:

  1. a. het gestelde in de eventuele overigens voor de gronden opgenomen bestemmingen eveneens in acht wordt genomen;
  2. b. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

11.2 Verschuiven bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van het gehele plangebied, voor een verschuiving van bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen, indien en voor zover:

  1. a. de verschuiving noodzakelijk is voor een goede realisatie van het plan, voor een aanpassing aan de nader ingemeten situatie, of als gevolg van afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de werkelijke situatie;
  2. b. de structurele opzet van het plan niet wordt aangetast;
  3. c. de totale verdeling van de aangegeven bestemmingen met niet meer dan 10 % wordt gewijzigd;
  4. d. de verschuiving niet meer bedraagt dan 20 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Verplaatsing monument Parallelweg, Kesteren'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

De heer Tijssen (hierna initiatiefnemer) is voornemens om het karakteristieke monumentale boerderijcomplex aan de Medelsestraat 18 te Echteld te verplaatsen en te herbouwen aan de Parallelweg te Kesteren. Aangezien het monument aan de Medelsestraat plaats moet maken voor het uitbreiden van het bedrijventerrein Medel, is de gemeente overeengekomen met de initiatiefnemer de (monumentale) panden als het ware 'op te pakken' en te herbouwen. Hiermee kan het monumentale pand worden behouden en in ere worden hersteld.

1.2 Plangebied

Met het initiatief wordt het monument verplaatst van de Medelsestraat 18 (Echteld) naar de Parallelweg ongenummerd (tussen 73 en 73B) in Kesteren. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Kesteren ten zuiden van het bedrijventerrein 't Panhuis. Onderstaande afbeelding toont globaal de huidige en toekomstige ligging van het monument in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0001.jpg"
bron: Bing maps

1.3 Aanpak

Het voorliggende bestemmingsplan maakt het mogelijk om een monumentaal boerderijcomplex te herbouwen en te bewonen. Voor het plangebied wordt de bestemming herzien, een nieuw bouwvlak vastgelegd en worden specifiek de karakteristieke eigenschappen van het pand beschermd. In dit document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De nieuwe bestemming inclusief de nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn vastgelegd in de regels en aangeduid op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

1.4 Vigerend Bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan waarbinnen het plangebied ligt is het bestemmingsplan "Buitengebied Kesteren" en is op 08-04-2014 onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming "Agrarisch", waarin is bepaald dat het perceel gebruikt mag worden voor grondgebonden agrarische productie, teelt, het weiden van dieren en extensief dagrecreatief medegebruik. Verder is er een bouwvlak opgenomen behorende bij Parallelweg 73b, waar bedrijfsgebouwen mogen worden gerealiseerd ten behoeve van deze bestemming. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 meter en de goothoogte niet meer dan 7 meter. Het bebouwd oppervlakte per bedrijf mag niet meer bedragen dan 500 m2.

Op het perceel geldt tevens de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4". Binnen deze waarde zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem.

Tenslotte loopt er door het gebied een vrijwaringszone - weg. Deze zone kan niet zonder meer bebouwd worden.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede uit het bestemmingsplan "Buitengebied Kesteren" opgenomen ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0002.jpg"

Plangebied in het bestemmingsplan Buitengebied Kesteren

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven. In hoofdstuk 3 komt het initiatief aan bod. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Daarna komt, in hoofdstuk 6, de economische haalbaarheid van het plan aan bod. In hoofdstuk 7 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Karakteristiek Van De Omgeving

Het plangebied is gelegen in het buitengebied tussen de kern Kesteren en Opheusden. De locatie is ontsloten via de Parallelweg die deze kernen met elkaar verbindt. De Parallelweg betreft een éénrichtingsweg in oost-westrichting en staat in verbinding met de afslag op de A15. Aan de Parallelweg staan (bedrijfs)woningen en bedrijfsgebouwen uit verschillende tijdsperiodes. Aan de noordzijde van de Parallelweg is de spoorlijn Tiel-Arnhem gelegen. Ten noorden van deze spoorlijn is het bedrijventerrein 't Panhuis aanwezig. Tussen de Parallelweg en de A15 zijn de gronden voor een groot deel in gebruik voor het kweken van bomen en/of fruit zoals dat binnen de gehele gemeente als hoofdactiviteit op de agrarische gronden plaats vindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0003.jpg"

Ligging plangebied in omgeving (bron: openstreetmap.org)

2.2 Het Plangebied

Op bijgevoegde afbeelding is globaal het plangebied weergegeven op een kadastrale kaart. De betrokken gronden zijn eigendom van de eigenaar van het perceel aan de Parallelweg 73. De oost- en zuidgrens zijn daardoor afhankelijk van de omvang van het plan. De noord- en westgrens zijn kadastraal bepaald en vormen dan ook de grens van het plangebied.

Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich een boomkwekerij waar recent een bedrijfshal gebouwd is waarbinnen ook een bedrijfswoning is gevestigd. De gronden behorende bij dit perceel zijn in gebruik voor het kweken van bomen. Op het perceel aan de Parallelweg 75 staat een burgerwoning.

Aan de oostzijde is het opslagbedrijf Tijssen gevestigd. Hier heeft recent een herontwikkeling plaats gevonden waarbij oude bedrijfsgebouwen plaats hebben gemaakt voor nieuwe bedrijfsgebouwen.

Het plangebied en de aangrenzende betrokken gronden zijn ingeplant met nieuwe kersenbomen. Het terrein is een aantal jaren geleden opgehoogd en de bomen zijn in 2014 aangeplant. Er is ook een nieuwe inrit tussen nummer 73 en het plangebied aangelegd. Onderstaande beelden geven een impressie van de huidige staat van het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0004.jpg"

Kadastrale ondergrond met plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0005.jpg"

zicht op het plangebied richting het oosten

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0006.jpg"

zicht op het plangebied richting het westen

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het vertrekpunt van het plan heeft betrekking op het monumentencomplex zelf. Hieronder wordt daarom allereerst ingegaan op de bouwkundige omschrijving van de gebouwen zoals ze aan de Medelsestraat staan. Een uitgebreide omschrijving is in bijlage 1 opgenomen. Vervolgens wordt ingegaan op de nieuwe situatie en hoe de bebouwing gepositioneerd is aan een nieuw erf en hoe het plangebied landschappelijk wordt ingepast.

3.2 Bestaande Bouwkundige Omschrijving

3.2.1 Algemeen

Deze boerderij is van het hallehuistype, de meest voorkomende groep in vooral midden Nederland. In algemene zin zijn de kenmerken daarvan dat de plattegrond bij het basistype rechthoekig is. De houtconstructie wordt in de lengte gevormd door een rij (ankerbalk-)gebinten die de ruimte verdelen in een hoge middenbeuk en twee lagere zijbeuken. Het woon- en stalgedeelte wordt gescheiden door een brandmuur, tegen deze muur stond de schouw. Het vee stond in de zijbeuken met de koppen naar het middendeel In het middendeel kon ook gedorst worden. Aan de achtergevel is deze driedeling afleesbaar: de grote deeldeuren in het midden en de lage mestdeuren aan de zijkanten, in de topgevel een luik waardoor de oogst opgestoken kon worden. Afhankelijk van de bedrijfsvoering werd het werk- en stalgedeelte anders ingedeeld.

Tussen het woon- en stalgedeelte bevond zich het werkgedeelte, met een keuken, een spoelruimte en een toegang tot de melkkelder.

3.2.2 Situering

Het complex bestaat uit een boerderij met daarachter een schuurberg en schuren. De boerderij met stal heeft een langwerpige plattegrond van 11 x 16,20 meter, één bouwlaag onder een schilddak met de nok evenwijdig aan de straat. Het aangebouwde stalgedeelte heeft een kap met wolfseind en de nok loodrecht op de straat. De boerderij en de schuurberg vormen een eenheid.

3.2.3 De boerderij

De boerderij voldoet geheel aan bovenstaande algemene omschrijving van het hallehuistype en dateert gezien de ankers in de voorgevel uit 1850. Het interieur van het werkgedeelte met keuken, spoelruimte en stookplaats alsmede het interieur van de stal zijn niet meer aanwezig; deze gedeelten zijn nog wel in de zijgevels te herkennen.

Gezien de aanvraag bouwvergunning in verband met een verbouwing tot woning zal de boerderij tot 1992 als agrarisch bedrijf in gebruik zijn geweest. De gevels en de indeling zijn daarna gewijzigd. In 2006 heeft het bedrijvenpark Medel de boerderij aangekocht met het doel het terrein bij de toekomstige ontwikkelingen van dit gebied te betrekken.

In afwachting van een definitief besluit over de toekomst van dit complex wordt de boerderij verhuurd als woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0007.png"

afbeelding voorgevel rond 1900

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0008.png"

afbeelding voorgevel 2011

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0009.png"

afbeelding zijgevel 2011

3.2.4 Bijgebouwen

Achter de boerderij staat een vier-roedige schuurberg (hooiberg), die zal dateren uit de bouwtijd van de boerderij. Later werd tegen de schuurberg een houten opslagruimte gebouwd. Aan de andere zijde van de schuurberg werd rond het midden van de 20ste eeuw een gemetselde aanbouw geplaatst. Een vrijstaande houten wagenschuur met paardenstal daterend mogelijk uit 1965, toen werd er een bouwvergunning voor 'een schuur' aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0010.png"

wagenschuur 2011

3.3 Toekomstig Plan

3.3.1 Algemeen

Vanwege de bijzondere karakteristieke waarden c.q. de monumentale status is met het behoud van het monument een algemeen gemeentelijk belang gemoeid. Omdat er in het verleden sprake was van een agrarische functie, is herbouw in het buitengebied een voor de hand liggende plek. De beoogde plek voor het boerderijen complex is gelegen in het kleinschalig oeverwallenlandschap. Dit is overeenkomstig de huidige locatie van het monument aan de Medelsestraat (zie ook paragraaf 4.3.1). Ten aanzien van de locatiekeuze en de cultuurhistorische verantwoording hiertoe is een memo opgsteld dat als bijlage 3.

3.3.2 Stedenbouw

Het boerderij complex voegt zich in het bebouwingslint aan de Parallelweg. Aan deze weg staan enkele boerderijen uit eind 19e eeuw (zoals Parallelweg 75), maar de meeste bebouwing is recenter. De voorgevelrooilijn van de bebouwing aan de Parallelweg verspringt tussen de 10 en de 30 meter uit het hart van de weg. De bebouwing volgt de kavelrichting en de voorgevel staat daardoor getrapt ten opzichte van de Parallelweg. Dit heeft ermee te maken dat de Parallelweg later met de aanleg van het spoor is ontstaan (eind 19e eeuw). In het beoogde inrichtingsplan is rekening gehouden met bovenstaande stedenbouwkundige structuur. De bebouwing staat op circa 28 meter vanaf het hart van de weg (mede ingegeven vanwege de akoestische belasting die is toegestaan op de gevel). De bebouwing volgt ook de kavelinrichting en is georiënteerd op de Parallelweg. De positie op de kavel en de oriëntatie op de weg komen overeen met de oorspronkelijke positie aan de Medelsestraat.

Het hoofdgebouw behoudt zijn oorspronkelijke inhoud, oppervlakte en goot- en bouwhoogte. In bijlage 3 van de regels is de bouwtekening opgenomen van het hoofdgebouw. De nummertjes corresponderen met de gekozen soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0011.png"

Inrichtingsplan herbouw monumentale boerderij en bijgebouwen en inrichting perceel (Bron: Huibers bureau voor architectuur 18-03-2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0012.jpg"

Voorlopige 3D-impressie van de monumentale boerderij (Bron: Huibers bureau voor architectuur 03-2015)

3.3.3 Erfinrichting

Het plangebied is begrensd aan de voorzijde door de Parallelweg en aan weerszijden door de kadastrale perceelsgrenzen. Aan de noordzijde van de Parallelweg is een wetering aanwezig. De kavelrichting volgt het landschap en heeft hierdoor een langgerekte vorm. De bebouwing is gesitueerd rond een erf. Met de perceelsinrichting is gekozen voor een traditionele verdeling van een voortuin, de boerderij en bijgebouwen aan het erf en een fruitgaard. De tuin voor de woning wordt ingericht als siertuin. Langs het erf aan de westzijde worden enkele hoogstamfruitbomen geplant. Op het erf is tussen de woning en de inrit een walnootboom opgenomen. Deze markeert de inrit, het erf en zorgt voor een groen decor voor de boerderij. Verder is een solitaire kastanjeboom ten oosten van het monument opgenomen. Het erf wordt omzoomd met hagen van een Ligustersoort die streekeigen is. Het erf en de inrit worden uitgevoerd met halfverharding die het historische karakter benadrukt. Achter op het perceel blijft de kersengaard gehandhaafd.

De erfinrichting is uitgewerkt in een inrichtingsplan. Deze is in bijlage 2 van de regels opgenomen en de uitvoering van het plan is voorwaardelijk verplicht gesteld.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:

  1. 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in, of in de directe nabijheid van, de aangewezen beschermde gebieden.

Ladder duurzame verstedelijking

Vanwege de bijzondere karakteristieke waarden c.q. de monumentale status is met het behoud van het monument een algemeen gemeentelijk belang gemoeid. Het belangrijkste doel is om het monument te kunnen behouden en de oorspronkelijke functie was een woning, waardoor dit een logische functie is voor de nieuwe locatie. Het plan gaat uit van één woning behorende bij het naastgelegen bedrijf. In feite wordt de woontitel verplaatst van Echteld naar Kesteren. Hiermee heeft het plan geen effect op de regionale behoefte. Bovendien gaat de initiatiefnemer er zelf wonen waarmee de vraag naar deze woning ook is ingevuld. Omdat er in het verleden sprake was van een agrarische functie, is herbouw in het buitengebied een voor de hand liggende plek. Daarbij komt dat er voor het complex als geheel voldoende ruimte nodig is, die in de kernen niet voor handen is. Hiermee is voldaan aan de ladder van duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Algemeen

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze visie en verordening is recent vastgesteld (28-10-2014). De omgevingsvisie en verordening vervangen het Streekplan en de provinciale verordening Gelderland.

Omgevingsvisie Gelderland

De omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:

  1. 1. Duurzame economische structuurversterking;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:

  • kansen bieden aan bestaande bedrijven,
  • creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,
  • creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,
  • versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,
  • een gezonde vrijetijdseconomie,
  • een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.
  1. 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De Gelderse Ladder voor Duurzaam Ruimtegebruik is in onderhavig plan van toepassing, de ladder bestaat uit de volgende stappen.

  1. a. is er sprake van een actuele behoefte?
  2. b. is in de actuele behoefte te voorzien door herstructurering, transformatie of anderszins van bestaande gebouwen in bestaand stedelijk gebied?
  3. c. Indien bovenstaande vraag negatief wordt beantwoord: is in de actuele behoefte te voorzien door nieuwbouw binnen het bestaand stedelijk gebied?
  4. d. Indien bovenstaande vraag negatief wordt beantwoord: is in de actuele behoefte te voorzien in het landelijk gebied door hergebruik, herstructurering, transformatie of anderszins, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld ?
  5. e. Indien uit bovenstaande blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet middels benutting van bestaande bebouwing in het buitengebied van de desbetreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre kan worden voorzien in de behoefte op locaties aansluitend op het bestaand stedelijk gebied die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld?

Indien uit bovenstaande blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet aansluitend op het bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre kan worden voorzien in de behoefte op locaties die niet aansluiten op het bestaand stedelijk gebied, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Met de verordening worden de onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie verantwoordelijk is juridisch gewaarborgd.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Gebiedsgericht

De gebiedsgerichte voorwaarden die van belang is voor onderhavig plan hebben betrekking op de Limes. Overige gebiedsgerichte voorwaarden met betrekking tot bijvoorbeeld de Ecologische Hoofdstructuur, Nationaal Landschap, Waardevol open gebied, watergebieden liggen ruim buiten het plangebied.

Romeinse Limes

Voor de Limes is de begrenzing van het gebied indicatief aangegeven. De nadere begrenzing van de Limes is binnen het Samenwerkingsverband Limes afgesproken welke terreinen de kernkwaliteiten van de Limes bevatten. Dit betreft de terreinen met een vastgestelde archeologische waarde die resten uit de Romeinse tijd bevatten. In Gelderland zijn dat 16 archeologische Rijksmonumenten en 16 Archeologische Monumenten Kaart (AMK) -terreinen. De gebiedsbegrenzing is gebaseerd op de zones die een hoge en middelhoge archeologische verwachting hebben.

De kernkwaliteiten zijn als volgt geformuleerd: De unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:

  • forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
  • militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
  • scheepswrakken.

Planspecifiek

Versterken ruimtelijke kwaliteit

De ontwikkeling sluit goed aan bij de tweede doelstelling uit de omgevingsvisie, aangezien hier sprake is van het behouden van een monumentaal boerderij complex dat landschappelijk fraai wordt ingepast. Hiermee neemt de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied toe en kan een cultuurhistorisch waardevol object worden behouden, waardoor een extra dimensie aan het gebied wordt gegeven, zie hiertoe ook de memo in bijlage Bijlage 3.

Gelderse Ladder voor Duurzaam Ruimtegebruik

In paragraaf 4.1.1 is in gegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij is aangeven dat onderhavig plan geen invloed heeft op de regionale behoefte. Het gaat immers om het verplaatsen van een woontitel. Daarnaast is er sprake van een aanmerkelijk belang om het monument te kunnen behouden. De woonfunctie is hieraan ondergeschikt.

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de Limes. Echter de daadwerkelijk beschermde gebieden (Rijksmonumenten en AMK-terreinen) liggen buiten het plangebied. Onderhavig plan heeft hier dan ook geen relatie mee. In het plangebied zijn geen nederzettingen, infrastructuur, scheepswrakken etc. Eventuele ondergrondse archeologische waarden blijven middels een beschermingsregeling en dubbelbestemming binnen het voorliggend bestemmingsplan beschermd.

Met het bovenstaande past het plan binnen het provinciaal beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Landschapsontwikkelingsplan

In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Neder-Betuwe wordt inzichtelijk gemaakt hoe de gemeente de ontwikkeling van het landschap voor de komende 10 jaar wil begeleiden. Rekening houdend met de ontwikkeling van de verschillende functies in het landelijke gebied wordt beschreven hoe de landschappelijke waarden behouden en versterkt kunnen worden. Daarnaast gaat de visie in op de mogelijkheden om het landschap te beleven.

Het monument is in de huidige situatie gelegen in het kleinschalig oeverwallenlandschap. De eeuwenlang bewoonde oeverwallen onderscheiden zich door een kleinschalige en veelvormige opbouw. De dorpen en buurtschappen, waar woningen in een open lint langs de weg liggen, vormen een mozaïek met landbouwgronden. Op deze rijkere gronden bestaat de teelt voornamelijk uit fruit en laanbomen (Landschapsontwikkelingsplan (LOP) deel 1 Neder-Betuwe sept. 2009).

De beoogde plek voor het boerderijen complex is eveneens gelegen in het kleinschalig oeverwallenlandschap.

Er is een aantal uitgangspunten in het LOP geformuleerd voor de omgeving van het plangebied, dat in de visie aangemerkt is als 'Boomteeltrijk oeverwallenlandschap'. (bron: Landschapsontwikkelingsplan (LOP) deel 2 Neder-Betuwe sept. 2009). Het uitgangspunt is hierbij: “Behouden mozaïek van laanboomteelt, dorpen en ander grondgebruik. Versterken half-open agrarisch landschap door het toevoegen van erf- en wegbeplanting”.

Specifiek voor de oeverwallen nabij Dodewaard, Kesteren en Opheusden is een versterking van de landschappelijke kwaliteit gewenst, door meer opgaande beplanting aan te brengen.

Deze versterking kan worden gerealiseerd door een toename van erfbeplanting en laanbeplanting. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar het behouden van de aanwezigheid van fruitbomen op de oeverwallen. Als alternatief voor de bedrijfsmatige teelt wordt met name de toepassing van fruitbomen als erfbeplanting of laanbomen gestimuleerd.

Met betrekking tot het aspect cultuurhistorisch objecten wordt in het LOP aangegeven dat deze het landschap een extra dimensie geven vanwege hun verwijzing naar het verleden. De objecten zijn vanuit hun intrinsieke waarde vaak het behouden waard, maar ook vanwege hun attractieve waarde voor recreatie in het gebied.

Planspecifiek

Het boerderijcomplex blijft, zoals uit de analyse blijkt, binnen hetzelfde landschapstype 'kleinschalig oeverwallenlandschap' liggen. De structuur ter plaatse van de beoogde locatie is rechtlijniger en heeft een grootschaliger karakter. In het Landschapsontwikkelingsplan zijn handvatten meegegeven voor ontwikkelingen binnen dit gebied, dat is aangemerkt als Boomteeltrijk oeverwallenlandschap. Eén van die handvatten is het creëren van meer kleinschaligheid. Onderhavig plan sluit hier bij goed aan, namelijk door het opdelen van het agrarisch gebied in een erf en kersengaard ontstaat er meer kleinschaligheid. Daarnaast zorgt het toevoegen van opgaande erfbeplanting voor meer landschappelijke kwaliteit. De gekozen boomsoorten sluiten aan bij de gewenste fruitbomen op de oeverwallen. Vanuit de cultuurhistorische doelstelling zorgt het toevoegen van een historisch monument voor een extra dimensie met een verwijzing naar het verleden.

Er is een analyse uitgevoerd naar de karakteristieke elementen van de huidige landschappelijke inrichting van het perceel. Het perceel aan de Medelsestraat is bijna in zijn geheel overwoekerd met opgaande beplanting, waarvan een deel niet streekeigen. In het nieuwe inrichtingsplan zijn hoogstam fruitbomen opgenomen die ook verwijst naar de inrichting zoals die reeds aanwezig was. Verder is in het inrichtingsplan rekening gehouden met een traditionele erfverdeling en landschapselementen die passen binnen het oeverwallenlandschap en bij het historische karakter van het monument. Dit betekent ten opzichte van de huidige inrichting van het perceel (een recent aangeplante kersengaard) een meerwaarde voor het landschap.

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling een duidelijke meerwaarde biedt doordat het monument binnen de regio kan worden behouden. De landschappelijke inpassing sluit goed aan bij het landschapstype en de stedenbouwkundige structuur ter plaatse. De erfopzet, erfinrichting en de bebouwing verwijzen naar de oorspronkelijke opzet en uitstraling.

4.3.2 Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020

Een structuurvisie is als beleidsdocument de belangrijkste beleidsmatige grondlegger op gemeentelijk niveau. De raad van de gemeente Neder-Betuwe heeft op 17 juni 2010 de ‘Structuurvisie Neder-Betuwe 2010 – 2020’ vastgesteld. Op de plankaart behorende bij de structuurvisie is onderhavig plan gelegen binnen het buitengebied. Binnen het groen gearceerde deel wordt laanboomteelt gestimuleerd. De cultuurhistorische verdedigingslinie (donker rood) en de recreatieve as (oranje pijl) liggen op een ruime afstand van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0013.jpg"

Uitsnede visiekaart van de Structuurvisie Neder-Betuwe

Cultuurhistorische objecten en structuren, zoals oude dijken, waaien, kastelen, (relicten van) oude steenfabrieken, oude dorpslinten, stedenbouwkundige ensembles e.d. geven de omgeving een extra dimensie vanwege hun verwijzing naar het verleden. De objecten zijn vanuit hun intrinsieke waarde vaak het behouden waard, maar ook vanwege hun attractieve waarde voor recreatie in het gebied. Het is van belang niet alleen de objecten zelf te behouden en te beschermen, maar ook de directe omgeving ervan, omdat het object en de omgeving vaak nauw met elkaar verbonden zijn. Naast het object zelf, is het evenzeer van belang de geschiedenis van het object te behouden. De gemeente wil stimuleren dat de verhalen die verbonden zijn met de cultuurhistorische objecten bekend blijven of opnieuw bekend worden.

Planspecifiek

Het initiatief is in overeenstemming met de doelstellingen van de Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020. Een bestaand cultuurhistorisch waardevol complex wordt in ere hersteld. De landschappelijke inpassing en inrichting van het erf is een belangrijk onderdeel van het plan. Hiermee wordt deels aangesloten bij de fruitteelt die in het gebied veelvuldig aanwezig is door het behouden van de recent aangelegde kersenboomgaard en anderzijds door het inplanten met hagen en solitaire bomen. In voorliggend bestemmingsplan zijn de karakteristieke eigenschappen van het boerderijcomplex beschermd middels een dubbelbestemming, daarnaast is de landschappelijke inpassing voorwaardelijk geregeld in voorliggend bestemmingsplan. Hiermee wordt de gewenste ruimtelijke kwaliteit goed geborgd en behouden.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

5.1 Milieu

5.1.1 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    1. 1. een verzorgingstehuis;
    2. 2. een psychiatrische inrichting;
    3. 3. een kinderdagverblijf.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai van het verkeer op de Parallelweg en spoorweglawaai van de treinen over het spoor van Geldermalsen-Arnhem. Met betrekking tot wegverkeerslawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in bijlage 5 opgenomen in de toelichting. Met de positie van de woning is rekening gehouden met de voorkeursgrenswaarde van 48dB op de gevel. De voorgevel van de woning komt op (of achter) de 48dB-contour welke is gelegen op 28 meter vanaf de as van de weg. Hiermee voldoet het plan aan de eisen van de Wet geluidhinder.

Het spoorweglawaai is in het kader van een ander project, ter hoogte van de Schutse, onderzocht. Aangezien onderhavig plan in de nabijheid van dit plan ligt, waarbij de te verwachten geluidsbelasting hier niet / nauwelijks anders zal zijn. In dat akoestisch onderzoek komt naar voren dat, op circa 38 meter afstand vanuit de as van het spoor, de verwachten geluidsbelasting op de gevel 45 dB bedraagt. Dit ligt daarmee ver onder de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Ook al is geen sprake van exact dezelfde locatie kan wel redelijkheidshalve worden aangenomen dat het geluid van de trein in onderhavig plan geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan. Het bouwvlak in voorliggend plan is namelijk op circa 50 meter vanaf de as van het spoor gelegen.

Voor de Betuwelijn is een geluidszone opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Kesteren. Deze zone ligt buiten het plangebied.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

5.1.2 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van dusdanige geringe omvang, dat kan geconcludeerd worden dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het betreft slechts één woning. Het aspect lucht is hierdoor niet verder van belang.

5.1.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de site Risicokaart.nl kan worden vastgesteld of er in de directe omgeving van het plangebied inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd is een schermafdruk van de Risicokaart (plangebied globaal met blauw aangegeven).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0014.jpg"Uitsnede Risicokaart met het plangebied blauw aangegeven

Hieruit is op te maken dat op het bedrijventerrein 't Panhuis een aantal grote bedrijven zit die risico's met zich meebrengen. Het bedrijf aan de oostzijde van 't Panhuis is volgens de risicokaart het terrein van BAM Bredero Bouw BV gelegen. Sinds een aantal jaar is dit bedrijf met bijbehorende installaties niet meer gevestigd op deze locatie. Dit betekent dat zowel de 'terreingrens', als de 'risicocontour vulpunt' en de aanduiding 'overige inrichtingen gevaarlijke stoffen' niet meer van toepassing zijn.


Verder is uit de Risicokaart op te maken dat de percelen van Vlastuin als risicovolle inrichting worden aangemerkt (het terrein aan de noordzijde van het bedrijventerrein). Deze inrichting betreft volgens de risicokaart een installatie van Oxiderende gassen waarbij de 10-6 contour op 35 meter ligt. Deze installatie is wederom niet meer aanwezig. Het plangebied ligt hier bovendien buiten.


Het plangebied ligt op meer dan 450 meter van het bedrijf Recticel aan de Spoorstraat 69. De persoonsgebonden risico (PR) contour van 10-8 ligt binnen de eigen terreingrenzen en ligt daarmee buiten het plangebied.


Aan de oostzijde van het bedrijventerrein is nog een bedrijf aanwezig dat als risicovol is aangegeven: Den Hartigh. Hier is een bovengrondse gastank aanwezig met een 10-6 contour van 70 meter. Het plangebied ligt hier buiten.

Het voormalige bedrijf Kingspan is aangemerkt op de risicokaart in verband met opslag van zeer licht ontvlambare vloeistoffen. De 10-6 contour is binnen het terrein gelegen en derhalve buiten het plangebied.


Tot slot ligt het plangebied op circa 700 meter van de Betuweroute en een aargasleiding. Hierdoor ligt het plangebied binnen het grote invloedsgebied van de Betuweroute (4 km), maar niet binnen de 200 meter zone van deze basisnetroute. Op grond van art. 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. De afstand tot de Betuweroute, maar ook tot de aardgasleiding is dermate groot dat de risico's van het plangebied bij een ongeval zeer klein is. De doelgroep die hier zal wonen betreft geen 'kwetsbare' groep, de zelfredzaamheid is erg goed.


Een risicovolle inrichting binnen het plangebied is binnen de planregels van voorliggend plan niet toegestaan. Dit is in lijn met de Externe Veiligheidsvisie van de gemeente.


Gezien het bovenstaande staat het aspect externe veiligheid de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Dit geldt voor het plaatsgebonden risico en voor het groepsrisico.

5.1.4 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

In verband met de plannen tot herbouw van een boerderijwoning op een agrarisch perceel aan de Parallelweg (naast nr. 73) in Kesteren is ter plaatse een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 6.

Volgens de NEN 5740 zijn op de locatie 4 boringen verricht, nl. twee toplaagboringen, een boring tot 2,0 m-mv en een boring met peilbuis.

Afgezien van een spoor puin/kolengruis zijn bij het veldwerk in de bodem geen waarnemingen (afwijkende geur, olie etc.) gedaan welke wijzen op mogelijke verontreiniging.

Asbest is zintuiglijk niet waargenomen.

In het top- en onderlaaglaagmengmonster (klei) liggen de gemeten gehaltes onder de achtergrondwaarden In het toplaagmengmonster liggen de gemeten organochloor-bestrijdingsmiddelen (OCB’s) onder de achtergrondwaarden.

In het grondwatermonster ligt enkel het bariumgehalte (190 ug/l) boven de streefwaarde (50 ug/l).

Gezien de aangetroffen gehaltes in de bodem en het grondwater mag de veronderstelling van onverdacht terrein worden gehandhaafd. De kwaliteit van de bodem en het grondwater is dusdanig dat geen belemmeringen voor toekomstige nieuwbouw op het perceel aanwezig zijn.

5.1.5 Bedrijven en Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Het plan gaat uit van een monumentaal boederijcomplex waarin gewoond gaat worden door de eigenaar van het naastgelegen bedrijf aan de Parallelweg 73. In voorliggend plan is de bedrijfswoning dan ook gekoppeld aan dit bedrijf. Overige bedrijven in de omgeving zijn een toeleveringsbedrijf 'Agro de Arend' (Tielsestraat 95), Detailhandel in volumineuze goederen (Van Dam) en 'Peterse boomkwekerij' aan de westzijde van het plangebied.

Een toeleveringsbedrijf is aan te merken als 'distributiecentra' volgens de VNG lijst. In deze lijst is een richtafstand opgenomen van 50 meter tot een rustige woonwijk. Dit bedrijf ligt op 60 meter vanaf de perceelsgrens en vormt dus geen belemmering voor de woning. De woning levert geen beperkingen op voor de bedrijfsvoering van dit bedrijf.

In de lijst van bedrijvigheid is een richtafstand van 30 meter opgenomen voor een groothandelsbedrijf van meubels. Het plangebied is op meer dan 80 meter gelegen van het bedrijf Van Dam. Ook hier vormt het plan geen belemmering voor het bedrijf en vice versa.

Het agrarisch bedrijf aan de westzijde van het plangebied betreft een boomkwekerij. Met betrekking tot het bedrijfsgebouw dient rekening te worden gehouden met afstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. In de VNG publicatie is een onderscheid gemaakt tussen een monofunctioneel gebied en een gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Aangezien in de omgeving van het plangebied diverse bedrijven zijn gevestigd is in dit geval dan ook sprake van een 'gemengd gebied' waardoor volgens de VNG brochure een kleinere afstand tussen de bedrijven en woningen kan worden gehanteerd. Hierdoor is een afstand van 10 meter verantwoord. De bedrijfswoning is op circa 30 meter vanaf het bedrijfsgebouw gesitueerd en voldoet hier dus aan. De bedrijfsactiviteiten op het terrein van de boomkweker en dan met name het spuiten van bestrijdingsmiddelen worden in de volgende paragraaf getoetst.

Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering is het plan uitvoerbaar.

5.1.6 Spuitzonering

Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven1. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.

Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen. Bedrijfsgebouwen worden als zodanig aangemerkt. Vanwege de korte verblijfsduur van personen ter plaatse van parkeerterreinen of wegen, zoals fietspaden, is een parkeerplaats geen voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functie. Bij de afstand van 50 meter wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de teler niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van de bewoners van de (bedrijfs)woning. De 50 meter afstand is echter een indicatieve afstand en hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse en de plaatselijke omstandigheden. Drift in bijvoorbeeld de fruitteelt is door de aard van de bespuiting, met name op- en zijwaarts gericht spuiten, hoger en intensiever dan bij bespuitingen in de lage bomenteelt. Voor het betrokken bestuursorgaan bestaat zowel bij toepassing als afwijking van deze afstand een onderzoeksplicht. Een kortere afstand is mogelijk, mits voorzien van een deugdelijke motivering.

Zoals hiervoor staat aangegeven is de in de praktijk gegroeide vuistregel van 50 meter indicatief. Dat betekent dat er onder omstandigheden gemotiveerd van kan worden afgeweken. Omdat elk geval anders is, dient dit per dossier te worden onderzocht en afgewogen. Dat is maatwerk. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en onderzoek komen de volgende aandachtspunten naar voren:

  1. 1. wat wordt planologisch mogelijk gemaakt en geldende bestemming(en);
  2. 2. welke gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt;
  3. 3. wat zijn de effecten van de gewasbeschermingsmiddelen voor de mens bij blootstelling en het gebruik van driftreducerende middelen;
  4. 4. overheersende windrichting.

Aan de hand van bovengenoemde stappen wordt onderbouwd waarom in dit dossier een kleinere spuitzone kan worden aangehouden dan 50 meter.

Stap 1 Wat wordt planologisch mogelijk gemaakt en geldende bestemming(en)

Geldende bestemmingen plangebied

Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan “Buitengebied Kesteren”. Het perceel heeft hierin de bestemming ‘Agrarisch’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’.

Het agrarische bedrijf aan de Parallelweg 73B kweekt bomen. De meest nabij gelegen bomen staan direct op de perceelsgrens. Op dit perceel is ook het bestemmingsplan “Buitengebied Kesteren” van toepassing en het heeft hierin de bestemming ‘Agrarisch’. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor grondgebonden agrarische productie. Op grond van deze bestemming zijn fruit- en bomenteelt toegestaan.

Bij het bepalen van de afstand tussen het beoogde bouwperceel voor de monumentale woning, dient te worden gekeken naar wat het bestemmingsplan in juridische zin toelaat. Indien het bestemmingsvlak bomen tot aan de perceelsgrens toelaat, dan dient te worden gemeten vanaf de perceelsgrens.

Beoogde bestemming bouwlocatie

Het herbouwde boerderijencomplex krijgt de bestemming ‘Bedrijf’. Het hoofdgebouw waarin gewoond gaat worden is op circa 20 meter vanaf de tot agrarisch bestemde percelen gelegen.

Stap 2 Welke gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en wanneer

Voor de agrarische percelen is in planologisch-juridische zin fruit- en bomenteelt toegestaan. Voor deze percelen is bij het onderzoek uitgegaan van gewasbeschermingsmiddelen die in de fruit- en hoge bomenteelt het meest worden gebruikt. Dat is namelijk de meest representatieve situatie. In de fruit en hoge bomenteelt worden voornamelijk schimmelbestrijdingsmiddelen (fungiciden) en insectenbestrijdingsmiddelen (insecticiden) gebruikt. De meest gebruikte middelen zijn Captan 80WG/Malvin WG, Insegar, Teppeki, Runner en Pirimor.

Van belang is onder meer wanneer deze middelen gebruikt mogen worden: gedurende het hele jaar of gedurende een seizoen, dus zowel op volblad als op kale bomen. Het middel Captan mag gedurende het gehele jaar worden gebruikt, dus zowel op kale bomen als bomen met blad. Captan is van bovengenoemde gewasbeschermingsmiddelen het meest toxisch. Om die reden wordt uitgegaan van het middel Captan (worst case scenario).

Stap 3 Wat zijn de effecten van de gewasbeschermingsmiddelen voor de mens bij blootstelling en het gebruik van driftreducerende middelen

Uit onderzoek van de Wageningen Universiteit (hierna: WUR) blijkt dat de gezondheidsrisico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden met name liggen bij opname van stoffen door de huid (dermaal risico). In het onderzoek is het maximaal dermale blootstellingseindpunt vastgesteld op 100%. Overschrijding van dit eindpunt betekent dat de huidblootstelling van mensen aan bepaalde gewasbeschermingsmiddelen tot schadelijke effecten kan leiden voor de gezondheid. Uit het onderzoek (tabel 10) blijkt tevens dat voor het middel Captan het dermale blootstellingseindpunt wordt overschreden bij bespuiting op bomen zonder blad en zonder driftreducerende spuitmethoden (worstcase scenario) op een afstand van 40 m tot de laatste bomenrij. Hierbij is uitgegaan van bespuiting met een standaard dwarsstroomspuit – dit is geen driftbeperkende spuitdop - op een boomhoogte van 0-3 m respectievelijk 3-6 m.

Bij het gebruik van een driftreducerende spuitmethode (dwarsstroomspuit met driftbeperkende venturi spleetdoppen) op kale bomen is het dermale blootstellingseindpunt bij een afstand van 30 meter tot aan de laatste bomenrij, 86% en wordt het dermale blootstellingspunt (van 100%) derhalve niet overschreden.

Driftreducerende spuitmethoden

Omdat er geen watertoevoerende sloot ligt tussen het plangebied en het agrarisch gebied is de boomkweker op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet verplicht driftbeperkende spuitmethoden toe te passen en teeltvrije zones te hanteren.

Aan de westzijde van de boomkweker is een tot 'Wonen' bestemd gebied aanwezig. De kweker dient met het verspreiden van drift al rekening te houden met deze gevoelige functie. De afstand tot de woonbestemmingsgrens is circa 10 meter en tot de woning circa 25 meter.

Dichte en groenblijvende windhaag op grens agrarische percelen

Om het blootstellingsrisico bij het bespuiten van kale fruitbomen (worst case scenario) verder te beperken is volgens het onderzoek een in de winter bladhoudende vegetatie of een constructie met een vergelijkbare filterende werking een optie. Het dient dan om een haag te gaan met een in de winter bladhoudende vegetatie op de rand van het perceel van de bomen met een hoogte van tenminste 3 m. In dat geval vindt volgens het onderzoek vanaf 10 meter vanaf de laatste bomenrij geen overschrijding plaats van het dermale blootstellingseindpunt, zowel zonder het gebruik van driftbeperkende spuitdoppen als met het gebruik van driftbeperkende spuitdoppen.

Omdat de kweekbomen op grond van het geldende bestemmingsplan in principe in het gehele bestemmingsvlak geplant mogen worden, dient hierbij gemeten te worden vanaf de grens van het agrarische bestemmingsvlak. In beginsel volstaat onder voornoemde omstandigheden een afstand van 10 meter vanaf de bestemming ‘Agrarisch’ tot aan een gevoelige functie.

Stap 4 Overheersende windrichting

In verband met mogelijke verwaaiing van spuitvloeistof is tevens de overheersende windrichting van belang. De meest voorkomende windrichting in Nederland is de zuidwestelijke richting. Gezien de hoofdzakelijk zuidwestelijke ligging van de kweekgronden ten opzichte van het plangebied heeft dit geen positief effect.

Conclusie

Doordat er reeds sprake is van spuitreducerende maatregelen in het kader van de naastgelegen woning en aangezien er een drifthaag wordt toegepast van 3 meter hoogte met winter bladhoudende vegetatie is een afstand van 20 meter tot aan de perceelsgrens goed te verantwoorden. De drifthaag is als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan opgenomen. De leefkwaliteit van de bewoners is daarmee aanvaardbaar zonder dat de teler wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering.

5.1.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0015.png"

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

De gemeente Neder-Betuwe heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met een gemeentelijke verordening af te wijken van de wettelijke normen. De gemeenteraad heeft een geurverordening vastgesteld op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij. De vaststelling van de geurverordening is onderbouwd in de herziening van de Gebiedsvisie, behorende bij de geurverordening N-B 2011, vastgesteld 15 september 2011.

In de gebiedsvisie zijn kaarten opgenomen met achtergrondbelasting waarbij rekening is gehouden met toekomstige ontwikkelingen van de veehouderijen. Uit deze kaart is af te leiden dat ter plaatse van het plangebied de leefsituatie 'goed' is. De veehouderijen zitten op een ruime afstand (meer dan 870 m) waardoor er geen belemmeringen zijn te verwachten met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het plan. Verder onderzoek naar het aspect 'geur' is dan ook niet nodig.

5.2 Watertoets

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterplan Neder-Betuwe

Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. Het Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 ('Waterplan II') is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012).

Het Waterplan kan gezien worden als het samenvattend gemeentelijk Waterhuishoudingsplan op hoofdlijnen, waarin de gemeente haar beleid ten aanzien van het waterbeheer en -gebruik vastlegt. Dit beleid geeft enerzijds een visie op de ruimtelijke inpassing van watertaken en de organisatie van het waterbeheer en anderzijds een programma van activiteiten waarmee de wateropgave voor de toekomst wordt afgedekt. Het waterplan geeft hierdoor een samenhang aan andere gemeentelijke plannen waarin water een rol speelt, zoals het baggerplan, waterhuishoudingsplannen, rioleringsplannen en afkoppelplannen. Bovendien schept het waterplan randvoorwaarden en uitgangspunten voor milieu- en RO-plannen binnen de gemeente.

Water moet in een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming als een mede ordenende factor worden meegenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen speelt water zelfs al een belangrijke rol in de locatiekeuze. Op deze manier wordt vroegtijdig zicht verkregen op de gevolgen voor het watersysteem en de restricties voor de voorgenomen ontwikkeling. Verder is het nodig dat nieuwe ontwikkelingen hydrologisch neutraal worden aangelegd. Het realiseren van ruimte voor water is een volwaardig onderdeel van de grondexploitatie. De gekozen (hemel)waterstructuur wordt in bestemmingsplannen planologisch veilig gesteld.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat een voornemen geen negatieve effecten mag hebben op het functioneren van het watersysteem, zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatief opzicht. Concreet betekent dit dat:

  1. 1. De afvoer uit het gebied niet groter is dan in de uitgangssituatie;
  2. 2. De omvang van de grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
  3. 3. De grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren;
  4. 4. De grondwaterstanden in het plangebied moeten aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied zelf;
  5. 5. Het plangebied zo moet worden ingericht dat de gevolgen op de (grond)waterstanden niet leiden tot knelpunten in of rondom het plangebied.

Planspecifiek

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl).

Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase van de planvorming kan volgens het waterschap worden volstaan met het automatisch gegeneerd wateradvies.

Het plan is onder andere buiten de beschermingszones van belangrijke watergangen gelegen.

Daarnaast neemt het verhard oppervlakte toe. Dit bestaat uit het hoofdgebouw/woonhuis, twee bijgebouwen, de oprit en het erf. In hoofdstuk 3 is een situatietekening opgenomen. Bovenstaande bouwwerken en verharding komt totaal op circa 1155 m2. Aangezien de toename onder de 1500 m2 blijft is geen compenserende waterberging nodig (norm landelijk gebied).

Het Waterschap Rivierenland adviseert positief over het plan. Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland, aangezien er geen aandachtspunten naar voren komen in het advies.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

5.3 Cultuurhistorie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie.

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Planspecifiek

Cultuurhistorische waarde

In paragraaf 3.2 is ingegaan op de kenmerken van het boerderijcomplex. Hieronder is ingegaan op de cultuurhistorische waardering van het complex, dat in bijlage 1 is opgenomen.

Bij de waardestelling zijn drie categorieën te onderscheiden:

  • Categorie 1: hoge monumentwaarden, behoud is noodzakelijk
  • Categorie 2: positieve monumentwaarden, behoud is wenselijk
  • Categorie 3: indifferente monumentwaarden, aangepaste vervanging is mogelijk

De interne waardestelling wordt op grond van het onderzoek samenhangend gebaseerd op de volgende deelwaarden en getoetst aan de hand van de criteria authenticiteit en zeldzaamheid.

Algemene historische waarden categorie 1

De boerderij heeft cultuurhistorische waarde als typologisch voorbeeld van het hallehuistype uit de periode rond 1850. De boerderij en de schuurberg vormen een eenheid en zijn tevens van waarde als onderdeel van de economische en historisch agrarische ontwikkeling van de streek.

Architectuurhistorische waarden categorie 1 en 3

De boerderij heeft architectuurhistorische waarde vanwege de detaillering en vanwege het materiaalgebruik De boerderij en de schuurberg hebben originele hoofdvormen die geheel behouden zijn en een originele structuur van de gevels die in hoofdzaak behouden is. Enkele gevelwijzigingen zijn indifferent gewaardeerd.

Bouwhistorische waarden categorie 1 en 3

De boerderij en de schuurberg hebben bouwhistorische waarde vanwege de authenticiteit van de constructies, de indeling van het oorspronkelijke woongedeelte, de kelder en enkele interieurelementen, zoals trappen en bedsteden. De nieuwe indeling van de stal is indifferent gewaardeerd.

Ensemblewaarden categorie 2

Het complex is voor de streek van belang vanwege de architectuur- en cultuurhistorische waarde. Het maakt deel uit van de historische lintbebouwing met meerdere (monumentale) boerderijen. Het complex heeft een beeldbepalende waarde vanwege de ligging op de kruising van drie wegen.

Criteria voor boerderijverplaatsing

Met het oog op de ontwikkeling van bedrijvenpark Medel wordt de van gemeentewege beschermde boerderij aan de Medelsestraat Oost 2C, gemeente Tiel (voorheen Medelsestraat 18 te Echteld), om niet aangeboden voor verplaatsing naar een andere locatie.

Om te komen tot een zorgvuldige verplaatsing van het boerderijencomplex zijn er criteria opgesteld voor de boerderijverplaatsing door het Gelders Genootschap (bijlage 2). De initiatiefnemer is gebonden aan deze criteria om ervoor te zorgen dat de historisch gewaardeerde onderdelen in ere kunnen worden behouden/hersteld.

Toetsing nieuw plan door commissie ruimtelijke kwaliteit

De initiatiefnemer heeft een plan ontwikkeld om het monument op een goede manier in te passen aan de Parallelweg, zowel landschappelijk als (steden)bouwkundig. De commissie heeft een adviesbeoordeling gemaakt van deze inpassing. In bijlage 4 is dit advies opgenomen.

Conclusie

De opgestelde plannen zijn op een cultuurhistorische verantwoorde manier opgesteld. In het voorliggend bestemmingsplan zijn de karakteristieke onderdelen beschermd middels een dubbelbestemming en een passende regeling. Hierdoor is het niet zonder een omgevingsvergunning mogelijk om de bebouwing te slopen en te verbouwen. Aan de omgevingsvergunning worden diverse voorwaarden gekoppeld zodat de historische kenmerken niet worden aangetast. De volgende voorwaarden zijn hierbij van belang:

  • initiatiefnemer is gehouden aan het door het Gelders Genootschap opgestelde document Criteria voor Boerderijverplaatsing Medelsestraat Oost 2 C (gemeente Tiel) van 28 maart 2014 (bijlage 2);
  • het college van B&W zal een besluit nemen dat zij voornemens zijn het betreffende pand/perceel op de gemeentelijke Monumentenlijst te plaatsen;
  • direct na plaatsing van het bouwwerk, wordt de regelgevende beschrijving door de commissie Ruimtelijke Kwaliteit geactualiseerd naar de stand van zaken op dat moment.

Het plan wordt ten aanzien van het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar geacht.

5.4 Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

De gemeente heeft haar archeologisch beleid geformuleerd in 2008. De te verwachten archeologische waarden zijn vertaald in een beleidsadvieskaart. Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Hierdoor is in het huidige bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming is het van belang dat bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm er een onderzoek dient te worden uitgevoerd om aan te tonen de eventueel aanwezige archeologische waarden niet wordt aangetast.

De bodemingrepen die gepland zijn hebben betrekking op de bouwwerken en het bouwrijp maken. Het hoofdgebouw heeft een oppervlakte van circa 180 m2 en de bijgebouwen respectievelijk 150 en 60 m2. Hiermee komt de te verwachten oppervlakte bebouwing op 390 m2. Vooralsnog is niet bekend hoeveel extra gegraven moet worden ten behoeve van het bouwrijp maken, de verwachting is wel dat de drempelwaarde voor nader onderzoek niet wordt overschreden. Indien bij de omgevingsvergunningaanvraag blijkt dat de bodemingreep wel groter is, zal gericht onderzoek moeten uitwijzen of de mogelijk aanwezige archeologische waarden aanwezig zijn en/of worden aangetast. Nader onderzoek is vooralsnog niet nodig en de dubbelbestemming blijft gehandhaafd.

5.5 Verkeer En Parkeren

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Denk aan ontsluiting, wegenstructuur, parkeren en parkeerbalans aan de hand van parkeernormeringen etc.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt één woning behorende bij het bedrijf mogelijk gemaakt. Dit betreft een dusdanig kleinschalige ontwikkeling dat het plan nauwelijks invloed heeft op de verkeersstructuur en capaciteit van de weg. Uitgaande van de kencijfers van publicatie 317 van het CROW zal het verkeer met maximaal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal toenemen. Ten opzichte van de totale verkeersintensiteit is dit verwaarloosbaar. Hierbij is geen rekening gehouden dat de huidige bouwrechten en gebruiksmogelijkheden voor een agrarisch bedrijf vervallen. Dus in theorie is er eerder een afname van het aantal bewegingen en zeker voor zwaarder verkeer. Voor de woning zal er wel een nieuwe inrit worden gerealiseerd, dit is ter hoogte van het plangebied goed in te passen.

In de Nota Parkeernormen van de gemeente Neder-Betuwe (26-02-2013) zijn parkeernormen opgenomen die gelden bij nieuwe ontwikkelingen. De parkeernorm voor een vrijstaande woning is gesteld op 2,8 parkeerplaats per woning. Binnen onderhavig plan is voldoende ruimte opgenomen om aan deze parkeernorm te kunnen voldoen, dit is in de regels ook als zodanig voorwaardelijk verplicht.

Gezien het bovenstaande is het plan ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.

5.6 Flora En Fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.


Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEparallelwegA-vst1_0016.jpg"

Uit bovenstaande uitsnede blijkt dat de beschermde gebieden ver buiten het plangebied zijn gelegen (meer dan een kilometer). Onderhavig plan gaat 'slechts' uit van één woning waarmee het plan geen invloed heeft op deze gebieden.

Soortenbescherming

Het terrein waar het boerderijcomplex is gesitueerd is in de huidige situatie compleet ingericht met zeer recent aangeplante kersenbomen. Er zijn verder geen bebouwing, hoogopgaande beplanting of watergangen aanwezig, hierdoor is een eventuele verblijfplek voor beschermde soorten hoogst onwaarschijnlijk. Ook op de aangrenzende percelen zijn met name recent gebouwde bedrijfsgebouwen aanwezig. Bij voorliggend plan is een landschapsinrichtingsplan gemaakt. Met deze invulling neemt de diversiteit van het terrein toe waarmee de ecologische waarde toe zal nemen.

Ten aanzien van het aspect flora en fauna zijn geen belemmeringen te verwachten.

5.7 Leidingen

Het plangebied ligt circa 200 meter ten noorden van de hoogspanningsverbinding. Op meer dan 700 meter zijn diverse infrastructurele verbindingen gebundeld: een aardgasleiding, de Betuweroute en de A15. Dichter bij het plangebied zijn geen noemenswaardige leidingen aanwezig. Doordat de aanwezige leidingen op ruime afstand zijn gelegen beïnvloeden deze de uitvoerbaarheid van het plan niet. De bebouwing zal op dezelfde wijze als naastgelegen bebouwing worden aangesloten op gas, water en elektriciteit. Hierbij worden geen belemmeringen verwacht.

5.8 Explosieven

In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot onontploft materiaal in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.

Planspecifiek

Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek kan worden uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan indien er materiaal wordt gedetecteerd dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Het aanvullend onderzoek zal bij het uitvoeren van bodemingrepen plaats vinden.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gemeente Neder-Betuwe heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer afspraken gemaakt betreffende de plankosten en eventuele planschade. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de eigendomsituatie behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar. De plankosten worden via leges verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Het Juridisch Plan

7.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

7.2 Toelichting Afzonderlijke Bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Bedrijf' waarbij de woning wordt aangemerkt als tweede bedrijfswoning behorende bij het bestaande bedrijf aan Parallelweg 73. De landschappelijke inpassing en drifthagen zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen;
  • 'Waarde - Archeologie 4' waarbij het archeologisch bodemarchief wordt beschermd;
  • 'Waarde - Cultuurhistorie Karakteristiek' waarbij de monumentale waarde en karakteristieke kenmerken worden beschermd van de gebouwen.

Dit plan kent de volgende noemenswaardige bijzonderheid

  • 'vrijwaringszone - weg', binnen deze zone is geen bebouwing toegestaan.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 8 Overleg, Inspraak En Zienswijze

8.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.2 Verslag Artikel 3.1.1 Bro Overleg

Er is in het kader van onderhavig plan geen vooroverleg met de provincie gepleegd, omdat er geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het gaat immers om het verplaatsen van 'slechts' één woning. Het Waterschap Rivierenland is op de hoogte van het initiatief, middels de digitale watertoets. In paragraaf 5.2 is ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten.

8.3 Verslag Inspraak

Onderhavig plan gaat direct als ontwerp ter inzage, gezien de beperkte invloed van het plan op de omgeving. Zodoende is geen inspraak gehouden.

8.4 Verslag Zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.

Bijlage 1 Bouwkundige Opname Monument

Bijlage 1 Bouwkundige opname monument

Bijlage 2 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Inrichtingsplan

Bijlage 3 Bouwtekeningen Boerderij

Bijlage 3 Bouwtekeningen boerderij

Bijlage 1 Bouwkundige Opname Monument

Bijlage 1 Bouwkundige opname monument

Bijlage 2 Criteria Boerderijverplaatsing

Bijlage 2 Criteria boerderijverplaatsing

Bijlage 3 Memo Cultuurhistorische Verantwoording Locatie

Bijlage 3 Memo Cultuurhistorische verantwoording locatie

Bijlage 4 Adviesbeoordeling Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

Bijlage 4 Adviesbeoordeling Commissie ruimtelijke kwaliteit

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek