Infrastructuur ABC
Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe
Vastgesteld op 02-07-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
1.2 plan
het bestemmingsplan Infrastructuur ABC met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpOPinfraABC-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe.
1.3 aan huis verbonden nevenactiviteiten:
consumentenverzorgende, dienstverlenende en ambachtelijke activiteiten, die in de tot een (bedrijfs)woning behorende gebouwen worden uitgeoefend, vrijwel uitsluitend door de bewoner(s) van de desbetreffende woning.
1.4 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.8 agrarische doeleinden:
doeleinden die gericht zijn op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.9 agrarische gebouwen:
gebouwen ten dienste van agrarische doeleinden, niet zijnde een dienstwoning;
1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 begane grondbouwlaag:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.13 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;
1.14 bestaand:
- bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, danwel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen;
- bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.18 boomkwekerij:
het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters.
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap);
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 bouwwijze:
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw , waarbij:
- a. onder aaneengebouwd wordt verstaan een hoofdgebouw, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
- b. onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
- c. onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
- d. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
1.27 containerteelt:
het kweken van planten/bomen in potten op een gesloten-bed-ondergrond of een open-bed-ondergrond met drainage.
1.28 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 grondgebonden agrarische productie:
de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voort-brengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de openlucht.
1.31 Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer
besluit van 5 januari 1993, Stb. 1993, 50, houdende uitvoering van de hoofdstukken 1 en 8 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk V van de Wet geluidhinder;
1.32 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.33 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.
1.34 ondergronds:
onder peil;
1.35 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
- c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein;
1.36 risicovolle activiteiten
activiteiten gerelateerd aan bevi en/of brzo;
1.37 risicovolle inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.38 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan;
1.39 Wet geurhinder en veehouderij:
Wet van 5 oktober 2006, houdende regels inzake geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.40 Wet milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.41 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.42 wisselend gebruik:
het gebruik gedurende periodes korter dan één jaar door achtereenvolgende ge-bruikers met een verschillend hoofdwoonverblijf.
1.43 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
woon-/werkeenheid:
1.44 woon-/werkeenheid:
een ruimte, in en in combinatie met een woning, waarin een al dan niet publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis wordt uitgeoefend;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;
2.2 De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemming 'Agrarisch met waarden - 2' wordt in ieder geval begrepen:
- a. een gebruik als volkstuin;
- b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton, voor zover de oppervlakte daarvan meer bedraagt dan 1 ha en voor zover niet direct grenzend aan een bouwvlak;
- c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;
- d. de opslag van mest buiten de agrarische bouwpercelen;
- e. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwpercelen, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2,5 m;
- f. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwpercelen, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;
- g. permanente bewoning in relatie tot de huisvesting van seizoenarbeiders.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, fiets- en voetpaden met bermen;
- b. bijbehorende voorzieningen;
- c. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doeleinden;
- d. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- e. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan wegbermen.
5.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. masten ten behoeve van verlichting en verkeers- en verwijsborden tot niet hoger dan 10 m;
- b. abri's en rijwielstallingen waarbij voldaan moet worden aan:
- 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
- 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
- c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming waarbij voldaan moet worden aan:
- 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
- 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige doeleinden;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- c. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;
- d. beeldende kunstwerken;
- e. vijvers;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen e.d.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Water - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige doeleinden;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- c. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;
- d. vijvers;
met dien verstande dat ten minste 30 % van het oppervlakte moet bestaan uit water. en verder voor:
- e. beeldende kunstwerken;
- f. grondgebonden agrarische productie;
- g. het weiden van dieren;
- h. bijbehorende voorzieningen en gaarden;
- i. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de betreffende gronden;
- j. extensief dagrecreatief medegebruik.
één en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen e.d.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Leiding - Gas
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van aardgas ter plaatse van de aanduiding “hartlijn – leiding gas”.
8.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 8.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen. Tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:
- a. de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad;
- b. geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
- c. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend worden geschaad;
- d. gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend worden geschaad;
- e. dat vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor hoogspanningsleidingen.
9.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd waarbij de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de 150 kV hoogspanningsleiding mag niet meer bedragen dan 40 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 10 Leiding - Riool
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van rioolwater.
10.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 10.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen. Tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:
- a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
- b. gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Archeologie 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
11.2 Bouwregels
Uitsluitend mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in 11.1 omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
- b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht.
Met dien verstande dat het bepaalde in a en b niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 12 Waarde - Archeologie 4
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
12.2 Bouwregels
Uitsluitend mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in 12.1 omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
- b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
- c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 500 m².
Met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c geldt niet voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 13 Waterstaat - Waterlopen
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterlopen aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, onderhoud en bescherming van een watergang.
13.2 Bouwregels
13.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De planregels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
15.2 Ondergronds bouwen
Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 4m onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.
15.3 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlaktes en percentages
In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand van bouwwerken tot enige op de verbeelding aangegeven lijn, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
15.4 Ontbreken maatvoeringsaanduidingen
In die gevallen dat op de verbeelding een maatvoeringsaanduiding ontbreekt gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan waarbij voor het bebouwingspercentage geldt dat dit met 10% mag toenemen ten opzichte van de aanwezige bebouwing.
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met de regels van dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of de opstallen ten behoeve van:
- a. zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft vrijstaande bijgebouwen;
- b. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
- c. gebruik als seksinrichting en escortbedrijf;
- d. het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen, waaronder mede wordt verstaan het recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, tenzij toepassing is gegeven aan de algemene afwijkingsregels van dit plan ten aanzien van kleinschalig kamperen;
- e. het gebruik ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting.
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
17.1 geluidzone - spoor
17.2 vrijwaringszone - weg
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
18.1 Algemeen
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in dit artikel wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
18.2 Nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van kleine bouwwerken voor nutsvoorzieningen, indien en voor zover:
- a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m2;
- b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m.
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
19.1 Algemeen
Het wijzigen van het plan volgens de bepalingen in dit artikel geschiedt met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de wet ruimtelijke ordening, waarbij tevens in acht wordt genomen dat hierdoor:
- a. het gestelde in de eventuele overigens voor de gronden opgenomen bestemmingen eveneens in acht wordt genomen;
- b. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
19.2 Verschuiven bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van het gehele plangebied, voor een verschuiving van bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen, indien en voor zover:
- a. de verschuiving noodzakelijk is voor een goede realisatie van het plan, voor een aanpassing aan de nader ingemeten situatie, of als gevolg van afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de werkelijke situatie;
- b. de structurele opzet van het plan niet wordt aangetast;
- c. de totale verdeling van de aangegeven bestemmingen met niet meer dan 10 % wordt gewijzigd;
- d. de verschuiving niet meer bedraagt dan 20 m.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
20.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Infrastructuur ABC'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
De gemeente Neder-Betuwe werkt aan de realisatie van de ontsluiting van het Agro Business Centre (ABC) te Opheusden. De ontsluiting bestaat uit een rotonde en een stuk weg richting het beoogde ABC. Omdat de aanleg van de wegen strijdig is met het geldende bestemmingsplan en omdat het initiatief past binnen de structuurvisie wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten zuiden van de kern Opheusden. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
1.3 Aanpak
Met dit bestemmingsplan wordt de aanleg van de infrastructuur binnen de gemeente Neder-Betuwe mogelijk gemaakt. In dit bestemmingsplan zal ingegaan worden op het planvoorstel en de juridische vertaling in regels en verbeelding.
Toelichting
De toelichting is opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
- een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzes van bestemmingen;
- een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
- de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
- de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
- een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
- de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. De verbeelding is opgesteld conform de laatste afspraken over het InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geeft de omschrijving van de functie van de gronden. Daarnaast worden regels gegeven voor de wijze waarop de gronden bebouwd mogen worden. De planregels sluiten aan bij de SVBP2012.
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Dodewaard en Echteld" vastgesteld op 30 mei 2013. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Agrarisch met waarden - 2', Groen', 'Verkeer' en 'Water'. Verder gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde -Archeologie 1 en 4'. Daarnaast zijn er nog regelingen opgenomen welke verband houden met het spoor en de weg en regelingen voor de bescherming van enkele leidingen (gas, riool, hoogspanning).
Uitsnede vigerende plankaart "Buitengebied Dodewaard en Echteld" (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, gevolgd in hoofdstuk 3 door een beschrijving van het initiatief. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. Hoofdstuk 5 geeft een inhoudelijk verantwoording op de haalbaarheid van het plan en geeft een uiteenzetting van de toetsing van het initiatief aan geldend beleid en (milieu)wetgeving. De economische haalbaarheid van het plan wordt verantwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de overlegmomenten zijn opgenomen.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Karakteristiek Van De Omgeving
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Opheusden, in het buitengebied aan de Dodewaardsestraat en Peijenkampse Veldweg. De Dodewaardsestraat is de verbindingsweg tussen Opheusden en Dodewaard. De weg loopt over de Betuweroute en de Rijksweg A15. De weg is de zuidelijke ontsluitingsweg van Opheusden. Vanwege deze primaire functie ontsluit de weg maar enkele aanliggende percelen. Het overgrote deel van gronden in de omgeving wordt gebruikt ten behoeve van de agrarische functie, veelal boomteelt en grasland. Verder ligt er naast het plangebied een gronddepot.
2.2 Het Plangebied
Het plangebied bestaat uit de wegen Dodewaardsestraat en Peijenkampse Veldweg. Langs de wegen liggen enkele watergangen. Verder bestaat het plangebied op dit moment uit agrarische gronden. Deze zijn in gebruik als grasland en als boomkwekerij.
Onderstaand enkele foto's.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ontstaansgeschiedenis
Opheusden is van oorsprong een rivierdorp. De Nederijn heeft dan ook een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het gebied. De regio heeft een vruchtbaar landschap door de twee grote rivieren (Nederrijn en Waal) die door het gebied stromen. Hierdoor heeft het landschap voornamelijk een agrarische functie waar met name kwekerijen gevestigd zijn.
3.2 Ruimtelijke Structuur
Het zuidelijk buitengebied van Opheusden bestaat voornamelijk uit grote kavels. De kavels liggen evenwijdig of haaks op de Linge. Het gebied wordt doorsneden door de spoorlijn Elst - Geldermalsen. Aan de zuidkant liggen de Betuweroute en de Rijksweg A15. De percelen in het gebied worden ontsloten via de Parallelweg.
3.3 Functionele Structuur
De Dodewaardsestraat is ingericht als ontsluitingsweg. De Peijenkampse Veldweg is een landelijke weg. De gronden aan weerszijde van de wegen kennen een agrarische bestemming: grasland en bomenkwekerijen. Ten noorden van het plangebied ligt een drietal woningen tussen de Parallelweg en het spoor.
3.4 Planbeschrijving
Het plan is om in de Dodewaardsestraat een rotonde te realiseren met aan de westzijde een aftakking. Deze nieuwe weg sluit met een kruising aan op de Peijenkampse Veldweg. De Peijenkampse Veldweg wordt verbreed en sluit aan de noordzijde aan op de Parallelweg. De Parallelweg sluit vlak bij de spoorovergang aan op de Dodewaardsestraat. Dit stuk weg wordt opgeknipt, waardoor het niet meer mogelijk is voor autoverkeer om via de Dodewaardsestraat op de Parallelweg te komen. Dit moet via de nieuwe rotonde en de Peijenkampse Veldweg. De knip van de Parallelweg is gedaan ten behoeve van de verkeersveiligheid. De woningen aan de Parallelweg zijn nog wel te bereiken via de Dodewaardsestraat.
Het plan voorziet ook in de verbreding van een aantal watergangen ter ontwatering van het gebied en de polders bij Dodewaard. Aan oostzijde komt een landschappelijk ingericht gebied wat voor een groot deel uit water bestaat.
Onderstaande afbeelding toont het beoogde plan.
Het gedeelte ten westen van de Peijenkampse Veldweg wordt niet opgenomen in dit bestemmingsplan. De aanleg van dit gedeelte wordt pas actueel op het moment dat er concrete initiatieven voor bedrijfsvestiging ten westen van de Peijenkampse Veldweg zijn. Op dat moment zal er een planologische basis voor de aanleg worden verzorgd.
3.5 Afwijkingen Van Het Vigerende Bestemmingsplan
De rotonde en de nieuwe verbindingsweg zijn strijdig met het bestaande bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten. Lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor
duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2). Het Bro beschrijft wat stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Conclusie
De SVIR zet onder meer in op de ontwikkeling van de Greenports. Een van die Greenports is het Laanboomcentrum binnen Greenport Gelderland. Voorliggend plan past wat dat betreft binnen het SVIR. Het Barro stelt verder geen regels voor het plangebied. Voor wat betreft de toets aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking is infrastructuur geen stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is daarom niet aan de orde.
4.2 Provinciaal- En Regionaal Beleid
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en omgevingsverordening van Gelderland. Deze visie en verordening zijn recent vastgesteld (28-10-2014).
Over het ABC -terrein is opgenomen dat de gemeente Neder-Betuwe samen met de sector de haalbaarheid onderzoekt van een projectvestiging in Opheusden en omgeving van bedrijven en voorzieningen die van cruciaal belang zijn voor de boomteeltbedrijven, zoals agro-logistieke bedrijven en voorzieningen. De provincie ondersteunt dit initiatief en wil daarmee bevorderen dat er ruimte geboden wordt voor de logistiek van de sector ten behoeve van efficiënt en duurzaam transport. In de structuurvisie bedrijventerreinen wordt aangegeven dat specifieke bedrijfssectoren zoals agroproductie een bijzondere ontwikkeling doormaken en een passende plek nodig hebben. De provincie wil er voor zorgen dat ook deze sectoren zo goed mogelijk kunnen worden geaccommodeerd. In deze structuurvisie zijn geen specifieke locaties aangeduid voor agroproductieparken.
Per regio kan een locatie gezocht worden voor een agroproductiepark. Een agroproductiepark wordt gezien als een gerichte ruimtelijke clustering van (agro)productiefuncties. Het eerste doel is het bundelen van hoogdynamische agrarische functies. Het tweede doel van de clustering is om transportbewegingen te verminderen, reststromen beter te benutten (materie en energie), ruimtegebruik te intensiveren, de landschappelijke inpassing van bedrijven te verbeteren en de ketensamenwerking te versterken op het punt van kennis en economie. In de Omgevingsvisie staat dat de provincie ter versterking van de tuinbouwclusters enige ruimte biedt voor gesegmenteerde agro gelieerde bedrijfsterreinen. ABC Opheusden wordt als belangrijk voor de sector benoemd. Agrobusiness wordt als een van de pijlers in de Regio Rivierenland gezien.
Conclusie
Het ABC-terrein, en daarmee de ontsluiting welke via voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, past binnen het provinciale beleid.
Regionaal Programma Bedrijventerreinen Rivierenland
In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen Rivierenland (RPB, uit 2011) is aangegeven dat opvang van agro-gelieerde bedrijvigheid, glastuinbouw en paddenstoelenteelt binnen de Greenpoort Gelderland (voorheen Betuwse Bloem) wordt opgepakt. Het ABC in Opheusden wordt specifiek benoemd als locatie, waarbij wordt aangegeven dat deze voor een specifieke doelgroep wordt ontwikkeld als hieraan behoefte is. Binnen de regio is besloten dat het ABC in Opheusden als agroterrein en niet als regulier bedrijventerrein gezien moet worden. Daarmee valt het ABC buiten de reguliere programmering, waardoor de beoogde ontwikkeling van het ABC Opheusden in principe (planologisch) plaats kan vinden.
Vanuit dit RPB volgt tevens dat er behoefte is aan dit terrein. Voorliggend plan behelst alléén de ontsluiting van het ABC.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan past binnen het regionale beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie Agro Business Centre Opheusden
De gemeenteraad van Neder-Betuwe heeft op 18 december 2014 de structuurvisie voor het Agro Business Centre (ABC) Opheusden vastgesteld. In het gebied tussen de Linge en de Betuweroute/A15, ten westen van de Dodewaardsestraat, is de gemeente voornemens een bedrijvenpark voor bedrijven die aan de laanboomteelt zijn gerelateerd te realiseren. In deze structuurvisie worden keuzes gemaakt ten aanzien van ruimtelijke en functionele invulling en de ontwikkelingsstrategie van het ABC.De visie heeft als doel een integraal kader te bieden voor het realiseren van een Agro Business Centre in Opheusden.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief draagt bij aan de realisatie van het Agro Business Centre en past daarmee in de structuurvisie.
Onderstaande afbeelding komt het de Structuurvisie voor het ABC-terrein. De beoogde rotonde is duidelijk zichtbaar (nabij punt '3').
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
5.1 Milieu
5.1.1 Geluid
In ruimtelijke procedures is het van belang om mogelijke hinder of overlast voor mensen voor het aspect geluid te beoordelen. Voor een aantal bestemmingen (zoals wonen) in combinatie met een aantal typen geluidsbronnen is de Wet geluidhinder het wettelijk kader dat van belang is bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
In de Wet geluidhinder staat beschreven dat alle wegen een zone hebben. Een uitzondering hierop zijn wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur of lager. De zone is een gebied waarbinnen een akoestisch onderzoek verplicht is als er een nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of de omgeving binnenstedelijk of buitenstedelijk is. In de onderstaande tabel staan de zonebreedtes gegeven.
Aantal rijstroken | Zone-breedte [m¹] | |
binnenstedelijk | buitenstedelijk | |
Zone-breedte [m¹] 1 of 2 | 200 | |
3 of meer | 350 | |
1 of 2 | 250 | |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
Tabel1: Zonebreedtes
In de Wet geluidhinder (Wgh) worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg binnen en buiten de bebouwde kom. In artikel 82 ,lid 1 staat dat voor deze woningen de geluidbelasting van het verkeerslawaai op de gevel maximaal 48 dB mag zijn. Dit wordt de voorkeurswaarde genoemd.
Op grond van de verwachting dat de geluidproductie van motorvoertuigen in de toekomst afneemt, mogen de berekende geluidbelastingen op de gevels worden gereduceerd:
- 1. met 2 dB bij wegen met een toegestane rijsnelheid van 70 km/h en hoger; en
- 2. met 5 dB bij wegen met een rijsnelheid van lager dan 70 km/h.
Voor de bepaling van de geluidwering van de gevels (bij de bouwvergunning) mogen deze reducties niet worden toegepast.
Er wordt 10 jaar vooruit gerekend wat betreft de verkeersbelasting en de bijbehorende gevelbelasting.
Planspecifiek
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies toegestaan. Voorts zijn er in of nabij het plangebied geen geluidgevoelige functies aanwezig. Voor zover het plan effect heeft op het geluid op de omgeving is dat positief doordat de Parallelweg gelegen voor de woningen 6 - 10 rustiger wordt. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.1.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Het beoogde plan zelft trekt geen verkeer aan waardoor het plan niet bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit in zijn geheel. Dit aspect vormt geen belemmering voor realisatie van dit plan.
5.1.3 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.
Door het oostelijke deel van het plangebied loopt een gasleiding, deze doorkruist ook in de huidige situatie de Peijenkampse Veldweg. Het ontwerp van de nieuwe weg is met de Gasunie besproken. De zuidelijke grens ligt op 250 meter van een gevaarlijke route (Rijksweg A15). Verder ligt op 1250 meter een dijklichaam. Voor het hele plangebied geldt een laag overstromingsrisico. Dit geldt echter voor de gehele Betuwe, doordat dit gebied ligt tussen de rivieren de Rijn en de Maas met daartussen de Waal.
De weg zelf is geen (beperkt) kwetsbaar object. Het aspect externe veiligheid vormt verder geen toetsingsonderwerp.
5.1.4 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Voor het plangebied zijn een tweetal verkennend bodemonderzoeken uitgevoerd: zie bijlage Verkennend Bodemonderzoek Dodewaardsestraat en bijlage VerkennendBodemonderzoeken Peijenkampse Veldweg.
Aan de oost- en westzijde van de Dodewaardsestraat bestaan vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren tegen de realisatie van een waterberging, rotonde en hoofdaansluiting naar de openbare weg.
Ter plaatse van de Peijenkampse Veldweg en de naastgelegen bermen zijn diverse verontreinigingen/bodemvreemde materialen gevonden en in beeldgebracht. Bij de aanbevelingen wordt aangegeven dat indien civieltechnische werkzaamheden plaatsvinden waarbij in contact wordt getreden met de aangetoonde verontreinigingen en/of een Omgevingsvergunning benodigd is, dienen voorafgaand sanerende maatregelen te worden getroffen. De saneringswerkzaamheden dienen plaats te vinden conform de beoordelingsrichtlijnen SIKB 6000 “Milieukundige begeleiding van (water)bodemsanering en nazorg” en SIKB 7000 “Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem”.
Verder is voor een drietal watergangen het Verkennend bodemonderzoek WaterbodemPeijenkampse Veldweg uitgevoerd. Voor twee van de drie watergangen voldoet het baggerspecie aan de bodemfunctieklasse industrie. De derde watergang voldoet de baggerspecie aan bodemfunctieklasse wonen. De onderliggende vaste waterbodem ter plaatse van alle drie de watergangen kan altijd als toepasbaar worden beschouwd.
De noodzakelijke sanering wordt als onderdeel van de realisatie van de weg uitgevoerd. Ten aanzien van het bestemmingsplan is voldoende aangetoond dat het aspect bodem met het in acht nemen van de aanbevelingen uitvoerbaarheid is.
5.1.5 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:
- binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
- buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Planspecifiek
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geurgevoelige functies toegestaan. Hierdoor vormt het aspect geur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.1.6 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijven toegestaan. Hierdoor vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.1.7 Milieueffectrapportage
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) onderzoekt de milieugevolgen van een plan of project en de (milieuvriendelijkere) alternatieven. Een m.e.r. is verplicht bij grote ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van industriële complexen en aanleg van auto(snel)wegen maar een m.e.r. is bijvoorbeeld ook verplicht voor de aanleg van een golfbaan en bij bepaalde uitbreidingen van agrarische bedrijven. Het milieueffectrapport (MER) is onderdeel van de m.e.r.-procedure.
Of een project m.e.r.-plichtig is moet ten eerste worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlage C en D. In die twee bijlagen zijn de activiteiten aangewezen waarvoor een m.e.r. beoordelingsplicht geldt. Ten tweede kan de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r. nog meer activiteiten aanwijzen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. Ten derde kan uit een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ook een m.e.r.-plicht volgen.
Ook als de drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (duidelijk) niet gehaald worden dient aandacht uit te gaan naar de milieugevolgen van een plan of project. Die aandacht naar de milieugevolgen heet dan 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Een m.e.r. kan ook nodig zijn als de betreffende activiteit niet wordt genoemd in het Besluit m.e.r. en ook niet op andere wijze (bijvoorbeeld op grond van de provinciale milieuverordening) m.e.r.-plichtig is. Dit heet de onverplichte m.e.r.
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst een terrein van circa 3,1 ha en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 75 ha als genoemd in bijlage D onder 11.3 van het Besluit mer. Voorliggend bestemmingsplan is de vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de relevante milieuaspecten in beeld zijn gebracht. In deze toelichting is daarom, in lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een relevante invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen daarom worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan te nemen. In het kader van het ecologische onderzoek (zie paragraaf 4.3.7) is gekeken naar het ecologisch effect in het plangebied als óók het effect buiten het plangebied (de externe werking). Er blijken geen significant negatief effecten te zijn.
5.2 Watertoets
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheerplan 2010-2015
Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 Werken aan een veilig en schoon Rivierenland bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Voor het plangebied is een Rapportage ontsluiting en water opgesteld waarin de toekomstige inrichting en bergingsberekening uitvoerig wordt beschreven en aangetoond dat er voldoende waterberging wordt gerealiseerd.
Het plan is voorgelegd aan het waterschap Rivierenland. In de Brief Waterschapwaterstructuur ABC geven zij aan dat een belangrijk aspect is het behouden van een goede afvoerende en aanvoerende verbinding van en naar de Linge. Dit is van belang om de opstuwing in het watersysteem te beperken zodat een goede afvoer vanuit het achterliggende gebied (Dodewaard) gegarandeerd blijft. Daarnaast is van belang dat de bestaande peilscheidingen gehandhaafd blijven. Het waterschap concludeerde dat het voorliggend plan op een goede wijze rekening hield met gestelde eisen.
Het aspect water wordt volledig en op juiste wijze ingepast in dit bestemmingsplan.
5.3 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In of nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten.
Archeologie
Uit de gemeente Archeologische beleidskaart, zie hieronder, blijkt dat het plangebied een terrein met een hoge archeologische verwachting is (categorie 6).
Uitsnede gemeentelijke Archeologische beleidskaart
Gronden met een archeologische verwachtingswaarde '6' dienen te worden onderzocht op de aanwezigheid van archeologische relicten wanneer er een bodemingreep plaats vindt dieper dan 30 cm onder maaiveld en die groter is dan 500 m2.
Planspecifiek
Gelet op de hoge verwachtingswaarde is voor dit plan is archeologisch onderzoek verricht (zie: archeologisch onderzoek). Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat diverse waarnemingen bekend zijn in de omgeving. Daarom is een vervolgonderzoek uitgevoerd bestaande uit boringen. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat, indien inpassing niet mogelijk is, rondom boring 20 (zie onderstaande afbeelding) een opgraving uit te voeren t.b.v. de documentering. Voor uitvoering van het plan zal dit gedaan worden. Er wordt een Programma van Eisen opgesteld voor de opgraving van de in onderstaande afbeelding aangegeven vindplaats. Om dit te borgen is een regeling opgenomen in voorliggend bestemmingsplan via een aanlegvergunning (artikel 9 'Waarde - Archeologie').
Voor het gedeelte van het plangebied waarvoor nog geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd, is een beschermingsregeling opgenomen.
5.4 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Planspecifiek
Voorliggend plan heeft tot doel het toekomstige ABC-terrein te ontsluiten. Tevens wordt de verkeerssituatie rondom de afslag naar de Parallelweg, direct na de oversteek van het spoor, verbeterd. In de Rapportage ontsluiting en water zijn de verkeerskundige overwegingen ten aanzien van het ontwerp opgenomen. Daarbij wordt opgemerkt dat in eerste instantie het weggedeelte ten westen van de Peijenkampse Veldweg nog niet wordt gerealiseerd. Eerst zal de kruising van de aan te leggen hoofdontsluiting met de Peijenkampse Veldweg als een T-kruising worden vormgegeven. Deze kan in een latere instantie worden omgevormd door een reguliere kruising.
Voorliggend plan voldoet daarmee aan goede ruimtelijke ordening.
5.5 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de effecten van dit plan op ecologische aspecten te onderzoeken is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dat onderzoek is in de bijlage opgenomen (zie bijlage 8). Uit dit onderzoek komt naar voren dat in het plangebied de rugstreeppad en beschermde vissoorten leven. Vervolgens is een Activiteitenplan (zie bijlage 9) opgesteld waarin wordt aangegeven op welke wijze er met deze dieren wordt omgegaan, zodanig dat er aan de Flora- en faunawet wordt voldaan.
Op basis van de beide onderzoeken wordt geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Kostenverhaal
Voor voorliggend plan zijn (gemeentelijke) budgetten gereserveerd ter zekerstelling van de uitvoering. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar, het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig.
Hoofdstuk 7 Het Juridisch Plan
7.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
7.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
7.4 Toelichting Afzonderlijke Bestemmingen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- 'Agrarisch met waarden - 2' waarbij de functie grondgebonden agrarisch gebruik wordt neergelegd;
- 'Groen' waarbij de gronden de bestemming Groen krijgen;
- 'Verkeer' ten behoeve van de rotonde en de aan te leggen weg. Groenstroken en waterpartijen mogen hier ook in voor komen;
- 'Water' en 'Water - 1' voor de verschillende watergangen;
Voorts zijn er verschillende beschermingsregelingen voor afgeleide functie opgenomen. Denk aan de regeling voor de gasleiding, hoogspanningsmast, het riool, archeologische waarden en een bescherming van de watergangen. Via enkele gebiedsaanduidingen in artikel 15 zijn, tot slot, de bestaande regelingen inzake het geluid van het spoor en een vrijwaringszone voor de weg opgenomen.
Bijzonderheden
Dit plan kent geen wezenlijke bijzonderheden. Noemenswaardig zijn hooguit de volgende twee regels:
- 1. Het aanlegstelsel zoals dat standaard is opgenomen in de bestemming 'Agrarisch met waarden' is ook in dit plan opgenomen. Voor het aanleggen van de beoogde rotonde geldt een uitzondering;
- 2. De wijze waarop het gebied oostelijk van de rotonde ingericht gaat worden is niet precies bekend. Duidelijk is dat het een aantrekkelijke inrichting krijgt bestaande uit gras / groen in combinatie met veel water. Een deel van de waterbergingsopgave is hier namelijk voorzien. Daarom is hier een bijzondere regeling ontworpen in het artikel 'Water - 1' waarbij de inrichting vrij te bepalen is zolang er maar veel water aanwezig is. De hoeveelheid oppervlaktewater dient ten minste 30% te zijn.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 8 Overleg, Inspraak En Zienswijze
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.1 Overleg
Dit bestemmingsplan is een uitvloeisel van de structuurvisie ABC die recent de procedure heeft doorlopen (deze is gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd en aan de overlegpartners toegestuurd). Daarom is afgezien van het doorlopen van inspraak.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie. Dit daar de provincie al bekend is met deze opgave (zie mede daartoe ook hoofdstuk 4). Het waterschap is al op de hoogte van dit plan en kan zich er in vinden (zie hoofdstuk 5.2).
8.2 Verslag Zienswijzen
Naar aanleiding van zienswijze van de Gasunie zijn enkele technische wijzigingen in de regels voor Leiding-Gas doorgevoerd. Het gaat om kleine wijzigingen waardoor de planologische bescherming van de gasleiding beter is geborgd. De wijzigingen staan de aanleg van de benodigde Infrastructuur niet in de weg. In goed overleg is afgesproken dat de benodigde wijzigingen ambtshalve worden doorgevoerd. De wijzigingen zijn opgenomen in de bijlage Vaststellingsbesluit.
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Rapportage Ontsluiting En Water
Bijlage 2 Rapportage ontsluiting en water
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Dodewaardsestraat
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Dodewaardsestraat
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoeken Peijenkampse Veldweg
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoeken Peijenkampse Veldweg
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Waterbodem Peijenkampse Veldweg
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek Waterbodem Peijenkampse Veldweg
Bijlage 6 Brief Waterschap Waterstructuur Abc
Bijlage 6 Brief Waterschap waterstructuur ABC
Bijlage 7 Ontwerp
Bijlage 8 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 8 Ecologisch onderzoek