KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Verkeer - 3
Artikel 6 Water
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 8 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Middelhoog
Artikel 9 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 16 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Werkwijze
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Situering Van Het Plangebied
1.5 Opzet Van De Toelichting
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Nationaal Ruimtelijk Beleid
2.2 Provinciaal Ruimtelijk En Natuurbeleid
2.3 Gemeentelijk Ruimtelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Huidige Situatie
3.2 Gewenste Situatie
3.3 Milieuaspecten
Hoofdstuk 4 Planologische Afweging En Planopzet
4.1 Planologische Afweging
4.2 Planopzet
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels
5.1 Algemeen
5.2 Nadere Toelichting Op De Planregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
7.1 Inspraak
7.2 Overleg
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Kaarten Inrichtingsplan Overtoom-middelveen
Bijlage 2 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 4 Waterbodemonderzoek En Karterend Onderzoek
Bijlage 5 Overzicht Boorpunten Waterbodemonderzoek
Bijlage 6 Hydrologisch Ontwerp Overtoom-middelveen
Bijlage 7 Onderbouwing Hydrologisch Ontwerp
Bijlage 8 Memo Hydraulisch Ontwerp
Bijlage 9 Duikerdiameters
Bijlage 10 Vooronderzoek Aanwezigheid Conventionele Explosieven
Bijlage 11 Kaart Resultaten Explosievenonderzoek
Bijlage 12 Projectgebonden Risico-analyse Middelveen-overtoom
Bijlage 13 M.e.r.-beoordelingsnotitie
Bijlage 14 Landschapsecologische Uitwerking Natuurontwikkeling Middelveen-overtoom
Bijlage 15 Quickscan Ecologie
Bijlage 16 Ecologisch Werkprotocol
Bijlage 17 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 18 Archeologisch Onderzoek

Buitengebied Rijssen-Holten, natuurontwikkeling Overtoom-Middelveen

Bestemmingsplan - Rijssen-Holten

Vastgesteld op 21-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPB20120003-0401 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.2 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.3 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.4 aanpijling

een op de kaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.5 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bestaande situatie

ten aanzien van bebouwing:legaal aanwezige bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning. Ten aanzien van gebruik:het legaal gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. Indien en voor zover meerdere bestemmingsvlakken middels een aanduiding met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.17 dagrecreatie

extensief medegebruik van gronden zoals niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.18 de verbeelding (plankaart)

de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten, natuurontwikkeling Overtoom-Middelveen , bestaande uit de kaarten met nr. NL.IMRO.1742.BPB20120003-0401;

1.19 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.20 extensieve (dag)recreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 het plan

het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten, natuurontwikkeling Overtoom-Middelveen van de gemeente Rijssen-Holten;

1.23 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.24 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.25 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.26 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.27 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.28 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.29 omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingrecht;

1.30 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

1.31 perceelgrens

De scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut;

1.32 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.33 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.34 veldschuur

een vrijstaand eenvoudig gebouw zonder verdieping die gebruikt wordt als schuilplaats voor vee, opslag van agrarische hulpmaterialen zoals machines of opslag van gewassen zoals stro, hooi en zaagsel.

1.35 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, bestaande uit één hoofdrijbaan of hoofdrijbanen, daaronder niet begrepen de in-/uitvoegstroken, voorsorteervakken, weefvakken, fietspaden en parallelwegen;

1.36 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf niet zijnde opslag van veevoer, mest en agrarische producten met dien verstande dat dit niet geldt voor opslag binnen 50 m vanaf het agrarisch bouwvlak;
  2. b. het weiden van vee;
  3. c. akkerbouw en vollegrondstuinbouw;
  4. d. (boom)kwekerijen, hout- en fruitteelt zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  5. e. het behoud van de landschappelijke waarde;
  6. f. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  7. g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  8. h. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels

Op de (plankaart) voor Agrarisch aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat schuren en stallen die met vergunning aanwezig zijn of gebouwd kunnen worden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  3. c. de landschappelijke inpassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 3.2 ten behoeve van overschrijding van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf door bebouwing, met dien verstande dat:
    1. 1. de overschrijding van het bouwvlak alleen toelaatbaar is, voor zover doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt; hiervan is in ieder geval sprake, indien de overschrijding van het bouwvlak vanwege de milieuwetgeving of het dierenwelzijn is vereist;
    2. 2. dit uitsluitend is toegestaan in het achtererfgebied;
    3. 3. de overschrijding niet meer dan 25 m bedraagt;
    4. 4. dit uitsluitend is toegestaan aan drie zijden van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    5. 5. de bebouwing gedeeltelijk gesitueerd is binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    6. 6. dit niet geldt ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij die op de verbeelding (plankaart) zijn aangeduid met reconstructiewetzone - extensiveringsgebied (behoudens voor uitbreiding in het kader van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid);
    7. 7. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goe te keuren beplantings/intichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze is opgenomen in Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    8. 8. en het bouwvlak voor ten minste voor 60 % is bebouwd;
    9. 9. omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  2. b. 3.2.2 onder b ten behoeve van het toestaan van teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend bij grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
    1. 1. de teeltondersteunende voorzieningen landschappelijk inpasbaar zijn;
    2. 2. de teeltondersteunende voorzieningen zijn gelegen binnen een afstand van 25 m van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    3. 3. dit uitsluitend is toegestaan in het achtererfgebied;
    4. 4. dit uitsluitend is toegestaan aan één zijde van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    5. 5. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2, met dien verstande dat voor de oppervlakte de teeltondersteunende voorzieningen in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf worden meegerekend;
    6. 6. voor de duur van maximaal 6 maanden;
  3. c. 3.1 ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    1. 1. de paardrijbak is gesitueerd binnen 25 meter van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf, Bedrijf, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of een veldschuur;
    2. 2. uitsluitend is één paardrijbak per (bedrijfs)woning of veldschuur toegestaan, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan ten behoeve van recreatiewoningen;
    3. 3. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
    4. 4. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
    5. 5. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    6. 6. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
    7. 7. lichtmasten niet zijn toegestaan.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1:

  1. a. ten behoeve van opslag van veevoer, mest en agrarische producten;
  2. b. ten behoeve van een (boom)kwekerijen, hout- en fruitteelt;
  3. c. ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    1. 1. de arbeidsbehoefte van het agrarisch bedrijf ten minste 0,25 volwaardige arbeidskracht bedraagt;
    2. 2. het aantal kampeermiddelen niet meer dan 25 mag bedragen;
    3. 3. de gronden grenzen aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    4. 4. ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied de afwijking uitsluitend kan plaatsvinden indien de belangen en de ontwikkeling van de agrarische bedrijvigheid hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
    5. 5. het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk wordt ingepast;
    6. 6. het parkeren plaatsvindt binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    7. 7. sanitaire voorzieningen binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf worden gerealiseerd;
    8. 8. het kampeerseizoen is van 15 maart tot en met 31 oktober, met dien verstande dat voor de periode van 1 november tot en met 14 maart geldt dat alle kampeermiddelen met toebehoren worden verwijderd uit het landschap;
    9. 9. trekkershutten, stacaravans en chalets niet zijn toegestaan.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1,5 ha;
    2. 2. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    3. 3. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    4. 4. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit;
  2. b. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de wijziging van de situering van het bouwblok van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan het vigerende agrarisch bouwperceel;
    2. 2. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    3. 3. de wijziging landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    4. 4. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  2. b. agrarisch medegebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch';
  3. c. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  4. d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  5. e. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  6. f. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.

4.2 Bouwregels

Op de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in 4.2.1 en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verhoogd tot 2,50 m.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Verkeer - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het vervoer over de weg;

met daarbij behorende:

  1. b. gebouwen, zoals bushaltes;
  2. c. fietspaden;
  3. d. bermen en bermsloten;
  4. e. taluds;
  5. f. ongelijkvloerse kruisingen;
  6. g. carpoolplaatsen;
  7. h. geluidwerende voorzieningen;
  8. i. verkeers- en informatievoorzieningen;
  9. j. faunapassages;
  10. k. parkeer- en groenvoorzieningen;
  11. l. waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de tot Verkeer - 3 aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. oppervlaktewater, zoals meren, plassen, waterbergingen en watergangen;
  2. b. voorzieningen voor het keren en beheersen van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. oeverstroken;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en beschoeiingen.

6.2 Bouwregels

Op de tot Water bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  2. b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m2.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 6.2.1 onder a ten behoeve van de bouw van vissteigers, mits:
    1. 1. de lengte van een vissteiger, gemeten evenwijdig aan de oever niet meer dan 2 m bedraagt;
    2. 2. de breedte van een vissteiger, gemeten haaks op de oever, niet meer dan 1 m bedraagt;
    3. 3. een positief advies van de waterbeheerder is verkregen.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a. de aanleg, instandhouding en bescherming van (een) bovengrondse verbinding(en) ten behoeve van het transport van elektriciteit;

met daarbij behorende:

b. belemmeringenstrook;

c. veiligheidszone;

d. gebouwen;

e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

f. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

7.2 Bouwregels

Op de voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Middelhoog

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de (verwachte) archeologische waarden;

met daarbij behorende:

  1. b. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  2. c. voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waterstaat - Waterbergingsgebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de waterberging;
  2. b. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken;
  2. d. werken en werkzaamheden;
  3. e. voorzieningen;
  4. f. bergingsvijvers.

9.2 Bouwregels

Op de voor Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Bebouwingsgrenzen

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan een verkeersbestemming de volgende afstanden uit de as van de meest nabijgelegen rijbaan van de op de kaart nader onderscheiden wegen in acht genomen:

bestemming afstand
Verkeer - 1 100 m
Verkeer - 2 50 m
Verkeer - 3 20 m
Verkeer - Onverhard 10 m

10.2 geluidszones langs wegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  1. a. 250 meter ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  2. b. 400 meter ter weerszijde van een weg met drie of vier rijstroken;

mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

10.3 geluidszones langs spoorwegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 500 meter van de spoorlijn Deventer-Wierden mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen; het gebruiken, te doen of laten gebruiken of in gebruik te geven van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:

  1. a. op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
  2. b. een paardrijbak, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  3. c. een seksinrichting, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan
  4. d. bewoning van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 13 Algemene Procedureregels

13.1 Nadere eis

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

14.2 Verwijzing naar adressen

De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen betreffen de adressen, zoals deze op de verbeelding (plankaart) zijn terug te vinden ten tijde van de vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht Bouwwerken

15.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

15.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

15.3 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 16 Overgangsrecht Gebruik

16.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

16.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.4 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten, natuurontwikkeling Overtoom-Middelveen.

maart 2013.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Overtoom-Middelveen wordt nieuwe natuur ontwikkeld. De natuurontwikkeling maakt onderdeel uit van het landinrichtingsproject Rijssen-West.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan is een wijziging van de bestemmings noodzakelijk. Daarnaast vereist de regeling uit het provinciale natuurbeheerplan dat de bestemming wijzigt in een natuurbestemming. Het voorliggend bestemmingsplan beoogt voor de locatie Overtoom-Middelveen het bestemmingsplan voor het buitengebied van de voormalige gemeente Rijssen ("Rijssen-1984") te herzien.

Dit bestemmingsplan regelt de wijziging van een agrarische bestemming naar de bestemmingen "Natuur" en "Water". In het plangebied liggen een aantal wegen, deze krijgen de bestemming "Verkeer". Voor de systematiek van het bestemmingsplan is aangesloten bij het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten".

Voor het plangebied is een gedetailleerde bestemmingsregeling opgesteld. Het bestemmingsplan is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan en voldoet het aan de wettelijke eisen over digitale bestemmingsplannen.

1.2 Werkwijze

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn gebaseerd op het "Landinrichtingsplan Rijssen-West". In het landinrichtingsplan is het gebied aangewezen als een gebied voor nieuwe natuur. Het landinrichtingsplan is in overleg met de landinrichtingscommissie verder uitgewerkt in een concreet inrichtingsplan met te nemen maatregelen. Het inrichtingsplan is besproken met de betrokken grondeigenaren. Het inrichtingsplan is in juni 2012 door de landinrichtingscommissie vastgesteld. De benodigde gronden zijn aangekocht en er zijn afspraken gemaakt over eventuele benodigde compenserende maatregelen.

In het landinrichtingsplan is ook de natuurontwikkeling Zunasche Heide en de verbreding/hermeandering van de Regge opgenomen. Deze projecten zijn uitgewerkt in bestemmingsplan van de gemeentes waar de projecten in liggen. Het gaat om de wijzigingsplannen voor de natuurontwikkeling Zunasche Heide (in de gemeentes Wierden en Hellendoorn) en het bestemmingsplan voor de verbreding/hermeandering van de Regge (in de gemeente Wierden).

Omdat het inrichtingsplan uitgebreid is besproken met de betrokkenen en er een vastgesteld landinrichtingsplan ligt is besloten om het bestemmingsplan meteen als ontwerpbestemmingsplan ter visie te leggen. Op het ontwerp-bestemmingsplan kan "een ieder" een zienswijze indienen.

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het "Buitengebied Rijssen-Holten, natuurontwikkeling Overtoom-Middelveen" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:5.000 (kaart nummer NL.IMRO.1742.BPB20120003-0401);
  • planregels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. In de planregels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. De toelichting heeft geen rechtkracht. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen.

1.4 Situering Van Het Plangebied

Het plangebied betreft de locatie Overtoom-Middelveen en ligt globaal tussen de dorpen Rijssen en Holten. Het nieuwe natuurgebied verbindt de bestaande natuurgebieden de Holterberg, de Borkeld en Brekeldveld. Het plangebied wordt aan de noordzijde globaal begrensd door de spoorlijn Deventer-Almelo. Aan de zuidzijde ligt de plangrens globaal langs de Legakker en de Veendijk. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan het natuurgebied Brekeldveld. Aan de westzijde ligt de plangrens globaal bij camping de Holterberg. Hier maakt het plangebied een aansluiting op het natuurgebied de Holterberg.

Op de luchtfoto (bron: Google Earth) is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB20120003-0401_0001.jpg"

Op de verbeelding is de exacte situering van het plangebied weergegeven.

1.5 Opzet Van De Toelichting

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 4 is de planbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 5 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling weergegeven. Hoofdstuk 6 en 7 sluiten deze toelichting af door middel van een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Nationaal Ruimtelijk Beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in de Tweede Kamer behandeld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte 2006. Deze Structuurvisie is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld door de ministerraad en op 22 november 2011 door de Tweede Kamer aangenomen.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De dertien nationale belangen zijn:

Nationaal belang 1: Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.

Nationaal ruimtelijk belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.

Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.

Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.

Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.

Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Nationaal belang 8:Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.

Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.

Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en Faunasoorten.

Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

Nationaal ruimtelijk belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Dit wijzigingsplan raakt de nationale belangen 11 en 13. Het aanleggen van de zogenaamde Ecologische Hoofdstructuur is een rijksbelang evenals zorgvuldig afwegen en besluiten.

In de rest van dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op het concrete beleid van de lagere overheden met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur. In hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op de procedure en de besluitvorming.

Besluit algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Barro)

In het besluit zijn de regels gesteld om de nationale ruimtelijke belangen veilig te stellen. Er zijn geen regels in opgenomen voor de Ecologische Hoofdstructuur. Dit bestemmingsplan heeft daarom betrekking op de nationale ruimtelijke belangen.

De regels in het Barro schrijven voor dat bestemmingsplannen niet mogen leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden in de EHS-gebieden, tenzij:

  • er sprake is van een groot openbaar belang;
  • er geen reële andere mogelijkheden zijn;
  • de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

De provincies zijn verantwoordelijk voor het aanwijzen van de EHS in een provinciale verordening. Ze moeten daarbij ook aangeven welke wezenlijke kenmerken voor de gebieden gelden en aan welke eisen een bestemmingsplan in de EHS moet voldoen.

Conclusie

Dit bestemmingsplan past binnen het nationaal beleid dat natuurontwikkelingen in de EHS-gebieden op provinciaal of gemeentelijk niveau regelt. Het bestemmingsplan is de planologisch-juridische doorvertaling van het provinciale Natuurbeheerplan en de regels en begrenzing van de provinciale EHS zoals die zijn opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

2.2 Provinciaal Ruimtelijk En Natuurbeleid

2.2.1 Landinrichtingsplan Rijssen

Het landinrichtingsplan voor de ruilverkaveling Rijssen is opgesteld door de landinrichtingscommissie Rijssen en in december 1999 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Het plan heeft betrekking op een gebied van circa 3.800 hectare. Het landinrichtingsplan is afgestemd op bestaand beleid, zoals bijvoorbeeld het beleid voor nieuwe natuurgebieden (lokatie en oppervlakte). Het plan bevat maatregelen voor een verbetering van het landelijk gebied tussen Rijssen, Holten, Nijverdal en Wierden. Hoofddoel is het landelijk gebied mooier en vitaler te maken. Dit betekent een gezonde landbouw, een betere natuur, meer recreatie, een mooi landschap, verkeersveilige situaties en een schoon milieu.

De volgende maatregelen kunnen hieraan een bijdrage leveren:

  • verbetering van de inrichting van het landbouwgebied;
  • realiseren van natuurontwikkelings- en reservaatsgebieden;
  • de aanleg van ecologische verbindingszones en verminderen van barrieres voor de natuur;
  • verbeteren van de waterbeheersing voor landbouw en natuur;
  • plaatselijk verminderen van bodemverontreinigingen;
  • verbeteren van de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen;
  • aanleg van fiets-, wandel- en ruiterpaden om de recreatieve mogelijkheden te vergroten en de kwaliteit van de aanwezige paden te verhogen;
  • verminderen van verkeersonveilige situaties.

In het landinrichtingsplan zijn onder meer de natuurontwikkelingsprojecten Zunasche Heide en Middelveen/Overtoom opgenomen. Het natuurontwikkelings- en reservaatsgebied Middelveen-Overtoom is als concreet planonderdeel benoemd. Het is een nieuw natuurgebied van circa 158 hectare op de overgang van de droge stuwwal naar de natte laagtes. Kwelwater is hier belangrijk. De gewenste vegetaties zijn onder meer droge en natte heide, heischrale graslanden, schraalland, bloemrijke hooilanden, matig voedelrijke moerassen en broekbossen. De inrichting van dit natuurgebied dient daarom gebaseerd te zijn op een natuurlijke afwatering. In de laagste delen dient het grondwater gedurende een lange tijd van het jaar op of tot in het maaiveld te staan. De kwaliteit van dit grondwater zal variëren van regenwaterachtig in de hogere gebieden tot kwelwaterachtig in de lagere gebieden.

De volgende maatregelen zijn nodig bij de natuurontwikkelingsprojecten Zunasche heide en Overtoom:

  • dempen/afdammen van waterlopen en sloten;
  • gedeeltelijk afgraven van de voedselrijke bovengrond, waarbij de hoog-laaggradiënt in het terrein gevolgd en versterkt wordt. Dit betekent dat de hogere delen voornamelijk gehandhaafd worden en de lagere delen worden verlaagd;
  • herstel van microreliëf in de percelen;
  • afgraven/doorgraven van wegen en dijken;
  • het verkeersluw maken van wegen of onttrekken aan de openbaarheid van een aantal wegen voor het doorgaande verkeer.

2.2.2 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel zijn op 1 juli 2009 vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van het streekplan, Verkeers- en Vervoersplan, Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan. Deze visie is opgesteld met een doorkijk tot 2030. In de Omgevingsverordening zijn instructies opgenomen ten aanzien van de inhoud van de juridisch-planologische documenten. In deze paragraaf komt als eerste de visie aan bod en in navolging hierop de verordening.

Voor de omgevingsvisie heeft de provincie twee thema's die leidend zijn voor alle beleidskeuzes: duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen in projecten en regels. Ontwikkelingsperspectieven schetsen de ontwikkelingsrichtingen voor gebieden. Voor de groene omgeving worden de volgende ontwikkelingsperspectieven geschetst:

  • realisatie groene en blauwe hoofdstructuur;
  • buitengebied- accent agrarische productie;
  • buitengebied- accent veelzijdige gebruiksruimte.

Het plangebied Overtoom-Middelveen ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'realisatie groene hoofdstructuur', het betreft hier de begrensde Ecologische Hoofdstructuur. De aangewezen nieuwe natuur moet nog gerealiseerd worden.

Het plangebied ligt in het landschapstype 'jonge heide- en broekontginningen'. De dragende structuren van dit landschapstype zijn de landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het behoud en de versterking van deze structuren.

De Omgevingsvisie is gedeeltelijk uitgewerkt in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In de verordening is aangegeven welke gebieden onder de werkingssfeer van de regels voor de Ecologische Hoofdstructuur vallen. De regels hebben dan met name betrekking op eisen die gesteld worden aan ruimtelijke ontwikkelingen, anders dan natuurontwikkeling. Bestemmingsplannen voor de Ecologische Hoofdstructuur "strekken uitsluitend tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden behorend tot de gebiedscatgorieen nieuwe, nog niet gerealiseerde natuur en zoekgebied" (artikel 2.7.3. onder b van de Omgevingsverordening). Een natuurbestemming is bij de realisatie van nieuwe natuur dus noodzakelijk.

2.2.3 Natuurbeheerplan

Het Natuurbeheerplan (wijziging, vastgesteld 18 september 2012) is het toetsingskader voor de Subsidieregeling Natuur en Landschapsbeheer. In het Natuurbeheerplan staan de natuurdoelen per gebied met daarbij om welk beheertype het gaat (bijvoorbeeld moeras of bos). Er staat in voor welk (agrarisch) natuurbeheertype subsidies verleend kunnen worden en of het gaat om de ontwikkeling van nieuwe natuur en/of kwaliteitsverbetering van bestaande natuur.

In het Natuurbeheerplan 2012 is het grootste deel van Overtoom-Middelveen aangemerkt als "nog om te vormen landbouwgrond naar natuur" en als "nieuwe natuur langs de randen van de Sallandse Heuvelrug". Dit betreft een aantal belangrijke kwelgebieden aan de voet van de Sallandse heuvelrug en een aantal kleine inliggende percelen. De kwelgebieden zijn: Vossenbelt, Eelen, Zunasche heide en het Overtoom/Middelveen.

Eelen en de Zunasche heide vormen de aansluiting van de robuuste verbindingzone tussen het Vechtdal via de Sallandse Heuvelrug naar Zuid Twente. Deze kwelgebieden werden grotendeels gevoed met grondwater vanuit de Sallandse Heuvelrug. Dit water is van nature tamelijk zuur, ondanks de soms langer afgelegde weg. In de flanken van de heuvelrug zorgde dit water voor natte vegetaties die gedomineerd werden door kleine zeggen, zoals Zwarte zegge, Sterzegge en Blauwe zegge. Restanten van deze gemeenschappen zijn nog langs slootkanten te vinden, o.a. in de Zunasche heide. In de sloten groeit het Duizendknoopfonteinkruid, die in de Zunasche heide een van haar belangrijkste leefgebieden binnen Overijssel heeft.

Het streefbeeld voor Eelen, Zunasche heide, Overtoom/Middelveen is het volgende: in deze kwelgebieden is herstel van de kwelsituatie nodig zodat de ontwikkeling van Vochtig hooiland (N10.02), Nat schraalland (N10.01), Droge en natte heide (N07.01, N06.04) mogelijk wordt. Deze gebieden zijn een belangrijk uitbreidingsgebied voor de Korhoen. Ten behoeve van de Korhoen is op de overgang van de Zunasche heide naar de Sallandse heuvelrug de ontwikkeling van een kleinschalig gebied met graanakker en droog en kruiden- en faunarijk grasland gewenst. In de deelgebieden Zunasche heide en Eelen worden daarnaast ook bos (Hoog- en laagveenbos N14.02) ontwikkeld als stapstenen in de Robuuste verbinding tussen de Sallandse Heuvelrug en de Regge.

2.2.4 Reconstructieplan Salland-Twente

Het plangebied ligt voor het overgrote deel in het verwevingsgebied. Dit gebied is als zodanig aangewezen in het kader van het Reconstructieplan Salland-Twente. De hoofdlijn van het beleid in het verwevingsgebied is:

  • ruimte bieden aan meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.);
  • de landbouw, waaronder de intensieve veehouderij, beperkt ruimte bieden;
  • extra kansen bieden door de ontwikkeling van sterlocaties voor de intensieve veehouderij.
  • het mogelijk maken en handhaven van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar.

In de zuidoosthoek (bij Callunaweg) ligt een klein stukje van het plangebied in het extensiveringsgebied. De hoofdlijn van het beleid in het extensiveringsgebied is:

  • bevorderen van de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, de realisatie van milieudoelen, en waar mogelijk van recreatief gebruik;
  • de intensieve veehouderij beëindigen en/of verplaatsen.

Natuurontwikkeling past in de hoofdlijnen van het beleid uit het Reconstructieplan.

2.2.5 Conclusie provinciaal beleid

De provincie Overijssel heeft het gebied Overtoom-Middelveen in meerdere beleidsdocumenten aangewezen als een nieuw natuurgebied dat nog gerealiseerd moet worden. De ontwikkeling past ook in het Reconstructieplan. Een natuurbestemming is gewenst omdat het gebied van functie veranderd: agrarisch gebruik wordt natuurgebied. De kenmerkende landschapsstructuren van het jonge heide- en broekontginningenlandschap moeten behouden en/of versterkt worden.

2.3 Gemeentelijk Ruimtelijk Beleid

2.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten

Het voor dit plan relevante ruimtelijk beleid is verwoord in het bestemmingsplan "Rijssen-1984". In dit bestemmingsplan hebben de gronden een agrarische bestemming.

Het plangebied zou meegenomen worden in de totale herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten", maar is er uiteindelijk buiten gelaten omdat dit voorliggende zelfstandige bestemmingsplan in voorbereiding was. Omdat het geldende bestemmingsplan uit 1984 verouderd is, is het beleid uit het nieuwe bestemmingsplan buitengebied aangehouden als het recente relevante ruimtelijk beleid.

In dit nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten" is een wijzigingsbevoegheid opgenomen die het mogelijk maakt om de bestemming van agrarische gronden te wijzigen in de bestemmingen "Natuur", "Water" of "Bos" als dit is ter uitvoering van het provinciaal of nationaal beleid.

2.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Rijssen-Holten heeft haar landschapsbeleid verwoord in het landschapsontwikkelingsplan. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Holterbroek, Fliermaten en Lokerbroek'. Dit deelgebied is een vlak gebied waar veel kwel, afkomstig van de Sallandse Heuvelrug, voorkomt. Het bijzondere van dit gebied is de zeer rationele verkaveling met grote blokvormige kavels tussen wegen en watergangen. Het water wordt afgevoerd richting de Schipbeek. Langs de wegen staan overwegend moderne agrarische bedrijven. Vroeger kwam in het plangebied veel kavelbeplanting voor in de vorm van elzensingels, maar die zijn nu verdwenen. Het gebied heeft daardoor een grote mate van openheid. Het is een jonge ontginningsvlakte en het gebied wordt gerekend tot het matenlandschap.

Het grondgebruik bestaat uit veeteelt (voornamelijk melkvee) en akkerbouw en is van betekenis voor diverse soorten weidevogels.

In het plangebied zijn veel grootschalige ontwikkelingen te verwachten, zolas het afgraven van gronden en het aanleggen van nieuwe watergangen waarmee het hele gebied vernat en ontwikkelingsmogelijkheden gaat bieden voor natuurontwikkeling. Het is daarom gewenst een landschappelijk raamwerk neer te leggen om deze ontwikkelingen op te vangen.

De opgaven voor dit deelgebied zijn:

  • Het bieden van een groen kader of casco om mogelijke toekomstige 'rode' ontwikkelingen op te vangen, door het bestaande grid van wegen te beplanten met dubbele bomenrijen (essen en populieren) waardoor groene wanden of kamers ontstaan;
  • Het realiseren van een blauw kader of casco ter versterking van het water- en natuursysteem en voor de inpassing van nieuwe functies;
  • een ruimtelijk kader bieden voor behoud van openheid van het weidevogelgebied Fliermaten.

Conclusie

Het gemeentelijk ruimtelijk beleid speelt in op de provinciale natuurdoelen. In de Kadernota Buitengebied en het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten heeft de gemeente bepaald dat ze onder bepaalde voorwaarden wil meewerken aan natuurontwikkeling. Dit bestemmingsplan is weliswaar een herziening van het bestemmingsplan "Rijssen-1984", maar omdat dit bestemmingsplan verouderd is, is vooruit gekeken naar het nieuwe beleid (het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten"). In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan. De aanplant van bomenrijen langs wegen en kavelgrenzen past in het groene casco uit het landschapsontwikkelingsplan.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Huidige Situatie

Het plangebied bestaat momenteel voor een groot deel uit agrarische percelen: weidegronden en enkele akkers. De verkaveling is voornamelijk blokvormig en relatief grootschalig. Veel kavelgrenzen bestaan uit sloten. De straatnamen wijzen ook op een nat (voormalig) veengebied: Legakker, Veendijk, Katoendijk, Kluinveenweg, Middeldijk en Rietweg. Tussen de agrarische percelen liggen verspreid een aantal bosstroken. Beplanting komt verder voornamelijk voor in de vorm van erfbeplanting of wegbegeleidende beplanting. Ondanks dat is het gebied relatief open van karakter. Een aantal watergangen zorgt voor de afwatering, het gebied is zo geschikt voor landbouwkundig gebruik.

In en aan de rand van het plangebied staan een aantal agrarische bedrijven en woningen. In het plangebied zelf staat geen bebouwing. Het gebied vormt straks een verbinding tussen de natuurgebieden Holterberg, de Borkeld en het Brekelveld.

Op de onderstaande afbeelding (bron: Google Earth) is de landschapsstructuur met het verkavelingspatroon goed te herkennen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB20120003-0401_0002.jpg"

3.2 Gewenste Situatie

Het plangebied wordt opnieuw ingericht en krijgt een natuurbestemming. De gronden worden aan het agrarische gebruik onttrokken. Om het gebied geschikt te maken voor de gewenste natuurdoelen wordt een deel van het gebied afgegraven: de voedselrijke bovenlaag wordt verwijderd. Ook vernatting is noodzakelijk om de gewenste natuurdoelen te bereiken. Eén van de belangrijkste maatregelen is daarom het afgraven van een deel van het plangebied. Er zal tot een diepte van 15 tot 60 centimeter worden afgegraven. Het gewenste vegetatietype voor dit af te graven deel van het plangebied is onder meer dotterbloemhooiland, kleine en grote zeggenvegetatie en kruiden- en faunarijk grasland.

In het plangebied worden nieuwe houtsingels op de kavelgrenzen aangeplant en de wegbegeleidende beplanting wordt versterkt.

Het gebied wordt beheerd door middel van maaien en afvoeren met eventuele nabeweiding of door hooien/uitmijnen (om het overtollige fosfaat uit de bodem te verwijderen).

Een deel van de watergangen in het gebied wordt verondiept of gedempt om de kernen van het gebied te vernatten. In de noordoostelijke hoek van het plangebied wordt een slenk gegraven. In de zuidoostelijke hoek worden een aantal duikers of voordes aangelegd. Daarnaast wordt een aantal nieuwe watergangen gegraven om het overtollige water af te voeren. Een deel van de percelen blijft namelijk in agrarisch gebruik.

De Trippenweg wordt voor een deel verhoogd. De exacte uitvoering hiervan moet nog nader bepaald worden. Om de recreatiemogelijkheden in het gebied uit te breiden wordt een struinpad door het gebied aangelegd. De ligging van het 'pad' wordt in overleg met de gemeente en Staatsbosbeheer nader bepaald. Te zijner tijd zal ook worden bekeken of ondersteunende kleinschalige voorzieningen (bewegwijzering, informatieborden, bankjes) nodig zijn. De bestaande wandel- en fietsroutes, over bestaande wegen, blijven in stand. Het kan wel voorkomen dat in natte periodes niet alle paden meer begaanbaar zijn.

De kaarten (waterhuishouding, afgravingen, landschapsontwerp, vegetatietypen en recreatieve paden) behorend bij het inrichtingsplan zijn opgenomen in Bijlage 1 Kaarteninrichtingsplan Overtoom-Middelveen. Een uitgebreide onderbouwing over vegetatietypen en beheer is opgenomen in Bijlage 14 Landschapsecologischeuitwerking natuurontwikkeling Middelveen-Overtoom

Door de vernatting van het gebied zal op een aantal aangrenzende percelen natschade ontstaan. Op deze percelen worden maatregelen genomen om natschade op agrarische percelen te voorkomen of beperken. Per perceel wordt/is met de individuele eigenaren afgesproken wat de beste oplossing is: ophogen of drainage aanleggen. In Bijlage 6 Hydrologisch ontwerp Overtoom-Middelveen is te zien om welke percelen en maatregelen het gaat.

Na de graafwerkzaamheden worden de ontwikkelingen in het gebied door de natuurbeheerder geëvalueerd: welke vegetaties zijn ontstaan en welke dieren komen voor? Op basis van deze evaluatie wordt te zijner tijd een beheer- en onderhoudsplan opgesteld. Voor de waterlopen geldt dat het beheer hetzelfde blijft, alleen liggen de waterlopen op een andere plek dan in de huidige situatie.

3.3 Milieuaspecten

3.3.1 Bodem

Voor het plangebied (Middelveen-Overtoom en Zunasche Heide) is een historisch vooronderzoek uitgevoerd. Het doel van het vooronderzoek is het vaststellen of er op de percelen activiteiten hebben plaatsgevonden die bodemschade kunnen hebben veroorzaakt. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 2 Historischbodemonderzoek. De conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek volgen hierna:

Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat op het overgrote deel van de onderzoekslocatie geen activiteiten hebben plaatsgevonden die kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Een uitzondering is een stortplaats aan de Geskesdijk/Veendijk.

Aanbevolen wordt om ter plaatse van alle verdachte deelgebieden waar op basis van het inrichtingsplan gegraven wordt een verkennend bodem en/of verkennend asbestonderzoek uit te voeren. Op die manier kan gekeken worden of deze activiteiten een negatieve invloed hebben gehad op de kwaliteit van de onderliggende bodem.

Verkennend bodem- en asbestonderzoek

In aanvulling op het historisch vooronderzoek is een verkennend bodem-en asbestonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek met het overzicht van de onderzochte locaties is opgenomen in Bijlage 3 Verkennend bodem- enasbestonderzoek.

De conclusies voor de locaties binnen het graafgebied zijn:

Grond: In de bovengrond van boring 803 waar veel kooldeeltjes zijn aangetroffen overschrijdt het gehalte aan PAK de interventiewaarde. Deze verontreinigde bodemlaag is tevens visueel in de boringen 800 tot en met 806 aangetroffen en heeft een dikte van 0,2 m bij boring 800 / 801 en een dikte van 0,05 m bij boring 805 / 806. Het is aannemelijk dat de grondkwaliteit vergelijkbaar is met de resultaten van het grondmonster van boring 803. Hiermee is er sprake van een bodemverontreiniging met PAK over een oppervlakte van circa 1.000 m2 en een bodemvolume van 100 m3, uitgaande van een gemiddelde dikte van de bodemlaag met kooldeeltjes van 0,1 m.

In de helft van mengmonsters van de grond tot 0,8 m -mv van het stortperceel zijn gehalten van kobalt, molybdeen en nikkel aangetroffen die de achtergrondwaarde overschrijden. De overige geanalyseerde parameters zijn niet verhoogd aangetroffen.

In het mengmonster van de ondergrond zijn geen verhogingen aangetroffen.

Grondwater:In het grondwater van de onderzoekslocatie zijn behoudens een licht verhoogde concentratie van barium (> streefwaarde) geen verhogingen aangetroffen.

Asbest: Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat de puinhoudende laag ter plaatse van het stortperceel verdacht blijft voor de aanwezigheid van asbest. Voor het gehele stortperceel geldt dat de bovengrond onverdacht is voor de aanwezigheid van asbest.

De onderzochte bodemlaag ter plaatse van duikerplek ster 1 blijft verdacht voor de aanwezigheid van asbest, aangezien er zowel puin als analytisch asbest is aangetroffen. Ter plaatse van duikerplekken ster 2 tot en met 6 is de onderzochte bodemlaag niet verdacht voor de aanwezigheid van asbest. Asbest is zintuiglijk en analytisch niet aangetroffen.

Op de locatie die nog verdacht is voor asbest dient conform de NEN 5707 / 5897 een eerste fase nader asbestonderzoek uitgevoerd te worden. Met een nader asbestonderzoek wordt met voldoende betrouwbaarheid de aanwezigheid, aard en concentratie van het asbestgehalte vastgesteld.

De conclusies voor de locaties buiten het graafgebied zijn:

Grond:In het monster van de bovengrond van locatie D zijn geen van de geanalyseerde parameters aangetroffen in gehaltes boven de achtergrondwaarde en/of rapportagegrens. Het grondwater ter plaatse is niet onderzocht.

Asbest: Tijdens de veldwerkzaamheden is naast het aangetroffen puin ook een dumpplek met asbest op maaiveld en in de bodem waargenomen. Het betreft een gebied van circa 10 bij 10 meter. Ter plaatse van het asbest is één asbestgat gegraven waarin circa 5 kilo asbest is gestort.

Ter plaatse van de melkschuur zijn op het maaiveld asbesthoudende materialen waargenomen. In het opgeboorde materiaal en in het samengestelde grondmonster is geen asbest aangetroffen. De bovengrond kan wat betreft asbest als onverdacht worden beschouwd. Wel dienen voorafgaand aan eventuele graafwerkzaamheden de asbesthoudende materialen op het maaiveld door middel van handpicking verwijderd te worden. Op de aanwezige schuur is asbest aanwezig. Indien de schuur verwijderd wordt dient voorafgaand aan de sloop een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd.

Ter plaatse van locatie E zijn zowel op het maaiveld als in het opgeboorde materiaal asbest aangetoond. Gezien de grote hoeveelheid asbest is er geen grondmonster genomen. De locatie blijft asbestverdacht. Derhalve dient conform de NEN 5707 / 5897 een eerste fase nader asbestonderzoek uitgevoerd te worden. Met een nader asbest onderzoek wordt met voldoende betrouwbaarheid de aanwezigheid, aard en concentratie van het asbestgehalte vastgesteld.

Waterbodemonderzoek

In het plangebied is een waterbodemonderzoek en bodemkartering uitgevoerd (voor de bodemwerkzaamheden in de gebieden Zunasche Heide en Middelveel-Overtoom). De aanleiding voor dit onderzoek is de voorgenomen land(her)inrichting. Het doel van het waterbodemonderzoek is het vastleggen van de huidige waterbodemkwaliteit.

Daarnaast is tijdens de bodemkartering de bodemopbouw en indicatief de kwaliteit van de grond vastgesteld.

Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 4 Waterbodemonderzoek en karterendonderzoek en Bijlage 5 Overzicht boorpunten waterbodemonderzoek. De conclusies van het waterbodemonderzoek zijn

Conclusies waterbodemonderzoek

Op basis van het waterbodemonderzoek is gebleken dat binnen het plangebied in enkele onderzochte trajecten daadwerkelijk een sliblaag aanwezig is. De geschatte hoeveelheid slib bedraagt circa 4.130 m3. Daarnaast zijn in een aantal watergangen bijmengingen met slib waargenomen.

Op basis van de onderzoeksresultaten is gebleken dat het overgrote deel van de onderzochte waterbodems vrij toepasbaar is (klasse vrij toepasbaar). Binnen het plangebied vallen enkele waterbodems in klasse A of B, waarvan twee watergangen daadwerkelijk een sliblaag bevatten. Eén watergang (zonder slib) valt in klasse niet toepasbaar.

Indien de waterbodem ter plaatse van de genoemde trajecten wordt gebaggerd / ontgraven dan dient met rekening te houden dat deze waterbodem beperkt herbruikbaar is. De waterbodems zijn als volgt toepasbaar:

  • klasse A is toepasbaar in watergangen met klasse A of hoger;
  • klasse B is toepasbaar in watergangen met klasse B of hoger;
  • niet toepasbaar dient afgevoerd te worden naar een erkende verwerker.

Klasse vrij toepasbaar kan zonder milieuhygienische beperkingen overal worden toegepast. Bij het dempen en aanleggen van watergangen kan mogelijk gebruik gemaakt worden van de optie "tijdelijke uitname" uit het Besluit Bodemkwaliteit. Deze optie geeft aan dat wanneer een sloot gedempt wordt met grond vrijkomend uit een naastgelegen nieuw te graven sloot, de milieuhygienische kwaliteit van de te verplaatsen grond niet bepaald hoeft te worden.

Conclusies karterend onderzoek

Door middel van de werkzaamheden is de bodemopbouw in kaart gebracht en is indicatief de kwaliteit van de bodem vast gesteld.

Op basis van de chemische analyses kan worden gesteld dat op het overgrote deel ter plaatse van het bodemkarteringstraject en het fietspad geen verhoogde gehalten zijn gemeten. De uitzonderingen zijn:

  • de bovengrond ter plaatse van monsterpunten 133, 134, 137, 139 tot en met 141 en 144 tot en met 147, waarin een licht verhoogd gehalte aan PAK is gemeten;
  • de bodemlaag van 0 tot 0,5 m -mv ter plaatse van monsterpunt 143 en de bodemlaag van 0,5 tot 1,1 m -mv ter plaatse van monsterpunt 144. In beide bodemlagen is een puin bijmenging waargenomen, waarin matig verhoogde gehalten aan PAK zijn gemeten;
  • de bovengrond ter plaatse van monsterpunten 148 tot en met 153, waarin licht verhoogde gehalten aan kobalt en minerale olie zijn gemeten;
  • de veenlaag (0,3 - 0,8 m -mv) ter plaatse van monsterpunten 148, 149 en 150, waarin een licht verhoogd gehalte aan kobalt is gemeten.

Ter plaatse van het onderzochte traject is de opdrachtgever voornemens om een nieuwe watergang aan te leggen, waardoor grond zal vrijkomen. De huidige gegevens geven niet meer dan een indicatie van de kwaliteit. Indien de grond hergebruikt gaat worden (in het gebied) adviseren wij om de grond met dezelfde grondsoort (zand/ veen/ klei/ leem) in drie depots op te delen, namelijk:

  • bodemlagen waarin alle parameters < achtergrondwaarde zijn
  • bodemlagen waarin een of meerdere parameters > achtergrond en < tussenwaarde zijn
  • bodemlagen waarin een of meerdere parameters > tussenwaarde < interventiewaarde zijn

Na het indelen van deze depots dient een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit te worden uitgevoerd. Op basis daarvan kan bepaald worden of de grond hergebruikt kan worden.

3.3.2 Watertoets

De watersystemen in het landelijk gebied van Rijssen, Wierden en Hellendoorn zijn voornamelijk afgestemd op de landbouwfunctie. Door middel van een integraal landinrichtingsproject wordt het gebied opnieuw ingericht en gedeeltelijk van functie veranderd. Voor de voormalige landbouwpercelen die worden omgezet in natuur voldoet het watersysteem niet aan de eisen en wensen die vanuit de natuurfunctie worden gesteld. Om verdroging van de natuurgebieden te voorkomen is vernatting gewenst en om eutrofiëring van de natuur te voorkomen is het gewenst om de waterafvoer van landbouwgebieden om de natuur heen te leiden. Daarnaast is het voor de verbetering van de landbouwstructuur gewenst om het watersysteem lokaal te verbeteren, om zodoende te natte omstandigheden of doorsnijding van percelen te voorkomen.

Daarnaast worden er nieuwe watergangen aangelegd om de waterafvoer van landbouwgronden om het natuurgebied te leiden. Tenslotte worden er lokaal maatregelen genomen om ongewenste effecten en uitstraling van de inrichting van het natuurgebied te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het draineren en/of ophogen van landbouwpercelen. Aan de noordoostzijde van het plangebied, vlakbij de spoorlijn, wordt een nieuwe watergang gegraven die er ook voor moet zorgen dat bij zware buien de woonwijken van het naastgelegen Rijssen minder of geen wateroverlast meer ondervinden.

De te nemen maatregelen (afgraven, extra watergangen aanleggen, het gebied vernatten en natuurontwikkeling mogelijk maken) voldoen aan Europese, nationale en regionale normen die gesteld worden aan het watersysteem, vanuit onder meer de Kaderrichtlijn Water, Waterbeleid 21ste eeuw en het Waterbeheerplan Regge en Dinkel. De maatregelen hebben een positief effect op het watersysteem, de waterkwaliteit en waterkwantiteit. De effecten van de maatregelen worden gemonitord en waar nodig worden aanpassingen verricht ter voorkoming of beperking van negatieve gevolgen. Geconcludeerd wordt dat de waterhuishoudkundige doelstellingen in dit plan voldoende gewaarborgd zijn

Deze waterparagraaf is samen met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld. In het voortraject van het bestemmingsplan zijn diverse overlegmomenten geweest tussen de initiatiefnemer Dienst Landelijk Gebied en het waterschap Regge en Dinkel en heeft afstemming plaatsgevonden over de inhoud van het plan.

Ontwerpproces

De herinrichting van het watersysteem in Middelveen-Overtoom is nodig vanwege de functieverandering en inrichting van nieuwe natuur binnen de Ecologische Hoofdstructuur. De ligging van de nieuwe en te dempen waterlopen is gebaseerd op het landinrichtingsplan Rijssen. In dit plan is de ligging van de waterlopen globaal weergegeven. Op detailniveau wijkt het ontwerp van het watersysteem af van het landinrichtingsplan, vanwege verkavelingstechische redenen. Het basisontwerp voor het watersysteem Middelveen-Overtoom is opgesteld door het waterschap Regge en Dinkel (zie Bijlage 8 Memo hydraulisch ontwerp ). Hiervoor heeft het waterschap gebruik gemaakt van een oppervlaktewatermodel, waarmee de benodigde dimensies van de waterlopen (bodemhoogte en -breedte) berekend kunnen worden. Op grond van het basisontwerp zijn in opdracht van DLG berekeningen uitgevoerd met een grondwatermodel. Met dit model zijn de effecten van de herinrichting van het watersysteem op het natuurgebied en de omliggende landbouwgronden in kaart gebracht. Na de eerste rekenslag bleek dat de herinrichting van het watersysteem in Middelveen-Overtoom lokaal negatieve effecten op omliggende landbouwgronden tot gevolg had. Omdat de inrichting van de natuur niet tot negatieve effecten op de omgeving mag leiden is het basisontwerp vervolgens aangepast door waterschap Regge en Dinkel (zie Bijlage 7 Onderbouwing hydrologisch ontwerp). Ook heeft het waterschap de afmetingen van de benodigde duikers bepaald (zie Bijlage 9Duikerdiameters). Met het aangepaste basisontwerp zijn de definitieve berekeningen met het grondwatermodel uitgevoerd.

Na afronding van de grondwaterberekeningen is gestart met het opstellen van een Definitief Ontwerp. Bij het opstellen van het DO is het ontwerp van de watergangen op detailniveau aangepast. Zo is ervoor gezorgd dat het bodemverhang van de watergangen het maaiveldverloop volgt, door op een aantal extra punten de bodemhoogte aan te geven in het ontwerp. Ook is de bodemhoogte bij wegkruisingen lokaal aangepast, vanwege de hoogteligging van de duikers ten opzichte van de hoogte van het wegdek. Ook is er door het waterschap Regge en Dinkel na overleg met de gemeente Rijssen-Holten een wijzigingsvoorstel ingebracht voor de nieuwe waterloop aan de oostzijde van het natuurgebied. In het oorspronkelijke ontwerp zou deze watergang aansluiten op de Maatgraven die door de bebouwde kom van Rijssen stroomt. Door gemeente en waterschap is bij nader inzien besloten dat deze watergang moet aansluiten op de Elsenerbeek. Dit onder meer vanwege de beperkte capaciteit van de Maatgraven. Hiertoe is een wijziging aangebracht in het ontwerp.

Vanwege het detailniveau van de wijzigingen die zijn aangebracht in de DO-fase, is het niet nodig gebleken om de onderliggende modelberekeningen opnieuw uit te voeren. De dimensies en ligging van de waterlopen, zoals opgenomen in het DO zijn weergegeven in Bijlage 6 Hydrologisch ontwerp Overtoom-Middelveen.

3.3.3 Hydrologisch ontwerp

Voor het plan is een hydrologisch ontwerp gemaakt. De te nemen maatregelen zijn op de kaart in Bijlage 6 Hydrologisch ontwerp Overtoom-Middelveen opgenomen. In Bijlage7 Onderbouwing hydrologisch ontwerp is de onderbouwing bij dit ontwerp opgenomen.

In het plangebied wordt een deel van de sloten gedempt. Een aantal sloten wordt verondiept. In Bijlage 6 Hydrologisch ontwerp Overtoom-Middelveen is te zien welke ingrepen waar plaatsvinden. Een deel van het plangebied wordt afgegraven. Het gebied zal hiermee vernatten. Aan de randen van het nieuwe natuurgebied zal dit natschade op een aantal agrarische percelen veroorzaken. Met de individuele eigenaren van deze percelen zijn afspraken gemaakt over het compenseren van de natschade. Omdat deze compensatiepercelen niet van functie veranderen zijn ze niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

3.3.4 Externe veiligheid

Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Hierin zijn regels gesteld teneinde de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder het besluit vallen zijn onder meer grote chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden.

De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt.

Op basis van de Risicokaart van de provincie Overijssel blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven zijn gevestigd die vallen onder het Bevi.

Aan de noordzijde van het plangebied loopt de Intercityspoorlijn Deventer-Almelo. Volgens de risicokaart is op en nabij het spoor kans op een ongeval met de trein. Omdat dit bestemmingsplan geen betrekking heeft op de spoorlijn en er geen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) worden gerealiseerd is er geen sprake van een toename van de kans op ongevallen met slachtoffers.

Aan de oostzijde ligt deels in en deels buiten het plangebied het natuurgebied Brekeldveld. Voor dit gebied geldt dat er een risico op natuurbrand is. Omdat in het plangebied geen bebouwing of verblijfsruimtes voor mensen worden gerealiseerd onstaan er geen extra risico's voor mensen of kans op schade aan gebouwen. Natuurgebieden herstellen zich na een brand.

3.3.5 Explosievenonderzoek

In de omgeving van het plangebied is tijdens en aan het eind van de Tweede Wereldoorlog gevochten. In het gebied zijn bommen afgeworpen en V1's ingeslagen. Het is mogelijk dat een deel van de bommen en explosieven nog in de grond ligt en nooit zijn afgegaan (blindgangers). Het is daarom van belang om voorafgaand aan de graafwerkzaamheden te onderzoeken of en waar deze niet-gesprongen explosieven liggen. Daarom is een vooronderzoek verricht naar de mogelijkheid dat er nog niet-gesprongen explosieven in de bodem liggen. De conclusies van het vooronderzoek zijn dat er ten zuiden van de Zeggeweg een tweetal blindgangers te verwachten is. Nader onderzoek is noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd, verderop in deze paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

Het volledige rapport en de kaart met de lokaties van onder meer mogelijke blindgangers, inslagen, kraters en schuilgaten zijn opgenomen in

Bijlage 10 Vooronderzoek aanwezigheid conventionele explosieven en Bijlage 11 Kaartresultaten explosievenonderzoek.

Omdat in het plangebied een aantal locaties liggen waar mogelijk conventionele explosieven liggen is een zogenaamde projectgebonden risico analyse uitgevoerd.

In het rapport is ingegaan op de volgende vragen:

  • Wat is de horizontale en verticale afbakening van de opsporingsgebieden?
  • Is het mogelijk de huidige horizontale en verticale afbakening van het verdachte gebied in te perken door de naoorlogse werkzaamheden inzichtelijk te maken?
  • Met welke maatregelen kan het werk verantwoord uitgevoerd worden in verdacht gebied?
  • Welke zones vereisen een nader (detectie) onderzoek op conventionele explosieven voordat kan worden overgegaan tot bodem gerelateerde werkzaamheden?
  • Wanneer en op welk moment kan het best gedetecteerd worden en welke detectiemethode wordt aanbevolen?

In het rapport zijn aanbevelingen gedaan voor de te hanteren opsporingsmethodes en beheersmaatregelen per verdachte lokatie. De exacte werkwijze voor het opruimen van de explosieven moet nog worden bepaald. De gemeente is op basis van de artikelen 175 en 176 van de Gemeentewet het bevoegd gezag voor het verlenen van de benodigde vergunningen.

Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 12 Projectgebonden risico-analyseMiddelveen-Overtoom.

3.3.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid". De wet heeft betrekking op situaties waarbij (spoor)wegen of bedrijventerreinen worden aangelegd of aangepast of wanneer nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen) worden opgericht.

In dit plan zijn deze situaties niet aan de orde. Nader ingaan op dit thema is daarom niet noodzakelijk.

3.3.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde1, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof danwel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is per 1 augustus 2009 in werking getreden.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen van de hiervoor genoemde ontwikkelingen mogelijk en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Er kan daarom geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

3.3.8 Milieueffectbeoordeling

Om de uitvoering van het landinrichtingsproject Rijssen-West mogelijk te maken is een ruimtelijk besluit nodig. Het gaat om drie bestemmingsplannen omdat het landinrichtingsgebied verspreid ligt over drie gemeentes: Hellendoorn, Rijssen-Holten en Wierden. Het voornemen is daarom getoetst aan het Besluit m.e.r. (april 2011). In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten benoemd waar een m.e.r.(-beoordelings)plicht voor geldt. Relevant zijn de zogenoemde C- en D-lijst uit de bijlage van het Besluit. De m.e.r.-plichtige activiteiten zijn opgenomen in de C-lijst, de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten in de D-lijst. Een andere ingang voor een m.e.r.-plicht zijn de mogelijke effecten op Natura 2000-gebied. De m.e.r.(beoordelings)- plicht is zodoende via de volgende twee ingangen getoetst:

  • Via de C- of D- lijst uit het Besluit m.e.r.
  • Vanwege mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden

C-lijst: De voorgenomen activiteit bestaat onder andere uit het herinrichten van het plangebied naar nieuwe natuur. In de C-lijst is deze activiteit niet opgenomen. In dit kader geldt dus geen directe m.e.r.-plicht.

D-lijst: De voorgenomen landinrichtingsplannen komen wel voor op de D-lijst. Relevant zijn de drempelwaarden zoals deze voor een landinrichtingsproject (dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan) zijn opgenomen (categorie 9 van de D-lijst):

  • Een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw

Het totale oppervlak van de Landinrichting Rijssen-West bedraagt 224,5 hectare en overschrijdt daarmee de drempel van 125 hectare. De Zunasche Heide (92,8 hectare) en Middelveen-Overtoom (131,7 hectare) grenzen weliswaar niet aan elkaar, maar de beide ontwikkelingen dienen als één samenhangend project te worden gezien als onderdeel van de Landinrichting Rijssen-West. Conclusie is dat de voorgenomen landinrichting m.e.r.-beoordelingsplichtig is en dat dit geldt voor de drie te nemen ruimtelijke besluiten, namelijk de drie bestemmingsplannen (twee wijzigingsplannen en één bestemmingsplan) die vastgesteld moeten worden.

De conclusies naar aanleiding van de m.e.r.-beoordeling zijn als volgt (het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 13 M.e.r.-beoordelingsnotitie):

In de beoordeling zijn de potentiële effecten van het natuurontwikkelingsproject in beeld gebracht. Na het in beeld brengen van de potentiële effecten door toedoen van de ontwikkeling kan de conclusie worden getrokken dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor milieu worden verwacht. Bij de optredende effecten zowel in de deelgebieden Zuna en Overtoom als omgeving is onderzocht wat de duur, frequentie en omkeerbaarheid is. Voor bijna alle thema’s geldt dat negatieve effecten op basis van voorgenoemde criteria niet worden verwacht. Uitzondering hierop vormt het onderdeel archeologie en ecologie. Hier treden mogelijk (tijdelijk) negatieve effecten op.

Op grond van de conclusies per milieuthema, kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uit te sluiten en dat het doorlopen van een (nieuwe) m.e.r.-procedure niet nodig is. Het opstellen van een MER zal naar verwachting geen nieuwe informatie opleveren die wezenlijk is voor de besluitvorming en biedt dan ook geen meerwaarde.

De benoemde negatieve effecten op archeologie en ecologie kunnen op basis van bestaande wet- en regelgeving worden gecompenseerd of verzacht.

Aanbevelingen voor het vervolg

  • Ecologie: Bij de uitvoering van de plannen dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (15 maart tot 15 juli). Hiermee kunnen effecten op jaarrondsoorten worden weggenomen. Verder dient bij de situering van het struinpad rekening te worden gehouden met de verblijfplaats van jaarrondsoorten.
  • Archeologie: Indien door middel van nader onderzoek archeologische waarden in het gebied worden aangetroffen dienen deze bij voorkeur “in situ” (niet opgraven) te worden behouden. Door hier in de inrichting rekening mee te houden kunnen negatieve effecten worden voorkomen.

Procedure

De m.e.r.-beoordelingsnotitie doorloopt een wettelijk verplichte procedure (artikel 7.19 Wet milieubeheer). De notitie is behandeld in het college (en de colleges van Hellendoorn en Wierden), waarbij op 13 november 2012 expliciet het besluit genomen is dat er geen m.e.r.-procedure vereist is. Dit besluit is gepubliceerd op 21 november 2012. Op het besluit is inspraak mogelijk.

3.3.9 Natuur

3.3.10 Landschap

Het plangebied ligt in een jong heide- en broekontginningslandschap. De dragende structuren van dit landschapstype zijn de landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken.

Het inrichtingsplan houdt rekening met de bestaande structuren van dit landschapstype. De opstrekkende verkaveling vanaf de wegen blijft in stand. De verspreid liggende bospercelen en -stroken blijven behouden. Een deel van de sloten wordt gedempt of verondiept.

De openheid van het gebied blijft behouden doordat er geen nieuwe bospercelen of bomen worden aangeplant. De nieuwe inrichting met vochtig hooiland, nat schraalland, droge en natte heide en een kleinschalig gebied met graanakkers en droog en kruiden- en faunarijk grasland garandeert het behoud van de openheid.

3.3.11 Archeologie

In augustus 2012 is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een viertal plangebieden in het kader van de voorgenomen natuurherstelwerkzaamheden, in het gebied ten westen van de bebouwde kom van Rijssen (gemeente Rijssen-Holten en Wierden). De aanleiding voor het onderzoek is het voornemen enkele gebieden te ontgraven ten behoeve van de aanleg en verbreding van enkele watergangen. Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken (het volledige onderzoek met een overzicht van de onderzoekslocaties is opgenomen in Bijlage 18Archeologisch onderzoek):

  • Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat voor de deelgebieden Middelveen-Overtoom A en B een lage archeologische verwachting geldt op het aantreffen van archeologische resten. De aanleiding hiervoor is dat beide plangebieden op basis van de geomorfologische kaart in een relatief lage en natte vlakte hebben gelegen, waarin al dan niet verspoelde dekzanden voorkomen. De hoge vochtigheid van het gebied wordt bevestigd door de beekeerdgronden en moerige eerdgronden die er voorkomen. Vlakbij beide plangebieden zijn wel dekzandruggen aanwezig, waar eventueel archeologische resten op aangetroffen kunnen worden. Deze vallen echter buiten het kader van onderhavig onderzoek.
  • Voor de deelgebieden Zunasche Heide A en B geldt op basis van het bureauonderzoek voor delen van het traject een middelhoge tot hoge archeologische verwachting, aangezien beide tracés gedeeltelijk een dekzandrug kruisen. In de top van deze rug kunnen archeologische resten worden aangetroffen, die zeer waarschijnlijk dateren in de periode Laat-Paleolithicum B tot en met het Neolithicum. Nederzettingsresten uit latere perioden worden niet direct verwacht, aangezien na die periode het plangebied door de uitbreiding van het veen te nat is geworden voor bewoning. Voor die periodes geldt daarom ook een lage verwachting (Bronstijd tot en met Nieuwe tijd). Wel kunnen zaken aanwezig zijn als knuppelwegen, rituele deposities en andere sporen van landgebruik.
  • Uit het veldonderzoek bij Zunasche Heide is gebleken dat de gebiedsdelen, waar zich een dekzandrug in de ondergrond bevindt, verstoord zijn geraakt, vermoedelijk als gevolg van agrarisch landgebruik en de 19e en 20e eeuwse ontginningen in het gebied. Ook zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats in het plangebied.

Concluderend geldt voor zowel Zunasche Heide A en B als voor Middelveen-Overtoom A en B ten aanzien van alle archeologische perioden een lage archeologische verwachting.

Het advies op basis van het onderzoek is dat voor de plangebieden Middelveen-Overtoom A en B en Zunasche Heide A en B geen aanvullende archeologische maatregelen nodig zijn. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen werkzaamheden. Het terrein is daarmee vanuit archeologische optiek geschikt voor de toekomstige inrichting.

3.3.12 Hinder tijdens de aanlegfase

Tijdens de graafwerkzaamheden zal tijdelijk hinder ontstaan voor omwonenden. Het gaat met name om grondtransport. Met de omliggende bewoners worden voorafgaand aan de werkzaamheden afspraken gemaakt over het beperken van de hinder en welke wegen gebruikt gaan worden. Mocht er rijschade ontstaan dan is er geld gereserveerd voor compensatie of herstel. Ook zal overleg plaatsvinden met de wegbeheerder(s).

3.3.13 Voorkomen van natschade

Voor het plan is een hydrologisch ontwerp gemaakt. De te nemen maatregelen zijn op de kaart in Bijlage 6 Hydrologisch ontwerp Overtoom-Middelveen opgenomen.

In het plangebied wordt een deel van de sloten gedempt. Een aantal sloten wordt verondiept. In Bijlage 6 Hydrologisch ontwerp Overtoom-Middelveen is te zien welke sloten worden gedempt of verondiept. Een deel van het plangebied wordt afgegraven. Het gebied zal hiermee vernatten. Aan de randen van het nieuwe natuurgebied zal dit natschade op een aantal agrarische percelen veroorzaken. Met de individuele eigenaren van deze percelen zijn afspraken gemaakt over het compenseren van de natschade. De betrokken percelen worden opgehoogd of voorzien van drainage. In Bijlage 6Hydrologisch ontwerp Overtoom-Middelveen is te zien waar welke maatregelen worden genomen.

Omdat deze compensatiepercelen niet van functie veranderen zijn ze niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Planologische Afweging En Planopzet

4.1 Planologische Afweging

Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van een natuurgebied mogelijk, met mogelijkheden voor extensief recreatief medegebruik (wandel- en fietspaden). Op de inrichtingskaarten (zie Bijlage 1 Kaarten inrichtingsplan Overtoom-Middelveen) en in de landschapsecologische uitwerking 9 (zie Bijlage 14 Landschapsecologische uitwerkingnatuurontwikkeling Middelveen-Overtoom) is gedetailleerd uitgewerkt hoe het plangebied er uit komt te zien. Voor meer infomatie hierover zie 3.2 Gewenste situatie.

Toets aan het geldende beleid

Het plangebied is in alle relevante provinciale beleidsnota's (Natuurbeheerplan, Omgevingsvisie, Landinrichtingsplan) aangewezen als nieuwe, te ontwikkelen natuur. De nieuwe natuurbestemming voldoet daarmee aan de provinciale beleidsdoelstellingen voor natuurontwikkeling.

De Europese (Kaderrichtlijn Water) en het Rijksbeleid (waterbeheer in de 21e eeuw) voor de waterhuishouding is verder uitgewerkt in het waterbeheerplan van het waterschap Regge en Dinkel. Een belangrijk ontwerpprincipe voor het waterbeheer is vasthouden-bergen-afvoeren. Met dit plan wordt voldaan aan de doelstellingen om water vast te houden in plaats van snel af te voeren. De nieuwe inrichting van Overtoom-Middelveen biedt meer ruimte voor het bergen van piekafvoeren of kan juist een droge periode opvangen. Het watersysteem wint hiermee aan veerkracht.

Het plan voldoet ook aan het gemeentelijk beleid, zoals het Landschapsontwikkelingsplan: het versterken/herstellen van het groen-blauwe casco door bomenrijen langs wegen en kavelgrenzen aan te planten.

Het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten" waarop geanticipeerd wordt biedt de mogelijkheid om het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van natuurontwikkeling. De wijzigingsbevoegdheid kan in dit geval weliswaar niet toegepast worden, maar de bevoegdheid geeft aan dat de gemeente onder bepaalde voorwaarden natuurontwikkeling een passende ontwikkeling vindt. Dit is het geval wanneer het plan voldoet aan de doelstellingen uit het provinciale Natuurbeheerplan. Dat is hier het geval.

Natuur, landschap en archeologie

In het inrichtingsplan dat is gemaakt is rekening gehouden met de bestaande en gewenste landschappelijke waarden. De bestaande landschappelijke waarden zijn kenmerkend voor het ontginningenlandschap maar worden met dit plan versterkt. Langs de wegen en deel van de kavelgrenzen worden nieuwe bomenrijen aangeplant die de rechte lijnen en blokverkaveling van het gebied versterken. De openheid van het gebied blijft behouden.

Het plangebied wordt voor een deel afgegraven, zo ontstaat er meer ruimte voor kwelwater en het vasthouden van regenwater. Het gebied gaat extensief beheerd worden door maaien, hooien en beweiden. De vegetaties passen zich aan dit extensieve landbouwbeheer en de hoge waterstanden, zo ontstaan kruidenrijke graslanden, zeggenvegetaties of heidegebieden die ook voor de fauna een interessant leefgebied vormen.

Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat met de voorgenomen herinrichtingsmaatregelen geen negatieve effecten worden verwacht op aanwezige soorten, soortgroepen, aangewezen habitattypen, habitatsoorten, broedvogels en wezenlijke waarden en kenmerken. Maatregelen kunnen doorgang vinden vanuit de natuurwetgeving. In het ecologisch werkprotocol is ingegaan op de algemene zorgplicht in het kader van de Flora- en faunawet tijdens het dempen van aanwezige sloten en de verplaatsing van de belangrijkste groeilocaties van duizendknoopfonteinkruid, snavelzegge, bosbies en moerasviooltje. Doel van verplaatsing van deze soorten is het behoud van de bronpopulaties van kenmerkende soorten voor de toekomstige milieukenmerken in het gebied.

Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft.

Milieurandvoorwaarden

Met dit bestemmingsplan wordt aan de relevante milieueisen voldaan. In 3.3Milieuaspecten is hier uitgebreid op ingegaan. Aandachtspunt zijn de uitkomsten van het explosievenonderzoek. De conclusies van het vooronderzoek zijn dat er ten zuiden van de Zeggeweg een tweetal blindgangers te verwachten is. Nader onderzoek is noodzakelijk.

4.2 Planopzet

Dit bestemmingsplan is weliswaar een herziening van het bestemmingsplan "Rijssen-1984", maar sluit aan qua plansystematiek en planregels aan bij het recent vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten. Het bestemmingsplan voldoet aan alle eisen voor digitale bestemmingsplannen.

Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming "Natuur" gekregen.

De waterlopen (bestaand, verbreed en nieuw) hebben de bestemming "Water" gekregen. In het plangebied loopt een aantal wegen. Deze hebben de bestemming "Verkeer -3 " gekregen. De bestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten.

In het plangebied liggen een aantal gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Deze gebieden hebben de bestemming "Waarde - archeologische verwachtingswaarde middelhoog" gekregen.

Ten zuidwesten van de kern Rijssen ligt een zogenaamd primair watergebied. Primaire watergebieden zijn laaggelegen gebieden, die bij hevige neerslag onderlopen. Ze hebben een functie voor een natuurlijke wijze van waterberging. In het bestemmingsplan is aan het primaire watergebied de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" toegekend. Een deel van dit grotere waterbergingsgebied ligt in het noordoostelijke deel van het plangebied.

Door het plangebied loopt een hoogspanningsverbinding. Deze leiding met een vrijwaringszone is op de verbeelding opgenomen met de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding".

In Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels wordt nader ingegaan op de regeling in de planregels.

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels voor zover nodig van een nadere toelichting voorzien. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

1. Inleidende regels.

2. Bestemmingsregels.

3. Algemene regels.

4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Als begrippen niet zijn opgenomen kan worden aangesloten bij de Van Dale en het spraakgebruik.

Daarnaast wordt in dit hoofdstuk aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Hoofdstuk 2 bevat bestemmingsregels. Conform de SVBP kunnen de bestemmingsregels bestaan uit:

  1. 1. een bestemmingsomschrijving;
  2. 2. bouwregels;
  3. 3. de bevoegdheid om nadere eisen te stellen;
  4. 4. de bevoegdheid om af te wijken van de bouwregels;
  5. 5. specifieke gebruiksregels;
  6. 6. de bevoegdheid om af te wijken van de gebruiksregels;
  7. 7. een stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  8. 8. een wijzigingsbevoegdheid.

ad 1, 5 en 6 (bestemmingsomschrijving, specifieke gebruiksregels, afwijking)

De bestemmingsomschrijving is van groot belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. Zie ook de algemene gebruiksregels in het hoofdstuk "Algemene regels". Soms is in de specifieke gebruiksregels een nadere invulling gegeven van de bestemmingsomschrijving. De reden daarvoor kan verschillend zijn.

In sommige gevallen is de specifieke gebruiksregel opgenomen om duidelijk aan te geven welk gebruik in strijd met de bestemming moet worden geacht. Zo'n bepaling mag niet a contrario worden uitgelegd. De omschrijving van hetgeen in elk geval als strijdig met de bestemming wordt aangemerkt is niet limitatief. Er kunnen dus geen conclusies worden getrokken ten aanzien van het gebruik dat niet in het gebruiksvoorschrift is opgenomen; dat dient steeds te worden getoetst aan de bestemmingsomschrijving.

In andere gevallen is de specifieke gebruiksregel opgenomen om de afwijkingsbevoegdheid helder te kunnen formuleren. De mogelijkheid om af te wijken van de gebruiksregels, opgenomen in hetzij de bestemmingsomschrijving hetzij de specifieke gebruiksregels, is opgenomen om bij bepaald gebruik een afweging te kunnen maken ten aanzien van de locatie.

In het kader van de handhaving van het bestemmingsplan zijn de bestemmingsomschrijving en de specifieke gebruiksregels van groot belang.

ad 2 en 4 (bouwregels, afwijking)

De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.

Ondergronds bouwen is toegestaan zolang maar wordt gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de bouwregels.

ad 3 (nadere eisen)

De bevoegdheid om nadere eisen te stellen is opgenomen om bepaalde belangen te kunnen behartigen, zoals de belangen van de aangrenzende gronden of de verkeersveiligheid. Bijvoorbeeld: een nieuw recreatief pad mag de verkeersveiligheid niet verslechteren.

Voordat een nadere eis kan worden gesteld, moet dat kenbaar gemaakt worden. Hiertegen kan de inititatiefnemer een zienswijze indienen.

ad 7 (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden)

Alle activiteiten die niet zijn aan te merken als bouwen vallen onder gebruik, dus ook het uitvoeren van werken en werkzaamheden (die geen bouwwerkzaamheden zijn). Het is de bestemmingsomschrijving die bepaalt of een bepaald gebruik al dan niet toelaatbaar is. Voorafgaand aan de vraag of een omgevingsvergunning nodig is dient dus steeds eerst de vraag te worden beantwoord of de activiteit in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving. Zo ja, dan komt men toe aan de vraag of voor die activiteit een omgevingsvergunning nodig is en zo ja, of die kan worden verleend. Bij de vraag of de omgevingsvergunning kan worden verleend worden de waarden afgewogen die in de bestemmingsomschrijving zijn vermeld. Doorgaans gaat het om de landschappelijke, natuurlijke en de cultuurhistorische waarden.

ad 8 (wijziging)

De wijzigingsbepaling maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming of een wijziging in de aanduidingen op de verbeelding mogelijk. De uitvoeringsbevoegdheid is - evenals bij de afwijkingsbevoegdheid - gelegd bij burgemeester en wethouders. Op basis van artikel 3.6 lid 5 Wro worden belanghebbenden conform afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld hun zienswijze omtrent de wijziging naar voren te brengen.

Hoofdstuk 3 bevat algemene regels die in beginsel voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen zijn ze conform de SVBP in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.

Hoofdstuk 4 bevat het op grond van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overgangsrecht.

5.2 Nadere Toelichting Op De Planregels

Natuur

De nieuwe natuurgebieden hebben de bestemming "Natuur" gekregen. Deze bestemmingen zijn opgenomen voor de bos- en natuurgebieden die omgezet worden van een agrarische naar een natuurfunctie. Ze komen na de inrichting in eigendom bij een natuurterreinbeherende organisatie. Het ruimtelijk beleid is gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van de natuurwaarden. Daarnaast zijn voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik toegestaan. Daarbij wordt gedacht aan onder ander wandel-, fiets- en ruiterpaden.

Ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden zal een aantal werken en werkzaamheden onder andere worden getoetst op hun effect op de natuur- en landschapswaarden. Door een omgevingsvergunning voor de activiteit van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te eisen heeft de gemeente een dergelijk toetsingsinstrument. Deze werkzaamheden zijn dus niet bij voorbaat strijdig met de natuur- en landschapswaarden. Wanneer de werkzaamheden geen blijvende, wezenlijke invloed hebben op de natuur- en landschapswaarden, zal een vergunning worden verleend. Deze vergunning hoeft echter niet te worden aangevraagd wanneer sprake is van normaal onderhoud of beheer. Hieronder worden werkzaamheden verstaan die periodiek moeten worden uitgevoerd ter instandhouding van de binnen een gebied aanwezige functies en waarden, zoals deze blijken uit de opgenomen bestemmingsomschrijving.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De benodigde gronden zijn via de ruilverkaveling in bezit gekomen bij het Bureau Beheer Landbouwgronden. Na de werkzaamheden worden de gronden verkocht aan Staatsbosbeheer die het gebied gaat beheren.

De kosten voor de aanleg en bijbehorende kosten worden betaald uit de ILG-middelen (Investeringsbudget Landelijk Gebied).

Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg

7.1 Inspraak

Voor het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten, natuurontwikkeling Overtoom-Middelveen" is de mogelijkheid tot inspraak op de in de gemeente Rijssen-Holten gebruikelijke wijze verleend. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.

7.2 Overleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is overleg gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Er zijn in deze periode geen reacties ingediend.

maart 2013.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Kaarten Inrichtingsplan Overtoom-middelveen

Bijlage 2 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 4 Waterbodemonderzoek En Karterend Onderzoek

Bijlage 5 Overzicht Boorpunten Waterbodemonderzoek

Bijlage 6 Hydrologisch Ontwerp Overtoom-middelveen

Bijlage 7 Onderbouwing Hydrologisch Ontwerp

Bijlage 8 Memo Hydraulisch Ontwerp

Bijlage 9 Duikerdiameters

Bijlage 10 Vooronderzoek Aanwezigheid Conventionele Explosieven

Bijlage 11 Kaart Resultaten Explosievenonderzoek

Bijlage 12 Projectgebonden Risico-analyse Middelveen-overtoom

Bijlage 13 M.e.r.-beoordelingsnotitie

Bijlage 14 Landschapsecologische Uitwerking Natuurontwikkeling Middelveen-overtoom

Bijlage 15 Quickscan Ecologie

Bijlage 16 Ecologisch Werkprotocol

Bijlage 17 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 18 Archeologisch Onderzoek