KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum - 2
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Algemene Nadere Eisen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regiem
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Historie
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
4.2 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten
5.1 Algemeen
5.2 Geluid
5.3 Bodemkwaliteit
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
5.7 Straalpad
Hoofdstuk 6 Flora & Fauna, Archeologie, Watertoets En Verkeer En Parkeren
6.1 Flora En Fauna
6.2 Archeologie
6.3 Water
6.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Inspraak, Vooroverleg En Zienswijzen
9.1 Inspraak
9.2 Vooroverleg
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Categorie-indeling Horecabedrijven
Bijlage 1 Bodemonderzoek 2008
Bijlage 2 Bodemonderzoek 2012
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Selectieadvies Archeologie
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek

Kern Rijssen, plan Tusveld

Bestemmingsplan - Rijssen-Holten

Vastgesteld op 04-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

plan

het bestemmingsplan Kern Rijssen, plan Tusveld van de gemeente Rijssen-Holten;

de verbeelding

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPRC2012001-0401 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (een van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn en geen betrekking hebbend op detailhandel of horecagerelateerde activiteiten, die op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse;

afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

archeologische waarden

de in de plantoelichting beschreven of genoemde sporen van menselijke activiteiten in het verleden, die vanwege hun zeldzaamheid en/of vanwege hun betekenis voor archeologisch onderzoek in aanmerking komen voor behoud, bescherming en - zo mogelijk - herstel en/of bijzonder beheer;

bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daarin, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

bestaand:

  1. 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een andere planologische toestemming;

bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

bijgebouw

een vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw;

bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

bruto vloeroppervlak

de totale bebouwde oppervlakte van detailhandelsvestiging, inclusief magazijn- en kantoorruimte en met inbegrip van kelderruimten;

carport

een overdekt bouwwerk, dat geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig;

detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan derden, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

evenementen van tijdelijke aard

evenementen zoals shows en tentoonstellingen tijdens een periode van maximaal twee weken;

gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn indeling of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

horecabedrijf

een bedrijf waar hoofdzakelijk dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

maatschappelijke voorzieningen

  1. a. (sociaal-)medische instellingen;
  2. b. sociaal-culturele instellingen;
  3. c. bestaande religieuze instellingen;
  4. d. bestaande bijzondere woonvormen, waaronder verpleging en verzorgingen en begeleid wonen voor jongeren, al dan niet in samenhang centrale voorzieningen;
  5. e. bestaande onderwijsinstellingen en kinderopvang;
  6. f. bestaande openbare dienstverlening, waaronder politie, brandweer en gemeenteopslag;
  7. g. bestaande sportvoorzieningen;

nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

netto vloeroppervlak

het voor het publiek toegankelijke deel van de detailhandelsvestiging die is bestemd als verkoop- en uitstallingsruimte, exclusief magazijn- en kantoorruimte;

omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

prostitutiebedrijf

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie; prostitutie is het tegen betaling hebben van sexuele omgang met anderen op een naar buiten toe kenbare wijze;

sex- en/of pornobedrijf

een inrichting bestemd voor het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard. Onder sex en/of pornobedrijf wordt mede begrepen:

  1. a. sexbioscoop:

een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van film- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard;

  1. b. sexclub:

een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard;

  1. c. sexautomaat:

een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van films- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard;

  1. d. sexwinkel:

een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van sexartikelen aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker;

Staat van Bedrijfsactiviteiten

een van het bestemmingsplan deel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

volumineuze goederen

goederen die vanwege hun omvang een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling, zoals goederen in bouw- en doe-het-zelf producten, automobielen, motorfietsen, boten, caravans, e.d.;

wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

de inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, dakranden, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de bouwhoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Centrum - 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel;
  2. b. wonen, met dien verstande dat woningen enkel op de eerste verdieping en hoger zijn toegestaan;
  3. c. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  4. d. horeca, overeenkomstig categorie 1, vermeld in de bij deze regels behorende 'Categorie-indeling horecabedrijven', met dien verstande, dat het bruto vloeroppervlak per horecavestiging niet meer mag bedragen dan 350 m2, dan wel het op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande bruto vloeroppervlak;
  5. e. dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen;
  6. f. ondergrondse parkeervoorzieningen;
  7. g. verblijfsgebied met bijbehorende voorzieningen;

een en ander met bijbehorende bebouwing, (on)bebouwde terreinen, parkeervoorzieningen en overige voorzieningen ten behoeve van de bestemming.

3.2 Bouwregels

De bebouwing dient te voldoen aan de volgende regels:

  1. a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  2. b. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan het aantal dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  3. c. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 10,5 m bedragen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de bouwhoogte maximaal de aangegeven bouwhoogte mag bedragen;
  4. d. de voorgevels van hoofdgebouwen dienen in of maximaal 3 meter achter de bouwgrens aan de wegzijde te worden opgericht;
  5. e. hoofdgebouwen dienen te worden georiënteerd op en de etalages en/of hoofdingang te worden gesitueerd ter plaatse van, of maximaal 2 meter achter, de aanduiding 'gevellijn' voor zover deze aanduiding is opgenomen;
  6. f. gebouwen ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen worden gerealiseerd in ten hoogste 1 bouwlaag en mogen in afwijking van het bepaalde onder a zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  7. g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties en lichtmasten maximaal 8 m mag bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in 3.2 sub b ten behoeve van een overschrijding van het aantal woningen onder voorwaarden dat:
    1. 1. voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de woningen gerealiseerd worden;
    2. 2. geen afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld;
    3. 3. de extra woningen passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.
  2. b. het bepaalde in 3.2 sub d ten behoeve van een overschrijding van de bouwgrens met maximaal 0,50 m voor wat betreft de toevoeging van etalages en/of ingangen onder voorwaarden dat:
    1. 1. de afwijking noodzakelijk is met het oog op een doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijven in de vorm van bar-dancings, nachtclubs en discotheken;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijven in een hogere categorie en/of in afwijking van de categorieomschrijving, zoals vermeld in de bij deze regels behorende 'Categorie-indeling horecabedrijven' (bijlage 2).

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in 3.1 voor de vestiging van en/of het gebruik van een bedrijf en/of instelling zoals vermeld in de categorieën 1 en 2 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1);
  2. b. het bepaalde in 3.1 voor de vestiging van en/of het gebruik voor een bedrijf en/of instelling dat niet in de categorieën 1 en 2 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1) is vermeld, mits het desbetreffende bedrijf of de instelling wat aard en omvang betreft vergelijkbaar is met de genoemde bedrijven en/of instellingen in de categorie 1 en het bedrijf en/of instelling geen blijvende onevenredige afbreuk doet aan het heersende woon- en leefmilieu;
  3. c. het bepaalde in 3.1 ten behoeve van wonen op de begane grond, onder voorwaarden dat:
    1. 1. de afwijking geen afbreuk doet aan het stedenbouwkundig beeld.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

De bebouwing dient te voldoen aan de volgende regels:

  1. a. toiletgebouwtjes met een maximale bouwhoogte van 2,5 m en een maximale oppervlakte van 12 m2;
  2. b. gebouwen in de vorm van fietsenbergingen met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  3. c. één gebouw ten behoeve van een nooduitgang van een ondergrondse parkeergarage met een maximale bouwhoogte van 5 m en een maximale oppervlakte van 30 m2;
  4. d. gebouwen ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen worden gerealiseerd in ten hoogste 1 bouwlaag;
  5. e. de bouwhoogte van dakoverstekken bedraagt minimaal 11 m;
  6. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, verwijsborden, kunstwerken en fonteinen maximaal 9 m mag bedragen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde - Archeologie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen, mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en de oppervlakte van bestaande gebouwen mag niet worden vergroot met een oppervlakte van meer dan 50 m2.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:

  1. a. het wijzigen van de bestemming Waarde – Archeologie in een andere archeologische bestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit wenselijk is;
  2. b. het verwijderen van de bestemming Waarde – Archeologie, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Algemeen

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen; het gebruiken, het te doen of te laten gebruiken of in gebruik te geven van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:

  1. a. een stort- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. stalling- en/of opslagplaats van een of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik of onderhoud;
  3. c. een seksinrichting of sex- en/of prostitutiebedrijf;

op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Vrijwaringszone - Straalpad

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van:

  1. a. het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, in de vorm van een transformatorhuisje, een telefooncel, een abri en een gebouwtjes ten behoeve van de telecommunicatie, mits de oppervlakte van het gebouw niet groter is dan 20 m2 en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  2. b. het overschrijden van de bouwgrenzen tot een maximum van 3 m, mits de opzet van het plan gehandhaafd blijft;
  3. c. het oprichten van masten ten behoeve van een centraal antennesysteem en van zendinstallaties tot een maximale bouwhoogte van 25 m;
  4. d. het plaatsen en geplaatst houden van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met de inzameling van afval dan wel goederen die na bewerking voor hergebruik in aanmerking komen zoals glas, papier, kleding en dergelijke, mits de situering geen afbreuk doet aan de verkeersveiligheid, landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische waarden.

9.2

Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 sub a is niet mogelijk voor het bouwen van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations met een grotere inhoud dan 8 m3 en van verkooppunten voor motorbrandstoffen.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende 2 weken in de gelegenheid zijn gesteld bij het College van burgemeester en wethouders schriftelijke bedenkingen naar voren te brengen tegen het stellen van nadere eisen.

Artikel 11 Algemene Nadere Eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van een goede ruimtelijke ontwikkeling nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering van gebouwen en verkeersvoorzieningen zoals in- en uitritten teneinde te voorkomen dat:

  1. a. blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen en;
  2. b. verkeersonveilige situaties ontstaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 overgangsrecht bouwwerken

12.2 overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kern Rijssen, plan Tusveld.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van…………….

De voorzitter, De griffier,

……………… …………..

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bouwbedrijf Wessels Rijssen is voornemens de locatie bekend als het Tusveld te herontwikkelen. De huidige bebouwing in het plangebied zal worden gesloopt waarna een nieuw bouwblok met zowel commerciële voorzieningen als appartementen worden gerealiseerd. Tevens zal er onder de bebouwing een parkeergarage voor de toekomstige bewoners worden gerealiseerd en onder het overig deel een openbare parkeergarage in aansluiting op parkeergarage De Hagen.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het vigerende bestemmingsplan, zal medewerking aan het voornemen verleend worden middels een partiële herziening van geldende plan.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen in het centrum van de historische kern van Rijssen, nabij de kerken H. Dionysius en de Schildkerk en het gemeentehuis.

Het plangebied wordt omsloten door aan de noordzijde de Julianastraat, aan de oostzijde door de Rozengaarde, aan de zuidzijde door de Kerkstraat en aan de westzijde door het verenigingsgebouw De Learkamer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRC2012001-0401_0001.png"

Afbeelding 1.1: Luchtfoto plangebied inclusief ligging t.o.v. Rijssen

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan bestaat uit de Toelichting en de juridische bindende onderdelen Regels en Verbeelding.

Als bijlage bij de Toelichting maken de volgende onderzoeken onderdeel uit van het bestemmingsplan:

  • Akoestisch onderzoek;
  • Bodemonderzoek;
  • Natuuronderzoek;
  • Archeologisch onderzoek;
  • Selectieadvies archeologie.

Als bijlage bij de Regels makende volgende stukken onderdeel uit van het bestemmingsplan:

  • Categorie-indeling horecabedrijven;
  • Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.4 Huidig Planologisch Regiem

Het voor het plangebied geldende planologische regiem is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Kern 2000', vastgesteld door de gemeente Rijssen op 28 juni 1999 en goedgekeurd door de provincie Overijssel op 8 februari 2000.

In het bestemmingsplan 'Kern 2000' heeft het plangebied de bestemmingen 'Centrumdoeleinden I en II' met de nadere aanduiding II (horeca en detailhandel) en 'Verblijfsdoeleinden'.

De gronden met de bestemming 'Centrumdoeleinden I en II' zijn bestemd voor:

  • detailhandel;
  • woondoeleinden, beperkt tot de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande woningen; met dien verstande dat dit in de bestemming CII uitsluitend is toegestaan op de verdieping dan wel op de begane grond op een afstand van minimaal 10 meter uit de voorgevel;
  • horecabedrijven, met uitzondering van bar-dancings, nachtclubs en discotheken;
  • verblijfsgebied met bijbehorende voorzieningen;
  • bedrijven zoals deze bestonden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

De hoogte van gebouwen mag maximaal 10 meter bedragen waarbij de hoofdgebouwen richting de op de plankaart weergegeven oriëntatielijnen georiënteerd dienen te zijn (te weten richting de Julianastraat en de Rozengaarde).

De gronden met de bestemming 'Verblijfsdoeleinden' zijn bestemd voor verblijfsgebied alsmede parkeer- en groenvoorzieningen en bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRC2012001-0401_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Kern 2000'

De voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk aangezien het aantal woningen toe zal nemen, de maximale bouwhoogte zal worden overschreden en een gedeelte van het bouwplan valt binnen de bestemming 'Verkeersdoeleinden', waar gebouwen ten behoeve van woningen en commerciële voorzieningen niet zijn toegestaan.

In de toelichting van het vigerende bestemmingsplan staat al wel aangegeven dat er een beter begrensde ruimte moet komen achter de Schildkerk. Hiervoor dient er een volwaardige gevelwand te komen aan de noordzijde van het plein. De huidige ontwikkeling geeft hieraan invulling.

Om medewerking aan de voorgenomen ontwikkeling te kunnen verlenen dient het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te worden herzien. Onderhavig bestemmingsplan geeft hieraan invulling.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit de toelichting en, de juridisch bindende onderdelen, planregels en verbeelding.

De toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied aan bod. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 4 komt het relevante ruimtelijk beleid op gemeentelijk niveau en dat van hogere overheden aan bod. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt de uitvoerbaarheid van het plan op het gebied van milieuaspecten en overige aspecten onderbouwd. Deze aspecten vormen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 “Juridische aspecten” een toelichting op de verbeelding en de regels wordt gegeven. Ten slotte gaat hoofdstuk 8 in op de economische uitvoerbaarheid van het plan en wordt in hoofdstuk 9 de procedure uiteengezet en de resultaten van de ter inzage leggingen en overlegmomenten weergegeven.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

2.1 Historie

Het plangebied is gelegen binnen de oude kern van Rijssen, waar de eerste vermelding over Rijssen reeds stammen uit het jaar 1188. De stad Rijssen is zoals de meeste Twentse steden ontstaan uit een 'marque'. De oude marken waren boerennederzettingen. De boeren vestigden zich bij voorkeur op de overgangen van beekdalen (bijvoorbeeld de Regge) en de hoger gelegen essen. De beekdalen vormden de weidegebieden voor het vee, terwijl de essen voor bouwgrond werden gebruikt.

Rijssen is in de 12e en 13e eeuw ontstaan als een agrarische regionale markt. Het oudste Rijssen bevindt zich langs de Haarstraat, onder bescherming van een kleine versterking op de plek van de huidige Rooms-Katholieke kerk. Nu nog is de oorspronkelijke middeleeuwse ronde te herkennen. Deze wordt begrensd door de Walstraat, de Huttenwal, de Watermolen en de Oranjestraat. Hier heeft in de 13e eeuw de omwalling gelegen waarbinnen zich het stadsleven afspeelde. Ten westen van de lijn Boomkamp-Elsenerstraat woonden de boeren en de steenbakkers. De Haarstraat, Bouwstraat en Walstraat bestonden voornamelijk uit boerderijen en in het oostelijk deel waren ambachtslieden en stedelingen gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRC2012001-0401_0003.jpg"
Afbeelding 2.1: Uitsnede Topografische Militaire Kaart (1891).

Een groot deel van de historische bebouwing is in de loop der jaren verdwenen. Echter, de kenmerkende ronde burchtvorm, doorsneden met historische uitvalswegen, is nog aanwezig. Verspreid door het centrum is nog bebouwing te vinden waar de historie van Rijssen in terug is te vinden. De Schildkerk is hiervan het meest prominente voorbeeld. Daarnaast zijn er nog typische Rijssense landarbeidershuizen te vinden in de Walstraat/Bouwstraat en aan de Oranjestraat. Ook staan er in het centrum incidenteel nog historische panden die het stedelijke verhaal van Rijssen vertellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRC2012001-0401_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: Historische foto's plangebied

2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur

In het kader van het actualiseren van het bestemmingsplan voor de gehele kern van Rijssen is de huidige ruimtelijke en functionele structuur van Rijssen uitvoerig beschreven in de toelichting van het voorontwerp bestemmingsplan 'Kern Rijssen 2010'. Onderstaand is deze beschrijving overgenomen.

2.2.1 Rijssen

Ruimtelijke structuur

De huidige bebouwingsstructuur is terug te voeren op het historische stratenpatroon. Rijssen heeft een concentrische opbouw die gebaseerd is op de oude stadswallen. Deze ringvormige structuur is te herkennen aan de buitenrand van het centrum, die wordt gevormd door de Huttenwal, de Watermolen, Enterstraat, Oranjestraat en het Hogepad. Binnen deze ring is de bebouwing overwegend compact en hebben de straten smalle, stedelijke profielen.

Buiten de ring van het historische centrum wordt de bebouwingsdichtheid lager en de structuur wat losser. Oudere bebouwing is nog te vinden langs de historische landwegen, daartussen is de invulling jonger met rationele verkavelingen. Dit staat in contrast met de dichte, stedelijke structuren in het centrum, zodat beide gebieden hun eigen identiteit hebben.

De bebouwingshoogte in de kern van Rijssen bestaat veelal uit twee lagen met kap of drie bouwlagen, ondanks het feit dat vanaf de jaren '60 veel nieuwbouw is gepleegd.
Incidenteel is de bebouwingshoogte echter hoger. De afmeting van de percelen lijkt daarbij nog altijd gebaseerd op de historische maatvoering van circa zes tot zeven meter in de breedte. Door de bescheiden omvang van veel gebouwen onderscheiden zich daardoor bijzondere bebouwing zoals het gemeentehuis en de verschillende kerken.

De ringvorming structuur van het historisch centrum wordt doorsneden door routes van historische wegen die als radialen bij elkaar komen op het Schild. De Schildkerk is
mede hierdoor een belangrijk oriëntatiepunt in Rijssen. Aan de zuidzijde van het centrum
is een binnenring herkenbaar, waar de Bouwstraat en de Rozengaarde deel van uitmaken. Aan de noordzijde ontbreekt deze ring echter, doordat aan deze zijde van oorsprong zich slechts de achterzijden van de bebouwing van de Haarstraat en de Grotestraat en enkele erven bevonden. Daardoor is in het noorden van het centrum destijds geen structuur van straten en pleinen ontstaan, wat momenteel nog steeds goed herkenbaar is.

Zoals reeds genoemd is de belangrijkste centrale ruimte van Rijssen het Schild. Dit plein ligt midden in de stad en alle belangrijke straten monden uit op dit plein. Ook functioneel gezien, met de aanwezigheid van de Schildkerk en het gemeentehuis, wordt de importantie van dit plein nogmaals onderstreept.

De hoofdontsluiting loopt als het ware in een lus om de kern heen en bestaat uit de straten Boomkamp, Watermolen, Enterstraat, Oranjestraat, Hogepad en de Huttewal. Aan de overzijde van het spoor is de Reggesingel (N350) gelegen, die Rijssen onder andere met Wierden, Holten en de A1 verbindt.

De parkeerplaatsen bevinden zich hoofdzakelijk aan de Boomkamp, De Giezen, nabij de Oranjestraat en het Hogepad.

In Rijssen kan nauwelijks van een groenstructuur gesproken worden. Enkel
aan het noordelijk deel van de Hagen (Lindebomen), aan de Elsenerstraat (zijde stadhuis), aan het Hogepad en op de Veemarkt bevinden zich groene delen met enkele betekenis. Daarnaast kent De Giezen een groene inrichting, maar deze herbergt geen stedelijk karakter. De solitaire bomen op het Schild zijn vanwege hun strategische ligging in de zichtassen van het stratenpatroon van de kern van grote waarde.

Functionele structuur

Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Kern Rijssen 2010' zijn de bestaande functies in de kern Rijssen geïnventariseerd.

Het winkelgebied in Rijssen concentreert zich in een beperkt aantal straten in het zuidelijk deel van het centrum, waarbij de Haarstraat, de Grotestraat en de Elsenerstraat de drie meest voorname zijn. De begane grond van de winkelpanden wordt voor het overgrote deel benut als winkel. De bovenverdieping wordt veelal bewoond of is in gebruik als kantoor of opslagruimte. Daarbij is het winkelgebied Haarstraat-Grotestraat in de jaren '70 ingericht. Dit is duidelijk zichtbaar in de inrichting en kan worden omschreven als 'gezellig' en 'intiem'.

In het centrum van de kern, waar ook veel detailhandel en horeca voorkomt vindt het wonen veelal op de verdieping plaats. Het overige deel van de kern van Rijssen heeft wonen als hoofdfunctie, gecombineerd met andere centrumgerelateerde functies als kantoren en dienstverlening. Verder buiten het centrum woont men frequenter op de begane grond.

De meeste horeca zit gevestigd in het centrum van de kern, in en rondom de belangrijkste winkelstraten. De verhouding tussen horeca en andere functies is hier circa 30/70. Daarbij vinden concentraties van horeca plaats op 't Schild en het gebied Grotestraat - Enterstraat - Wierdensestraat.

2.2.2 Het plangebied

Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen op het kruispunt van twee van oudsher in het centrum van Rijssen gelegen wegen, de Julianastraat en de Rozengaarde. In het verleden was bij het gehele plangebied bebouwd, in de huidige situatie is er nog enkel bebouwing langs de Julianastraat. Van een doorgetrokken bebouwingswand is in de huidige situatie echter geen sprake meer. Tussen de voormalige dierenspeciaalzaak en de woningen welke verderop in de Julianastraat zijn gelegen is een 'kale' plek. Langs de Rozengaarde in de richting van de Kerkstraat is de bebouwingswand verdwenen en is hiervoor in de plaats een parkeerterrein aanwezig.

Functionele structuur

In de huidige situatie is een gedeelte van één pand nog in gebruik als woning. Voor het overige is de in het plangebied aanwezige bebouwing leegstaand. In het nabije verleden werd de bebouwing gebruikt ten behoeve van een aantal woningen en een dierenspeciaalzaak van de familie Tusveld, waaraan het plangebied zijn naam heeft te danken.

Het in de huidige situatie onbebouwde gedeelte van het plangebied is in gebruik als openbare ruimte met hoofdzakelijk parkeerplaatsen, waarbij elke zaterdag een gedeelte van de markt gesitueerd is.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Ruimtelijke structuur

Conform de gewenste stedenbouwkundige structuur in het plangebied, ondermeer verwoord in de toelichting van het thans geldende bestemmingsplan, zal er volwaardige gevelwand achter de Schildkerk, gerealiseerd worden. Deze bebouwing zal qua situering aansluiten bij de bestaande bebouwing.

Het ontwerp geeft invulling in de wens om in het centrum van Rijssen wat grotere bouwmassa's toe te staan, zonder dat er grote bouwblokken ontstaan; de Rijssense korrelgrootte dient te worden gehandhaafd (pacellering). Door middel van wisselende bouw- en goothoogtes en verschillen in kleur- en materiaalgebruik wordt in het ontwerp hiermee rekening gehouden. De bebouwing wordt uitgevoerd in 3 tot 4 bouwlagen.

Onderstaand een aantal (indicatieve) gevelaanzichten van de toekomstige bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRC2012001-0401_0005.jpg"

Afbeelding 3.1: Schetstekening voorgevel Rozengaarde

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRC2012001-0401_0006.jpg"

Afbeelding 3.2: Schetstekening rechterzijgevel Julianastraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRC2012001-0401_0007.jpg"

Afbeelding 3.3: Schetstekening linkerzijgevel Kerkstraat

Functionele structuur

In het plangebied zullen functies worden toegevoegd welke passend zijn voor een centrumlocatie in Rijssen. Deze functies zullen aansluiten bij de structuur in de omgeving van het plangebied en een toevoeging betreffen op het huidige voorzieningenaanbod. Op de begane grond zal ongeveer 1.000 m2 aan voorzieningen gerealiseerd worden, waarbij gedacht kan worden aan:

  • (kleinschalige) detailhandel;
  • dienstverlening;
  • maatschappelijke voorzieningen;
  • horeca.

Tevens zal op de verdiepingen ruimte worden geboden aan maximaal 21 appartementen.

Ten behoeve van de appartementen zullen onder het maaiveld parkeerplaatsen (parkeergarage) en bergingen gerealiseerd worden. Aangezien er op het huidige plein circa 40 openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn, welke in de toekomstige situatie zullen verdwijnen, wordt de parkeergarage onder de woningen uitgebreid ten behoeve van het openbaar parkeren, waarbij aangesloten wordt op de bestaande parkeergarage onder het stadhuis.

Qua entree van de parkeergarage zal aangesloten worden op de bestaande ingang van de parkeergarage onder het stadhuis.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

Dit hoofdstuk beschrijft het relevante rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen en indien noodzakelijk op de verbeelding en in de regels vertaald.

De volgende beleidsstukken zijn wel bekeken voor het plangebied, maar hebben, gelet op het schaalniveau van de beleidsstukken en de geringe omvang en impact van het plan, geen invloed op de ontwikkeling:

  • Nota Ruimte, Rijk, d.d. 27 februari 2006;
  • Omgevingsvisie Provincie Overijssel, Provinciale Staten, d.d. 1 juli 2009.

Deze plannen zijn daarom ook niet verder toegelicht in dit plan.

4.2 Gemeentelijk Beleid

4.2.1 Ruimtelijk economische visie Rijssen-Holten, deelrapport kern Rijssen

De gemeente Rijssen-Holten heeft in december 2007 een visie laten opstellen met betrekking tot het detailhandelsbeleid in de gemeente. Met deze visie wil de gemeente de (winkel)voorzieningen, horeca en andere centrumfuncties optimaliseren en versterken.

Het blijkt dat Rijssen een sterk winkelaanbod heeft met een sterke, regionale verzorgingsfunctie. Tevens is er spraken van eenzijdigheid. Zo zijn er veel modewinkels en winkels die dagelijkse artikelen (drogisterij e.d.) in Rijssen aanwezig. Er zijn echter weinig (dag)horeca of andere centrumfuncties in het hart van Rijssen aanwezig.

Met het oog hierop dient Rijssen zich meer dan nu het geval is te richten op kwaliteit, keuze en vermaak. Zo zal er meer ruimte moeten zijn voor fun-shoppen, cultuur, horeca en persoonlijke dienstverlening zoals reisbureau’s. Ook op de uitstraling van het centrum moet worden ingezet door bijvoorbeeld het verbeteren van de gevels, de sfeer en de toegankelijkheid.

Om dit te realiseren is een ontwikkelingsprogramma opgesteld. Een belangrijk speerpunt van dit programma in het kader van dit bestemmingsplan is het creëren van een compact centrum met een goede routing. Als onderdeel van dit speerpunt worden de Julianastraat en de Rozengaarde als ontwikkeladers aangemerkt.

Ten aanzien hiervan wordt in de economische visie het volgende opgemerkt:

'Getracht moet worden hier meer winkelpanden te creëren. Het plan Tusveld zal, naar het laat aanzien, al een waardevolle bijdragen leveren aan deze ambitie; hier wordt immers door uitbreiding en herontwikkeling een kwalitatief betere winkelwand gemaakt."

Gelet op het bovenstaande kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ruimtelijke economische visie van de gemeente voor de kern Rijssen.

4.2.2 Woonvisie

In opdracht van de gemeente Rijssen-Holten is door Atrivé in 2011 de woonvisie 'Versterken van kwaliteit' voor Rijssen-Holten opgesteld. Deze woonvisie heeft in 2011 als concept voor een ieder ter inzage gelegen.

Kwaliteit, dat is het centrale thema van de Woonvisie 2011. Kwaliteit van wonen wil zeggen dat het goed wonen is in de gemeente Rijssen-Holten. De gemeente kenmerkt zich aan de ene kant door rust en ruimte en ondernemerschap, levendigheid en een actieve sociale gemeenschap aan de andere kant. Zowel Rijssen als Holten als de omliggende kernen hebben een eigen unieke identiteit. Natuur binnen handbereik, voldoende voorzieningen van goede kwaliteit, uitstekende bereikbaarheid door de ligging aan de A1 en de NS-stations. De A1-zone kent unieke landschappelijke eigenschappen en moet daarom het visitekaartje van de regio worden. Ook het nieuw te ontwikkelen Groentransferium draagt bij aan de ontsluiting van de natuurgebieden in onze gemeente.

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling is onderstaand speerpunt van belang:

'Inbreiding boven uitbreiding'

De gemeente Rijssen-Holten kiest voor inbreidingslocaties boven uitbreidingslocaties als dat financieel haalbaar is en de juiste (=gevraagde) woonmilieus kunnen worden gerealiseerd. Het maakt onderdeel uit van de prestatieafspraken met de Provincie. Het onderzoek dat is uitgevoerd naar de inbreidingsmogelijkheden, laat een verschil zien in mogelijkheden tussen Rijssen en Holten. In de komende jaren zal in Holten worden ingezet op de Kol als inbreidingslocatie. In Rijssen zijn voor de komende vijf jaar 250 woningen op inbreidingslocaties gepland.

In de Woonvisie is reeds rekening gehouden met de voorgenomen woningbouw op de locatie Tusveld. Wel geeft de Woonvisie aan dat er in Rijssen een overaanbod aan appartementen is en dat voor de locatie Tusveld het woningtype goed afgestemd moet worden op de vraag in de markt.

De afgelopen periode hebben zich enkele ontwikkelingen voor gedaan, waardoor het aantal geplande te bouwen appartementen minder is dan verwacht. In Rijssen is vooral in de appartementen markt ruimte gekomen doordat plannen zijn geschrapt c.q. verminderd. Het gaat hier om de projecten Stationsomgeving (-10), Eltheto (-11), Scheer & Foppen (-9) en Parkstede
(nieuwe plannen nog niet bekend). In totaliteit is de prognose van het totaal aantal op te leveren woningen in de periode 2010 t/m 2014 afgenomen tot 540 in plaats van 550. In de huidige situatie zijn al 2 woningen aanwezig. Met het plan van 21 appartementen gaat het een planologische toevoeging van 19 appartementen in de koop- en/of huursector. Om de op te leveren woningen op peil te houden is toevoeging van Tusveld mogelijk mede door het wegvallen van appartementen.

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van de locatie Tusveld past binnen de uitgangspunten uit de (concept) Woonvisie 2011.

4.2.3 (ontwerp) Structuurvisie Rijssen-Holten 2009-2020

De gemeente heeft de nieuwe structuurvisie voor Rijssen-Holten als ontwerp vastgesteld en op 25 mei 2011 voor een ieder ter inzage gelegd. De structuurvisie is een ruimtelijke visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid. Daarnaast biedt de structuurvisie tevens een doorkijk naar de langere termijn, om transformaties voor de langere termijn nu al in te kunnen zetten.

Het doel van deze structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. De uitgangspunten in de structuurvisie krijgen de juridische bindende doorvertaling in de bestemmingsplannen.

Middels verschillende scenario's wordt in de structuurvisie richting gegeven aan de gewenste ruimtelijke structuur van Rijssen-Holten. Deze scenario's zijn vertaald in een concrete projectprogramma's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRC2012001-0401_0008.jpg"

Afbeelding 4.1: Kaart Projectprogramma's, Structuurvisie Rijssen-Holten

Eén van deze projectprogramma's betreft het versterken van de historische kern van Rijssen. Om dit doel te bereiken is dit programma uitgewerkt in verschillende projecten welke bij moeten dragen een het versterken van het centrum. Ondermeer de realisatie van het project Tusveld wordt in de structuurvisie genoemd als onderdeel van het beleid om het historische centrum van Rijssen te versterken.

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt invulling gegeven in het gemeentelijk beleid tot versterking van het centrum van Rijssen.

4.2.4 Beleid bouwhoogtes Rijssen centrum

In het verleden werden met enige regelmaat bouwplannen voor locaties in het centrum van Rijssen ingediend waarbij de bouwhoogten afweken van de maximaal toegestane afmetingen uit het bestemmingsplan 'Kern 2000'. Om voor dergelijke plannen een afwegings- en toetsingskader te krijgen is in 2005 de beleidsnotitie 'Bouwhoogtes Rijssen centrum' opgesteld.

Deze notitie geeft aan dat het centrum van Rijssen wel wat steviger mag worden, ter herkenning, echter zonder dat grotere blokken ontstaan: de Rijssense korrelgrootte moet worden gerespecteerd (parcellering). Wisselende (goot)hoogtes kunnen hierbij een middel zijn. De beleidsnota maakt de realisatie van een vierde bouwlaag oor het plangebied mogelijk.

Ten aanzien van de locatie Tusveld werd in de toelichting van het bestemmingsplan 'Kern 2000' is uitgesproken aan dat er een beter begrensde ruimte moet komen achter de Schildkerk. Hiervoor dient er een volwaardige gevelwand te komen aan de noordzijde van het plein.

De ontwikkeling, welke op grond van dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, geeft invulling aan bovenstaande beleidsuitgangspunten.

4.2.5 Nota beroepen en bedrijven aan huis

In 2006 is door de gemeente Rijssen-Holte de 'Nota beroepen en bedrijven aan huis' opgesteld. De nota had als doel inzicht te verschaffen in de bestaande problematiek die speelt bij de
“rekbaarheid” van de bestemming “woondoeleinden” met daaraan gekoppeld de vraag of (en zo ja, in hoeverre) een “aan huis verbonden beroep”, een “aan huis verbonden bedrijf” en “vrije beroepen” bij recht zijn toegestaan bij woningen. Vanuit deze problematiek is een opzet gemaakt voor nieuw beleid.

De in de nota vastgestelde regeling en definitie voor beroepen en bedrijven aan huis zijn in onderhavig bestemmingsplan overgenomen.

4.2.6 Strategische visie 2010-2030

De gemeenteraad heeft op 15 april 2011 de Strategische visie 2010-2030 vastgesteld, waarin op hoofdlijnen verwoord staat op welke wijze Rijssen-Holten zich de komende 20 jaar op allerlei beleidsterreinen moet ontwikkelen.

Ten aanzien van het aspect 'economie en werk' legt de gemeente de nadruk op ondernemerschap en het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijvigheid. Voor het aspect 'wonen' hecht de gemeente voornamelijk waarde aan de rol van particuliere initiatieven waarbij de gemeente de rol van regisseur op zich neemt. Hierbij heeft inbreiding de voorkeur boven uitbreiding.

Gelet op het bovenstaande kan gesteld worden dat onderhavige ontwikkeling past binnen de gemeentelijke lange termijn visie voor Rijssen-Holten.

4.2.7 Welstandsnota

Ten aanzien van het welstandsbeleid voor de gemeente Rijsse-Holten geldt momenteel de welstandsnota uit 2004. De gemeente is bezig met het vaststellen van niet welstandsbeleid, echter dit is voor het plangebied nog niet vastgesteld.

Het welstandsbeleid uit 2004 geeft randvoorwaarden ten aanzien van situering, vormgeving en detaillering van bebouwing. Het welstandsbeleid geeft aan dat in aanvulling op dit beleid vastgestelde beeldkwaliteitsplannen tevens nog van kracht zijn. Voor het centrum van Rijssen is in 1999 een beeldkwaliteitsplan vastgesteld.

Bij de uitwerking van de bouwplannen zal rekening gehouden moeten worden met de vastgestelde randvoorwaarden uit de geldende welstandsnota en het beeldkwaliteitsplan. De welstandscommissie zal in het kader van de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) hierop toezien.

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en overige aspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Deze aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties.

5.2 Geluid

De toekomstige woningen ondervinden een geluidbelasting ten gevolge van meerdere wegen in de directe omgeving namelijk de Rozengaarde, Emmastraat, Julianastraat, Kerkstraat en Enterstraat/Oranjestraat. Ten behoeve van de toetsing aan de Wet geluidhinder zijn uitsluitend de Enterstraat / Oranjestraat relevant. De overige wegen hebben een maximaal toelaatbare snelheid van 30 km/uur en behoeven derhalve niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Deze wegen zullen echter wel in het onderzoek worden meegenomen ten behoeve van een goede ruimtelijke onderbouwing en de beoordeling conform het gemeentelijk geluidbeleid.

De toekomstige locatie is gelegen in de zone van traject 140 voor het spoorweglawaai en is derhalve onderzoeksplichtig in het kader van de Wet geluidhinder. Echter op basis van een vrije-veld-berekening (Rekenmethode I) blijkt dat de geluidbelasting circa 55 dB bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Wij gaan er vanuit dat het spoorweglawaai derhalve niet relevant is voor het onderhavig onderzoek.

Toetsing

Door Aveco de Bondt is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. Hieruit zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:

  • Ten gevolge van de Oranjestraat bedraagt de hoogste geluidbelasting 35 dB inclusief aftrek van 5 dB ex artikel 110g Wgh. Hiermee wordt er voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Conform het geluidbeleid geldt voor het gebiedstype “Centrum” het ambitieniveau en bovengrens van respectievelijk “redelijk rustig” (44 t/m 48 dB) en “zeer onrustig”
    (54 t/m 58 dB). Geconcludeerd kan worden dat ruim aan de gestelde criteria wordt voldaan;
  • De maximale gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai bedraagt 58 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Derhalve dienen er geluidwerende
    voorzieningen bepaald te worden, zodat aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van
    33 dB conform het Bouwbesluit kan worden voldaan.

Conclusie

Op basis van de resultaten uit het uitgevoerde akoestische onderzoek kan geconcludeerd worden dat voor zowel de spoorweglawaai als het wegverkeerslawaai ter plaatse van het plangebied geldt dat voldaan wordt aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder alsmede het gemeentelijk geluidbeleid. Bij de uitwerking van de bouwplannen zal rekening gehouden moeten worden met het toepassen van gevelwerende maatregelen.

5.3 Bodemkwaliteit

Bij een bestemmingsplan moet worden bepaald dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming. Door Aveco de Bondt is in 2008 voor een groot gedeelte van het plangebied (onbebouwde deel) reeds een verkennend bodemonderzoek (kenmerk R-PTW/299) uitgevoerd. Daarnaast is als onderdeel van de omgevingsvergunningaanvraag door Aveco de Bondt in 2012 een verkennend bodemonderzoek (kenmerk R-PTW/930) uitgevoerd ter plaatse van het gehele plangebied. Hieruit kwamen geen belemmeringen naar voren.

Conclusie

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor de voorgenomen herontwikkeling op de locatie (realisatie parkeerkelder en nieuwbouw).

5.4 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:

  1. a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  2. b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide;
  4. d. een project is genoemd of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Besluiten en Regelingen welke gekoppeld zijn aan de Wet luchtkwaliteit zijn ondermeer de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Deze algemene maatregel van bestuur, verder te noemen het “Besluit nibm”, geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 µg/m3). Concreet betekent dit dat de toevoeging van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant wordt bestempeld.

Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Toetsing

In het plangebied zullen 21 woningen worden gerealiseerd, tevens zal circa 1.050 m2 aan commerciële voorzieningen gerealiseerd worden. Gelet op de in het plangebied, op grond van het vigerende bestemmingsplan, reeds aanwezige gebruiksmogelijkheden en toetsingsnormen uit het Besluit 'niet in betekenende mate' kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende maten bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

De op te richten parkeergarage kan een overschrijding van de grenswaarde van de concentratie van benzeen tot gevolg hebben. In de praktijk zullen de emissies vanuit de parkeergarage veelal niet voor grenswaardeoverschrijdingen zorgen wanneer de parkeergarage is ontworpen conform NEN 2443 "Parkeren en stallen van personenauto's op terreinen en in garages" en indien de maatregelen zijn uitgevoerd die beschreven staan in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (activiteitenbesluit) en de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

Goed woon- en leefklimaat

Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Hiervoor is de "Grootschalige concentratie- en depositiekaart Nederland" van het RIVM geraadpleegd. Ten aanzien van de maatgevende aspecten, fijn stof (PM10)en stikstofdioxide (NO2), is er voor Rijssen het volgende te melden. Voor stikstofdioxide geldt dat de achtergrondconcentratie in Rijssen 21,5 µg/m3 (peiljaar 2010) betreft. Voor fijn stof betreft de achtergrondconcentratie 24,5 µg/m3 (peiljaar 2010). Aangezien voor beide stoffen de grenswaarde van 40 µg/m3 niet wordt overschreden, kan gesteld worden dat de plaatselijke achtergrondconcentraties (jaargemiddelde) een goed woon- en leefklimaat niet belemmerd.

De Wet stelt ook grenzen aan het aantal dagen dat het uurgemiddelde (NO2) en het 24-uurgemiddelde (PM10) wordt overschreden. Om dat aannemelijk te maken de volgende overwegingen:

NO2: Voor de blootstelling aan piekconcentraties van stikstofdioxide geldt een grenswaarde voor het uurgemiddelde van 200 µg/m3. Deze waarde mag niet vaker dan 18 maal per kalenderjaar worden overschreden. Overschrijding van deze grenswaarde is in Nederland al lang niet meer aan de orde, zo blijkt uit metingen (bron: Infomil) . Wel komt het nog incidenteel voor dat uurwaarden boven de 200 µg/m3 worden bereikt. In 2010 was dit het geval op twee stations: een uur op het stadsstation Den Haag-Rebequestraat en op twee achtereenvolgende uren op het straatstation Amsterdam-Prins Bernhardplein. Op basis hiervan is het aannemelijk dat in het plangebied wordt voldaan aan de NO2 norm.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRC2012001-0401_0009.jpg"

Afbeelding 5.1: Achtergrondconcentratie Stikstof omgeving Rijssen (Bron: http://geodata.rivm.nl/gcn)

PM10: de grenswaarde voor het 24-uursgemiddelde voor PM10 bedraagt 50 µg/m³. Deze concentratie mag per jaar maximaal 35 keer worden overschreden. Het aantal 24-uursgemiddelde overschrijdingen voor PM10 vanwege het verkeer wordt afgeleid van de jaargemiddelde concentratie. Deze afgeleide is statistisch bepaald op basis van een groot aantal meetresultaten. In goede benadering is er een lineaire (en deels parabolische) relatie tussen de jaargemiddelde fijnstofconcentratie en het aantal etmaaloverschrijdingen in een jaar. De meetresultaten laten zien dat de 24-uursnorm niet wordt overschreden, als de jaargemiddelde concentratie minder bedraagt dan 31,2 µg/m³ (bron: "Handleiding webbased Car versie 10.0", 28 maart 2011, Infomil). Deze concentratie is exclusief zeezoutaftrek, als zeezoutcorrectie wordt toegepast ligt de kritische jaargemiddelde concentratie op ongeveer 32,4 µg/m³. Gelet op de aanwezige jaargemiddelde concentratie van 24,5 µg/m3 kan worden gesteld dat in het plangebied wordt voldaan aan de PM10 norm.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRC2012001-0401_0010.jpg"

Afbeelding 5.2: Achtergrondconcentratie Fijn stof omgeving Rijssen (Bron: http://geodata.rivm.nl/gcn)

Conclusie

Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling 'in niet betekende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit en dan de luchtkwaliteit ter plaatse een goed woon- en leefklimaat niet in de weg staat.

5.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Om de risico's bij een mogelijke calamiteit te beperken dient er bij nieuwbouw een fysieke afstand te worden gehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron bevindt, overlijdt door een ongeval met de risicobron. Het PR is daarmee de risicomaat om het beschermingsniveau voor de individuele burger uit te drukken. Het toetsingcriterium is in veel gevallen een PR van 10-6. PR wordt inzichtelijk gemaakt door vaste contouren rondom een risicobron.

Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De effecten van de ontwikkeling worden in een curve weergegeven en vergeleken met de curve van de oriëntatiewaarde. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een significante toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het besluit (bijv. ruimtelijk besluit of milieuvergunningsbesluit). Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen als mogelijkheden van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de brandweer.

Kaders

Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen, (Bevi)' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.

Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.

Toetsing

De volgende aspecten spelen een rol ten aanzien van het externe veiligheid bij ruimtelijke projecten:

  • vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en/of spoor;
  • inrichtingen.


Buisleidingen

Op basis van de risicokaart van Nederland kan worden geconcludeerd dat er in de omgeving geen buisleidingen aanwezig zijn welke gevaarlijke stoffen vervoeren.

Transport over weg, water en/of spoor

In de omgeving van het plangebied zijn geen weg-, water- en spoorwegen aanwezig welke zijn opgenomen in respectievelijk het Basisnet Weg, Basisnet Water en het Basisnet Spoor. Tevens zijn er geen wegen in de omgeving van het plangebied aangewezen als routering van gevaarlijke stoffen.

Het transport van significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen over in de omgeving van het plangebied gelegen wegen kan dan ook worden uitgesloten.

Inrichtingen

Op grond van de risicokaart en de toetsing aan 'bedrijven en milieuzonering' kan worden geconcludeerd dat erin de omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig zijn met een risicocontour welke belemmerend kan werken voor onderhavige ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRC2012001-0401_0011.jpg"

Afbeelding 5.3: Uitsnede Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Conclusie

Op basis van bovenstaande toetsing kan worden geconcludeerd dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

5.6 Bedrijven En Milieuzonering

Gekeken moet worden of in de omgeving geen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan. Eveneens moet duidelijk zijn of bestaande functies in de omgeving de ontwikkeling al dan niet belemmeren. Deze toetsing vindt plaats op basis van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering (2009)".

Toetsing

Gevoelige functies in omgeving

In de omgeving van het plangebied zijn gevoelige functies, zoals woningen, gelegen. In onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk milieubelemmerende functies mogelijk gemaakt, te weten commerciële voorzieningen en een (openbare) parkeergarage. Aangezien het centrum van Rijssen aangemerkt kan worden als functiemeningsgebied, kan worden gesteld dat, onder voorwaarden, woningen en de te realiseren commerciële voorzieningen en parkeergarage goed met elkaar verenigbaar zijn.

Gevoelige functies in plangebied

In het plangebied worden gevoelige functies, te weten woningen, mogelijk gemaakt. In de directe omgeving van het plangebied zijn mogelijk milieubelemmerende functies aanwezig. Zo zijn in de directe omgeving van het plangebied een kapperszaak, juwelier, horeca, stadhuis, kerken (inclusief parochie) gelegen.

Dergelijke functies zijn, conform de VNG-publicatie, goed verenigbaar met woningen in een functiemengingsgebied als een stadskern.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat door de voorgenomen ontwikkeling in de omgeving gelegen gevoelige functies niet belemmerd worden en dat tevens de te realiseren woningen niet belemmerd worden door in de omgeving gelegen bedrijvigheid. Zodoende worden bedrijven in de toekomst ook niet belemmerd in hun bedrijfsvoering en is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

5.7 Straalpad

Een straalpad bestaat uit luchtruimte die vrij moet blijven voor radiocommunicatie. Gedeeltelijk over het plangebied is een straalpad van Goor naar Rijssen gelegen, waarvoor een planologisch regiem opgenomen dient te worden. Conform het vigerende bestemmingsplan en het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan 'Kern Rijssen 2010' zal in onderhavig bestemmingsplan worden bepaald dat ter plaatse van het straalpad niet hoger dan 38 meter ten opzichte van het NAP mag worden gebouwd. Aangezien het maaiveld ter plaatse van het plangebied gelegen is op ongeveer 13 meter ten opzichte van NAP, levert deze bepaling geen beperkingen op aan het voorgenomen bouwplan.

Hoofdstuk 6 Flora & Fauna, Archeologie, Watertoets En Verkeer En Parkeren

6.1 Flora En Fauna

De Flora- en faunawet is per 1 april 2002 van kracht. In die wet is de zorgplicht, artikel 2, opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Naast de zorgplicht voor álle dieren en planten zijn in de Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet van 25 januari 2005 (Staatscourant, 2 februari 2005), drie tabellen opgenomen met een overzicht van beschermde inheemse dieren en planten. Ter voorkoming van verontrusting, verstoring, doden, vernieling van vaste rust- of verblijfplaatsen e.d. van beschermde soorten dient voorafgaand aan plan- en visievorming, uitvoering, verstrekken van vergunningen en aanleg- of reconstructiewerken een inventarisatie plaats te vinden van de beschermde flora- en faunasoorten, met daaraan gekoppeld een beschrijving van de effecten en eventuele mitigerende (maatregelen om het fysische effect van barrières te verminderen) en compenserende maatregelen om de eventuele negatieve effecten te beperken of te voorkomen. Op basis van de aangetroffen soorten dient er een afweging plaats vinden voor de instandhouding van de biodiversiteit en hun ecotoop.

Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, dienen de verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek dient te worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Flora- en faunawet bescherming genieten. Met name binnen de stedelijke omgeving dient aandacht te worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen. Tevens dient te worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Indien inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Flora- en faunawet zijn vastgesteld, kan een vrijstelling gelden of een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd.

Toetsing

Aangezien als onderdeel van de ontwikkeling de ter plaatse aanwezige opstallen gesloopt zullen worden, is door Tuitert Natuuronderzoek (d.d. 30 januari 2012) een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd.

Onderstaand de resultaten uit het natuuronderzoek.

Natuurbeschermingswet

De ingreep leidt niet tot (significant) negatieve effecten op gebieden die zijn beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet. Nader onderzoek in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling is derhalve niet noodzakelijk en het aanvragen van een Natuurbeschermingswetvergunning niet aan de orde. De Natuurbeschermingswet staat niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.

Ecologische Hoofdstructuur

De ingreep leidt niet tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische verbindingszone. Het doorlopen van een "Nee, tenzij-toets" is derhalve niet noodzakelijk.

Beschermde soorten

De te slopen gebouwen vormen mogelijk een vaste rust- en verblijfplaats voor beschermde soorten vleermuizen en huismussen. In hoeverre de te slopen gebouwen in het plangebied daadwerkelijk door vleermuizen en/of huismussen als vaste rust- en verblijfplaats worden gebruikt dient nader onderzocht te worden aan de hand van aanvullend veldonderzoek.

In het plangebied is verder sporadisch begroeiing aanwezig waarin algemeen voorkomende soorten zangvogels zouden kunnen broeden. Het verwijderen van begroeiing dient derhalve buiten het broedseizoen van vogels uitgevoerd te worden.

Verder zijn enkele algemeen voorkomende soorten te verwachten zoals huisspitsmuis en egel. Dit zijn algemeen beschermde soorten (tabel 1 Ffwet) waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet geldt.

Andere beschermde soorten zijn niet in het plangebied aangetroffen en hier ook niet te verwachten vanwege het ontbreken van specifiek geschikt habitat voor deze soorten.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde natuuronderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling over het algemeen geen significante belemmeringen oplevert ten aanzien van te beschermen flora en fauna. Wel worden de te slopen gebouwen mogelijk door vleermuizen en huismussen gebruikt als vast rust- en verblijfsplaats. Hiernaar dient nader onderzoek uitgevoerd te worden. Dit nader onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de aan te vragen sloopvergunning (omgevingsvergunning voor het onderdeel sloop), waarbij bij de vergunningverlening, afhankelijk van de uitkomsten van het nader onderzoek, aanvullende eisen en maatregelen geëist kunnen worden.

6.2 Archeologie

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.

Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.

In opdracht van de gemeente Rijssen-Holten is door Vestiga Archeologie & Cultuurhistorie in 2002 voor vier plangebieden in de oude kern van Rijssen een archeologische quickscan uitgevoerd (bijgevoegd als bijlage 3). Eén van deze vier plangebieden betreft het gebied Kerkstraat/gemeentehuis, waarin tevens de locatie Tusveld is gelegen.

De volgende conclusies en adviezen komen uit het onderzoek naar voren:

De inrichting van dit plangebied dateert volledig uit de tweede helft van de 20e eeuw. Onder minder zwaar onderkelderde gebouwen en huidige bestrating in dit gebied kunnen nog funderingsresten van oude bebouwing aangetroffen worden. Geadviseerd wordt dan ook in eerste instantie dat eventuele sloopwerkzaamheden tot op maaiveld uit te voeren, waarna vast zal moeten worden gesteld of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. Hierbij zal een afweging worden gemaakt of de archeologische bewoningssporen daadwerkelijk behoudenswaardig blijken te zijn. De kans is namelijk aanwezig dat eventuele archeologische resten dermate zwaar verstoord zijn door latere bodemingrepen dat nader archeologisch onderzoek niet zinvol is. Deze afweging zal, conform de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, in het veld moeten worden gemaakt door een senior archeoloog. Op basis van deze afweging zijn drie opties mogelijk:

  1. 1. archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van machinaal aan te leggen proefsleuven;
  2. 2. archeologische begeleiding van de verdere sloopwerkzaamheden, waarbij tijdens de sloopwerkzaamheden funderingen worden ingemeten en vondsten worden geborgen;
  3. 3. geen verder vervolgonderzoek.

Op basis van dot onderzoek is advies gevraagd van de regioarcheoloog. Dit advies luidt als volgt:

In de door Vestigia uitgevoerde quickscan wordt aanbevolen om de bestaande bebouwing tot op het maaiveld te slopen en vervolgens, afhankelijk van de mate van verstoring, archeologisch onderzoek uit te voeren. Zij stellen drie opties voor:

  1. 4. Een proefsleuvenonderzoek
  2. 5. Een archeologische begeleiding
  3. 6. Vrijgeven van de locatie

Omdat het plangebied in een van oudste delen van Rijssen ligt en er niet zo veel bekend is van de vroege geschiedenis van Rijssen is het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dit kan in de vorm van een archeologische begeleiding onder protocol opgraven. Dit houdt in dat het civiele werk wordt gecombineerd met het archeologisch onderzoek. Hierbij is het archeologisch onderzoek leidend. Hierover moeten met de civiele uitvoerder vooraf duidelijke afspraken gemaakt worden. Dergelijk onderzoek mag alleen uitgevoerd door daartoe gecertificeerde bedrijven en op basis van een goedgekeurd Programma van Eisen.

Het gehele advies is als bijlage 4 bijgevoegd. Conform het advies van de regioarcheoloog zullen de bouwwerkzaamheden onder archeologische begeleiding worden uitgevoerd.

Aangezien onderhavig bestemmingsplan bodemverstorende activiteiten mogelijk maakt ter plaatse van mogelijke aanwezige archeologische waarden, zal in dit bestemmingsplan aan het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' worden toegekend waardoor onder meer bouw- en graafwerkzaamheden niet zondermeer zijn toegestaan.

Op deze wijze wordt in dit bestemmingsplan voldoende rekening gehouden met de in het plangebied mogelijk aanwezige archeologische waarden.

6.3 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Op 3 januari 2012 is door Aveco de Bondt een watertoets uitgevoerd (code: 20120103-5-3987). De korte procedure is gevoerd en naar aanleiding van de toetsing is de standaard waterparagraaf toegepast.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

De gemeente Rijssen-Holten heeft vanuit haar rol als rioleringbeheerder beleid opgesteld ten aanzien van riolering. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Naar aanleiding van de wateroverlast van 2002 en 2003 heeft de gemeente het beleid geformuleerd dat in geval van inbreidingslocaties het water in het gebied moet blijven. Dit houdt in dat het hemelwater op de locatie geïnfiltreerd moet worden. Het uitgangspunt bij het ontwerp is dat per m² afvoerend verhard oppervlak 30 mm berging gerealiseerd wordt. Wanneer er op de locatie geen mogelijkheid is tot het vasthouden en infiltreren van 30 mm per m², dan zorgt de gemeente elders in de omgeving voor compensatie. De kosten hiervoor worden verhaald op de ontwikkelende partij.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd.

Aangezien er binnen het plangebied onvoldoende mogelijkheden tot infiltratie en/of berging van hemelwater zijn, is er overeenstemming met het gemeentelijk beleid voor gekozen elders binnen de gemeente compenserende maatregelen toe te passen, dit voor rekening van de ontwikkelende partij.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Wetgeving grondwateronttrekking

Er vindt in het plan een grondwateronttrekking plaats. Gezien de verschillende belangen, die partijen hebben bij het grondwater, is het beheer van het grondwater wettelijk geregeld in de Waterwet. In het kort komt het er op neer dat initiatiefnemers voor grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig zijn. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het waterschap Regge en Dinkel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.

6.4 Verkeer En Parkeren

Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen significant effect op de verkeersstromen en verkeersafwikkeling in het centrum van Rijssen. Ook worden er geen aanpassingen doorgevoerd in de wegenstructuur in de omgeving van het plangebied.

Parkeren

In het plangebied wordt een parkeergarage beneden maaiveld aangelegd, welke bestaat uit twee delen. Het eerste gedeelte is in zijn geheel ten dienste van de te realiseren 21 appartementen. Op basis van een vergelijking van de huidige en de toekomstige situatie is berekend dat er circa 24 parkeerplaatsen ten behoeve van de woonfunctie gerealiseerd moeten worden. Hiervan zullen er 21 parkeerplaatsen in de privéparkeerplaats gerealiseerd worden en de overige 3 maken onderdeel uit van de op te richten openbare parkeerplaats.

De overige op te richten parkeerplaatsen zullen als openbare parkeerplaatsen ingericht worden waarbij aangesloten wordt op de parkeergarage De Hagen. Gesteld kan dan ook worden dat de voorgenomen ontwikkeling een positieve uitwerking heeft op de parkeerbalans van het centrum van Rijssen.

Op het maaiveld zullen ongeveer 40 parkeerplaatsen verdwijnen. Deze parkeerplaatsen zijn echter niet opgenomen in de gemeentelijke parkeerbalans aangezien op de zaterdag (de maatgevende periode) dit parkeerterrein dienst doet als marktlocatie.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid en ook de ruimtelijke- en milieutechnische randvoorwaarden zijn doorvertaald naar de bestemmingen en regels. De bestemmingen en regels vormen het juridische deel van het bestemmingsplan, dat bindend is voor de burger en de overheid.

Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan, waarbij flexibiliteit wenselijk is. Voor een deel is dat mogelijk met de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden. Daarmee kunnen reeds voorziene maar ook onvoorziene ontwikkelingen planologisch worden geregeld zoals verschuiving binnen de bestemmingen en uitbreidingen van gebouwen en functies.

7.2 Opzet Van De Regels

De regels bestaan uit de volgende onderdelen:

  • hoofdstuk I: Inleidende regels;
  • hoofdstuk II: Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk III: Algemene regels;
  • hoofdstuk IV: Overgangs- en slotregels.

7.2.1 Inleidende regels

De inleidende regels omvatten de in de planregels gebruikte begripsomschrijvingen en afkortingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2).

7.2.2 Bestemmingsregels

In onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

  • Centrum - 2 (artikel 3);
  • Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 4);
  • Waarde - Archeologie (artikel 5).

Centrum - 2

Binnen de bestemming Centrum - 2 zijn toegestaan: detailhandel, wonen op de verdiepingen, bepaalde vormen van horecabedrijven, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen, ondergrondse parkeervoorzieningen en verblijfsgebied met bijbehorende voorzieningen. Voor horeca is aangegeven welke categorieën ter plaatse zijn toegestaan. Deze categorieën hebben betrekking op de lijst van horecabedrijven die als bijlage bij de regels is opgenomen.

Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden welke in de toekomstige situatie onbebouwd blijven en een openbare functie zullen krijgen, hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied toegekend gekregen. Het gebruiken van deze gronden ten behoeve van de wekelijkse markt en eventuele evenementen is tevens toegestaan. Tevens is voor de gronden met deze bestemming de aanduiding 'parkeergarage' toegekend, om de beoogde ondergrondse parkeergarage mogelijk te maken.

De aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dakoverstek' is bedoeld voor het aan het plangebied grenzende gemeentehuis.

Waarde - Archeologie

Zoals uit paragraaf 6.2 uit de Toelichting is gebleken geldt voor onderhavig plangebied een hogere archeologische verwachtingswaarde. Om de mogelijk aanwezige waarden planologisch te beschermen is deze dubbelbestemming opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming zijn activiteiten die de mogelijk in de bodem aanwezige waarden kunnen aantasten niet zondermeer toegestaan, en is voor dergelijke activiteiten een vergunningstelsel opgenomen.

7.2.3 Algemene regels

De algemene of aanvullende regels tenslotte vormen een set algemene regels die op alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. De algemene regels bestaan onder meer uit afwijking- en wijzigingsbepalingen.

De algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemming of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.

Over een gedeelte van het plangebied is een straalpad voor radioverkeer gelegen. Ter bescherming hiervan is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone- straalpad' opgenomen welke eisen stelt aan de maximale bouwhoogte van bouwwerken.

De algemene afwijkingsregels voorzien in de mogelijkheid om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. De in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid laat meer ingrijpende afwijkingen toe en wordt daarom gekoppeld aan een zwaardere procedure dan die voor het verlenen van een afwijking van de bouw- en gebruiksregels.

7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In de loop van de tijd kan het gebruik van gronden of bouwwerken gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld in hoeverre deze afwijkingen positief bestemd worden. Daar waar maten van bestaande legale bouwwerken op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp meer bedragen dan is voorgeschreven in het nieuwe bestemmingsplan, gelden deze maten ingevolge het in het bestemmingsplan neergelegde overgangsrecht als maximum.

De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat inzicht dient te bestaan in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. De paragraaf economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient inzicht te verschaffen in de wijze van de gemeentelijke dekking c.q. vertaalslag in begroting en meerjarenraming en in de gedeelde verantwoordelijkheden en risico's tussen gemeenten en eventuele derden. De ontwikkeling van het onderhavig plan wordt gerealiseerd vanuit een private exploitatie. Wel maakt het overnemen van het openbare gedeelte van de te realiseren parkeergarage onderdeel uit van de planvorming. Hierover zullen in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer nadere (financiële) afspraken gemaakt worden, waarbij tevens afspraken over andere gemeentelijke kosten alsmede het beheer van de openbare ruimte vastgelegd zullen worden.

De financiële risico's voor de gemeente zullen middels een anterieure overeenkomst voldoende geborgd worden, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan in de zin van de Grondexploitatiewet niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 9 Inspraak, Vooroverleg En Zienswijzen

9.1 Inspraak

Om de geïnteresseerden en belanghebbenden voor het plan Tusveld te betrekken bij de planvorming is er op 24 november 2011 een inloopavond georganiseerd. Op deze wijze is invulling gegeven aan het bieden van een inspraakmogelijkheid. Gelet hierop is besloten af te zien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.

9.2 Vooroverleg

De waterparagraaf is ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Regge en Dinkel waarop een positief advies is ontvangen. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling past binnen de lijst van de Provincie Overijssel van plannen waarover geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden, is het plan niet voorgelegd aan de provincie.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 1 augustus 2012 tot en met 11 september 2012. Gedurende deze periode kon een ieder een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan indienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Categorie-indeling Horecabedrijven

Bijlage 2 Categorie-indeling horecabedrijven

Bijlage 1 Bodemonderzoek 2008

Bijlage 1 Bodemonderzoek 2008

Bijlage 2 Bodemonderzoek 2012

Bijlage 2 Bodemonderzoek 2012

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 3 Quickscan flora en fauna

Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Bijlage 5 Selectieadvies Archeologie

Bijlage 5 Selectieadvies archeologie

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek