Wonen Rijssen, Oosterhof en Verenland
Bestemmingsplan - Gemeente Rijssen-Holten
Vastgesteld op 04-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Wonen Rijssen, Oosterhof en Verenland' van de gemeente Rijssen-Holten;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPRW2012000-0401 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (een van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn en geen betrekking hebbend op detailhandel of horecagerelateerde activiteiten, die op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aaneen gebouwd:
meer dan twee woningen waarvan ten minste één gevel van de hoofdgebouwen aaneen zijn gebouwd;
1.7 agrarisch bedrijf:
een economische eenheid met een minimale omvang van meer dan 11 NGE dat is gericht op het voortbrengen van produkten door het telen van gewassen "kwekerijen en houtteelt, daaronder niet begrepen" en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een vis- of wormenkwekerij;
1.8 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.10 bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, enkel slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.11 bestaand:
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is binnen het betreffende bouwperceel en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.15 boerderijkamers
een (deel van) een agrarisch gebouw behorende bij een in werking zijnd agrarisch bedrijf met dien verstande dat het ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf, niet groter dan 50 m2 per boerderijkamer en 300 m2 in totaal, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrararische c.q. plattelandsomgeving te ervaren;
1.16 boomkwekerij
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 carports:
een bouwwerk in de vorm van een overkapping, kennelijk bedoeld voor het stallen van motorvoertuigen, bestaande uit maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie zelf behoren;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van bedrijfs- of beroepsactiviteiten;
1.25 dienstwoning/bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond en/of het terrein noodzakelijk moet worden geacht;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 groepsaccommodatie
een (deel van) een gebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waar een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten. Een kampeerboerderij valt onder het begrip groepsaccommodatie;
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn indeling of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen en aangebouwde carports;
1.29 horecabedrijf:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;
1.30 hospice
een gebouw of inrichting waar men palliatieve zorg geeft aan mensen met een korte levensverwachting;
1.31 houtteelt
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
1.32 huishouden:
de samenlevingsvorm van één gezin, waaronder mede wordt begrepen:
- a. de inwoning, al dan niet bij wijze van mantelzorg, met eigen voorzieningen van ten hoogste twee verwanten of andere personen;
- b. een met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband;
1.33 kantoor:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.34 kleinschalig kampeerterrein
een terrein of plaats geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 stuks kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, met dien verstande dat stacaravans niet zijn toegestaan;
1.35 kwekerij
het voortbrengen van houtige en niet-houtige siergewassen, fruitbomen, struiken en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, één en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel pot- of containerteelt;
1.36 maatschappelijke (sport)voorzieningen:
educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, kinderopvang, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie alsook ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten;
1.37 mantelzorg:
het bieden van zorg in een woning aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.38 ondergeschikt sportgebouwen:
een gebouw of een onderdeel van een gebouw ten dienste van de bestemming zoals een dug-out en/of materiaalhok en daarmee gelijk te stellen gebouwen die in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdgebouw vallen aan te merken;
1.39 overkapping:
een bouwwerk in de vorm van een overkapping bestaande uit maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie zelf behoren;
1.40 peil:
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdingang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse;
1.41 plattelandsappartementen
een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebouw of een cultuurhistorisch pand, welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden groter dan 50 m2 per plattelandsappartement, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met dagverblijf. Het gaat hier om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrarische c.q. plattelandsomgeving te ervaren;
1.42 plattelandskamers
een (deel van een) voormalig agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, niet groter dan 50m2 per plattelandskamer en 300 m2 in totaal, waarbij wordt overnacht in kamers, al dan niet in combinatie met dagverblijf, beschikbaar is en waar keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte worden ondergebracht;
1.43 risicovolle inrichting:
een inrichting, waarvoor op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.44 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit één of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel;
1.45 sierteelt
de teelt van bloemkwekerijgewassen, zoals snijbloemen, vaste planten en pot- en perkplanten, met behulp van kassen al dan niet gecombineerd met aan de teeltactiviteiten ondergeschikte handel, niet zijnde detailhandel, in op het betrokken bouwperceel geproduceerde gewassen.
1.46 teeltondersteunende kassen
kassen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating;
- b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
- c. het voorkomen van schade door vorst;
1.47 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
- c. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
- d. het voorkomen van schade door vorst;
- e. die op dezelde locatie gebruikte kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van zes maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;
met dien verstande dat dit niet geldt voor vollegrondsteelt zoals bij wijnbouw, aspergeteelt en/of maïsteelt;
1.48 vrijstaande woning:
een woning waarvan het hoofdgebouw niet direct is verbonden met het hoofdgebouw van een andere woning;
1.49 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.50 woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.1.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.1.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.1.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, liftschachten, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.1.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.1.6 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf niet zijnde opslag van veevoer, mest en agrarische producten met dien verstande dat dit niet geldt voor opslag binnen 50 m vanaf het agrarisch bouwvlak;
- b. het weiden van vee;
- c. akkerbouw en vollegrondstuinbouw;
- d. (boom)kwekerijen, hout- en fruitteelt zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
- e. het behoud van de landschappelijke waarde;
- f. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
- g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- h. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- i. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf welke op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden;
- j. veldschuren welke op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan reeds aanwezig waren of met vergunning gebouwd kunnen worden;
- k. paardrijbakken welk op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
- l. kleinschalige kampeerterreinen welke op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan.
3.2 Bouwregels
Op de verbeelding voor Agrarisch aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat schuren en stallen die met vergunning aanwezig zijn of gebouwd kunnen worden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- c. de landschappelijke inpassing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1:
- a. ten behoeve van opslag van veevoer, mest en agrarische producten;
- b. ten behoeve van een (boom)kwekerijen, hout- en fruitteelt;
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf met daarbij behorende gebouwen (niet zijnde rijhallen), bouwwerken, geen gebouw zijnde, voorzieningen, beplanting, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven, agrarische gronden en bedrijfswoningen met dien verstande dat:
- a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
- b. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijfwoning is toegestaan mits anders is aangegeven op de verbeelding;
- c. bed & breakfast is toegestaan in de bedrijfswoning;
- d. paardrijbakken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
- e. voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, teelondersteunende voorzieningen, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, en voorzieningen te behoeve van de waterhuishouding;
- f. bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan;
met dien verstande dat;
- g. vrijstaande overkappingen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan, tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden middels een omgevingsvergunning.
4.2 Bouwregels
De voor Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de landschappelijke inpassing;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de milieusituatie.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:
- a. 4.1 en toestaan dat een rijhal wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
- 1. voor wat betreft de paardenhouderij-activiteiten er sprake is van een volwaardig bedrijf, wat blijkt uit een bedrijfsplan;
- 2. niet meer dan 1 binnenrijhal per bedrijf aanwezig mag zijn;
- 3. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.300 m2;
- 4. de bouwhoogte niet meer dan 13 m bedraagt;
- 5. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
- 6. de rijhal landschappelijk wordt ingepast;
- b. 4.1 ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
- 1. uitsluitend is één paardrijbak per bedrijfswoning toegestaan;
- 2. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
- 3. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
- 4. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
- 5. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
- 6. lichtmasten niet zijn toegestaan.
- c. 4.2.3 en toestaan dat de hoogte wordt verhoogd tot 14 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
- d. 4.2.3 ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
- e. 4.2.2 ten behoeve van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat:
- 1. inwoning of uitbreiding van de bestaande eerste bedrijfswoning niet mogelijk is;
- 2. een tweede bedrijfswoning noodzakelijk moet zijn in verband met:
- a. constant toezicht en verzorging van vee; of
- b. constant toezicht en onderhoud van apparatuur ter preventie van calamiteiten; of
- c. onregelmatige werktijden, constante bereikbaarheid en organisatorische efficiency;
- 3. de omvang van het bedrijf zodanig moet zijn dat sprake is van een volwaardig tweepersoonsbedrijf, waarvan sprake is als het volledige werkgelegenheid en (binnen afzienbare tijd) een aanvaardbaar inkomen biedt aan ten minste twee arbeidskrachten;
- 4. aannemelijk moet zijn gemaakt dat het bedrijf de komende tien jaar als volwaardig tweepersoonsbedrijf blijft bestaan, waarbij wordt gekeken naar de bedrijfsopzet, het uitgezette pad voor bedrijfsovername, de gebouwen en stalcapaciteit, productierechten en leeftijd, opleiding en ervaring van beide arbeidskrachten; wat dient te blijken uit een ondernemersplan dat is opgesteld door een agrarische adviesinstantie;
- 5. de tweede bedrijfswoning een duidelijke ruimtelijke relatie moet hebben met het agrarische bedrijf, waarvan geen sprake is bij een afstand van meer dan 25 m tussen de tweede bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw;
- 6. niet eerder een tweede agrarische bedrijfswoning voor het bedrijf aanwezig is geweest;
- 7. de eerste bedrijfswoning niet reeds is uitgebreid tot 1.000 m3 ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens;
- f. 4.2.2 en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning wordt verhoogd tot 6 m;
- g. 4.2.2 ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een boerderij, te weten de bedrijfswoning met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning tot de totale inhoud van die aaneengesloten bebouwing, met dien verstande dat:
- 1. de uitwendige hoofdvorm van de woning gehandhaafd blijft;
- 2. de totale inhoud ervan niet wordt vergroot, dan wel met niet meer dan 10% van de inhoud wordt vergroot of verkleind;
- 3. geen ander afwijkingen van het bestemmingsplan ontstaan;
- 4. bij vergroting, het bouwwerk niet hoger wordt dan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
- 5. de woning niet zodanig van karakter verandert, dat het niet of minder in de omgeving past;
- 6. vooraf vaststaat dat daardoor het aantal woningen niet toeneemt;
- h. 4.2.2 ten behoeve van de vergroting van de bedrijfswoning tot niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan;
- i. 4.2.4 en toestaan dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 6 m;
- j. 4.2.5 ten behoeve van mestvergistingsinstallaties tot een maximale hoogte van 12 m;
- k. 4.2.5 en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer mag bedragen dan 6 m;
- l. 4.2.5 en toestaan dat lichtmasten tot een bouwhoogte van niet meer dan 8 m worden gebouwd.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:
- a. 4.1 voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
- 1. er sprake is van alles onder één dak;
- 2. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
- 3. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
- 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
- b. 4.1 ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
- 1. de arbeidsbehoefte van het agrarisch bedrijf ten minste 0,25 volwaardige arbeidskracht dient te bedragen;
- 2. het aantal kampeerplaatsen niet meer dan 25 mag bedragen, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke en natuurwaarden;
- 3. het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting, zodat het een passend element vormt in de omgeving en dat aan een doelmatige inrichting wordt bijgedragen;
- 4. het kleinschalig kampeerterrein wordt in ruimtelijke samenhang met de gebouwen gerealiseerd;
- 5. toilet- en wasvoorzieningen worden binnen bestaande bebouwing gerealiseerd, met dien verstande dat:
- a. indien dat niet mogelijk is de haalbaarheid van herbouw op dezelfde plaats onderzocht kan worden;
- b. het maximale toegestane percentage aan bebouwing niet wordt overschreden;
- 6. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
- 7. het kampeerseizoen is van 15 maart tot en met 31 oktober, met dien verstande dat voor de periode van 1 november tot en met 14 maart geldt dat alle kampeermiddelen met toebehoren worden verwijderd uit het landschap;
- 8. trekkershutten, stacaravans en chalets niet zijn toegestaan;
- c. 4.4.1 onder f voor het toestaan van boerderijkamers bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
- 1. boerderijkamers in bestaande bebouwing worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
- a. indien dat niet mogelijk is de haalbaarheid van herbouw op dezelfde plaats onderzocht kan worden;
- b. het maximale toegestane percentage aan bebouwing niet wordt overschreden;
- 2. de oppervlakte van één boerderijkamer is niet meer dan 50 m2, met dien verstande dat de totale oppervlakte van boerderijkamers niet meer dan 300 m2 bedraagt;
- 3. verhuur van boerderijkamers het gehele jaar mogelijk is, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van permanente bewoning;
- 4. het kamercomplex ruimtelijk, functioneel-technisch één geheel vormt met de overige bebouwing en dat wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand;
- 5. de boerderijkamers geen belemmering opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven;
- 6. er geen sprake is van aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of monumentale waarde, en daar waar mogelijk herstel van deze waarden;
- 7. de boerderijkamers geen beperkingen opleveren voor ontwikkelingen in de omgeving;
- 8. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
- 9. boerderijkamers worden gerealiseerd conform het gestelde in de Wabo en het Bouwbesluit;
- 1. boerderijkamers in bestaande bebouwing worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
- d. 4.4.1 onder h ten behoeve van het gebruik voor afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
- 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
- 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 75m2;
- 3. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en:
- a. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen in de bestemming Wonen - Vrijstaand en de aansluitende gebiedsbestemming(en), met dien verstande dat het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering en er reeds een vergunde bedrijfswoning aanwezig is binnen hetzelfde bestemmingsvlak;
- b. aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf de aanduiding verblijfsrecreatie toekennen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandsappartementen met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van één plattelandsappartement bedraagt meer dan 50 m2, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de kamers niet meer dan 300 m2 bedraagt;
- 2. verhuur van plattelandsappartementen het gehele jaar mogelijk is, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van permanente bewoning;
- 3. het kamercomplex ruimtelijk, functioneel-technisch één geheel vormt met de overige bebouwing en dat wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand;
- 4. het geheel landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting;
- 5. de plattelandsappartementen geen belemmering opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven;
- 6. er geen sprake is van aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of monumentale waarde, en daar waar mogelijk herstel van deze waarden;
- 7. de plattelandsappartementen geen beperkingen opleveren voor ontwikkelingen in de omgeving;
- 8. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
- 9. plattelandsappartementen worden gerealiseerd conform het gestelde in de Wabo en het Bouwbesluit.
- c. ten behoeve van het gebruik van een deel van de bedrijfsgebouwen als kampeerboerderij/kamphuis als groepsaccommodatie, met dien verstande dat:
- 1. de kampeerboerderij wordt gesitueerd in een bedrijfsgebouw dat niet meer van belang is voor de agrarische bedrijfsvoering;
- 2. deze functie ondergeschikt is aan het agrarisch bedrijf;
- 3. de kampeerboerderij ruimtelijk, functioneel-technisch één geheel vormt met de overige bebouwing en dat wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand;
- 4. het geheel landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting;
- 5. de kampeerboerderij geen belemmering opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven;
- 6. er geen sprake is van aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of monumentale waarde, en daar waar mogelijk herstel van deze waarden;
- 7. de kampeerboerderij geen beperkingen opleveren voor ontwikkelingen in de omgeving;
- 8. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
- 9. de kampeerboerderij wordt gerealiseerd conform het gestelde in de Wabo en het Bouwbesluit
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Met Grote Landschappelijk Waarde
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden - Met grote landschappelijk waarde aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud en het herstel van de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, tot uitdrukking komend in het aanwezige relief, de openheid van het landschap of kleinere natuurelementen;
- b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf niet zijnde opslag van veevoer, mest en agrarische producten met dien verstande dat dit niet geldt voor opslag binnen 50 m vanaf het agrarisch bouwvlak;
- c. het weiden van vee;
- d. akkerbouw;
- e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- f. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- g. gebouwen ten dienste van de bestemming die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
- h. paardrijbakken welk op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
- i. veldschuren welke op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan reeds aanwezig waren of met vergunning gebouwd kunnen worden
met bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, met dien verstande dat een paardrijbak niet is toegestaan.
5.2 Bouwregels
Op de verbeelding voor Agrarisch met waarden - Met grote landschappelijk waarde aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat schuren en stallen die met een omgevingsvergunning aanwezig zijn of gebouwd kunnen worden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- c. de landschappelijke inpassing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:
- a. 5.1 ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
- 1. de paardrijbak is gesitueerd binnen 25 meter van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf, Bedrijf, of een veldschuur;
- 2. uitsluitend is één paardrijbak per (bedrijfs)woning of veldschuur toegestaan, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan ten behoeve van recreatiewoningen;
- 3. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
- 4. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
- 5. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
- 6. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
- 7. lichtmasten niet zijn toegestaan.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in 5.1: ten behoeve van een (boom)kwekerijen, hout- en fruitteelt;
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken geen bouwwerken zijnde, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:
- a. op de volgende adressen de volgende bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan:
adres activiteit toegestane oppervlakte (m2) Leijerweerdsdijk 20, Rijssen boomkwekerij - sierteelt 0, is toegestaan in ander bestemmingsplan Witmoesdijk 24 autobedrijf 1.165 - b. de teelt van kwekerijgewassen is toegestaan;
- c. detailhandel niet is toegestaan, met dien verstande dat verkoopactiviteiten wel zijn toegestaan, mits voortvloeiend uit de in tabel onder a genoemde bedrijfsactiviteiten;
- d. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijf is toegestaan;
- e. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
- f. inrichtingen als bedoeld in onderdeel C en D van bijlage 1 van het Bor, zoals dit luidt op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, niet zijn toegestaan;
- g. buitenopslag is toegestaan met dien verstande dat deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig was;
- h. vrijstaande overkappingen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan, tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden middels een omgevingsvergunning;
- i. bed & breakfast is toegestaan in de bedrijfswoning;
- j. bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
6.2 Bouwregels
Op de op de verbeelding voor Bedrijf aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de landschappelijke inpassing;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de milieusituatie.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 6.2.5 en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer mag bedragen dan 6 m;
- b. 6.2.5 en toestaan dat lichtmasten tot een bouwhoogte van niet meer dan 8 m worden gebouwd.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:
- a. 6.1 ten behoeve van buitenopslag, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. buitenopslag is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering;
- 2. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig;
- 3. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
- 4. buitenopslag leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
- b. 6.1 ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten, indien die bedrijfsactiviteiten naar de aard, omvang en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane activiteiten dan wel minder invloed op de omgeving hebben; met dien verstande dat dit geen bedrijven zijn niet geen onderdeel uitmaken van de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijven;
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. In de bestemming Wonen - Vrijstaand indien het bedrijf is beëindigd en er reeds een vergunde bedrijfswoning aanwezig is binnen hetzelfde bestemmingsvlak
Artikel 7 Bos
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en/of dichte beplantingsstroken;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
- c. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
- d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- e. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. inritten en paden ten behoeve van omliggende voorzieningen;
- h. parkeer- en verblijfsvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
met dien verstande dat:
- i. bestaande wegen en paden zijn in de bestemming begrepen.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken als opslag-, stort- of bergplaats, stalling en achterlating van voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als stand- of ligplaats voor kampeermiddelen, permanente of demontabele/verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken dat leidt tot onevenredige aantasting van het leefmilieu van ter plaatse voorkomende dier- en plantensoorten die bescherming behoeven op grond van de Flora- en faunawet en waarvoor geen ontheffing kan worden verleend;
- d. de winning van bosstrooisel;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken als crossterrein of voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van exploitatie van diepe delfstoffen;
- g. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van de gronden en gebouwen als kleinschalig kampeerterrein en/of verenigingskampeerterrein;
- h. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horeca- of detailhandel.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen en water;
- b. bermen en plantsoenen;
- c. incidentele parkeervoorzieningen;
- d. voet- en fietspaden, alsmede toegangspaden en inritten naar omliggende bestemmingen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen.
met dien verstande dat:
- g. onder water worden de doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater begrepen.
Een ondergronds bergbezinkbassin in de bestemming is inbegrepen.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Groen - Park
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen - Park aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud en/of herstel van landschappelijke waarden, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
- b. groensingels;
- c. plantsoenen;
- d. paden;
- e. uitritten;
- f. langsparkeerstroken;
- g. speelvoorzieningen;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. een kinderboerderij, muziekkoepel en volière;
met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en verhardingen.
9.2 Bouwregels
Op de op de verbeelding (plankaart) voor Groen - Park aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerkenten dienste van de bestemming.
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - hospice' uitsluitend een hospice;
- b. (sociaal-)medische instellingen;
- c. sociaal-culturele instellingen;
- d. bestaande religieuze instellingen;
- e. bestaande onderwijsinstellingen en kinderopvang;
- f. bestaande openbare dienstverlening;
- g. bestaande sportvoorzieningen;
- h. het behoud, herstel en versterking van de karakteristieke bebouwing, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
een en ander met bijbehorende;
- i. groenvoorzieningen en water;
- j. verkeers- en parkeervoorzieningen;
- k. ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
met dien verstande dat:
- l. in de bestemming inrichtingen als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 40 van de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen niet zijn begrepen.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 11 Verkeer - Verblijf
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden;
- b. pleinen en parkeerterreinen;
- c. groen- en speelvoorzieningen en water;
- d. fiets- en voetpaden;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. garageboxen;
met dien verstande dat:
- g. in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes en dergelijke, zijn begrepen;
- h. de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling of aanleg van verkeers(veiligheids)voorzieningen zoals een rotonde, niet voorziet in een wijziging van het aantal rijbanen;
- i. onder water worden de doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater begrepen.
11.2 Bouwregels
Artikel 12 Verkeer - Wegverkeer
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor het verkeer met een doorgaand karakter;
- b. pleinen en parkeerterreinen;
- c. fiets- en voetpaden;
- d. groenvoorzieningen en water;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. waterbouwkundige (kunst)werken, zoals bruggen en duikers;
met dien verstande dat:
- g. in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes en dergelijke zijn begrepen;
- h. de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling of aanleg van verkeers(veiligheids)voorzieningen zoals een rotonde, niet voorziet in een wijziging van het aantal rijbanen;
- i. onder water worden de doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater begrepen.
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats en bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van ten minste 2,5 m.
Artikel 13 Water
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen, waterpartijen en oeverstroken;
- b. waterhuishouding;
- c. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
In de bestemming zijn tevens bruggen, steigers, duikers en beschoeiingen begrepen.
13.2 Bouwregels
Artikel 14 Wonen - Aaneen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Aaneen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, in aaneen gebouwde (rijtjes)woningen of twee aaneen gebouwde woningen;
- b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in hoofdgebouwen;
- c. water;
- d. het behoud, herstel en versterking van de karakteristieke bebouwing, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- 1. de plaats en de bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken;
- 2. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
- 3. de plaats van bijgebouwen die zijn gelegen binnen een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
- 4. de grootte en inhoud van de zelfstandige woonruimte noodzakelijk vanuit een oogpunt van de mantelzorg.
14.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld en de verschijningsvorm van karakteristieke panden, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.2, onder a, voor het verhogen van de maximale goothoogte met 30% en/of een afwijkende kapvorm.
14.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen de vestiging van bijzondere woonvormen, waaronder verpleging en verzorging, al dan niet in samenhang centrale voorzieningen.
14.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.5 ten behoeve van de vestiging van bijzondere woonvormen, waaronder verpleging en verzorging, al dan niet in samenhang centrale voorzieningen.
Artikel 15 Wonen - Appartementen
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Appartementen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, in appartementen;
- b. groenvoorzieningen;
- c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- d. water.
15.2 Bouwregels
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van een bestaand vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte;
- b. de vestiging van bijzondere woonvormen, waaronder verpleging en verzorging, al dan niet in samenhang centrale voorzieningen.
15.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.4 ten behoeve van de vestiging van bijzondere woonvormen, waaronder verpleging en verzorging, al dan niet in samenhang centrale voorzieningen.
Artikel 16 Wonen - Landelijk
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Landelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, in vrijstaande woningen;
- b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in hoofdgebouwen;
- c. water;
- d. groenvoorzieningen.
16.2 Bouwregels
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- 1. de plaats en de bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken;
- 2. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
- 3. de plaats van bijgebouwen die zijn gelegen binnen een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
- 4. de grootte en inhoud van de zelfstandige woonruimte noodzakelijk vanuit een oogpunt van de mantelzorg.
Artikel 17 Wonen - Vrijstaand
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, in vrijstaande woningen;
- b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in hoofdgebouwen;
- c. water;
- d. het behoud, herstel en versterking van de karakteristieke bebouwing, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
17.2 Bouwregels
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- 1. de plaats en de bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken;
- 2. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
- 3. de plaats van bijgebouwen die zijn gelegen binnen een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
- 4. de grootte en inhoud van de zelfstandige woonruimte noodzakelijk vanuit een oogpunt van de mantelzorg.
17.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.2, onder a, voor het verhogen van de maximale goothoogte tot maximaal 6,5 m, met dien verstande dat
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lage goot' de goothoogte ten hoogste 4 m mag bedragen;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld en de verschijningsvorm van karakteristieke panden, de goothoogte ten hoogste met 30% mag worden verhoogd en/of afgeweken worden van de bestaande kapvorm.
Artikel 18 Leiding - Gas
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een aardgastransportleiding.
18.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 18.1 mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding worden gebouwd, waaronder begrepen gebouwen met elk een oppervlakte van ten hoogste 100 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
- a. hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding;
- b. ter zake daarvan vooraf advies bij de leidingbeheerder is ingewonnen.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Behoudens het bepaalde in lid b, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren op en in de gronden als bedoeld in lid 18.1:
- 1. het planten van diepwortelende bomen of stuiken;
- 2. het indrijven/slaan van voorwerpen in de grond;
- 3. het afgraven of ophogen van het maaiveld;
- 4. het aanbrengen van gesloten verharding;
- 5. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan voor normaal (agrarisch) gebruik;
- 6. het permanent opslaan van goederen;
- 7. het verrichten van zwaar transport.
- b. Het onder a vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
- 1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
- 2. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan.
- c. Werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:
- 1. geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding;
- 2. ter zake daarvan vooraf advies bij de leidingbeheerder is ingewonnen.
Artikel 19 Waarde - Archeologie Amk-terreinen
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie AMK-terreinen aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud van een archeologisch terrein met een bepaalde archeologische waarde, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, met dien verstande dat de kwaliteit van het archeologisch terrein van primaire betekenis is.
19.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de onderliggende basisbestemmingen, mag ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie AMK-terreinen niet worden gebouwd.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 19.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Waarde - Archeologie Hoge Verwachting
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
20.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologiehoge verwachting' het plan te wijzigen zodanig dat deze dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 21 Waarde - Archeologie Middelhoge Verwachting
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
21.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologiemiddelhoge verwachting', het plan te wijzigen zodanig dat deze dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 22 Waarde - Cultuurhistorie
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige cultuurhistorische waarden.
22.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 23 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
24.1 Algemeen
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:
- a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. het gebruik of het laten gebruiken van gronden als stalling- en/of opslagplaats van een of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik of onderhoud;
- c. het gebruik van gronden en bebouwing als of ten behoeve van een seksinrichting of prostitutiebedrijf.
24.2 Aan huis verbonden beroep of bedrijf en mantelzorgregeling
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen Wonen - Aaneen, Wonen - Landelijk, en Wonen -Vrijstaand wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
- b. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte.
Artikel 25 Algemene Afwijkingssregels
25.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en/of bouwwerken, zoals kunstwerken, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
- b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
- c. ten behoeve van het aanbouwen van bijgebouwen aan één zijde van een hoofdgebouw, mits deze niet rechtstreeks met elkaar in verbinding staat;
- d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20 m;
- e. van de bestemmingsregels en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en behoeve van zend- en ontvangstmasten voor telecommunicatie, waarvan de bouwhoogte vanaf peil ten hoogste 55 m mag bedragen, worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond waarbij het gedeelde gebruik van masten moet zijn overwogen;
- 2. de mast bij voorkeur op een bedrijventerrein wordt geplaatst;
- 3. de mast bij voorkeur op of in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen (zoals hoogspanningsleidingen en (spoor)wegen) wordt geplaatst;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijk, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van gebouwen en gebieden.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het uiterlijk van zend- en ontvangstmasten bij plaatsing in of nabij bos- en natuurgebieden en in agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden.
25.2 Afwegingskader
De onder 25.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de fysieke veiligheid.
Artikel 26 Algemene Aanduidingsregels
26.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 27 Overige Regels
27.1 Sectorplan
Op dit bestemmingsplan is naast het bepaalde in dit bestemmingsplan tevens het bepaalde in het bestemmingsplan ‘Parapluregeling Evenemententerreinen’ van toepassing.
27.2 Afstemmingsregel welstand
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
- a. de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
- b. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden voor het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
- 1. de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
- 2. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
28.1 Overgangsrecht bouwwerken
28.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 29 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Wonen Rijssen, Oosterhof en Verenland'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeenteraad van de gemeente Rijssen-Holten stelde begin 2012 het bestemmingsplan Wonen Rijssen vast. Daarna heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' op 1 november 2012 vastgesteld.
Een deel van het gebied Oosterhof en Verenland viel niet binnen één van deze bestemmingsplannen. Voor dit gebied voorziet onderhavig bestemmingsplan in een nieuwe planologische regeling. Vanuit de bestemmingsplanpraktijk worden dergelijke bestemmingsplannen ook wel 'actualisatie' of 'algehele herziening' genoemd.
Nieuwe ontwikkelingen worden niet in dit bestemmingsplan meegenomen. Wel worden de bestemmingsplanregels geharmoniseerd met reeds bestaande regels. Er wordt aansluiting gezocht bij de regels van het bestemmingsplan 'Wonen Rijssen' en 'Wonen Holten'. Dit kan betekenen dat op perceelsniveau bouwregels kunnen afwijken van de nu nog veelal gedetaileerde regelgeving. In de meeste gevallen betekent dit dat burgers en bedrijven meer mogen bouwen dan op basis van de nu nog geldende verouderde bestemmingsplannen.
Bijzonder aan het bestemmingsplan is dat er meerdere bestemmingen zijn voor de woongebieden. Daarmee is beoogd een regeling te treffen die ertoe leidt dat karakteristieke gebieden behouden blijven. Aan de andere kant is er ook meer flexibiliteit voor de bestaande bebouwing, indien dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt toelaatbaar is.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan beslaat de omgeving van Het Parkgebouw, havezate De Oosterhof, delen van Het Opbroek en enkele woningen aan het Pelmolenpad. Voor de exacte plangrens wordt verwezen naar de plangrens aangegeven als bolletjeslijn op de verbeelding.
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Wonen Rijssen, Oosterhof en Verenland' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1742.BPRW2012000-0401, schaal 1:1.000) en een renvooi;
- regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen en overige aanduidingen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.
1.4 Huidige Planologische Regiem
In het plangebied gelden nu nog de volgende bestemmingsplan;
Naam van het plan | Inhoud van het plan | Vastgesteld op |
Oosterhof en Veerenland, Oosterhofweg 49 | Rijssen, Oosterhofweg 49 Rijssen, uitbreiding parkgebouw | 29 september 2008 |
Oosterhof en Verenland | Oosterhofweg 244-248, realisatie woning met bijgebouw | 24 september 2007 |
Oosterhof en Verenland | 2e bouwhuis | 20 mei 1997 |
Buitengebied(1984) | boomkwekerij Borkent | 25 januari 1993 |
Buitengebied(1984) | totaalplan | 25 maart 1985 |
Oosterhof en Verenland | art.30 WRO + gebied Eshorst | 29 september 1978 |
Oosterhof en Verenland | revisieplan | 30 juli 1975 |
Hospice Rijssen | nieuwbouw Hospice | 29 april 2010 |
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Rijssen-Holten beschreven.
In hoofdstuk 3 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 4 gaat in op de flora & fauna, archeologie en de watertoets.
In de hoofdstukken 5, 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/ planverantwoording, de economische uitvoerbaarheid van het project, de inspraak en het vooroverleg.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijken mobiliteitsbeleid op rijksniveau en wordt geschetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien. In de structuurvisie worden accenten geplaatst op het gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel. Het rijk richt zich op bereikbaarheidsvraagstukken van nationale betekenis zoals (spoor) wegen, (buis)leidingen en mainports als Schiphol en de (zee)havens. Voorts richt het Rijk zich op (water) veiligheidsprojecten.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Dat houdt in dat eerst gekeken moet worden of er vraag is naar een nieuwe ontwikkeling. Als dat het geval is dient eerst gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past. Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van zorgvuldige inpassing en optimale bereikbaarheid.
Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken en geeft daarmee dwingende regels voor ruimtelijke ordening op provinciaal en lokaal niveau.
De SVIR richt zich op vraagstukken welke van invloed zijn op het nationaal functioneren. Het betreft hier onder andere het infrastructuurnetwerk van wegen, spoor, buisleidingen en water.
Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk is van een dusdanig laag abstractieniveau dat het geen invloed heeft op het nationaal belang. Het bestemmingsplan past binnen de kaders van het rijksbeleid en heeft geen nadelige gevolgen voor de Ecologische Hoofdstructuur.
2.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
2.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel 2009
Op 1 juli 2009 hebben de Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. Beide documenten zijn op 1 september 2009 in werking getreden.
De Omgevingsvisie heeft de status van:
- Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening;
- Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet;
- Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer;
- Provinciaal verkeer- en vervoerplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer;
- Bodemvisie in het kader van de ILG-afspraak met het Rijk.
Omgevingsvisie
Voor de toekomstige ontwikkelingen binnen het plangebied zijn naast de algemene ambities zoals voorzien in de woonvraag en beschikbaarheid van hoogwaardige voorzieningen, vooral de volgende provinciale ambities van belang:
- De woningbouwopgave zal eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moeten worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden.
- De bovenlokale vraag naar woningen en voorzieningen wil de provincie concentreren in stedelijke netwerken.
- In bestaande woonwijken is vaak onvoldoende groen en speelruimte voor kinderen. Bij herstructurering in stedelijk gebied moet daarom altijd aandacht zijn voor versterking van de groenstructuur en het creëren van speelruimtes en ontmoetingsplaatsen.
- Een goede toegang van (binnen)steden via stadsrandgebieden is voor de provincie een kwaliteitsopgave.
Bij de Omgevingsvisie zijn enkele kaarten gevoegd, waaronder de beleidsperspectievenkaart. Uit deze kaart (zie navolgende afbeelding) kan de globale ontwikkeling van Rijssen worden afgelezen, alsmede de functies van het omringende gebied. Uit een tweede kaart, de Ontwikkelingsperspectieven Stedelijke omgeving, blijkt dat Rijssen wordt geschaard onder de categorie: 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus'. Het ontwikkelingsperspectief voor dergelijke kernen is: bestaande woon- en werkmilieus in de dorpen en kernen op zo'n manier herstructureren en zulke nieuwe woon- en werkmilieus toevoegen, dat de veelzijdigheid van de dorpse leefmilieus wordt versterkt en de karakteristiek van het betreffende dorp of kern wordt gediend.
Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening is één van de instrumenten waarop de provincie haar beleid laat doorwerken. Daarnaast zal de provincie gebruikmaken van onder andere (prestatie)afspraken, gebiedsontwikkeling, uitvoeringsprojecten en subsidies. De Omgevingsverordening is met name van belang wanneer het gaat om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het voorliggende bestemmingsplan houdt rekening met het beleid zoals dat door de provincie Overijssel is geformuleerd in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Het bestemmingsplan voorziet in mogelijkheden om mantelzorg in een woning mogelijk te maken. Daarnaast blijft het geldende welstandsbeleid van toepassing. Aangezien er geen extra bouwmogelijkheden worden opgenomen en geen functiewijzigingen zijn voorzien in het bestemmingsplan is toetsing aan het gemeentelijk planologisch beleid niet relevant.
2.4 Cultuurhistorie
De tuinen en parken van historische buitenplaatsen en landgoederen liggen vaak in reeksen bijeen. Ook als ze niet precies op elkaar aansluiten, kunnen ze het landschap sterk kleuren, zoals Het Volkspark en de Oosterhof. Zulke clusters hebben een landschappelijke betekenis die groter is dan de som der delen: de structuur en het beeld van het landschap worden over een grotere oppervlakte bepaald door historische groenstructuren. Voor behoud van zo’n ‘landgoederenlandschap’ en het stellen van kaders voor nieuwe ontwikkelingen in deze gebieden kunnen verschillende ruimtelijke ordeningsinstrumenten gebruikt worden. Hetzelfde geldt voor ontwikkelingen in en rond een afzonderlijke groenaanleg.
Sinds 1 januari 2012 bepaalt het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dat gemeenten bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Daartoe horen onder meer landgoederen en buitenplaatsen. Een bestemmingsplan legt juridisch-planologisch vast wat de bestemmingen van de gronden en bouwwerken binnen een gebied zijn. Zo’n plan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding of kaart van het bestemmingsplan. Is er een historische groenaanleg aanwezig, dan kan het gebied een cultuurhistorische dubbelbestemming krijgen – vaak heeft het namelijk al een andere hoofdbestemming.
In dit bestemmingsplan is voor het Volkspark en De Oosterhof de dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie opgenomen. Ook kent de hoofdbestemming Agrarisch met waarden - Met grote landschappelijke waarde een cultuurhistorisch beschermingsregime. De regels bepalen dat in het belang van de cultuurhistorische waarden de dubbelbestemming voorrang heeft op regels voor andere bestemmingen. Doel is de cultuurhistorische waarden te behouden. Bouw-, kap- en aanlegwerkzaamheden worden in dat licht beoordeeld. Precieze locaties waar gebouwd mag worden, staan op de verbeelding met bouwblokken aangegeven. Bij de plaatsbepaling van die bouwblokken houdt de gemeente bijvoorbeeld rekening met zichtlijnen binnen en buiten de aanleg. Verder zijn specifieke voorwaarden verbonden aan de verschijningsvorm, zoals de bouwhoogte en dakvorm. Het geheel van paden, watergangen, vijvers, verkavelingstructuren, weiden en groenstroken bepaalt in sterke mate het karakter van de historische groenaanleg. De gemeente beschermt de ruimtelijke samenhang tussen deze elementen door deze (structuur)elementen als dubbelbestemming op de planverbeelding vast te leggen.
Fraaie luchtfoto van de Oosterhof, eind vorige eeuw
In het belang van historische groenaanleg stelt de gemeente voor sommige werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning verplicht. Denk aan het vellen of rooien van bomen met een cultuurhistorische waarde en het aanleggen van waterlopen of het dempen van waterlopen en vijvers. Zodoende kan ze de ruimtelijke kwaliteit van groenaanleg waarborgen en waar mogelijk verbetering stimuleren of eisen.
Hoofdstuk 3 Milieu-aspecten
3.1 Algemeen
Om conflictsituaties te voorkomen, dient in het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de diverse omgevingsaspecten. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingsplankeuzen aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan.
3.2 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie ‘wonen’ is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg of spoorweg wordt ondervonden.
In 2008 heeft de gemeente Rijssen-Holten een eigen geluidsbeleid (Nota hogere grenswaarden) vastgesteld. Het doel van deze Nota hogere grenswaarden, met als ondertitel: ‘Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Rijssen-Holten’, is om de goede kwaliteiten te behouden en om de kansen voor het verbeteren van de geluidskwaliteit te benutten.
Het geluidsbeleid geldt voor nieuwe ontwikkelingen. Bij bestaande situaties is het beleid een referentiekader om een oordeel te vormen over het betreffende gebied. In het voorliggende bestemmingsplan gaat het om het vastleggen van een bestaande situatie. Bij een dergelijk consoliderend bestemmingsplan, waarbij geen ingrijpende planologische ontwikkelingen plaatsvinden, is het beleid dus alleen een referentiekader en daarom is het niet noodzakelijk om een akoestisch onderzoek uit te voeren.
3.3 Bodemkwaliteit
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen grote ruimtelijke ingrepen mogelijk. Een onderzoek naar de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem is daarom niet noodzakelijk. In het kader van de eventuele omgevingsvergunning wordt dit aspect meegenomen.
3.4 Luchtkwaliteit
Aangezien geen sprake is van (grote) ruimtelijke ingrepen in het onderhavige bestemmingsplan, heeft het aspect luchtkwaliteit geen gevolgen voor het onderhavige bestemmingsplan.
3.5 Externe Veiligheid
3.5.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi)
- de Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.
Het doel van het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
In het externe veiligheidsplan van de gemeente Rijssen-Holten is het veiligheidsbeleid van de gemeente in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.
3.5.2 Situatie in en bij het plangebied
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Figuur 4.1. Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die onder de werking van het Besluit Externe Veiligheid vallen. Binnen het plangebied is er geen sprake van vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. De afstand tussen het dichtsbijgelegen (beperkt) kwetsbaar object plangebied en een route gevaarlijke stoffen over de weg bedraagt 550 meter en over het spoor 500 meter. Uit het Basisnet Water blijkt dat er binnen de gemeente Rijssen-Holten geen transport van gevaarlijke stoffen over het water plaatsvindt. Gezien deze afstanden is nader onderzoek naar het groepsrisico niet noodzakelijk.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Besluit regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
In of bij het plangebied ligt een aardgastransportleiding van de Gasunie waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De leiding N-557-52 heeft doorsnee van 100 millimeter en een maximale bedrijfsdruk van 40 bar. De 1% letaliteitsgrens ofwel het invloedsgebied van de leiding ligt op ongeveer 45 meter afstand van de leiding. Dit betekent dat buiten deze grens geen rekening hoeft te worden gehouden met de aanwezigheid van deze leiding.
In het kader van het plan Opbroek is voor deze leiding een berekening uitgevoerd met behulp van het programma Carola. Omdat het onderhavige plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt wordt uitgegaan van de bestaande situatie.
Het plaatsgebonden risico is bepaald door middel van berekeningen. Uit de berekeningen blijkt dat het plaatsgebonden risico voldoet aan de grenswaarde en richtwaarde (beide 1 x 10-6/jaar) geen belemmering vormt in de huidige situatie en de toekomstige situatie. Uit deze berekeningen blijkt, dat de 10-6-contouren op 0 meter ligt van de leiding en dat de curven zodanig ver nog van de oriëntatiewaarde vandaan blijft dat de gemeente Rijssen-Holten de ligging van de leidingen acceptabel vindt.
Volgens het nieuwe Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt in het bestemmingsplan de ligging weergegeven van de aanwezige buisleidingen alsmede de volgens artikel 14 lid 1 Bevb daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van onderhoud van de buisleiding. Deze belemmeringenstrook bedraagt bij 40 bar en meer 5 meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten uit het hart van de leiding. De gronden, die binnen deze strook zijn gelegen krijgen de dubbelbestemming "Leiding – Gas".
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
3.6 Voortoets M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Concreet houdt dit in dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Gezien de omvang van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen wordt hiervan vooralsnog uitgegaan.
Hoofdstuk 4 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets
4.1 Flora En Fauna
Voor het bestemmingsplan (artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening) is het noodzakelijk te kijken naar het al dan niet voorkomen van eventuele effecten op de Ecologische Hoofdstructuur en gebieden die zijn beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Tevens dient een inschatting te worden gemaakt van het voorkomen van door de Flora- en faunawet beschermde soorten, de eventuele overtreding van de verbodsbepalingen en de mogelijkheid daar ontheffing voor te verkrijgen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen en kan daarom planologisch als conserverend worden aangemerkt. Er zijn hooguit binnen bestemmingen bouwvlakken aangegeven, waar bij recht uitbreidingsmogelijkheden zijn. Indien hiervan gebruik wordt gemaakt, zal door de initiatiefnemer alsnog een apart onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet dienen te worden uitgevoerd.
4.2 Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Bureau Baac heeft voor het grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Voor het gehele grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. In de regels zijn nadere regels opgenomen ter bescherming van binnen het plangebied voorkomende beschermde terreinen en zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Aangezien op basis van het voorliggende bestemmingsplan geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, is een nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
4.3 Wateraspecten
Het onderhavige bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Grootschalige ontwikkelingen zijn op grond van dit bestemmingsplan niet mogelijk. In feite wordt de bestaande situatie opnieuw vastgelegd, waardoor de gemeente weer de beschikking krijgt over een moderne planologische regeling.
Voorts biedt het plan (zoals nagenoeg elk bestemmingsplan) de mogelijkheid voor uitbreiding van hoofdgebouwen (woningen, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en dergelijke) en voor de realisering van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen. Dit is van ondergeschikte aard en heeft daarmee geen of nauwelijks invloed op het watersysteem.
In algemene zin kan worden opgemerkt dat onder meer door het als zodanig bestemmen van belangrijke groen- en waterstructuren in het plangebied, wordt voorkomen dat deze structuren worden verhard. Dit draagt mede bij aan de instandhouding van het bestaande watersysteem.
Voor het overige geldt dat bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, aandacht moet worden besteed aan de mogelijkheden om het watersysteem te verbeteren. Hierbij speelt vasthouden van water in eigen gebied een belangrijke rol. Voorkomen dient te worden dat onnodige afvoer van schoon water naar de zuivering plaatsvindt. Onder andere moet worden onderzocht in hoeverre infiltratie van regenwater mogelijk is en in hoeverre oude afwaterstructuren, in oorspronkelijke of alternatieve vorm, kunnen worden hersteld. Ook wordt het in beginsel wenselijk geacht om op kleine of grotere schaal te komen tot afkoppeling van hemelwater door een gescheiden stelsel of, als de bodemgesteldheid het toelaat, infiltratie.
Voor dergelijke maatregelen geldt overigens wel dat zij buiten het bereik van het onderhavige bestemmingsplan vallen, behalve wanneer het gaat om ingrepen waarvoor een herziening van het bestemmingsplan is vereist.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten En Planverantwoording
5.1 Inleiding
Het primaire doel van het bestemmingsplan Wonen Rijssen, Oosterhof en Verenland is het actualiseren van het geldende planologische regime. Het is dan ook in overwegende mate een zogenaamd conserverend of harmoniserend plan. Elke bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Een bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting. De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft veel informatie, in die zin dat hierop direct kan worden afgelezen waar kan worden gebouwd. In de regels wordt de informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Met dat laatste wordt bedoeld dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie in de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding als daadwerkelijk gaat worden gebouwd of andere ontwikkelingen worden gepland. De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt. Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). In het bestemmingsplan onder de Wabo wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van een ontheffing, maar van een afwijking. Een bouwvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De terminologie van de regels in het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de terminologie die in de Wabo wordt gehanteerd.
Begrip bestaand
In de regels wordt veelvuldig verwezen naar de bestaande situatie. Voor bouwwerken is dat de situatie op het moment van de eerste terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan. Voor gebruik is dat het moment van het van kracht worden van het plan. De bestaande situatie herleidt de gemeente in de eerste plaats uit de gedane inventarisatie. Daarnaast kan de gemeente putten uit het vergunningenarchief. Vanuit die gegevens kunnen de afmetingen van bouwwerken worden bepaald. Ook worden jaarlijks de perceelgegevens vastgelegd ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken. Tot slot is er nog het archief van de milieugegevens. Deze hele optelsom aan gegevens biedt een volledige en rechtszekere garantie om op een juiste wijze invulling te geven aan het begrip 'bestaand'.
5.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf die datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Het plan kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. ontheffingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
(Begrippen)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
(Wijze van meten)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages of maten zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
5.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, etc.);
- 3. Nadere eisen
- 4. Afwijken van de bouwregels
- 5. Specifieke gebruiksregels
- 6. Afwijken van de gebruiksregels
- 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- 9. Wijzigingsbevoegdheid
In paragraaf 7.3 wordt de bestemming toegelicht en wordt ook aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
5.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
(Anti-dubbeltelregel)
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend
(Algemene gebruiksregels)
In dit artikel worden de algemene gebruikregels beschreven. Deze regels gelden voor het hele plangebied.
(Algemene afwijkingssregels
In dit artikel worden de afwijkingsvoorwaarden beschreven. Deze afwijkingen gelden voor het hele plangebied.
Algemene aanduidingsregels
Deze regel bepaalt dat er binnen de aangeduide gebieden bepaalde aanvullende regels gelden die vaak bestemming overschrijdend zijn.
(Overige regels)
In dit artikel zijn de sectorale plannen die van toepassing blijven beschreven. Daarnaast is een afstemmingsregel met welstand opgenomen.
5.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
5.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt. De basis voor de (stedelijke) bestemmingen komen voort uit het bestemmingsplan 'Wonen Rijssen' en de (landelijke) bestemmingen uit 'Buitengebied Rijssen-Holten'.
De volgende bestemmingen zijn in dezelfde volgorde opgenomen in de regels:
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Artikel 5 Agrarisch met waarden - Met grote landschappelijk waarde
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Bos
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Groen - Park
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Verkeer - Verblijf
Artikel 12 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 13 Water
Artikel 14 Wonen - Aaneen
Artikel 15 Wonen - Appartementen
Artikel 16 Wonen - Landelijk
Artikel 17 Wonen - Vrijstaand
Artikel 18 Leiding - Gas
Artikel 19 Waarde - Archeologie AMK-terreinen
Artikel 20 Waarde - Archeologie hoge verwachting
Artikel 21 Waarde - Archeologie middelhoge verwachting
Artikel 22 Waarde - Cultuurhistorie
5.4 Handhaving
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.
Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
De gemeente Rijssen-Holten hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeenteraad stelt een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen en waar sprake is van een kostenverhaal. Onderhavig bestemmingsplan heeft een harmoniserend karakter. Op grond van deze bestemmingen is vervangende nieuwbouw en uitbreiding van bestaande bebouwing mogelijk. Hiervoor zullen geen verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening aan de orde zijn of deze verhaalbare kosten zullen uitsluitend betrekking hebben op de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op de nutsvoorzieningen. Dit valt derhalve onder de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen waarbij de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. Een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.
Hoofdstuk 7 Inspraak En Vooroverleg
7.1 Inspraak
In eerste instantie heeft voor het gebied al een ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' ter inzage gelegen. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe perceelsoverschrijdende ontwikkelingen mogelijk. Alle eigenaren in het gebied ontvangen een brief met uitleg over het bestemmingsplan. Ook krijgen de eigenaren informatie over de terinzagetermijn van het ontwerpbestemmingsplan en het vervolg proces.
7.2 Vooroverleg
Gezien het harmoniserende karakter van het bestemmingsplan wordt afgezien van vooroverleg met de provincie.
7.3 Zienswijzen
Mochten er tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan zienswijzen binnenkomen dan worden deze door de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan afgewogen. De eventuele weerlegging van de zienswijzen worden ter zijner tijd bij het vaststellingsbesluit gevoegd.