KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Wijzigingsplan
1.1 Woon- En Leefklimaat
1.2 Stedenbouwkundig Plan
1.3 Geluid
1.4 Bodem
1.5 Milieuhygiënische Belemmeringen
1.6 Parkeren
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Wonen Holten, Eg Drostenstraat De Kol

Wijzigingsplan - Gemeente Rijssen-Holten

Vastgesteld op 20-11-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

De begrippen van het bestemmingsplan 'De Kol' van de gemeente Rijssen-Holten, vastgesteld op 28 april 2011, zijn ook van toepassing met dien verstande dat daar waar onderstaande begrippen ook in bestemmingsplan 'De Kol' worden genoemd, onderstaande begrippen van toepassing zijn;

1.1 plan:

het wijzigingsplan 'Wonen Holten, Eg Drostenstraat De Kol' met identificatienummer NL.IMRO.1742.WPHW2013001-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.7 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.8 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.10 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.11 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.12 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.13 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.14 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.15 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.16 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.17 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  2. b. paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  3. c. speelvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';

met bijbehorende bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen en verhardingen, parkeervoorzieningen en voorzieningen van openbaar nut.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten, wandel- en fietspaden, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  2. b. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, en (on)bebouwde gronden.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut
  3. c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vrijstaande, twee-aaneen en/of aaneengebouwde woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bergzicht' uitsluitend aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;
  2. b. een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met dien verstande dat voor de activiteit maximaal 35% van het brutovloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bijgebouwen mag worden gebruikt, evenwel met een maximum van 75 m2;
  3. c. voorzieningen van openbaar nut;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven.

7.2 Bouwregels

De bebouwing dient te voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. b. de voorgevel van hoofdgebouwen dient te worden gebouwd aan de zijde van de voorste bouwgrens;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bergzicht' moet sprake zijn van een gesloten wand en moet bovendien voor aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bergzicht' per bestemmingsvlak gezien vanaf de voorste bouwgrens sprake zijn van maximaal vijf voorgevels in elkaars verlengde met in totaal een maximale lengte van 30 meter, met dien verstande dat de sprong tussen de verspringende voorgevels minimaal 0,6 m bedraagt;
  4. d. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij:
    1. 1. vrijstaande woningen: aan beide zijde minimaal 2,5 m;
    2. 2. twee-aaneen: aan één zijde minimaal 2,5 m;
  5. e. goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen voor maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven goot- en bouwhoogte binnen het bouwvlak met dien verstande dat de goothoogte van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bergzicht' zowel minimaal als maximaal 6 m moet bedragen;
  6. f. in afwijking van het bepaalde onder 7.2 onder e is ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - bergzicht' voor maximaal 50% van de oppervlakte van de aanduiding in het betreffende bouwvlak een goothoogte en een bouwhoogte van maximaal 9 m respectievelijk 12 m toegestaan;
  7. g. in afwijking van het bepaalde onder 7.2 onder e is ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - bergzicht' voor maximaal 10% van de oppervlakte van de aanduiding in het betreffende bouwvlak een goothoogte en een bouwhoogte van maximaal 12 m respectievelijk 13,5 m toegestaan;
  8. h. bijgebouwen worden gebouwd aan één zijde van de woning en bij:
    1. 1. vrijstaande en twee-aaneen woningen: minimaal 10 m achter de voorste bouwperceelgrens;
    2. 2. aaneengebouwde woningen: minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;

met dien verstande, dat uitbouwen in de vorm van erkers tot vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits: de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt; de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden minimaal 2,5 m bedraagt; voor zover de erker wordt gebouwd tegen de voorgevel van het hoofdgebouw de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt; de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt dan wel de hoogte van de eerste bouw-laag van het hoofdgebouw + 0,25 m;

  1. i. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per hoofdgebouw bedraagt maximaal 50 m2 per bouwperceel, met dien verstande dat het totale bebouwingspercentage maximaal 50% mag bedragen;
  2. j. in afwijking van het bepaalde onder 7.2 onder i mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per hoofdgebouw voor zover het aaneengebouwde woningen betreft maximaal 50 m2 bedragen, met dien verstande dat het totale bebouwingspercentage maximaal 75% mag bedragen;
  3. k. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van bijgebouwen gebouwd aan de zijgevel van de woning gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bergzicht' minimaal en maximaal 6 m mag bedragen;
  4. l. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw - 2 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bijgebouwen gebouwd aan de zijgevel van de woning gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bergzicht' minimaal en maximaal 6 m mag bedragen.
  5. m. de hoogte van overkappingen mag maximaal 3,5 m bedragen;
  6. n. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag maximaal 25 m2 per hoofdgebouw bedragen;
  7. o. de afstand van overkappingen tot de voorgevel van het hoofdgebouw en/of het verlengde daarvan bedraagt minimaal 1 m;

7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. artikel 7.1 onder a ten behoeve van de realisatie van gestapelde woningen, waarbij het aantal gestapelde woningen per bestemmingsvlak maximaal 6 mag bedragen en waarbij het totaal aantal gestapelde woningen in het plangebied maximaal 24 mag bedragen;
  2. b. artikel 7.2 onderd ten behoeve van de realisatie van grondgebonden woningen voor het aan een zijde verkleinen van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tot minimaal 0 meter.
  3. c. artikel 7.2 onder h voor het verkleinen van de afstand van een bijgebouw of overkapping tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel voor het bouwen van een bijgebouw of overkapping voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat bijgebouwen zoals garages minimaal 10 meter achter de voorste bouwperceelgrens worden gebouwd.
  4. d. artikel 7.2 onder i voor het vergroten van het bebouwingspercentage tot maximaal 75%, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd niet toegestaan'.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Algemeen

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. een gebruik of het laten gebruiken van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik of het laten gebruiken van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheid

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het, met uitzondering van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, afwijken van de voorgeschreven maatvoering, eventueel van de bebouwingsgrens, mits deze afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in het plan voorgeschreven maatvoering;
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 3 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  4. d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

10.2 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11 Overige Regels

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundi-ge aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het afwijkenvan de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Wonen Holten, Eg Drostenstraat De Kol'.

Hoofdstuk 1 Wijzigingsplan

Het bestemmingsplan 'De Kol' betreft de juridisch planologische regeling van het gebied gelegen aan de noordzijde van de kern Holten. Het voornemen bestaat om in dit gebied woningbouw te realiseren.

Voor het perceel Waagweg 8 in Holten is ook woningbouw voorzien. Op dit perceel vigeerd een bedrijfsbestemming vanwege de aanwezigheid van een schuur ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan 'De Kol'. Deze schuur is inmiddels geamoveerd. De grond is geschikt gemaakt voor woningbouw. Deze situatie was bij de vaststelling al voorzien en met het oog daarop is er voor dit perceel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Dit wijzigingsplan betreft die verdere uitwerking (als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening) en heeft het doel het realiseren van woningen met overige voorzieningen, zoals groen en verkeer.

In artikel 3 van de bij het bestemmingsplan 'De Kol' behorende regels is vermeld dat de volgende uitwerkingsregels in acht dienen te worden genomen:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het wijzigen van de bestemming Bedrijf ter plaatse van de aanduidingen Wro-zone -wijzigingsgebied 2 in de bestemmingen Groen, Tuin, Verkeer -Verblijfsgebied en Wonen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. dat binnen de bestemming Wonen
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding Wro-zone-wijzigingsgebied 2, de specifieke bouwaanduiding - Bergzicht van toepassing is;
    2. 2. het bepaalde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing is.
  2. b. dat binnen de bestemming Groen, Tuin en Verkeer - Verblijfsgebied het bepaalde in respectievelijk artikelen 4, 6 en 8 van overeenkomstige toepassing is.
  3. c. dat aangetoond wordt dat het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van binnen of buiten het plangebied gelegen bedrijven daadwerkelijk is geëindigd of dat is aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geboden.
  4. d. de te realiseren woningen dienen te passen binnen de voor het gebied opgestelde stedenbouwkundige plan.
  5. e. de maatvoering leidt niet tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  6. f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.
  7. g. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarden, of een verkregen hogere grenswaarde
  8. h. uit onderzoek (NEN5745) blijkt dat de bodemkwaliteit voldoet aan de eisen die woningbouw toestaat.
  9. i. er ook voor het overige is aangetoond dat er uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening geen onaanvaardbare milieuhygiënische belemmeringen zijn.
  10. j. dat in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid.


Bij het voorliggende wijzigingsplan 'Wonen Holten, Eg Drostenstraat De Kol' wordt aan alle uitwerkingsregels voldaan.

1.1 Woon- En Leefklimaat

Algemeen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van een bedrijf op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Gebiedstypen

In de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als “gemend gebied”. Het omgevingstype "gemengd gebied" wordt in de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” als volgt omschreven:

“Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.”

Het plangebied zelf is aan te merken als een “gemengd gebied”. Het is plangebied is gelegen in de nabijheid van hoofdinfrastructuur zoals de spoorlijn Deventer-Almelo en de Drostenstraat. In de directe nabijheid van het plangebied komt bedrijvigheid voor in vorm van een brandweerkazerne en een vleesverwerker. Het gebied is aan te merken als een dynamisch gebied. Derhalve kan worden uitgegaan van het omgevingstype “gemengd gebied” en zijn kleinere richtafstanden ten opzichte van de woonbestemming in het plangebied te rechtvaardigen.

Toetsing zonering op plangebied

De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking van het plangebied op de omgeving

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast. Op basis van onderhavig wijzigingsplan worden een aantal woningen mogelijk gemaakt. Woningen veroorzaken geen milieuhinder en hebben geen milieu-uitwerking op de omgeving. Derhalve wordt gesteld dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling geen negatief effect heeft op het woon- en leefklimaat van de omgeving.

Interne werking van de omgeving op het plangebied

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden woningen in de directe nabijheid van de brandweerkazerne gerealiseerd.

Een brandweerkazerne wordt op basis van de VNG-brochure als een milieucategorie 3.1 inrichting getypeerd kan worden. Voor het aspecten geluid geldt een richtafstand van 50 meter. Op basis van de gebiedstypering 'gemengd gebied' kan de categorie een stap terug worden gebracht. Hiermee komt de richtafstand voor geluid op 30 meter. Voor de overige aspecten gelden richtafstanden van 0 meter. De werkelijke afstand tussen de brandweerkazerne en de woningen in dit wijzigingsplan betreft enkele meters. Hierdoor is het van belang dat de planologische aanvaardbaarheid van de functies ‘wonen’ en ‘bedrijvigheid’ in de nabijheid van elkaar wordt aangetoond.

Aveco de Bondt heeft hiertoe een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsproductie van de brandweerkazerne. Het onderzoek alsmede de conclusie staan beschreven in paragraaf over Geluid.

1.2 Stedenbouwkundig Plan

De in dit wijzigingsplan opgenomen bestemmingen en aanduidingen komen voort uit het stedenbouwkundig plan voor de Kol. Dit stedenbouwkundig plan is niet gewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan 'De Kol'. Voor een nadere motivatie van het stedenbouwkundig plan wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van de toelichting bij het bestemmingsplan 'De Kol'.

1.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

In opdracht van de gemeente Rijssen-Holten heeft Aveco de Bondt een Akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en geluid afkomstig van de brandweerkazerne (industrielawaai) voor kavel Waagweg 8 te Holten. Het doel van het onderzoek is om voor de gemeente Rijssen-Holten de akoestische situatie voor kavel Waagweg 8 inzichtelijk te maken.

Railverkeer

De kavel Waagweg 8 ligt op circa 30 meter van het spoor. Uit de berekening blijkt dat de geluidbelasting op de toetspunten van kavel Waagweg 8 maximaal 67 dB zal bedragen. Daarmee wordt de maximaal te ontheffen waarde van 68 dB niet overschreden. In onderhavig onderzoek is al rekening gehouden met het plaatsen van raildempers. Er zal dus een verzoek om hogere grenswaarden nodig zijn. Het binnenniveau in de woningen moet uiteraard gewaarborgd worden.

Wegverkeer

De onderzochte kavel is gelegen binnen de zone van de Drostenstraat. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 56 dB bedraagt. Hiermee is de geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn vermeld in paragraaf 3.3. Met deze maatregelen wordt de geluidbelasting ten gevolge van de Drostenstraat niet gereduceerd tot aan de voorkeursgrenswaarde. Op geen van de toetspunten op kavel Waagweg 8 wordt de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB vanwege het wegverkeer overschreden. Tevens kan voor een woning op de kavel een geluidluwe zijde gecreëerd worden conform het gemeentelijke beleid. Het college van Burgemeester en wethouders wordt verzocht hogere grenswaarden vast te stellen om de bebouwing van kavel Waagweg 8 te realiseren.

Geluid van de inrichting

Het geluid van de inrichting wordt veroorzaakt door activiteiten op het terrein van de brandweerkazerne. De brandweerkazerne ligt tussen de rotonde en de kavel Waagweg 8. De onderzochte representatieve bedrijfssituaties Er zijn twee soorten activiteiten onderscheiden: het houden van oefeningen en het uitrukken bij brand en ongevallen (repressie). De langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus voor de bedrijfssituatie Repressie zijn in alle drie beoordelingsperioden van het etmaal lager dan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit . De geluidniveaus overschrijden de ambitiewaarde van het gemeentelijk geluidbeleid, maar zijn lager dan de bovengrens van dit geluidbeleid.

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor de representatieve bedrijfssituatie ‘Oefening’ bedraagt ten hoogste 42 dB(A) voor de avondperiode.De grenswaarde uit het Activiteitenbesluit wordt niet overschreden. Ook de bovengrens behorend bij de gebiedstypering uit het gemeentelijk geluidbeleid wordt niet overschreden

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor de incidentele bedrijfssituatie ‘Oefening’ bedraagt ten hoogste 56 dB(A) voor de avondperiode. In de avondperiode wordt de toetsingswaarde uit het Activiteitenbesluit overschreden.Ook de bovengrens behorend bij de gebiedstypering uit het gemeentelijk geluidbeleid wordt overschreden.

Maatregelen

Om in de incidentele bedrijfssituatie aan de toetsingswaarde voor de avondperiode te kunnen voldoen, mag de kettingzaag niet meer dan 3 minuten in bedrijf zijn. Deze bedrijfstijd is niet realistisch. Door de kettingzaag in de oksel van de gebouwen te plaatsen daalt het geluidsniveau tot ca. 50 dB(A). Verdere maatregelen, zoals het plaatsen van een scherm zullen er niet toe leiden dat het geluidsniveau onder de toetswaarde van 45 dB(A) komt. Burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten worden verzocht een maatwerkvoorschrift op te stellen waardoor de berekende geluidsniveaus vergund kunnen worden.

LAmax

Het LAmax bedraagt voor de avondperiode ten hoogste 66 dB. De toetsingswaarden uit het Activiteitenbesluit worden voor de avondperiode met 1 dB(A) overschreden. De overschrijding wordt veroorzaakt door het rijden van de (brandweer)voertuigen. Om te kunnen voldoen aan de grenswaarde voor de avondperiode, kan een geluidsscherm geplaatst worden in het verlengde van de meest oostelijke gevel van de gebouwen. Dit scherm moet dan een hoogte hebben van tenminste 6,5 m. Gezien de financiële en planologische consequenties die met het plaatsen van een scherm gemoeid zijn, lijkt ons dit geen reële mogelijkheid. Burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten worden daarom verzocht een maatwerkvoorschrift op te stellen waardoor de berekende geluidsniveaus vergund kunnen worden en daardoor de realisatie van een woning mogelijk te maken.

1.4 Bodem

In het kader van de onderzoeksplicht van artikel 3.1.6 Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in beeld gebracht te worden. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Omdat bij het voorgenomen plan sprake is van nieuwbouw van woningen, is door Aveco de Bondt een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek dat uitgevoerd is in mei 2011 blijkt dat de grond vanuit milieuhygienisch oogpunt geschikt wordt geacht voor de transactie van het perceel en daarmee ook voor woningbouw.

Het aspect bodemkwaliteit vormt gezien het onderzoek geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

1.5 Milieuhygiënische Belemmeringen

Naast de reeds beschreven milieuhygienische aspecten besteed het bestemmingsplan 'De Kol' ook aandacht aan andere milieuaspecten. Hiervoor wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'De Kol'. De in onderhavig wijzigingsplan opgenomen ontwikkeling levert milieuhygiënisch geen belemmering op.

1.6 Parkeren

In het wijzigingsplan is een verkeersbestemming opgenomen waarbinnen het mogelijk is om parkeerplaatsen te realiseren. De parkeeroplossing volgt de ontwerpuitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het bestemmingsplan 'De Kol'. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.6 van de toelichting bij het bestemmingsplan. Gesteld kan worden dat het aspect parkeren geen belemmeringen oplevert voor dit bestemmingsplan.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek