bestemmingsplan Bouwhuispad 4 Olst
Bestemmingsplan - gemeente Olst-Wijhe
Onherroepelijk op 26-01-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan "Bouwhuispad 4 Olst" van de gemeente Olst-Wijhe.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1773.BP2011001023-0401 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.7 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.9 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bed & breakfast
een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning;
onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.16 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.17 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.18 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.19 kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning of bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend alsmede het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, op een oppervlak van niet meer dan 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m² en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.20 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.21 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.22 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: een horizontaal vlak gelegen op 10 cm boven de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.23 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.24 seksinrichting
het bedrijfsmatig of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.25 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.26 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.27 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat
hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel) antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis;
- b. bed & breakfast;
met daaraan ondergeschikt:
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
- b. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn gebouwd worden;
- c. de afstand tussen de woning en het bijgebouw bedraagt ten hoogste 20 m;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mogen karakteristieke woningen niet worden uitgebreid;
met dien verstande dat:
- e. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' de woningen aaneengebouwd dienen te zijn;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het totaal aantal wooneenheden ten hoogste 3 bedraagt;
- g. verder het volgende geldt:
max. aantal per bouwvlak | max. inhoud | max. opper- vlak | max. goothoogte | max. bouw- hoogte | dakhelling min/max | |
woningen (inclusief aan- en uitbouwen) | één, tenzij middels een aanduiding anders is aangegeven | 750 m³, tenzij middels een aanduidinganders is aangegeven | 4,5 m | 10 m | 20º/55º | |
bijgebouwen: | 100m | 3 m | 6 m | |||
verlichting ten behoeve van paardenpakken | 6 m | |||||
erf- of terrein- afscheidingen: -voor de voorgevelrooilijn-overige plaatsen | 1 m 2 m | |||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 teneinde het maximumoppervlak aan bijgebouwen te vergroten tot 250 m² met inachtneming van het volgende:
- a. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien de bouw van extra bijgebouwen noodzakelijk is voor het uitoefenen van hobbymatige agrarische of natuurgerichte activiteiten;
- b. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien de bouw van extra bijgebouwen noodzakelijk is voor werkzaamheden die bijdragen aan het behoud en de ontwikkeling van het karakteristieke landschap;
- c. er dient ten minste 1 ha grond in beheer te zijn;
- d. de extra bebouwing dient landschappelijk inpasbaar te zijn.
3.4 Specifieke gebruiksregel
- a. paardenbakken buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan;
- b. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
- c. bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning;
- d. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 10;
- e. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 7 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 8 Specifieke Gebruiksregels
Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Waarde archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning,en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd,mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan 'Bouwhuispad 4 Olst'.
november 2011.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op dit moment is het voormalige koetshuis van Huis Boxbergen opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Olst" en bestemd als "woondoeleinden" met bijbehorend bouwvlak. Op basis van de planologische regeling mag op de locatie één vrijstaande woning worden opgericht. De initiatiefnemers zijn van plan het voormalige koetshuis op te splitsen in twee woningen. De aangebouwde schuur zal in eerste instantie dienst doen als loods, maar kan op termijn worden verbouwd tot woning.
Een herziening van het geldende bestemmingsplan is nodig om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren. Het onderhavige bestemmingsplan is de planologisch-juridische regeling die voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
1.2 Planologisch-juridische Regeling
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied Olst dat op 30 oktober 1989 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 12 juni 1990 door Gedeputeerde Staten van Overijssel is goedgekeurd.
De gronden waar deze partiële herziening betrekking op heeft zijn in dit plan bestemd als "woondoeleinden" en maakt het splitsen van het voormalige koetshuis in meerdere woningen niet mogelijk.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 30 november 2010 besloten om in principe medewerking te verlenen aan het verzoek tot splitsing.
Op dit moment is bij de gemeente Olst-Wijhe een nieuw bestemmingsplan Buitengebied in voorbereiding. Voor de regeling van dit herzieningsplan is aansluiting bij dat plan gezocht.
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Bouwhuispad 4 Olst" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, schaal 1:1.000 (NL.IMRO.1773.BP2011001023-0401);
- planregels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. In de planregels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. De toelichting heeft geen rechtskracht en bevat de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving.
1.4 Situering Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen op de locatie Bouwhuispad 4 in het buitengebied van Olst. De locatie betreft het voormalige koetshuis bij het landhuis "Huis Boxbergen" dat zichtbaar is vanaf de Boxbergerweg. Op afbeelding 1 en in Bijlage 1 Situeringplangebied is de locatie van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1: situering plangebied
Hoofdstuk 2 Analyse
2.1 Algemeen
Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op deze partiële herziening. Gezien de voorgestelde ontwikkeling is het rijksbeleid niet van belang te achten. Alleen het van toepassing zijnde provinciale en gemeentelijke beleid wordt aangehaald.
2.2 Provinciaal Beleid Overijssel
2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
In 2009 is de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Hiermee wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De doorvertaling is vastgelegd in de Omgevingsverordening (2009). De gestelde regels borgen het provinciaal belang. Het plangebied ligt in de Groene omgeving en is nader aangeduid als buitengebied met het accent op veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap). De gebieden zijn aangewezen voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.
De uitdaging die centraal staat in de Groene omgeving is: “behoud en versterking van het landschap en het realiseren van de groenblauwe hoofdstructuur in combinatie met ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers.”
Uit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt voor ontwikkelingen in het buitengebied de stelregel dat bebouwing in principe moet worden geconcentreerd. Hergebruik van bestaande bebouwing is hierbij een thema. Door middel van dit plan wordt het gehele pand gebruikt. De ontwikkelingen aan het Bouwhuispad strijden niet met het provinciale beleid.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Welstandsnota
In de Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 24 november 2008) is opgenomen dat voor monumenten en karakteristieke panden een ontwikkelregeling wordt opgenomen. Extra wooneenheden kunnen worden gecreëerd in monumenten en karakteristieke panden die hoofdgebouwen zijn. Hiermee wordt bijgedragen aan de instandhouding van het desbetreffende pand, de omgeving en het aanzien van het landgoed als geheel. Omdat het pand een grotere inhoud heeft dan 1.500 m³ is het mogelijk om het voormalige koetshuis te splitsen in maximaal 3 wooneenheden. Deze worden in de schil gerealiseerd, waardoor de ruimtelijke impact minimaal is.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.
3.2 Natuur, Landschap En Archeologie
3.2.1 Natuur en landschap
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Omdat er in dit plan enkel sprake is van een functieverandering wordt er niet verder ingegaan op dit onderwerp. Er worden feitelijk geen nieuwe bouwmogelijkheden gegeven en er wordt geen bebouwing gesloopt: er worden geen natuurlijke of landschappelijke waarden aangetast.
3.2.2 Archeologie
Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden en is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. In het kader hiervan dient bij ruimtelijke planvorming rekening te worden gehouden met in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
De Beleidsnota Archeologie gemeente Olst-Wijhe, vastgesteld op 4 oktober 2010, bepaalt het volgende:
- er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een hoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 2.500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
- er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 5.000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
- er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een lage archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 10 ha.
Het terrein zelf heeft een middelhoge archeologische verwachting. De oostzijde van het pand grenst aan een gebied met een hoge archeologische waarde. Omdat er geen bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, is een archeologische onderzoek in dit geval niet nodig.
3.3 Watertoets
3.3.1 Waterparagraaf
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk het beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het projectgebied ligt in het gebied van het waterschap Groot Salland. Via www.dewatertoets.nl is de watertoets doorlopen.
Watertoetsproces
Waterschap Groot Salland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De bestemming en de grootte van het plan hebben geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland heeft op 28 februari 2011 aangegeven dat er geen waterschapsbelang is.
3.4 Milieuhygiënische Aspecten
Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen ten opzichte van de in het plan opgenomen woningen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten:
- geluidsaspecten (Wet geluidhinder);
- bodem;
- luchtkwaliteit;
- externe veiligheid.
3.4.1 Algemeen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkeling. In de volgende alinea's wordt aandacht besteed aan een aantal relevante milieufactoren.
3.4.2 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen kunnen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen kunnen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
Voor de planlocatie is alleen het aspect 'geluid wegverkeer' aan de orde.
Geluid wegverkeer
Langs alle wegen is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) sprake van geluidzones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Een dergelijke zone geldt echter niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Op basis van de Wgh dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai, als een geluidsgevoelig object in de zone van deze weg ligt. Omdat de planlocatie is gelegen binnen de zone van de Boxbergerweg is door Adviesbureau Vobru een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting.
Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de geluidbelasting op de gevels van het (voormalige) koetshuis vanwege wegverkeerslawaai van de Boxbergerweg.
Als voor geluidsgevoelige objecten (woningen) de grenswaarden uit de Wgh worden overschreden, dient beoordeeld te worden of er maatregelen ter beperking van het geluid nodig zijn en/of er een hogere grenswaarde dient te worden aangevraagd.
Resultaten
Uit de resultaten van de geluidsberekening, die zijn weergegeven in de onderstaande tabel, blijkt dat de geluidsbelasting op het voormalig koetshuis lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Op basis van van het akoestisch rapport blijkt dat er vanuit het oogpunt van de Wet geluidhinder geen belemmeringen zijn om de schuur te bestemmen als woning.
Het rapport is als Bijlage 2 Akoestisch onderzoek bij deze toelichting gevoegd.
3.4.3 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er voor de volksgezondheid geen risico's zijn bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Bij ruimtelijke plannen en projecten moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening de bodem geschikt zijn voor de functie. Op basis hiervan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op basis van NEN 5740-systematiek. Uit de analyseresultaten blijkt dat:
- in de bovengrond een lichte verontreiniging met lood en zink is aangetoond;
- in de ondergrond een lichte verontreiniging met lood is aangetoond;
- in het grondwater een kleine overschrijding van de streefwaarde met barium is aangetoond;
- tijdens de visuele inspectie van het terrein zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen.
Geconcludeerd wordt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen wijziging van het koetshuis. Het rapport is als Bijlage 3 Bodemonderzoek bij deze toelichting gevoegd.
3.4.4 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of;
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of;
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
- voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
3.4.5 Externe veiligheid
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Inrichting
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:
- Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
- Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleiding
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
3.5 Verkeer En Parkeren
Bij de voorgenomen ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met eventuele gevolgen voor verkeerskundige aspecten in of nabij het plangebied, zoals verkeersbewegingen en parkeren. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een geringe toename van verkeer, immers er is voor een deel sprake van een bestaande situatie. Ook het aantal benodigde parkeerplaatsen zal gering zijn en het parkeren kan op eigen erf worden opgelost. De verkeerskundige aspecten leveren daarmee geen problemen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Het Plan
4.1 Huidige Situatie
Het voormalige koetshuis van het naastgelegen Huis Boxbergen heeft een oppervlakte van ongeveer 700 m2. Het gebouw bestaat uit drie afzonderlijke kappen en heeft verder geen bijgebouwen. De bebouwing kan worden aangemerkt als karakteristiek. De woning is vanaf de Boxbergerweg te bereiken via het halfverharde Bouwhuispad.
Figuur 2. De verschijningsvorm van het voormalige koetshuis
4.2 Het Voorgenomen Initiatief
Aanvankelijk omvatte het verzoek het splitsen van het voormalige koetshuis in twee zelfstandige woningen. Daarnaast zou in de aangebouwde loods sprake zijn van de restauratie van oldtimers en zou dit op termijn bedrijfsmatige vormen kunnen aannemen. Zolang het restaureren hobbymatig gebeurt, stuit dit niet op bezwaren. Van bedrijfsmatige activiteiten kan echter vanwege milieutechnische wet- en regelgeving geen sprake zijn, dit vooral ter bescherming van aangrenzende woningen.
Het aanvankelijke plan is aangepast en door middel van deze partiële herziening wordt de basis gelegd om het gehele pand te kunnen splitsen in 3 woningen.
4.3 Economische Uitvoerbaarheid
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan.
Door middel van een overeenkomst worden de kosten voor de wettelijke procedure verhaald. In de overeenkomst is ook opgenomen dat eventuele planschadekosten worden verhaald op de aanvrager. De economische uitvoerbaarheid is daarmee aangetoond.
Hoofdstuk 5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.1 Overleg
In het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan "Bouwhuispad 4 Olst" aan de relevante instanties toegezonden.
Gedeputeerde Staten en waterschap Groot Salland hebben te kennen gegeven geen aanleiding te zien om opmerkingen te plaatsen. Vrom heeft geen aanleiding gezien om te reageren.
5.2 Terinzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan "Bouwhuispad 4 Olst" heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
november 2011.