KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Natuur En Landschap
Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Water
Artikel 9 Wonen
Artikel 10 Leiding - Gas
Artikel 11 Waarde - Archeologie - Hoge Verwachting
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
Artikel 13 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 17 Werking Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Plannen
1.4 Mer-plicht
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Internationaal Beleid
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Huidige Situatie
3.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
3.2 Landschap
3.3 Verkeersstructuur
Hoofdstuk 4 Beschrijving Van Het Plan
4.1 Ontwerpuitgangspunten
4.2 Beschrijving
4.3 Realisatie En Beheer
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 M.e..r. En Passende Beoordeling
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Geluid
5.4 Bodemkwaliteit
5.5 Waterhuishouding
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Cultuurhistorie En Archeologie
5.9 Natuurbescherming
Hoofdstuk 6 Toelichting Op Het Juridische Plangedeelte
6.1 Juridische Planopzet
6.2 Planregels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Exploitatieplan
7.2 Grondverwerving
7.3 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg
8.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Milieueffectrapport
Bijlage 2 Passende Beoordeling
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Fase 4
Bijlage 4 Ontgravingsprofielen
Bijlage 5 Nota Zienswijzen

Partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden

Bestemmingsplan - gemeente Olst-Wijhe

Vastgesteld op 21-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden van de gemeente Olst-Wijhe;

1.2 bestemmingsplan Partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1773.BP2011002002-0301 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar -ingevolge de regels- regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een veehouderij, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerijbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een pelsdierenfokkerij en een boomkwekerij;

1.6 agrarisch medegebruik:

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;

1.7 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijf:

het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten;

1.10 bedrijf aan huis:

een dienstverlenend bedrijf of ambachtelijk bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.11 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.12 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;

1.16 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.20 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct gelegen is bij een hoofdgebouw;

1.21 extensieve dagrecreatie:

recreatie in de open lucht uitsluitend gedurende een dagperiode, waarbij vooral het landschap of bepaalde delen ervan sterk beleefd worden, waarbij weinig of geen gebouwde voorzieningen nodig zijn en waarbij tevens in het algemeen het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is, zoals wandelen, fietsen, verpozen en natuur- en landschapsbeleving;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;

1.24 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;

1.25 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.26 landschapswaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.27 naar de weg toegekeerde gevel van een hoofdgebouw:

de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw, waar de hoofdtoegang van het hoofdgebouw is gelegen;

1.28 natuurontwikkeling:

een complex van menselijke ingrepen in natuur en landschap en regulering van gebruiksactiviteiten gericht op een gewenste ecologische ontwikkeling;

1.29 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.30 normaal onderhoud:

werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden;

1.31 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.32 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden;
onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan:
een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.34 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de vloeroppervlakte van een woning:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor wonen;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de afstand tot de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw:

van enig punt van een bouwwerk tot de naar de weg toegekeerde gevel van dat gebouw.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
  2. b. een erker aan een naar de weg toegekeerde gevel van een woning niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met uitzondering van de uitoefening van niet-grondgebonden bedrijfsactiviteiten;

met de daarbij behorende:

  1. b. gebouwen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. d. tuinen;
  4. e. erven;
  5. f. agrarische cultuurgronden.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van het agrarische bedrijf;
  2. b. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in beplantingspatroon, het reliëf, het verkavelingspatroon en/of de (relatieve) openheid;
  3. c. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke waarden van de voorkomende kolken;
  4. d. voet-, fiets- en/of ruiterpaden, zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  5. e. in afwijking van het bepaalde onder d, tevens voor nieuwe onverharde voetpaden ter plaatse van de aanduiding 'pad';
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'weg' tevens voor een erftoegangsweg;

met de daarbij behorende:

  1. g. bebouwing;
  2. h. voorzieningen, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest.

4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 2,50 meter.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Natuur En Landschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met uitzondering van het tuinbouwbedrijf, het bomenteeltbedrijf en de teelt van snelgroeiend bos;
  2. b. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in het verkavelingpatroon, de openheid dan wel de relatieve openheid (half open landschap), het (micro-)reliëf, de voorkomende kolken, het beplantingspatroon, de flora en fauna;
  3. c. vergraving ten behoeve van de doorstroom van water ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - vergraving';
  4. d. voet-, fiets- en/of ruiterpaden, zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  5. e. in afwijking van het bepaalde onder c, tevens voor nieuwe onverharde voetpaden ter plaatse van de aanduiding 'pad';
  6. f. in afwijking van het bepaalde onder c, tevens voor nieuwe fietspaden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad';

met de daarbij behorende:

  1. g. bebouwing;
  2. h. voorzieningen, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest.

5.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 2,50 meter.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, de bescherming, het herstel en/of de aanleg van natuurlijke en landschappelijke waarden, waaronder mede begrepen bos en oppervlaktewateren;
  2. b. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden van de voorkomende kolken;
  3. c. vergraving ten behoeve van de doorstroom van water ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - vergraving';
  4. d. voet-, fiets- en/of ruiterpaden, zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  5. e. in afwijking van het bepaalde onder c, tevens voor nieuwe onverharde voetpaden ter plaatse van de aanduiding 'pad';
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor een fiets-/voetgangersbrug;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. h. voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 2,50 meter.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. uitwijkplaatsen;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van een veerpont;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor een fiets-/voetgangersbrug;

met de daarbij behorende:

  1. e. bebouwing;
  2. f. voorzieningen, zoals bruggen, bermen en bermsloten, taluds, parkeer- en groenvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 2,50 meter.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. openbare waterlopen;
  4. d. scheepvaart;
  5. e. oeverstroken;
  6. f. vergraving ten behoeve van de doorstroom van water ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - vergraving';
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor een fiets-/voetgangersbrug;

met de daarbij behorende:

  1. h. bebouwing;
  2. i. voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 2,50 meter;
  3. c. in afwijking van het bepaald onder b mag de bouwhoogte van scheepvaarttekens niet meer dan 15 meter bedragen.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. c. tuinen en erven.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in 9.2.1 onder g om toe te staan dat de inhoud van een woning wordt vergroot tot ten hoogste 750 m3, met dien verstande dat:
    1. 1. het bepaalde in 9.2.1 onder b in acht wordt genomen;
    2. 2. het bebouwingspercentage van het achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan gelegen erf niet meer dan 50% mag bedragen;
    3. 3. het bebouwingspatroon van de woningen in de omgeving niet mag worden aangetast;
    4. 4. de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet mag worden aangetast;
  2. b. het bepaalde in 9.2.2 onder b om toe te staan dat, indien de bestaande bijbehorende bouwwerken op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan een oppervlakte hebben van meer dan 75 m2, de oppervlakte van een vervangend bijbehorend bouwwerk een overeenkomstige oppervlakte mag hebben, met dien verstande dat:
    1. 1. 1 vervangend bijbehorend bouwwerk gebouwd mag worden;
    2. 2. indien deze oppervlakte groter is dan 100 m2, de oppervlakte van een vervangend bijbehorend bouwwerk niet meer dan 100 m2 mag bedragen;
    3. 3. de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
  3. c. het bepaalde in 9.2.2 onder g, met dien verstande dat:
    1. 1. het bepaalde in 9.2.2 onder e in acht wordt genomen;
    2. 2. het bebouwingspatroon van de woningen in de omgeving niet mag worden aangetast;
    3. 3. de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet mag worden aangetast.

Artikel 10 Leiding - Gas

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden zijn primair bestemd als veiligheidszone vanwege de op of in deze gronden voorkomende hoofdgasleiding(en);

met de daarbij behorende:

  1. a. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. b. voorzieningen.

10.2 Bouwregels

  1. a. Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de gasleiding(en), tot een bouwhoogte van maximaal 2,50 meter.
  2. b. Binnen de bestemming zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in 10.2 onder a ten behoeve van bebouwing ten dienste van de ter plaatse voorkomende bestemmingen, inden en voor zover uit overleg met de leidingbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van de bescherming van de transportleiding geen bezwaar bestaat.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op de voor “Leiding – Gas” bestemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    1. 1. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    2. 2. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    3. 3. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    4. 4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. 5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    6. 6. het indrijven van voorwerpen in de grond;
    7. 7. het permanent opslaan van goederen.
  2. b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  3. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de gasleiding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
  4. d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

10.5 Specifieke procedureregels

  1. a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
  2. b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.

Artikel 11 Waarde - Archeologie - Hoge Verwachting

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - Hoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen opgraven dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid, onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, het onderhoud, het beheer en de verbetering van (hoofd)waterkeringen;

alsmede voor:

  1. b. de afvoer van water, sediment en ijs;
  2. c. de waterhuishouding;
  3. d. verkeer te water;

met de daarbijbehorende:

  1. e. voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 1 meter;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.2 onder b. Van de bevoegdheid tot afwijken wordt gebruikgemaakt, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens het gebruikmaken van de bevoegdheid tot afwijken wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij het ter plaatse bevoegde waterstaatsgezag omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de belangen van de waterkering wordt gedaan.

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen;
  2. b. de afvoer van hoog oppervlaktewater, sedimenten en ijs;
  3. c. het bergen van overtollig water ten behoeve van de verruiming van de bergingscapaciteit van één of meer watersystemen;
  4. d. de hoogwaterbescherming;
  5. e. de waterhuishouding;

met de daarbijbehorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. g. voorzieningen.

13.2 Bouwregels

13.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de waterstaatsbelangen wordt gedaan.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene Gebruiksregels

15.1 Gebruiksregels

Onder een verboden gebruik wordt verstaan:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor directe bewoning;
  2. b. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opstellen, opslaan, deponeren, lozen c.q. storten van al dan niet bruikbare voorwerpen en materialen, puin en afvalstoffen, voer- of vaartuigen en machines;
  4. d. het opslaan van (mest)stoffen buiten de gronden met de bestemming 'Agrarisch';
  5. e. het gebruik van de gronden met de bestemming 'Wonen' voor doeleinden van detailhandel of nijverheid en/of een gebruik van beroeps- of bedrijfsmatige werk- en/of opslagruimten. De uitoefening van een vrij beroep aan huis is binnen de bestemming 'Wonen' toegestaan in gevallen waarbij:
    1. 1. het gedeeltelijk gebruik van de woning voor de beoefening van aan huis verbonden beroep niet meer dan 1/3 van het bruto-vloeroppervlak van de woning beslaat, dit tot een maximum van 80 m2;
    2. 2. de uitoefening van een beroep aan huis in de op het perceel aanwezige bijbehorende bouwwerken niet leidt tot aantasting van de in het bouwbesluit geëiste minimale oppervlakte aan huishoudelijke berging met dien verstande dat het maximum van 80 m2 in de woning en bijbehorende bouwwerken tezamen niet wordt overschreden;
    3. 3. vooraf is aangetoond dat eventuele verkeersaantrekkende werking als gevolg van de vestiging van het aan huis verbonden beroep niet leidt tot verkeers-, parkeer-, geluiden stankoverlast;
    4. 4. de activiteit die het aan huis verbonden beroep behelst niet vergunningplichtig is inzake de Wet milieubeheer. Wanneer de activiteit meldingsplichtig is inzake de Wet milieubeheer kan een aanvullend onderzoek naar akoestiek, milieu, externe veiligheid en verkeersaspecten worden verlangd.

15.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 onder e ten behoeve van beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten aan huis in die gevallen waarbij:

  1. a. het gedeeltelijk gebruik van de woning voor de beoefening van een beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten niet meer dan 1/3 van het bruto-vloeroppervlak van de woning beslaat, dit tot een maximum van 80 m2;
  2. b. beroeps- en/of bedrijfsmatig gebruik van bijbehorende bouwwerken op het perceel niet tot aantasting leidt van de in het bouwbesluit geëiste minimale oppervlakte aan huishoudelijke berging, met dien verstande dat het maximum van 80 m2 aan beroeps- en/of bedrijfsruimte in de woning en bijbehorende bouwwerken tezamen niet wordt overschreden;
  3. c. vooraf is aangetoond dat eventuele verkeersaantrekkende werking als gevolg van de afwijking niet leidt tot verkeers-, parkeer-, geluid- en stankoverlast;
  4. d. de aard van het beroeps- en/of bedrijfsmatig gebruik niet vergunningplichtig is inzake de Wet milieubeheer. Wanneer de activiteit meldingsplichtig is inzake de Wet milieubeheer kan een aanvullend onderzoek naar akoestiek, milieu, externe veiligheid en verkeersaspecten worden verlangd.

Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels

16.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid

In dit plan of in een wijzigingsplan of uitwerkingsplan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, met dien verstande dat:
    1. 1. de structuur van het plan niet wordt aangetast;
    2. 2. de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad;
    3. 3. de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  2. b. het plan ten behoeve van de aanleg van eenvoudige recreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en zitbanken, met dien verstande dat:
    1. 1. de hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde niet meer dan 1,50 meter mag bedragen.

16.2 Voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen

De in 16.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits:

  1. a. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn dan wel in het kader van de Habitatrichtlijn.

Artikel 17 Werking Wettelijke Regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

18.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

1.1 Aanleiding en doel

Het project IJsseluiterwaarden Olst betreft de herinrichting en natuurontwikkeling van de Welsumer- en Fortmonderwaarden. Dit project is onderdeel van het projectenprogramma genaamd Nadere Uitwerking Rivieren Gebied (NURG) van het ministerie van EL&I). De NURG is vastgesteld als uitwerking van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra in 1991. Sindsdien staat NURG symbool voor het realiseren van nieuwe natuur in de uiterwaarden van de grote rivieren. Vanaf 1993 hebben meerdere ministeries samen gewerkt aan de realisatie van dit NURG-programma, waarbij naast het realiseren van nieuwe natuur ook een bijdrage wordt geleverd aan het verhogen van de veiligheid tegen overstromingen.

In december 2006 heeft het kabinet besloten om de bescherming tegen hoog water op een wettelijk vereist niveau te brengen en de ruimtelijke kwaliteit in het rivierengebied te verbeteren. Hiertoe is de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier vastgesteld. Hierin is mede bepaald welke NURG-projecten tot lopende projecten in het kader van Ruimte voor de rivier kunnen worden gerekend. Het project IJsseluiterwaarden Olst is als autonome ontwikkeling opgenomen in de genoemde PKB.

Daardoor geldt de verplichting dat het uiterlijk in december 2015 een verlaging van 6-8 cm van het Maatgevend Hoog Water is gerealiseerd. De huidige plannen zijn erop gericht om een verlaging van 7,8 cm te bereiken, waarmee qua maatgeving aan het doel wordt voldaan.

De hiervoor bedoelde waterstanddaling, dat het hoofddoel van de PKB is, wordt bereikt door middel van de aanleg van geulen en door middel van uiterwaardvergravingen. Daarnaast wordt er gewerkt aan twee nevendoelen, te weten: de ontwikkeling van maximaal 450 hectare nieuwe natuur langs de IJssel, gericht op versterking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natura 2000-doelen en daarnaast de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, door onder meer het aanleggen van wandel- en fietsroutes.

Om het project mogelijk te maken is het noodzakelijk dat een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld, dat de aanleg van geulen, de uiterwaardvergravingen, de ontwikkeling van nieuwe natuur en de recreatieve paden en bouwwerken in planologisch-juridische zin mogelijk maakt. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het gedeelte van het project dat op het grondgebied van de gemeente Olst-Wijhe ligt.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied omvat het gebied waarbinnen de herinrichting en natuurontwikkeling zal plaatsvinden. Het grootste deel van het plangebied ligt ten oosten van de IJssel. Daarnaast maakt ook het aansluitende gedeelte van de IJssel deel uit van het plangebied, alsmede een gebied ten westen daarvan. De begrenzing van het plangebied is in afbeelding 1.1. aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2011002002-0301_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 Plangebied (bron: Google maps)

1.3 Vigerende Plannen

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan "Uiterwaarden" (GS d.d. 6 december 2005) en een artikel 30 WRO herziening ten behoeve van de reparatie van de bijgebouwenregeling bij de bestemming Woondoeleinden in het winterbed van de IJssel (raad d.d. 25 januari 2007, GS 4 mei 2007) . In dat plan zijn de gronden binnen het onderhavige plangebied bestemd als Water, Natuurgebied, Agrarisch gebied met landschappelijke waarde en Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde.

1.4 Mer-plicht

De herinrichting van de uiterwaarden brengt milieueffecten met zich mee. Ter onderbouwing van de besluiten die nodig zijn om de herinrichting uit te voeren is de procedure voor milieueffectrapportage gevolgd. Een m.e.r.-procedure wordt doorlopen bij ingrijpende projecten om de milieueffecten een volwaardige plek te geven in de besluitvorming. In de milieueffectrapportage is een aantal alternatieven vergeleken en hier is een voorkeursalternatief uit naar voren gekomen. Dit voorkeursalternatief vormt de basis voor dit bestemmingsplan. De resultaten van de beoordeling moeten worden vastgelegd in een milieueffectrapport. Dit milieueffectrapport is als Bijlage 1 opgenomen bij dit bestemmingsplan. De plan-m.e.r.-procedure is gekoppeld aan dit bestemmingsplan. Het Milieueffectrapport (MER) is gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd. Het MER is gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld.

Het plangebied zoals opgenomen in de m.e.r.-procedure bestaat globaal uit de uiterwaarden aan beide zijden van de IJssel tussen Olst en Veessen. Het projectgebied is oorspronkelijk gelegen in de gemeenten Olst-Wijhe (provincie Overijssel), Epe en Heerde (Provincie Gelderland). Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het project IJsseluiterwaarden Olst op grondgebied van de gemeente Olst-Wijhe. De overige gebieden, worden in het kader van onderhavig bestemmingsplan, buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Internationaal Beleid

Europese Vogel- en Habitatrichtlijn

Het IJsseldal is aangewezen als Natura 2000-gebied (Vogelrichtlijngebied). Een groot deel van het plangebied is ook aangemeld als Habitatrichtlijngebied. De IJssel kwalificeert zich als wetland van internationale betekenis voor watervogels onder de Wetlands-Conventie (voor de Kleine zwaan, Wilde zwaan en Kolgans). Bij de Habitatrichtlijn gaat het om specifieke habitats, zoals stroomdalgraslanden en ooibossen en voor de Vogelrichtlijn om broedvogels zoals overwinterende zwanen, eenden en ganzen gebonden aan de graslanden, plassen en moerassen in de uiterwaarden. De Vogel- en Habitatrichtlijn vraagt om een passende beoordeling van de gevolgen van de uiterwaardvergraving en natuurontwikkeling in de Uiterwaarden bij Olst voor de instandhouding van de kwaliteit van de habitats en kwalificerende soorten. De aanwijzing van de Fortmonder en Welsumerwaarden als Vogelrichtlijngebied heeft plaatsgevonden op basis van het voorkomen van 5 soorten broedvogels en 27 soorten niet-broedvogels. Hiervan komen er binnen genoemde uiterwaarden vier als broedvogel voor en 22 als niet-broedvogel. De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is inmiddels vertaald in de Natuurbeschermingswet (Nbw).

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds december 2000 van kracht en verplicht lidstaten in zijn algemeenheid om alle wateren te beschermen, verbeteren en/of te herstellen teneinde in 2015 een goede toestand te hebben bereikt. De KRW gaat uit van een aanpak waarin internationale stroomgebieden centraal staan. Tot het internationale stroomgebied van een rivier behoort niet alleen het water van de rivier zelf maar al het water in de betreffende regio, dus ook vertakkingen, meertjes - zelfs zandafgravingen die niet in contact staan met andere oppervlaktewateren. Zo'n internationaal stroomgebied wordt een stroomgebieddistrict genoemd. Verschillende landen kunnen deel uitmaken van een stroomgebieddistrict. Door voor een dergelijke aanpak te kiezen voorkom je dat het ene land beslissingen neemt die negatief uitpakken voor het andere, meer stroomafwaarts gelegen land. De Nederlandse wateren behoren tot de stroomgebieden van de Eems, Rijn, Maas en Schelde. Nederland maakt voor elk van deze stroomgebieden aparte beheersplannen.

De rivieren zijn bij de implementatie van de KRW in Nederland gekarakteriseerd als 'sterk veranderd water'. Dit betekent dat er sprake is van zodanige hydromorfologische ingrepen (dijken, stuwen en dergelijke) dat het bereiken van de goede toestand die hoort bij een volledig natuurlijke situatie niet haalbaar is. Voor deze categorie wateren moesten in 2009 de te bereiken doelen zijn geformuleerd in termen van 'goed ecologisch potentieel'. Volgens de KRW dient te worden nagegaan of de hydromorfologische ingrepen volledig ongedaan gemaakt kunnen worden. Evident is dat de dijken en stuwen onmisbaar zijn voor onder meer de veiligheid, scheepvaart en het zoetwaterbeheer. Bij het opstellen van het stroomgebiedbeheerplan zal dit worden gemotiveerd. In dit conceptbeheerplan zal ook worden beschreven hoe het formele KRW-doel 'goed ecologisch potentieel' moet worden gedefinieerd en welke mitigerende maatregelen daarvoor nodig zijn. De KRW heeft als doel te komen tot een internationaal afgestemd stroomgebiedsbeheer. Nederland zal daarvan als benedenstrooms gelegen deltagebied profiteren. Bovenstroomse reductie van verontreiniging zal in zijn algemeenheid leiden tot schoner sediment en schoner water.

In het algemeen kan worden gesteld, dat het geven van meer ruimte aan de rivier in belangrijke mate bijdraagt aan het ecologische herstel van rivieren. Bij de uitwerking van de morfologische maatregelen in het stroomgebiedbeheerplan 2009-2015 is de besluitvorming in het kader van de PKB voor de Rijntakken het uitgangspunt. Binnen de randvoorwaarden van de PKB zal er bij de nadere uitwerking en de uitvoering van de verschillende projecten wel moeten worden gestreefd naar verdere optimalisatie van de bijdrage die aan de KRW-doelen kan worden geleverd.

Europese Richtlijn overstromingsrisico's

De in november 2007 van kracht geworden Europese 'Richtlijn overstromingsrisico's' (ROR) verplicht de Europese lidstaten tot het inrichten van een planstelsel voor het beheersen van overstromingsrisico's dat:

  • internationaal is afgestemd (solidariteit, niet-afwentelen);
  • de veiligheidsketen volgt;
  • afstemt met het planstelsel voor de KRW en
  • gebruik maakt van drie instrumenten: een voorlopige risicobeoordeling, kaarten en risicobeheersplannen.

De Richtlijn biedt het kader voor een betere bescherming tegen overstromingen, anticiperend op klimaatverandering. Bovendien biedt het de burgers, bedrijven en overheden duidelijkheid over mogelijke overstromingsrisico's (welke gebieden en hoe groot) en wat daaraan wordt gedaan (en door wie) om die te verminderen (doelstellingen en maatregelen). In 2009 in deze richtlijn in de nationale wetgeving overgenomen.

2.2 Rijksbeleid

(ontwerp) Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)

In de (ontwerp) Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. De SVIR vervangt te zijner tijd de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het (ontwerp) Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Het kabinet kiest ervoor de normering uit het Barro zoveel mogelijk direct te laten doorwerken op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

Het SVIR is in ontwerp op 14 juni 2011 aan beide Kamers ter behandeling toegezonden. Inmiddels is de benodigde Plan-MER aan de SVIR toegevoegd en aan beide Kamers toegezonden. Na parlementaire behandeling wordt de SVIR vastgesteld en kan deze in werking treden (2012). De AMvB zal gefaseerd worden opgesteld en in werking treden doordat een deel van de beleidskaders nog in ontwikkeling is en nieuw rijksbeleid in voorbereiding is.

Leefbare en veilige omgeving

De SVIR zet in op een leefbare en veilige omgeving. Nederland heeft een goede milieukwaliteit en diverse unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden, waardoor Nederland aantrekkelijk is om in te wonen en werken. De eeuwenlange strijd tegen het water maakt dat Nederland de best beveiligde delta ter wereld is. Daarnaast kent Nederland kenmerkende cultuurlandschappen en stads- en dorpsgezichten die over de hele wereld bekend staan als typisch Nederland.

Deze unieke waarden dienen beschermd en behouden te worden. De gevolgen van klimaatverandering zetten de bescherming tegen overstromingen en zoetwatervoorziening van Nederland onder druk. Hogere temperaturen leiden tot uitzetting van het zeewater en het smelten van gletsjers en ijskappen waardoor de zeespiegel stijgt. Ook ontstaan steeds vaker extremen: periodes met veel neerslag en piekafvoeren in de rivieren enerzijds en lange periodes van droogte, hitte en lage waterstanden anderzijds. Langere droogteperioden kunnen leiden tot watertekorten voor landbouw en natuur (zoetwatervoorziening, verzilting). Het klimaatbestendig maken van het watersysteem en de ruimtelijke inrichting vraagt om een integrale aanpak van de gezamenlijke overheden, waarbij de wateropgaven in samenhang worden bekeken met andere beleidsterreinen zoals natuur, landbouw, verstedelijking en economie.

Waterveiligheid en zoetwatervoorziening

Het Rijk is verantwoordelijk voor het integrale beheer van het hoofdwatersysteem en, samen met de waterschappen, verantwoordelijk voor de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Het borgen van de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening vraagt ook in de komende decennia om ingrepen, teneinde het systeem op orde te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Preventie is de primaire pijler bij de bescherming tegen overstromingen, het beperken van de gevolgen van een overstroming door keuzes in de ruimtelijke planning en het op orde krijgen en houden van de rampenbeheersing (meerlaagse veiligheid).

Nota Ruimte

In de Nota Ruimte is het ruimtelijk beleid op nationaal niveau vastgelegd. De sturingsfilosofie van de Rijksoverheid is "decentraal wat kan, centraal wat moet" De Nota Ruimte legt hierbij de randvoorwaarden van het ruimtelijk beleid vast. Voor de periode tot en met 2020 worden de hoofdlijnen vastgelegd. In sommige gevallen wordt een doorkijk gegeven naar 2030. De Nota Ruimte richt zich op de volgende vier doelen:

  • het versterken van de nationale concurrentiepositie;
  • het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter-)nationale ruimtelijke waarden;
  • het borgen van de veiligheid.

De Nota Ruimte ondersteunt de gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren. 'Ruimte voor ontwikkeling' betekent dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen. Voor heel Nederland wordt een beperkt aantal generieke regels gehanteerd onder de noemer 'basiskwaliteit'. Dit zorgt voor een heldere ondergrens op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid, milieu, verstedelijking, groen en water. Een aantal ruimtelijke structuren en netwerken dat in belangrijke mate ruimtelijke structurerend is voor Nederland als geheel, vormt samen de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur.

Eén van de rijksbelangen uit de Nota Ruimte is het voorkomen van overstromingen van de grote rivieren en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. In verband met de klimaatverandering is het noodzakelijk om de grote rivieren meer ruimte te geven. Het rijk zal daarom maatregelen nemen om de te verwachten hogere rivierafvoeren te verwerken. De bestaande ruimte voor de rivier wordt behouden. Gebieden die mogelijk nodig zijn voor de verbreding van het winterbed, de inrichting als waterbergingsgebied (voor regulier rivierbeheer of voor noodsituaties of voor de versterking van de dijken, worden gedurende een periode van tien jaren (na vaststelling van deze nota) gevrijwaard van ontwikkelingen die een inrichting ten behoeve van de bescherming tegen overstromingen kunnen bemoeilijken. De vrijwaring van deze zoekruimte betekent dat nieuwe grootschalige of kapitaalsintensieve ruimtelijke ontwikkelingen die de bescherming tegen overstromingen kunnen bemoeilijken worden geweerd.

AMvB Ruimte

In mei 2009 is het ontwerp 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (kortweg AMvB Ruimte) vastgesteld. De AMvB Ruimte borgt de nationale belangen uit de Nota Ruimte die juridische doorwerking vragen.

De volgende punten uit ontwerp de AMVB Ruimte zijn onder meer van belang voor het bestemmingsplan:

  • Om overstromingen te voorkomen moeten de grote rivieren voldoende afvoer- en bergingscapaciteit hebben. Ontwikkelingen die tot belemmering daarvan leiden moeten worden tegengegaan. Het rijk begrenst in het ontwerpbesluit het rivierbed van alle grote rivieren, verdeeld in een stroomvoerend en een bergend deel. In het gehele rivierbed zijn in beginsel geen nieuwe bestemmingen of gebruiksfuncties toegestaan die nadelige gevolgen hebben voor het veilig en doelmatig gebruik en de ecologische toestand van het rivierbed of nadelige gevolgen kunnen hebben voor de vergroting van de afvoercapaciteit van het rivierbed.
  • De provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing en begrenzing in een verordening van de gebieden die de ecologische hoofdstructuur vormen. Voor de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe: nieuwe activiteiten die de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten zijn verboden, tenzij sprake is van groot openbaar belang, er geen andere mogelijkheden voor realisatie zijn en de negatieve gevolgen worden beperkt en gecompenseerd. De provinciale regels dienen te bewerkstelligen dat bestemmingsplannen in de Ecologische hoofdstructuur in beginsel geen bestemmingen mogelijk maken die per saldo de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische hoofdstructuur significant aantasten

Ruimte voor de Rivier

In 1996 werd de Beleidslijn 'Ruimte voor de Rivier''' van kracht. Het doel van de beleidslijn is meer ruimte voor de rivieren, een duurzame bescherming van mens en dier tegen overstroming en het beperken van materiële schade. Alle nieuwe activiteiten (waaronder wijziging van bestaande activiteiten) in het winterbed van de rivier moeten volgens deze beleidslijn getoetst worden.

In 2000 is in het kabinetsstandpunt 'Ruimte voor de Rivier' besloten bij verdere verhoging van de maatgevende rivierafvoeren niet meer te reageren met een nieuwe ronde dijkversterkingen. Het kabinet wil ervoor zorgen dat de rivieren meer ruimte krijgen, zodat voorkomen kan worden dat bij toenemende rivierafvoeren de hoogwaterstanden stijgen. De hoofddoelstelling van het project 'Ruimte voor de Rivier' is het vereiste veiligheidsniveau in het rivierengebied rond de Rijntakken uiterlijk in 2015 in overeenstemming te brengen met de verhoogde maatgevende rivierafvoer van 16.000 m3/s bij Lobith. Voor het realiseren van de veiligheid dient een goede mix van ruimtelijke en technische maatregelen te worden geformuleerd. De maatregelen op de korte termijn moeten passen binnen een lange termijn strategie wat betreft veiligheid, in relatie tot de hogere maatgevende afvoer voor de Rijn van 18.000 m3/s. In dit kader zijn het vergraven van de uiterwaarden en aanleg van (neven)geulen potentiële maatregelen voor rivierverruiming in de IJsseluiterwaarden Olst.

De tweede doelstelling van Ruimte voor de Rivier betreft het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied. Hierdoor wordt het gebied mooier en leefbaarder gemaakt. Er wordt gestreefd naar combinaties van water en andere ruimtelijke functies. Ook het realiseren van nieuwe natuur valt onder de doelstelling ruimtelijke kwaliteit.

Het beleid van het project Ruimte voor de Rivier is uiteindelijk in 2006 vastgelegd in een planologische kernbeslissing (PKB)''.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving

van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • duurzaamheid;
  • ruimtelijke kwaliteit;

De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige

generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun

behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om transparante afweging van ecologische, economische

en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijke handelen en natuurlijke

processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is."

Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke

processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te

zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële

gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon,- werken mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

2.3.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de

Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en

stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit

model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes
  2. 2. ontwikkelingsperspectieven
  3. 3. gebiedskenmerken

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel

mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en

stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie

beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust-en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk

is en of er behoefte aan is, waar dat past in de ontwikkelingsperspectieven en hoe het uitgevoerd kan

worden.

2.3.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Overijssel leidt tot het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Waterveiligheid (bescherming tegen overstroming)

De provincie maakt water sturend in de ruimtelijke ordening. Het hoofdsysteem en de kleinere watersystemen krijgen meer ruimte onder andere door uitvoering van projecten voor Ruimte voor de IJssel.

EHS

Realisatie van de EHS - inclusief ecologische en robuuste verbindingszones - wordt gezien als een

belangrijk instrument voor het behoud van de biodiversiteit omdat daarmee een (inter)nationaal vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden tot stand kan worden gebracht. De ambitie is om de EHS in 2018 gerealiseerd te hebben.

Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke

kenmerken en waarden' van de EHS waarbij tevens rekening wordt gehouden met de andere belangen

die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijke

kwaliteiten en beleving van rust. Dat betekent dat er geen ruimte is voor ontwikkelingen die niet passen

binnen de doelstelling van de EHS, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang

waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan.

Het plangebied is gelegen binnen de EHS. In het kader van de Nadere Uitwerking Rivierengebied (NURG) wordt nieuwe natuur gerealiseerd langs de Nederlandse rivieren. Nevendoel van dit project is, in het kader van de NURG, het ontwikkelen van 450 hectare nieuwe natuur ter versterking van de EHS en Natura 2000-doelen. De te realiseren natuurdoelen zijn vastgelegd in de natuurbeheerplannen van de provincies Overijssel en Gelderland.

Natura 2000

Voor alle Natura 2000-gebieden worden beheerplannen gemaakt. De plannen geven een uitwerking van

de doelstellingen en de maatregelen die nodig zijn om die doelen te halen.

Een groot deel van het plangebied maakt deel uit van het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden IJssel”, aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De instandhouding en uitbreiding van de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied vormen een belangrijke doelstelling van het project. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden IJssel" is in ontwikkeling.

Toerisme en vrije tijd

De provincie biedt ruimte voor ontwikkelingsmogelijkheden voor en kwaliteitsverbetering van toerisme en vrijetijdsbesteding. Een onderdeel hiervan vormt de toeristischrecreatieve infrastructuur voor wandelen, fietsen, varen en paardrijden. Vanwege de hoge recreatieve belevingswaarde en het gunstige effect op de economische omzet van bedrijven langs de landelijke vaarwegen en fiets- en wandelroutestructuren (BRTN, LAW en LF) vraagt de provincie gemeenten in bestemmingsplannen hier rekening mee te houden. Op de kaart van de Omgevingsvisie is te zien dat in het plangebied een landelijk fietsnetwerk is gelegen en de IJssel is aangemerkt als een belangrijke vaarroute. Het initiatief draagt bij aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, door ondermeer het aanleggen van nieuwe wandel- en fietsroutes en het aantrekkelijker maken van bestaande wandel- en fietsroutes.

Ontwikkelingsperspectief

Op de Overzichtskaart van de provincie worden de volgende ontwikkelingsperspectieven

geschetst voor het plangebied; Ontwikkelingsperspectief 1. realisatie groene en blauwe hoofdstructuur (EHS concreet begrensd, EHS zoekgebied). In dit soort gebieden ligt het hoofdaccent bij de ontwikkeling van natuur en het versterken van het watersysteem.

Een klein deel valt onder het ontwikkelingsperspectief 3. Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte(mixlandschap: met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren).

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

Het plangebied ligt in het rivierengebied - rivieren en uiterwaarden.

Norm rivierengebied (provinciaal belang): De rivieren, uiterwaarden, rivierdalen en directe omgeving van insnijdende rivieren dienen een beschermende bestemming te krijgen, gericht op het instandhouden van een robuust watersysteem, de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit.

Het bestemmingsplan heeft tot doel water de ruimte te geven en het watersysteem te ontwikkelen. Tevens is dit bestemmingsplan gericht op het ontwikkelen van natuur ten behoeve van de EHS en het Natura2000 gebied. Delen van het plangebied zijn niet openbaar toegankelijk zodat water en natuur de ruimte krijgen.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Het plangebied ligt in het Rivierenlandschap - Rivieren en uiterwaarden.

Norm (provinciaal belang) Rivierenlandschap: In het rivierenlandschap dient het winterbed een beschermende bestemming te krijgen, gericht op instandhouding van de doorstroming van de rivier en instandhouding en versterking van natuur- en cultuurwaarden. In het winterbed zijn geen dan wel plaatselijk zeer beperkte aangepaste bebouwingsmogelijkheden. Handhaven dijk als scherpe grens tussen het domein van de rivier en omliggende gebieden als monumentaal ruimtelijk element.

Middels een bestemming voor water en een bestemming voor natuur worden de waarden van natuur en

water veilig gesteld. Nieuwe bebouwing is niet toegestaan in de uiterwaarden. De bestaande dijk wordt

gehandhaafd.

Stedelijke laag

Deze laag is in het plangebied niet van toepassing.

Lust- en leisure laag

In het plangebied komt de recreatieve fietsroute LF3 -1/Hanze route en de vaarweg IJssel voor.

De camping 't Haasje (in de buurt van Fortmond) is op de kaart aangeduid als verblijfsrecreatie.

2.3.4 Omgevingsverordening Overijssel

In de verordening zijn die zaken uit de Omgevingsvisie opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat de doorwerking van het beleid juridisch is geborgd. De verordening voorziet ten opzichte van de

Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

Voor onderhavig initiatief zijn de volgende zaken uit de Verordening relevant.

EHS

In Overijssel geldt voor de EHS het principe van realisering op vrijwillige basis. Bestaande (agrarische) activiteiten worden door het beleid voor de EHS niet belemmerd. Het rijksbeleid zoals dat in de Nota Ruimte is neergelegd voor de EHS, is het vertrekpunt geweest voor de regeling van planologische bescherming in de verordening. In de verordening is gekozen voor een vrijwaringsregime voor de gehele EHS zoals deze op kaart EHS, overige natuur en Nationale Landschappen nr. 09295050 is aangegeven. Dit vrijwaringsregime houdt in dat nieuwe ontwikkelingen worden tegengegaan wanneer die significante negatieve gevolgen hebben voor de wezenlijke kenmerken van deze gebieden. Binnen het gebied dat aangewezen is als EHS wordt vervolgens onderscheid gemaakt tussen gebieden waar de beoogde natuurwaarden zijn gerealiseerd die als zodanig worden kunnen worden bestemd (bestaande natuur) en de gebieden waar dit (nog) niet is gebeurd (nieuwe, nog niet gerealiseerde natuur).

Gebieden met risico op overstroming

Gebieden met risico op overstroming zijn gebieden in lage delen van Overijssel die geheel of gedeeltelijk omgeven zijn door primaire waterkeringen en waar het risico bestaat dat bij een doorbraak het gebied snel en diep dan wel minder snel en ondiep onderloopt. De gevolgen van een overstroming worden bepaald door de maximale waterdiepte tijdens een overstroming (is af te leiden uit de risicokaart) en de snelheid waarmee een gebied overstroomt.

2.4 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie Olst-Wijhe

De Structuurvisie Olst-Wijhe is op 22 juni 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie bestaat uit de Toekomstvisie Olst-Wijhe (d.d. 7 april 2008) en het Realisatiehoofdstuk (d.d. 14 april 2009). De toekomstvisie en het realisatiehoofdstuk zijn geactualiseerd en op een aantal punten herzien (vaststelling d.d. 12 december 2011). De structuurvisie geeft een samenhangend ontwikkelingsbeeld voor de hele gemeente in 2025, waarbij voor de kwantitatieve aspecten de planhorizon ligt op 2020. De visie is integraal van aard, omvat de hele gemeente en alle beleidsthema's. De Toekomstvisie geeft de richting aan van de ontwikkeling die de gemeente door zal maken. Het Realisatiehoofdstuk geeft aan hoe de gemeente dit wil bereiken.

Met de toekomstvisie positioneert Olst-Wijhe zich als een dynamisch gebied in de luwte tussen de twee netwerksteden Zwolle en Deventer, waar het aangenaam wonen, werken en recreëren is. In de visie zijn bouwstenen beschreven die het fundament voor de toekomst van Olst-Wijhe vormen.

Dit zijn de volgende bouwstenen:

  • Water als drager van de structuur;
  • Kwaliteit en diversiteit van ecologie en natuur;
  • Landschap en cultuurhistorie;
  • Goed bereikbaar in de regio;
  • Een brede en gezonde landbouw;
  • Wonen als krachtig middel voor een vitale gemeente;
  • Een brede economische structuur;
  • Recreatie en toerisme als kwalitatieve groeimarkt.

Per bouwsteen is aangegeven wat de belangrijkste (beleids)kaders zijn en welke keuzes gemaakt worden. De bouwstenen die betrekking hebben op het initiatief zijn; water als drager van de structuur en kwaliteit en diversiteit van ecologie en natuur.

De wateropgave zal constant aandacht blijven vragen en water zal een belangrijk ordenend principe worden. De IJssel speelt een belangrijke rol in het watersysteem. In toenemende mate zullen restricties opgelegd worden aan rode ontwikkelingen. De uitdaging voor de toekomst is om te zoeken naar combinaties die mogelijk zijn tussen waterberging en andere functies. De gemeente geeft ruimte voor water en werkt naar een robuust systeem.

Ten aanzien van de bouwsteen kwaliteit en diversiteit van ecologie en natuur wordt in de toekomstvisie voorgesteld om de ecologische kwaliteiten in de gemeente te versterken. Dit komt de ecologische diversiteit van de gemeente ten goede en kan tevens bijdragen aan de versterking van het recreatieve en toeristische profiel van de gemeente. Het gaat dan met name om de IJsselvallei, waar al jaren wordt gewerkt aan de realisatie van grootschalige natte natuurgebieden. Versterking van de verschilllende karakteristieken en het versterken van de landschappelijke contrasten staat centraal in de toekomstvisie.

De IJsselvallei is landschappelijk gezien het belangrijkste element en heeft een nationale betekenis. De IJssel is een parel voor de gemeente. De opgaven zijn helder: ruimte voor de rivier vraagt om het vergroten van de capaciteit van de rivier en heeft grote vergravingen tot gevolg, waarbij een nauwe relatie met natuurontwikkeling ligt.

Hoofdstuk 3 Huidige Situatie

De Olster uiterwaarden liggen ten noordwesten van Olst. Het plangebied is overwegend in agrarisch gebruik (weiland en bouwland) met uitzondering van het natuurgebied de Roetwaarden.

3.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied bestaat uit de uiterwaarden aan beide zijden van de IJssel in de gemeente Olst-Wijhe. Delen van het plangebied zijn reeds bos- of natuurgebied en andere delen kennen op dit moment een agrarisch (weiland en bouwland) of recreatief gebruik.

In het plangebied is een aantal (burger)woningen gelegen en een tweetal agrarische bedrijven. Op de Achterweerd ligt camping 't Haasje. De Barloseweg is een fietsverbinding het plangebied in vanaf de provinciale weg. Aan de Fortmonderweg 16 is een koffie- en theeschenkerij gevestigd. Naast de schenkerij is een openbare parkeerplaats, vanwaar wandelroutes gaan naar de Duursche Waarden of naar de steenfabriek Fortmond en de naastgelegen uitkijktoren.

3.2 Landschap

Het plangebied ligt in het rivierenlandschap van de IJssel. Tijdens de voorlaatste ijstijd het Saalien, bereikte het landijs Nederland. Eén van deze ijslobben heeft toen een weg gebaand op de plek waar nu het IJsseldal ligt. In deze laagte is in het Holoceen (de afgelopen 10.000 jaar) het huidige rivierlandschap ontstaan, doordat klei en zand door de rivier zijn afgezet.

De rivierafzettingen zijn pas gestopt na de aanleg van de dijken in de Middeleeuwen. In de periode voorafgaand aan de bedijkingen was er een versterkte sedimentatie van zand en klei – in deze tijd heeft

het rivierenlandschap grotendeels zijn huidige landschappelijke karakter gekregen. De uiterwaarden en oeverwallen die nu langs de IJssel liggen zijn dus relatief jong, hoofdzakelijk gevormd na circa 400 na Christus. De meeste rivierduinen die in het landschap voorkomen zijn al eerder tijdens het Holoceen ontstaan. De toppen van deze duinen steken door de rivierafzettingen heen.

Het rivierenlandschap bestaat uit enerzijds een gordel van uiterwaarden, oeverwallen en rivierduinen dicht langs de IJssel en anderzijds een komgebied verderaf gelegen van de rivier. Het plangebied bevindt zich geheel in de gordel van uiterwaarden, oeverwallen en rivierduinen. Oude of verlandde nevengeulen

bevinden zich bij de Roetwaarden en bij Welsum. Het patroon van oude geulen laat zien hoe de rivier haar loop in vroeger tijden steeds opnieuw heeft verlegd. Inmiddels is de loop van de rivier vastgelegd door kribben en oeververdediging. Het vroeger dynamisch-natuurlijke rivierenlandschap is statisch (en op veel plekken agrarisch) geworden. De rivierduinen bij Fortmond en Den Nul, hebben nog een ongestoorde morfologische verschijningsvorm. Het kleinschalige reliëf van deze gebieden is behalve voor landschap en cultuurhistorie ook van waarde voor natuur en beleving.

De zandwinplassen in de Roetwaarden en de Welsumerwaarden zijn in de afgelopen eeuw ontstaan. De plas in de Roetwaarden ligt deels op een plek waar vroeger een nevengeul van de IJssel lag. Door grootschalige vergravingen zijn oude morfologische en landschapsstructuren aangetast.

De hoofdstructuur van het huidige landschap wordt vooral bepaald door de morfologie van de ondergrond. Waardevolle kwaliteiten in het huidige landschap zijn daarom het onverstoorde kleinschalige reliëf, de hogere gronden met oude dorpen, boerderijen en kleinschalige landschapselementen, en de dijkstructuur met de doorbraakkolken. Kenmerkend visueel ruimtelijk beeld van het plangebied en omgeving is een kleinschalig en gevarieerd landschap, met open, deels agrarische uiterwaarden. Vanaf de dijk is de IJssel op sommige plekken te zien. De afwisseling tussen steden, dorpen en buitengebied maken dit gebied aantrekkelijk voor recreanten. Kleinschalige recreatie maakt de IJssel beleefbaar en zorgt voor een levendig karakter dat past bij de IJssel.

3.3 Verkeersstructuur

Het plangebied wordt aan de oostzijde ontsloten door de provinciale weg N337 tussen Olst en Wijhe. De Fortmonderweg is in het plangebied de belangrijkste ontsluitende weg via de Tichelstraat. De Fortmonderweg is een eenrichtingsweg en vormt een lus in het plangebied. Aan de Fortmonderweg is bovendien een openbaar parkeerterrein gelegen. De Barloseweg is een hoog gewaardeerde fietsverbinding naar/in het plangebied.

De westzijde van het plangebied wordt ontsloten middels de IJsseldijk. De Veerweg biedt toegang tot de veerpont over de IJssel.

Hoofdstuk 4 Beschrijving Van Het Plan

4.1 Ontwerpuitgangspunten

In dit project wordt gewerkt aan één hoofddoel en twee nevendoelen:

  • Hoofddoel: Realisatie van minimaal 6-8 centimeter waterstanddaling bij maatgevend hoogwater door middel van de aanleg van geulen en uiterwaardvergraving.
  • Nevendoel: Ontwikkeling van maximaal 450 hectare nieuwe natuur langs de IJssel, gericht op de versterking van het Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natura 2000-doelen.
  • Nevendoel: Versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, door ondermeer het aantrekkelijker maken van bestaande wandel- en fietsroutes en ontwikkelen van nieuwe routes.

Naast dit hoofddoel en de nevendoelen van het project zijn bij het ontwerp de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Het veranderen van een gebiedsfunctie van landbouw naar natuur betekent afwaardering van de waarde van het gebied. Dit dient zoveel mogelijk beperkt te worden.
  • Voorkeur voor het graven op locaties met bruikbare grond (zand/klei). Slim omgaan met grondstromen kan een groot verschil in kosten betekenen. Minder graven betekent minder kosten.
  • Geulen dienen zo te worden gepland/ontworpen dat de aankoop van gronden beperkt blijft tot een minimum.

4.2 Beschrijving

4.2.1 Algemene kenmerken van het plan

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2011002002-0301_0002.png"

Afbeelding 4.1 Inrichtingsplan

Het plan bestaat uit de volgende hoofdelementen:

Rivierverruiming

  • Welsumerwaarden: korte eenzijdig aangetakte geul;
  • De Enk: enkele, brede geul;
  • Roetwaarden: verbetering doorstroming van de bestaande plas.

Natuur

  • natuur wordt geconcentreerd langs de geulen, zonder hoogwatervluchtplaatsen;
  • in het overige gebied wordt het bestaande gebruik gehandhaafd.

Beheer

  • beheersvorm: natuur/agrarisch beheer;
  • inspanning: laag.

Kenmerkend voor het gekozen alternatief is dat er zo weinig mogelijk wordt gegraven en dat ter plaatse van de onvergraven delen zoveel mogelijk het bestaande (agrarische) gebruik wordt gehandhaafd.

De aanleg van geulen en nieuwe natuur vindt hoofdzakelijk plaats in de Enk en de Welsumerwaarden. De ligging van deze geulen is zoveel mogelijk gebaseerd op de morfologische opbouw (er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oude geulen en natuurlijke laagten). Bij de vormgeving van de geulen is een optimum gevonden tussen het creëren van flauwe oevers en een geulbreedte die ondergeschikt is aan die van de IJssel. Hiermee passen de geulen in het landschap. De hoger gelegen gronden worden ontzien.

De huidige zandwinplassen aan de oost- en westzijde blijven aanwezig en worden waar mogelijk verondiept (zie Bijlage 4 voor verontgravingsprofielen) ter bevordering van de natuurwaarden. De grond die hiervoor nodig is komt vrij bij graafwerkzaamheden ten behoeve van dit project. Beide plassen krijgen aan de noordzijde een brede zone met ondiep water en aan de zuidzijde een dieper deel. Door het flauwer en ondieper maken van de steile oevers van de plasen wordt een geleidelijke overgang gecreëerd naar de diepere delen. Hierdoor kan de kwantiteit en de diversiteit aan flora en fauna in de plassen toenemen. Verondiepte delen zullen namelijk voorzien in een waterbodem die bereikbaar is voor zonlicht zodat waterplanten zich hier kunnen ontwikkelen. De waterplanten zorgen voor een juiste leefomgeving voor andere organismen.

Het diepe gedeelte van de Roetwaarden kan gaan functioneren als zandvang. Sediment zal voornamelijk in dit gedeelte bezinken, waardoor aanslibbing van de ondiepe delen beperkt blijft. Hiermee wordt ook de onderhoudsinspanning beperkt.

In grote delen van het gebied verandert het landschapsbeeld van de uitwaarden nauwelijks. Plaatselijk zal zich meer natuur ontwikken, zoals natuurlijke graslanden en hier en daar ooibos. Op sommige plekken wordt het water meer zichtbaar in de uiterwaarden. De uiterwaarden aan de oostzijde van de IJssel worden toegankelijk door wandelroutes.

Hierna wordt nader ingezoomd op de verschillende projectonderdelen.

Stroomsnelheden

De stroomsnelheden in de uiterwaard zijn onderzocht in een rivierkundige rapportage. Op basis van afbeelding 4.2 (situatie bij 10.000 m3/s bij Lobith, 1/14 jaar) is te concluderen dat de stroomsnelheid ter plaatse van de woningen gelijk blijft of afneemt ten opzichte van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2011002002-0301_0003.png"

Afbeelding 4.2 Verschil in stroomsnelheden (m/s) tussen de VKA en de huidige situatie bij een afvoer van 10.000 m3/s

4.2.2 Beschrijving onderdelen

4.3 Realisatie En Beheer

Het project IJsseluiterwaarden Olst wordt als autonome ontwikkeling in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier gerealiseerd. Doel van dit project is dat uiterlijk in december 2015 een waterstandsverlaging van 7,8 cm van het Maatgevend Hoog Water bereikt is. Uiterlijk in december 2015 moeten de gronden omgezet zijn naar water en natuur. Om dit doel te kunnen behalen is het noodzakelijk dat de realisatie van het project snel en integraal opgepakt wordt. Om de waterstandsverlaging na realisatie te behouden is goed beheer noodzakelijk.

Het project wordt gerealiseerd door DLG en zal beheerd worden door DLG en een terreinbeheerder.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 M.e..r. En Passende Beoordeling

Voor ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken die volgens het besluitMER, m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn, is een plan-m.e.r. verplicht. De onderzoeken die zijn verricht ten behoeve van de MER liggen ook ten grondslag aan dit bestemmingsplan. In dit hoofdstuk zijn de resultaten en de conclusies van deze onderzoeken opgenomen. Voor de exacte inhoud van de onderzoeken wordt verwezen naar het MER (Bijlage 1) en de bijbehorende bijlagen (de onderzoeken).

Daarnaast stelt de Natuurbeschermingswet 1998 een passende beoordeling verplicht indien significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten. De conclusies uit de passende beoordeling zijn opgenomen in dit hoofdstuk.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van het bestemmingsplan moet worden nagegaan of de in het plangebied te realiseren functies een belemmering betekenen of van invloed zijn op het wonen binnen (of in de directe omgeving van) het plangebied, of dat er functies in de omgeving van invloed zijn op realisering van nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. Het bestemmingsplan gaat in beginsel niet uit van de realisatie van nieuwe woningen, dan wel voor wonen belemmerende activiteiten. Hierdoor is (nader onderzoek naar) een specifieke milieuzoneringsregeling niet noodzakelijk.

5.3 Geluid

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden, dit is de wet ter voorkoming van geluidshinder als gevolg van wegverkeer, railverkeer en industrie. Er worden in beginsel geen geluidgevoelige of geluidproducerende activiteiten mogelijk gemaakt. Qua geluid is het plan daarom niet van invloed op de omgeving. Verder zijn er geen bestaande activiteiten in de omgeving van het plangebied die qua geluid van invloed zouden kunnen zijn op de ontwikkelingen binnen het plangebied.

Tijdens de aanlegfase van het project wordt materieel ingezet voor het afgraven en verplaatsen van grond. Het gaat daarbij om de inzet van graafmachines, dumpers en vrachtwagens. Eerder akoestisch onderzoek (Cauberg-Huygen, 2008) toont aan dat het ontgraven van 485.000 m3 en het transporteren van de grond binnen een deelgebied geen overschrijding van de normen veroorzaakt. Hierbij zijn de geluidsniveaus ter plaatse van de woningen aan de IJsseldijk lager dan de maximaal toegestane 50 dB(A) in de dagperiode, zie hiervoor ook het akoestisch onderzoek voor fase 4 (Bijlage 3).

De conclusie is dat het plan op het aspect geluid niet van invloed is op de omgeving.

5.4 Bodemkwaliteit

Als het gaat om een verandering in de bodemkwaliteit door het uitvoeren van het project dan is alleen het oppervlak aan sterk verontreinigde grond in de toplaag relevant. Deze oppervlakte mag niet toenemen, maar zou juist moeten afnemen door de ingreep. Bij een afname van de oppervlakte aan verontreinigde bodem nemen ook de blootstellings- en verspreidingsrisico's als gevolg van de aanwezige verontreiniging af. Op basis van de onderzoeksgegevens blijkt, dat in de huidige situatie geen sterk verontreinigde grond in het gebied voorkomt.

Conclusie is dat het realiseren van het project niet leidt tot een negatief effect op de bodemkwaliteit. het verwijderen van de oppervlakten van de toplaag kunnen leiden tot een verbetering van de bodemkwaliteit.

5.5 Waterhuishouding

Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid

Voor het rijks- en provinciaal beleid, ook inzake water, wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van deze plantoelichting. Het beleid van het waterschap, voor zover op dit plan van toepassing / voor dit plan relevant, is hierna opgenomen.

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Bestaande situatie

Binnen het plangebied liggen twee grote plassen: de Hooge Waard en de Roetwaarden. De Hooge Waard en Roetwaarden zijn voormalige zandwinplassen. Door de korte afstand tot de IJssel en de zandige pakketten die zich tussen de plassen en de rivier bevinden, beweegt het waterpeil in plassen mee met de rivier. Ook de waterkwaliteit verhoudt zich met de kwaliteit van de IJssel.

De grondwaterhuishouding in het projectgebied wordt in belangrijke mate beïnvloed door de IJssel. Dit is het gevolg van een relatief goed hydraulisch contact tussen de IJssel en het watervoerende pakket, doordat de kleilagen worden doorsneden. Bij Olst bestaat het bovenste deel van de bodem uit een pakket van kleien en zanden die door de IJssel zijn afgezet.

De IJssel doorsnijdt dit pakket en snijdt op de meeste plaatsen in tot in het watervoerende pakket. Dit watervoerend pakket heeft hier een totale dikte van ca 25 m en wordt aan de onderzijde begrensd door de zeer slecht doorlatende en aaneengesloten voorkomende kleilaag van de Formatie van Drenthe. In het grootste deel van het gebied komt verder in het watervoerende pakket de zogenaamde Eem-klei voor. Onder een belangrijk deel van het gebied (onder zowel de IJssel, de uiterwaarden als de binnendijkse gronden) ontbreekt deze kleilaag echter.

Onder droge tot normale omstandigheden (rivierpeilen NAP +1 tot 2 meter) stroomt het grondwater uit de omgeving naar de IJssel toe, met andere woorden: de IJssel draineert. Bij hoog water (peilen boven NAP+2,5 meter) infiltreert de IJssel en worden de grondwaterstijghoogten in het watervoerende pakket verhoogd. De grondwaterstroming verandert dan van richting: van de IJssel af naar het achterland. Bij een verdere stijging van het IJsselpeil en inundatie van de uiterwaarden zal ook in de uiterwaarden de infiltratie toenemen.

In het achterland (achter de winterdijk) is zowel aan de west- als de oostzijde van de IJssel een systeem van oppervlaktewater (weteringen) aanwezig met een gereguleerd waterpeil. Dit systeem dient met name voor de ont- en afwatering van de komgronden. Het water wordt nabij Zwolle uitgeslagen op de IJssel. In het gebied juist ten oosten van Oene tussen de Groote Wetering en de Terwoldse Wetering is een intensief systeem van ontwateringsmiddelen aanwezig (greppels en slootjes).

Plan en effectbeoordeling

De herinrichting van de uiterwaarden, zoals in hoofdstuk 4 is omschreven, omvat ingrepen die ook (geo)hydrologische effecten met zich meebrengen, te weten:

  • Verandering weerstand deklaag: Als gevolg van de ontgravingen van de aanwezige deklaag neemt de hydraulische weerstand van de deklaag af waardoor de interactie tussen het oppervlaktewater- en grondwatersysteem wordt versterkt;
  • Veranderingen oppervlaktewaterhuishouding: De aanleg van stroomgeulen die in verbinding komen te staan met de IJssel hebben een directe invloed op het grondwatersysteem omdat de geulen door ontgraving in contact komen met het watervoerend pakket.

De hierna opgenomen beschrijving van effecten is in belangrijke mate gebaseerd op de effectbeschrijving uit het MER. Ten aanzien van de hiervoor gehanteerde uitgangspunten en modellen dan wel berekeningen wordt verwezen naar het m.e.r.-rapport.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een waterkering die op de Legger van het Waterschap Groot Salland is opgenomen. De functie/stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur van het Waterschap Groot Salland noodzakelijk. Indien een Watervergunning noodzakelijk is, wordt deze (na eventueel nader overleg) aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. De beschermingszone van de waterkering is op de plankaart opgenomen als dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".

Grondwatersituatie

GLG-situatie

Tijdens een situatie met een gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG-situatie) (met een drainerende werking van de IJssel) zal als gevolg van de aanleg van de nevengeulen en de ontgravingen van de deklaag een verlaging van de stijghoogte te zien zijn. De effecten zijn het grootst in de directe omgeving van de nevengeulen.

Bij de Welsumerwaarden (de gegraven geul op de westoever van de IJssel) zal de uitstraling van de verlaging van de stijghoogte beperkt zijn, omdat de geul kort is. Ter plaatse van de Enk zal als gevolg van de gegraven geul een duidelijke verlaging van de stijghoogte te zien zijn. Ter plaatse van de Zaaij zal er minder drainerend effect optreden omdat er nu geen geul wordt gegraven.

GHG-situatie

Tijdens een situatie met een gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG-situatie) (met een infiltrerende werking van de IJssel) zal als gevolg van de aanleg van de nevengeulen en de ontgravingen van de deklaag lokaal een verhoging van de stijghoogte te zien zijn. De effecten zijn het grootst in de directe omgeving van de nevengeulen. Bij de Welsumerwaarden zal de uitstraling van de verhoging van de stijghoogte beperkt zijn, omdat de geul kort is. Ter plaatse van de Enk zal een verhoging van de grondwaterstand te zien zijn. Ter plaatse van de Zaaij is er minder effect.

Zettingschade

Bij de berekening van de zettingen is uitgegaan van een worstcase benadering met maximaal berekende verlaging, gecombineerd met de aanname van een fundering op staal. De stijghoogteveranderingen in het watervoerend pakket zijn als maatvoerend beschouwd voor grondwaterstandveranderingen. Ter plaatse van de Welsumerwaarden, de Enk en de Zaaij moet in het geval van het worstcasescenario rekening gehouden worden met mogelijk zettingschade. Het gaat om orde grootte 50 woningen aan weerszijden van de IJssel. In werkelijkheid zal er demping plaatsvinden door de aanwezigheid van klei.

Wateroverlast bebouwing

Er zijn geen wettelijke normen voor minimale ontwatering onder bebouwing. Voor woningen zonder kruipruimten variëren gehanteerde waarden van 0,3 m-mv tot 0,7 m-mv. Voor woningen met kruipruimte varieert dit van 0,2 m-mv tot 0,9 m-m. In dit onderzoek wordt voor woningen met en zonder kruipruimte 0,7 m-mv als grenswaarde aangehouden. Omdat momenteel lokaal ook al periodiek sprake is van grondwateroverlast, is aangenomen dat de aanwezige kelders waterdicht zijn. Voor locaties waar bebouwing aanwezig is en waar de effecten van grondwateroverlast het grootst zijn, is bepaald of de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), na realisatie van de ingrepen, voor een groter gebied boven het grensniveau van 70 cm ten opzichte van maaiveld komt dan nu het geval is.

Uit onderzoek is gebleken dat met name ten zuidwesten van de Welsumer nevengeul sprake kan zijn van extra grondwateroverlast bij hoog water. In de huidige situatie is ook al frequent sprake van grondwateroverlast. Uit analyse (Effecten op bebouwing en landbouw IJsseluiterwaarden Olst, DHV augustus 2005) is gebleken dat de effecten tijdens hoogwater naar verwachting geen extra wateroverlast tot gevolg hebben in de omgeving van de Enk en de Zaaij (bij Den Nul).

Risico landbouwschade

Significante effecten (>5%) op landbouwopbrengsten als gevolg van grondwaterstandverlaging beperken zich tot de randen van de vergravingen. De gebieden die significante schade ondervinden van grondwaterstandverlaging liggen (in mindere mate) in de Zaaij. Met name ten westen van de geul kan een opbrengstverandering van meer dan 5% ontstaan als gevolg van de grondwaterstanddaling. De grondwaterstandverlaging neemt af met de toenemende afstand van de geul. Er zijn geen significante effecten op de landbouwopbrengsten als gevolg van grondwaterstandverhoging. Ter plaatse van de Welsumerwaarden moet rekening worden gehouden met een verandering in landbouwopbrengsten. Rond de Enk zal de verandering in opbrengstdepressie als gevolg van de grondwaterstandverlaging zich beperken tot de randen van de vergravingen. Rondom de Zaaij zal de verandering in opbrengstdepressie naar verwachting minder zijn doordat daar geen geul wordt gegraven.

Monitoring

Het effect van de ingrepen op de grondwaterstand en grondwaterafhankelijke functies dient te worden gemonitord, zowel voor, tijdens en na de uitvoering. Deze monitoring bestaat uit:

  1. 1. Meten grondwaterstanden en stijghoogten nabij gebouwen waar zettingen mogelijk schade kunnen veroorzaken (filters in deklaag en eerste watervoerend pakket).
  2. 2. Meting IJsselpeil.
  3. 3. Bouwkundige staat van bebouwing die mogelijk risico loopt (beschrijving en foto’s)
  4. 4. Inmeten hoogte vaste punten risicobebouwing.

In het gebied worden nulmetingen uitgevoerd. Deze metingen worden gecontinueerd tijdens en na de uitvoering van het project. De frequentie zal in het vergunningtraject worden vastgelegd. Omdat zettingen nog over een lange periode optreden, wordt aanbevolen de metingen na uitvoering nog enige tijd voort te zetten. Bij gebleken schade aan de bebouwing dient nagegaan te worden of grondwaterstandveranderingen debet zijn aan deze schade.

Effect op natuurwaarden

Het projectgebied bestaat grotendeels uit graslanden of akkers met een intensief agrarisch gebruik. Op bepaalde plaatsen komen halfnatuurlijke tot natuurlijke vegetaties voor.

De glanshaverhooilanden liggen in gebieden waar grondwaterstanddalingen tijdens een GLG-verlaging zijn te verwachten van 0,05 tot 0,10 cm. Het effect hiervan op de standplaats van het glanshaverhooiland zal beperkt zijn omdat deze niet direct door grondwater worden beïnvloed. Het gaat hier om een hangwaterprofiel waarbij capillaire nalevering van belang is voor de vochthuishouding. Mocht er toch enig verdrogend effect optreden dan kan dankzij het reliëf het habitat enigszins verschuiven naar een lagere standplaats. De beoogde maatregelen in het plangebied vergroten bovendien de ontwikkelingskans voor glanshaverhooiland doordat intensief gebruikt grasland een ander bestemming en gebruik krijgt. Daarbij zal er geen sprake zijn van kans op enige extra verzuring, omdat er ook zonder de tijdelijke grondwaterstanddaling sprake is van een natuurlijke ontkalking door de hoge ligging en de neerwaartse waterbeweging in het bodemprofiel. Dit ontkalkingseffect wordt teniet gedaan door de incidentele overstroming met kalkhoudend rivierwater.

Het stroomdalgrasland komt in het projectgebied niet voor, maar heeft wel een uitbreidingsdoelstelling en zou in dit gebied ontwikkeld kunnen worden. De gesignaleerde grondwaterstanddaling verkleint niet de ontwikkelingsmogelijkheden voor stroomdalgrasland. Evenals het glanshaverhooiland is het ongevoelig voor directe beïnvloeding van het grondwater (immers ook gebonden aan hangwaterprofiel) en biedt de beoogde natuurontwikkeling en het te behouden of te creëren reliëf in combinatie met rivierdynamiek een goed perspectief voor uitbreiding.

Het zachthoutooibos kan zowel op lagere als op hogere delen van het winterbed tot ontwikkeling komen. Het zachthoutooibos is over het algemeen soortenarm ontwikkeld en kan in vrij korte tijd tot ontwikkeling komen in zeer dynamische riviermilieus. De mate van rivierbeïnvloeding is veel bepalender dan de invloed van het grondwater. Een verhoging van de inundatiefrequentie van het gebied is positief voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor een hoogwaardig zachthoutooibos. Dit habitattype is gebaat bij regelmatige overstroming vanwege de aanvoer van nutriënten en zaad, wilgentakken en de concurrentiepositie in verband met andere plantensoorten die niet opgewassen zijn tegen te lang of te vaak natte voeten Gezien dit perspectief speelt de grondwaterstanddaling voor dit habitattype feitelijk geen rol.

Stabiliteit primaire waterkering

De vergravingen hebben geen directe invloed op de stabiliteit van de dijk, aangezien de graafwerkzaamheden allemaal plaatsvinden op vrij ruime afstand van de waterkering.

De verandering van stijghoogte in het watervoerende pakket zou echter wel indirect van invloed kunnen zijn op de stabiliteit van de waterkering. Door een toename van de stijghoogte in het watervoerende pakket kan de kwelintensiteit achter de primaire waterkering toenemen. Tevens neemt de veiligheid tegen het bezwijkmechanisme 'piping' wellicht af doordat het intreepunt van de kwelstroom dichter bij de waterkering komt te liggen. Op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat de veiligheid van de waterkering niet negatief beïnvloed zal worden door de voorgenomen graafwerkzaamheden in de uiterwaarden van de IJssel ter hoogte van Olst.

Advies waterschap en conclusie

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

5.6 Externe Veiligheid

In het plangebied worden in principe geen kwetsbare of beperkt kwetsbare activiteiten gerealiseerd, voor zover er sprake is van maatregelen van rivierkundige aard en natuuraanleg. Voor wat betreft de ontwikkeling van activiteiten van recreatieve aard kan er sprake zijn van een kwetsbare of beperkt-kwetsbare activiteiten.

Volgens de risicokaart voor Overijssel zijn in de directe omgeving van het plangebied de volgende risicovolle inrichtingen aanwezig:

  • Bevi-inrichting (ammoniakkoelinstallatie); Vleesverwerkingsbedrijf van P. Essen, Holstweg 1, Olst.
  • CPR-inrichting (opslag gevaarlijke stoffen); Accuverkoop Hefra Olst BV, De Meente 15, Olst.

Daarnaast is er nog een aantal LPG tankstations aanwezig in de omgeving van het plangebied, maar de daaruit voortvloeiende risicocontouren van het plaatsgebonden- en groepsrisico vallen nergens samen met het plangebied. In het plangebied zelf zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

Door het plangebied lopen twee hogedruk aardgastransportleidingen in oost-westelijke richting ten noorden van Olst. Het betreft aardgasleidingen die in beheer van de Nederlandse Gasunie NV zijn. Het aardgas wordt via deze ondergrondse leidingen onder een druk van 40 bar door het gebied getransporteerd. De kenmerken van deze leidingen staan in onderstaande tabel.

Tabel: Hogedruk aardgastransportleidingen

Transportroutedeel Druk (bar) Diameter (inch) PR 10-6-contour (m)
N-556-60-KR-031 40 8 0
N-556-77-KR-001 40 8 0

De PR 10-6-contouren liggen niet buiten de leidingen. De bebouwingsdichthied in de nabijheid van de leidingen is zeer laag. Nader onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Voor de leidingen wordt een vrijwaringszone van 4 meter uit het hart van de leidingen gehanteerd, waarbinnen geen kwetsbare en beperkt kwetsbare functies zijn toegestaan.

De conclusie luidt dat het plan ten aanzien van externe veiligheid aanvaardbaar is en dat het nemen van maatregelen of het stellen van (bouw- of gebruiks-)beperkingen niet aan de orde is.

5.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De

hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet Milieubeheer.

Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit (Blk 2005) en de Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en

rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke

ontwikkelingen indien:

  • er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'in niet betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in
  • werking treedt nadat de EU derogatie (toestemming) heeft verleend.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen

van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen

in werking getreden:

  • het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • het Besluit gevoelige bestemmingen.

Met het bestemmingsplan worden in beginsel geen activiteiten mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Enkel tijdens het afgraven van de geulen en de nieuwe natuur zal sprake zijn van een invloed op de luchtkwaliteit. Op basis van deskundigenoordeel (op basis van kennis en ervaring) kan gesteld worden dat deze werkzaamheden in niet betekende mate zullen bijdragen aan de luchtkwaliteit.

Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit vooralsnog niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

5.8 Cultuurhistorie En Archeologie

Het Europese Verdrag van Malta (1992) beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt te behouden. Het verdrag dwingt alle ondertekenaars (waaronder Nederland) om archeologische belangen in een vroegtijdig stadium mee te wegen in de besluitvorming rond ruimtelijke planvorming. Het Verdrag van Malta is inmiddels geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving in de Wet archeologische monumentenzorg (herziening Monumentenwet).

Cultuurhistorie

De ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap is nog steeds zichtbaar door nog aanwezige cultuurhistorische structuren en elementen. In de Cultuurhistorische Atlas Overijssel wordt aangegeven welke elementen binnen het plangebied cultuurhistorisch waardevol zijn: een dijkstoel tussen Olst en Den Nul (rijksmonument), een boerderij in de Welsumerwaarden (gemeentelijk monument) en enkele gebouwen binnen de bebouwde kom van Olst. Direct grenzend aan het plangebied, langs de dijk, bevinden zich meerdere historische boerderijen, dijkwoningen en het veerhuis bij Welsum, die ook beschermd zijn als gemeentelijk of Rijksmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2011002002-0301_0008.jpg"

Figuur 5.1 Waardevolle cultuurhistorie volgens de Cultuurhistorische Atlas Overijssel

Archeologie

De gemeente Olst-Wijhe heeft op 4 oktober 2010 haar archeologiebeleid vastgesteld. Onderdeel van dit beleid is de archeologische verwachtingswaardenkaart. Op deze kaart zijn de verwachte archeologische waarden in de bodem weergegeven. De verwachtingswaarden zijn op verschillende plekken (middel)hoog. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht. Ook geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een lage verwachtingswaarde, wanneer de bodemverstoring groter is dan 10 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2011002002-0301_0009.jpg"

Figur 5.2 Archeologische verwachtingswaardenkaart gemeente Olst-Wijhe

In 2002 is reeds een inventarisatie gedaan naar de archeologische en cultuurhistorische waarden van het plangebied IJsseluiterwaarden Olst. Uit archeologische vondsten blijkt dat er in het plangebied menselijke activiteiten hebben plaatsgevonden.

Voor het plangebied is in 2006 vervolgens een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek– op de locatie Fortmond in de gemeente Olst-Wijhe. Op deze locatie was de verwachting rivierduinen aan te treffen met daarop middeleeuwse bewoning. Op deze locatie is echter geen rivierduin aangetroffen, maar een kronkelwaardcomplex en in het oostelijk daarvan gelegen natuurgebied een komgebied, waarin, vermoedelijk tegen het einde van de 19e eeuw, klei is gewonnen ten behoeve van de baksteenindustrie. De aanwijzingen voor landgebruik, in de vorm van kuilen en greppels, zijn alle recent. Er zijn geen aanwijzingen voor bewoning gevonden.

Er behoeft geen verder archeologisch onderzoek plaats te vinden. Ter plaatse van de niet archeologisch onderzochte delen van het plangebied wordt in het plan een dubbelbestemming opgenomen, die ertoe strekt dat bij de uitvoering van bepaalde werken of werkzaamheden eerst een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, gekoppeld aan een nadere onderzoeksverplichting. Op deze manier is de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden afdoende gewaarborgd.

5.9 Natuurbescherming

In deze paragraaf worden de effecten op natuur belicht die samenhangen met de herinrichting van het plangebied IJsseluiterwaarden Olst. Voor het voorkeursalternatief worden de effecten op het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden IJssel” beschouwd in een Passende Beoordeling.

5.9.1 Beschermde soorten

Ongewervelden

Op basis van de terreingesteldheid en bekende verspreidingsgegevens is de Rivierrombout in de omgeving van plangebied te verwachten. Met name zandstrandjes tussen de kribben in de IJssel kunnen worden gebruikt als uitvliegplaats van de soort, terwijl ondiepe delen van de IJssel gebruikt worden als opgroeigebied van larven. Volwassen exemplaren kunnen bosjes en ruigte gebruiken als foerageer- en rustgebieden.

Effecten

  • Door de toename van de rivierdynamiek neemt het oppervlak aan ondiepe wateren met zandige of slikkige oevers toe in het plangebied, hetgeen het geschikt leefgebied van de Rivierrombout verder zal uitbreiden. Met name aan de westzijde van de IJssel neemt het potentieel leefgebied toe door de hier aanwezige zandige ondergrond. Ook voor overige libellen- en vlindersoorten neemt het potentieel leefgebied toe door de toename van respectievelijk waterrijke en kruidenrijke zones in het plangebied.

Vissen

De IJsseluiterwaarden zijn aangemeld voor vier vissoorten: Bittervoorn, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad. Drie van deze soorten komen voor in het plangebied. De Bittervoorn en Kleine Modderkruiper zijn aangetroffen in de Duursche Waarden en in de plassen van de Oenerdijkerwaarden en Hooge Waard. De Rivierdonderpad is aangetroffen langs de IJssel en in de plas van de Roetwaarden. Deze laatste waarneming lijkt echter incidenteel, omdat het leefgebied van de Rivierdonderpad vooral bestaat uit stromende wateren met een verharde of zandige oever. In de Welsumerwaarden zijn de bovengenoemde soorten niet aangetroffen.

Effecten

  • De ingreep verbetert uiteindelijk de kwaliteit van de Hooge Waard als leefgebied voor de Bittervoorn en Kleine Modderkruiper doordat er meer ondiepe zones ontstaan met meer ontwikkeling van waterplanten. Daarnaast ontstaan in het gehele gebied nieuwe geulen die als potentieel leefgebied kunnen dienen.
  • De Rivierdonderpad is een stromingsminnende (rheofiele) soort, die een habitatvoorkeur heeft voor harde substraten en stenige beschoeiingen. Bij de uitstroom van de geul in de Welsumerwaarden wordt ca. 25 meter aan oeverbescherming verwijderd. De beperkte verwijdering van de oeverbescherming heeft echter geen invloed op de instandhouding van de Rivierdonderpad.

Amfibieën en reptielen

De Kleine watersalamander, Gewone pad, Middelste groene kikker en Bruine kikker komen algemeen in uiterwaarden voor. Deze soorten komen ook in het plangebied voor. Alle amfibieën zijn laag beschermd in het kader van de Flora- en faunawet. Er zijn losse meldingen bekend van de Kamsalamander (1972 en 1996) en een onbevestigde waarneming van de Knoflookpad (1985). Als de determinaties van laatstgenoemde waarnemingen correct zijn, dan mag worden aangenomen dat het om zwervende exemplaren gaat. Deze soorten zijn zeker geen vaste bewoners van het plangebied.

Effecten

  • De Kamsalamander plant zich voort in vrij grote, geïsoleerde, visvrije, stilstaande, voedselrijke wateren met een goed ontwikkelde water- en oevervegetatie. In de Enk zijn twee poeltjes gelegen die aan deze omschrijving voldoen. Tijdens onderzoek zijn hier laag beschermde amfibiesoorten aangetroffen (o.a. Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander).
  • Na herinrichting zal een groter deel van het plangebied potentieel voortplantingsgebied voor de Kamsalamander worden. Grote delen zijn nu niet geschikt door het landbouwkundige gebruik, maar in de toekomst zullen meer natte gebieden ontstaan die jaarlijks droogvallen.

Broedvogels

In de aanwijzing van het IJsseldal als Vogelrichtlijngebied zijn vijf soorten broedvogels opgenomen. Alle vijf broedvogelsoorten komen binnen het plangebied voor. De Aalscholver komt in een kleine, gestaag groeiende kolonie in het ooibos in de Duursche Waarden voor. Ook het Porseleinhoen, de Zwarte Stern en de IJsvogel zijn aangetroffen In de Duursche Waarden. Het Porseleinhoen is een soort van jonge verlandingsstadia en ondergelopen ruigtes. Deze soort wordt in natte jaren in ondergelopen hooilanden of ruigtes vastgesteld. De IJsvogel broedt in steile oevers en foerageert in (heldere) wateren. De Kwartelkoning is een soort van ruige hooilanden. De meeste territoria zijn vastgesteld in het natuurontwikkelingsgebied Duursche Waarden, in de Roetwaarden en de Welsumerwaarden.

Effecten

  • Er is vrijwel geen sprake van verstoring voor de Aalscholver, omdat er enkel werkzaamheden aan de rand van de Duursche Waarden plaatsvinden.
  • Voor de overige soorten wordt het broedgebied in de Duursche Waarden niet aangetast of verstoord.
  • Het Porseleinhoen is een soort van jonge verlandingsstadia en ondergelopen ruigtes. De Zwarte Stern broed in velden van Krabbescheer, Waterviolier en Fonteinkruiden met een oeverzone van rietmoeras. Deze ecotopen komen bij de herinrichting slechts beperkt tot ontwikkeling.
  • De IJsvogel broedt in steile oevers en foerageert in (heldere) wateren. Steilere oevers worden aangelegd in de Enk en in de Welsumerwaarden.
  • In de toekomstige situatie ontstaan beperkte oppervlakten met natuurlijk gras- en hooiland in de Welsumerwaarden en de Oenerdijkerwaarden.

Niet-broedvogels

In het plangebied zijn vrijwel alle soorten vastgesteld die voor het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel zijn aangewezen. Alleen van de Kolgans komt binnen het plangebied meer dan 1% van de totale populatie voor. Van de andere soorten ligt het aantal binnen het plangebied hier (ver) beneden.

De meeste zwem- en duikeenden verblijven overdag op de grotere wateren binnen het plangebied, die zij als dagrustplaats gebruiken; Wilde eenden vooral in de Duursche Waarden en Smienten vooral in de Roetwaarden. De herbivore zwemeenden foerageren 's nachts overwegend op landbouwgronden terwijl de benthivore soorten zoals Slobeend de wateren zelf benutten. Duikeenden foerageren vermoedelijk vooral op de rivier.

Visetende vogelsoorten als Fuut en Grote zaagbek foerageren vooral overdag en benutten alle wateren binnen het plangebied. Aalscholvers zijn vooral in de Duursche Waarden waargenomen.

De herbivore ganzen en zwanen foerageren overdag (soms ook 's avonds) op graslanden binnen het plangebied. Het aantal Kolganzen is evenredig verdeeld over de Roetwaarden, de Enk en de Zaaij en de Welsumerwaarden. Kleine en Wilde zwaan foerageren vooral in de Zaaij, in het bijzonder tijdens inundaties. In de Buitenwaarden bij Wijhe ligt een grote slaapplaats van zwanen en in de Duursche Waard een kleine slaapplaats. Ganzen slapen in gelijke mate in beide genoemde gebieden.

Benthivore steltlopers foerageren binnen het plangebied op graslanden en in mindere mate in ondiep water. Vooral in het voorjaar gebruikt een klein aantal Grutto's het gebied om in ondiep water te overnachten.

Effecten

  • Van beschikbaar oppervlak voor grasetende watervogels verdwijnt een deel van het oppervlak door de aanleg van de geulen en de rest wordt grotendeels omgezet naar natuurgrasland (of blijft natuurgrasland) met een lagere voedingswaarde dan cultuurgrasland. Natuurgrasland (bijvoorbeeld glanshaverhooiland) bestaat veelal uit grassen met een lagere voedingswaarde en er kunnen daarom minder vogels op foerageren. Dit betekent dat voor de soorten die hier foerageren, namelijk Grauwe Gans, Kolgans, Kleine Zwaan, Wilde Zwaan en Smient, het foerageergebied zowel in oppervlak als in kwaliteit afneemt.
  • Het oppervlak cultuurgrasland neemt af, maar het grasland dat hiervoor terug komt en het ondiepe water met (slikkige) oevers, zal naar verwachting ook rijk zijn aan insecten, wormen en overige ongewervelden. Netto gaat de situatie er voor de soorten Scholekster, Kievit, Grutto, Wulp en Tureluur dus niet sterk op achteruit.
  • Het oppervlak ondiep, zwak stromend water neemt toe en dat is gunstig voor de Wulp die dergelijke ecotopen als slaapplaats gebruikt. Grote oppervlaktes aan cultuurgrasland blijven gespaard.
  • De visetende soorten Aalscholver, Fuut en Nonnetje, duiken naar vis. Voor de duikende vogels is het nadelig dat de Hooge Waard en Roetwaarden minder diep worden, vooral Nonnetje is een soort van diep water. Echter, de geulen hebben een groot positief effect op de hoeveelheid beschikbare vis. Het deel van de plassen, die diep genoeg blijven (stroming is geen beperking voor Nonnetje), wordt hiermee veel geschikter. De visetende soorten gaan er dus niet op achteruit.
  • Kuifeend, Tafeleend en Meerkoet duiken naar macrofauna (schelpdieren, kreeftachtigen etc.). Wintertaling, Wilde Eend, Krakeend, Slobeend en Pijlstaart grondelen naar macrofauna en waterplanten. Er mag verwacht worden dat de macrofauna toeneemt in het ondiepe, langzaam stromende water van de geulen). Dit is gunstig voor zowel de lokale foerageerfunctie voor duikeenden als grondeleenden welke afhankelijk zijn van kreeftachtigen, schelpen en overige macrofauna. Ook waterplanten groeien beter in ondiep stromend water in vergelijking met de diepe plassen.

Zoogdieren

Alle vleermuizen zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en tabel 3 van de Flora- en Faunawet. Van de meeste soorten vleermuizen zijn alleen rondvliegende exemplaren (foeragerend) waargenomen, waaronder Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Rosse vleermuis, Watervleermuis en Meervleermuis. Over de herkomst van deze dieren, en de ligging van hun eventuele kraamkolonies is weinig tot niets bekend. Alleen van de Rosse vleermuis is een kraamkolonie bekend; vermoedelijk Fortmond of het bos bij Wijhe. De voormalige ovens van de beide steenfabrieken in het studiegebied zijn bij vleermuizen in gebruik als winterverblijfplaats. Hier overwinteren de volgende soorten: Franjestaart, Watervleermuis en Gewone grootoorvleermuis.

Naast vleermuizen komen binnen het plangebied algemene zoogdiersoorten voor zoals Ree, Egel, Haas, Konijn, Mol, Aardmuis, Bosmuis, Dwergmuis, Rosse woelmuis, Veldmuis, Huisspitsmuis, Dwergspitsmuis en Tweekleurige bosspitsmuis (zij staan allen in tabel 1 van de Flora- en Faunawet).

Effecten

  • Effecten op soorten van tabel 1 van de Flora- en Faunawet zijn buiten beschouwing gelaten, omdat deze soorten vrij algemeen voorkomen in het rivierengebied en de herinrichting over het algemeen geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soorten.
  • Binnen het gebied waar de ingreep plaatsvindt, zal niet een dusdanig grote (vlakdekkende) hoeveelheid zachthoutooibos ontstaan dat er geschikte omstandigheden ontstaan voor de vestiging van een beverburcht.
  • In het plangebied ontbreken naar verwachting bomen met geschikte holten en geschikte bebouwing die kunnen fungeren als vaste verblijfplaats van vleermuizen. In het plangebied zijn geen belangrijke vliegroutes aangetroffen. Wel is vastgesteld dat de Barloseweg fungeert als jachtroute van de Gewone dwergvleermuis. De route blijft intact. Het foerageergebied voor vleermuizen neemt na herinrichting sterk toe (met name voor vleermuizen die foerageren boven het wateroppervlak).

5.9.2 Beschermde gebieden

Een groot deel van het plangebied maakt deel uit van het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden IJssel”, aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit betekent dat de overheid moet zorgen voor bescherming en duurzaam voortbestaan van de soorten en habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen. In en rondom het plangebied komen zeven verschillende habitattypen voor.

Effecten

  • Een deel van het plangebied wordt hersteld tot een hoogdynamische rivierenlandschap door de aanleg van permanent watervoerende geulen door de uiterwaard. Afhankelijk van de rivierwaterstand zal de stroming in de geulen leiden tot erosie van oevers en de vorming van oeverwallen door sedimentatie, die ruimte bieden aan de ontwikkeling van zeldzame pioniervegetaties
  • Er wordt ca. 16,3 ha aan nieuwe nevengeulen aangelegd. Daarnaast wordt in de Welsumerwaarden een groot deel van de huidige agrarische bedrijvigheid voortgezet en zal een deel beheerd worden middels maaien.
  • Het oppervlak aan nieuwe natuur bedraagt ca. 85 hectare.
  • De Duursche Waarden staan momenteel in directe verbinding met het voedselrijke water van de IJssel, waardoor de netto toename van de concentratie aan nutriënten zeer beperkt is. De nieuwe geul in de Enk leidt bovendien tot een vergroting van het potentieel oppervlak aan meren met Krabbenscheer.
  • Stroomdalgraslanden en moerasruigtes komen in huidige situatie voor in de Duursche Waarden. Er vinden geen ingrepen plaats ter plaatse van deze habitattypes.
  • De instroom naar de Roetwaarden is zo gesitueerd dat de glanshaverhooilanden gespaard blijven. Ten noorden van de veerstoep in de Welsumerwaarden zijn tevens glanshaverhooilanden aangetroffen.
  • De strook tussen de Welsumerwaarden en Oenerdijkerwaarden vormt een potentiële ontwikkellocatie voor glanshaverhooilanden. Aantasting vindt niet plaats en de toekomstige ontwikkeling is beperkt.
  • Ter plaatse van de nieuwe instroomdrempel ten zuiden van de Roetwaarden zal zachthoutooibos verdwijnen (ca. 2,1 ha). Ook zal een deel van het bos in midden van de Roetwaarden worden gekapt en vergraven (ca. 0,73 ha).
  • De vernatting van grote delen van het plangebied is positief voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor een hoogwaardig zachthoutooibos. Dit habitattype is gebaat bij regelmatige overstroming vanwege de aanvoer van nutriënten, zaad en de concurrentiepositie in verband met andere plantensoorten die niet opgewassen zijn tegen te lang/te vaak natte voeten. Zachthoutooibos is ingesteld op een overstroming van 50-150 dagen per jaar; delen van de uiterwaard zullen hier aan voldoen. Daarnaast is het habitattype met een relatief snelle ontwikkelingstijd op nieuwe locaties. Na herinrichting zal er naar verwachting sprake zijn van een netto toename van het areaal aan zachthoutooibos op de daarvoor geschikte plekken.
  • Droge hardhoutooibossen komen voor in de Achterweerd. Droge bosranden zijn aanwezig in de Welsumerwaarden in een zone dicht tegen de IJsseldijk aan. Er vinden geen ingrepen plaats ter plaatse van deze habitattypen.

5.9.3 Conclusie

Er is geen sprake van significant negatieve effecten op de aangewezen habitattypen en/of –soorten voor het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel.

Het plan leidt overwegend tot positieve effecten op habitattypen en soorten. Negatieve effecten op de foerageercapaciteit voor grasetende watervogels worden opgevangen door de overcapaciteit van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel, waardoor de effecten niet significant zijn. Tijdelijke negatieve effecten op meren met Krabbenscheer, het leefgebied van de Bittervoorn en Kleine Modderkruiper, het broedgebied van de Kwartelkoning en het foerageergebied van weidevogels worden binnen het project gemitigeerd.

Hoofdstuk 6 Toelichting Op Het Juridische Plangedeelte

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding.

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Juridische Planopzet

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijk ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP).

Het juridisch plangedeelte bestaat uit de verbeelding en de planregels.

Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN). Het toekomstige gebruik is hierbij het uitgangspunt geweest. Gelet op de schaal van het plangebied, de

aanwezige functies en de zekerheid van de toekomstige ontwikkelingen, is gekozen voor bestemmingen op detailniveau.

Voor zover er geen wijzigingen verwacht worden in het toekomstige gebruik ten opzichte van het huidige gebruik, zijn de planregels uit het vigerende bestemmingsplan "Uiterwaarden" (GS d.d. 6 december 2005) en de herziening van dit plan (raad d.d. 25 januari 2007, GS 4 mei 2007) één-op-één overgenomen. In onderstaande afbeelding is te zien voor welke delen van het plangebied de regeling uit het bestemmingsplan "Uiterwaarden" en de herziening hiervan is overgenomen. Op deze gebieden zijn enkel dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden en de waterstaatskundige waarden. De regelingen die hieraan verbonden zijn, zijn overigens al beleidsmatig vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2011002002-0301_0010.jpg"

Afbeelding 6.1: Gebieden waarvoor de vigerende regeling van toepassing blijft

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

6.2 Planregels

6.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 - Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen "plan" en "bestemmingsplan Partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden" die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.

Artikel 2 - Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

6.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 - Agrarisch

Deze bestemming is toegekend aan het agrarisch bedrijf. De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor de agrarische bedrijfsvoering, inclusief tuin en erf.

Artikel 4 - Agrarisch met waarden - Landschap

De tot 'Agrarisch met waarden - Landschap' bestemde gronden zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijvigheid zonder agrarische bedrijfsgebouwen met specifieke aandacht voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden. Om woningen te ontsluiten is een weg toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'weg'. Wandelroutes zijn toegestaan in gebieden die aangeduid zijn als 'pad'.

De aanwezige landschapswaarden worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningenregeling voor werken en werkzaamheden. Dit heeft betrekking op activiteiten die niet zomaar mogen worden verricht, maar waarvoor eerst een vergunning is vereist.

Artikel 5 - Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

De tot 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' bestemde gronden zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijvigheid zonder agrarische bedrijfsgebouwen met specifieke aandacht voor behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Wandelroutes zijn toegestaan in gebieden die aangeduid zijn als 'pad'.

De aanwezige natuur- en landschapswaarden worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningenregeling voor werken en werkzaamheden. Dit heeft betrekking op activiteiten die niet zomaar mogen worden verricht, maar waarvoor eerst een vergunning is vereist.

Artikel 6 - Natuur

Deze bestemming is gegeven aan de gronden die reeds een natuurfunctie hebben, of deze krijgen in het kader van de uitvoering van het project "IJsseluiterwaarden Olst". De gronden zijn bestemd voor de ontwikkeling, het behoud, beheer en/of herstel van natuurlijke en/of landschappelijke waarden (waaronder natte natuur), met eventueel daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen. Een fiets-/voetgangersbrug over de geul is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'brug'. Wandelroutes zijn toegestaan in gebieden die aangeduid zijn als 'pad'.

Artikel 7 - Verkeer

De gebiedsontsluitingswegen met bijbehorende voorzieningen vallen binnen de bestemming ”Verkeer”. Voorzieningen ten behoeve van een veerpont zijn tevens toegestaan. Er zijn geen gebouwen toegestaan.

Artikel 8 - Water

De tot 'Water' bestemde gronden zijn bestemd voor (oppervlakte)water, waterberging en scheepvaart met bijhorende oevers en voorzieningen. Een fiets-/voetgangersbrug over de geul is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'brug'.

Artikel 9 - Wonen

Alle reeds aanwezige woningen met bijbehorende bijgebouwen en tuinen en erven zijn positief bestemd, omdat zij de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. De toegestane oppervlaktes aan hoofd- en bijbehorende bouwwerken zijn op de verbeelding aangegeven.

Artikel 10 - Leiding - Gas (dubbelbestemming)

In het plangebied is een gasleiding aanwezig. Het is noodzakelijk deze te beschermen. Hiertoe is een dubbelbestemming opgenomen voor de leidingen en de bijhorende zones.

Artikel 11 - Waarde - Archeologie - Hoge verwachting (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden is een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – Hoge verwachting' opgenomen ter plaatse van de op de gemeentelijke Archeologische Verwachtingskaart aangegeven hoge archeologische verwachtingswaarde, voor zover nog niet middels onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet (meer) te verwachten zijn.

De aldaar aanwezige waarden worden beschermd middels een omgevingsvergunningenregeling voor werken en werkzaamheden.

Artikel 12 - Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)

De gronden binnen deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor dijken ten behoeve van de waterkering. Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover de belangen van de waterkering hierdoor niet worden geschaad.

Artikel 13 - Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de waterstaatkundige functie van de IJssel en uiterwaarden is de dubbelbestemming waterstaatkundige functie opgenomen.

6.2.3 Algemene regels

Artikel 14 - Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 15 - Algemene gebruiksregels

In deze regels zijn vormen van verboden gebruik opgenomen die algemeen gelden voor alle bestemmingen, voor zover er geen voor de bestemming geldende specifieke gebruiksregels van toepassing zijn.

Artikel 16 - Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 17 - Werking wettelijke regelingen

In deze regel wordt geregeld dat wettelijke regelingen waarnaar verwezen wordt gelden voor zover deze golden op het moment van vaststelling van het plan.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 - Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 19 - Slotregel

Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

7.1 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen.

De ingrepen waarin dit bestemmingsplan voorziet vallen niet onder een van de categorieën bouwplannen, zoals genoemd in artikel 6.12, lid 1 Wro. Hiervoor bestaat dus niet de verplichting een exploitatieplan vast te stellen.

Voor de realisatie van het Ruimte voor de Rivier-programma is een projectbudget beschikbaar gesteld door het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. Realiseringskosten, exploitatiekosten en planschade ten gevolge van het realiseren van het Ruimte voor de Rivier-project komen voor rekening van dit projectbudget. Het aanleggen en beheren van de nieuwe natuur maakt onlosmakelijk deel uit van dit Ruimte voor de Rivier-project. De kosten hiervoor komen eveneens voor rekening van het projectbudget.

7.2 Grondverwerving

Een deel van de gronden is nog niet in eigendom en moet worden verworven. Deze gronden worden momenteel aangekocht door het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). Uitgangspunt is dat de gronden minnelijk worden verworven. Waar nodig kan en zal in het uiterste geval tot onteigening worden overgegaan. De administratieve onteigening zal van start gaan nadat het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Olst-Wijhe.

7.3 Financiële Uitvoerbaarheid

Voor de realisatie van het Ruimte voor de Rivier-programma is een projectbudget beschikbaar gesteld door het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. Realiseringskosten, exploitatiekosten en planschade ten gevolge van het realiseren van het Ruimte voor de Rivier-project en de aanleg van nieuwe natuur komen voor rekening van dit projectbudget. Om het kostenverhaal te verzekeren wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente Olst-Wijhe en DLG.

De aanleg van maatregelen voor de NURG kan gevolgen hebben voor belanghebbenden. Er zijn verschillende vormen van schade denkbaar, zoals schade vanwege het afstand moeten doen van onroerend goed, planschade of uitvoeringsschade.

Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid van het project zeker gesteld.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Overleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg te voeren met de instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en het Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.

Het bestemmingsplan is toegezonden aan de volgende instanties:

  • Waterschap Groot Salland;
  • Waterschap Veluwe;
  • Gasunie;
  • Rijkswaterstaat;
  • Provincie Overijssel.

Hieronder zijn de overlegreacties en de beantwoording daarvan weergegeven.

Overleginstantie Strekking van de reactie Beantwoording gemeente Aanpassing bestemmingsplan
1. Rijkswaterstaat Oost-Nederland (d.d. 15 maart 2012) a. Het bestemmingsplan wordt als akkoord bevonden. Wordt voor kennisgeving aangenomen. -
b. In het artikel bij de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterstaatkundige functie' moet onder de 'specifieke gebruiksregels' “belangen van de waterkering” vervangen worden door “waterstaatsbelangen”. “Belangen van de waterkering” dient inderdaad vervangen te worden door “waterstaatsbelangen”. In het artikel bij de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterstaatkundige functie' onder de 'specifieke gebruiksregels' “belangen van de waterkering” vervangen door “waterstaatsbelangen”.
2. N.V. Nederlandse Gasunie (d.d. 29 maart 2012) a. Verzoek tot toevoegen van de zinsnede “het permanent opslaan van goederen” onder het kopje 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' in het artikel bij de bestemming 'Leiding - Gas'. De genoemde zinsnede is ten gunste van het leidingbeheer en derhalve een goede toevoeging. De zinsnede “het permanent opslaan van goederen” wordt toegevoegd onder het kopje 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' in het artikel bij de bestemming 'Leiding - Gas'.
b. De ligging van de gasleiding op de verbeelding lijkt niet overeen te komen met de werkelijke ligging. Digitale leidinginformatie is bijgevoegd. De ligging van de gasleiding op de verbeelding komt inderdaad niet overeen met de werkelijke ligging. De ligging van de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' wordt aangepast conform de digitale leidinginformatie.
3. Waterschap Groot Salland (d.d. 29 maart 2012 met aanvulling 6 april 2012) a. De ligging van de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' op de verbeelding komt niet overeen met de beschermingszone zoals deze is opgenomen in de legger van het waterschap. De juiste begrenzing volgens de legger is meegeleverd. De ligging van de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' komt inderdaad niet overeen met de legger van het waterschap. De ligging van de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' wordt aangepast conform de legger van het waterschap.
b. De regels voor de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' komen niet overeen met de regels in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe. Verzocht wordt als aanvulling op de huidige regels de ontbrekende regels overeenkomstig het bestemmingsplan Buitengebied toe te voegen. De regels kunnen aangevuld worden conform het bestemmingsplan Buitengebied. De regels voor de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' worden aangevuld met de regels uit het bestemmingsplan Buitengebied.
c. Een aantal elementen van de standaard waterparagraaf ontbreken in de toelichting. Verzocht wordt de relevante elementen van de standaard waterparagraaf over te nemen in het bestemmingsplan. De relevante elementen van de standaard waterparagraaf zijn meegeleverd. De waterparagraaf kan aangevuld worden met een aantal elementen. De waterparagraaf (paragraaf 5.5) wordt aangevuld overeenkomstig de relevante elementen uit de standaard waterparagraaf van het waterschap.
d. Er dienen meer feiten genoemd te worden in de waterparagraaf. Het blijkt namelijk dat schade kan optreden. De feiten kunnen opgenomen worden in de waterparagraaf. In de waterparagraaf (paragraaf 5.5) worden meer feiten over mogelijk op te treden schade opgenomen.
e. De monitoring die reeds wordt uitgevoerd dient vermeld te worden. De monitoring die reeds uitgevoerd wordt kan vermeld worden in de waterparagraaf. In de waterparagraaf (paragraaf 5.5) wordt vermeld dat er reeds monitoring wordt uitgevoerd.
f. De effecten zijn afkomstig uit een model, in de praktijk kunnen andere effecten ontstaan, monitoring blijft dus belangrijk. Dit dient aangegeven te worden in de waterparagraaf. In de waterparagraaf kan aangegeven worden dat monitoring belangrijk blijft. In de waterparagraaf (paragraaf 5.5) wordt aangegeven dat monitoring belangrijk blijft.
g. Aangegeven dient te worden hoe omgegaan wordt met mogelijke schades. In de waterparagraaf kan aangegeven worden hoe mogelijke schade gemonitord wordt en dat gecontroleerd wordt of deze schade debet is aan de gepleegde ingrepen.

In hoofdstuk 7 “Economische uitvoerbaarheid” wordt aangegeven dat schade als gevolg van de voorgenomen ingrepen ten koste komen van het Ruimte voor de Rivier-project.
In de waterparagraaf wordt aangegeven hoe mogelijke schade gemonitord wordt en dat gecontroleerd wordt of deze schade debet is aan de gepleegde ingrepen.
4. Provincie Overijssel (d.d. 26 april 2012) a. De provincie is positief over het plan en de bijdrage die dit plan levert aan het project Ruimte voor de Rivier. Wordt voor kennisgeving aangenomen. -
b. Voor een aantal habitattypen en soorten gelden voor de IJsseluiterwaarden uitbreidingsdoelstellingen.
Daar draagt dit project niet, of maar zeer beperkt, aan bij.
Omdat dit bestemmingsplan maar een deel van het N2000-gebied IJsselwaarden betreft, adviseert de provincie positief.
Wordt voor kennisgeving aangenomen. -
c. Om de agrarische gronden om te kunnen zetten naar EHS dient in de agrarische bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid opgenomen te worden voor natuur. Binnen de agrarische bestemmingen is reeds een wijzigingsbevoegdheid naar 'Natuur' opgenomen. -

8.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 22 juni 2012 tot en met 2 augustus en van 2 augustus tot en met 20 september 2012 ter visie gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de gelegenheid gekregen om een zienswijze in te dienen. De zienswijzen en de beantwoording daarvan zijn terug te vinden in Bijlage 5.

Bijlage 1 Milieueffectrapport

Bijlage 1 Milieueffectrapport

Bijlage 2 Passende Beoordeling

Bijlage 2 Passende beoordeling

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Fase 4

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek fase 4

Bijlage 4 Ontgravingsprofielen

Bijlage 4 Ontgravingsprofielen

Bijlage 5 Nota Zienswijzen

Bijlage 5 Nota zienswijzen