KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke Gebruiksregels
3.4 Afwijken Van De Gebruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bos - Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke Gebruiksregels
4.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 5 Water - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke Gebruiksregels
5.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 6 Leiding - Brandstof
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken Van De Bouwregels
6.4 Specifieke Gebruiksregels
6.5 Afwijken Van De Gebruiksregels
6.6 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 7 Leiding - Gas
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken Van De Bouwregels
7.4 Specifieke Gebruiksregels
7.5 Afwijken Van De Gebruiksregels
7.6 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 8 Leiding - Hoogspanning
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken Van De Bouwregels
8.4 Specifieke Gebruiksregels
8.5 Afwijken Van De Gebruiksregels
Artikel 9 Leiding - Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken Van De Bouwregels
9.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken Van De Bouwregels
10.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Ecologie
11.1 Bestemmingsomschrijving
Artikel 12 Waarde - Essen
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Specifieke Gebruiksregels
12.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 13 Waarde - Landschap
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
13.3 Specifieke Gebruiksregels
13.4 Wijzigingsbevoegdheid
3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Artikel 15 Algemene Bouwregels
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
17.1 Vrijwaringszone - Straalpad
17.1.1 Bouwregels
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 20 Overige Regels
20.1 Nadere Eisen
Artikel 21 Algemene Procedureregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
22.1 Overgangsrecht Bouwwerken
22.2 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 23 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding Planherziening
1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan En Beoogd Planologisch Regime
1.4 Leeswijzer
2 Gebiedsbeschrijving
3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte
3.1.2 Vierde Nota Waterhuishouding
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Overijssel
3.2.2 Natuurgebiedsplan Overijssel (2008)
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap Noordoost Twente (2006)
3.3.2 Waterbeheerplan 2010-2015
3.3.3 Landinrichtingsplan Saasveld-gammelke
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Landschapsontwikkelingsplan
3.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied 2010
4 Randvoorwaarden
4.1 Milieuzonering
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Waterhuishouding
4.7 Archeologie
4.8 Flora & Fauna
5 Planbeschrijving
5.1 Uitgangspunten En Doelstellingen Van Het Plan
5.1.1 Saasveld-gammelke
5.1.2 Deurningerbeek
5.2 Ruimtelijke Hoofdopzet
5.3 Ontwerp
6 Planopzet
6.1 Feitelijke Planopzet
6.2 Juridische Planopzet
6.2.1 Inleiding
6.2.2 Verbeelding
6.2.3 Regels
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Handhaving
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.4 Inspraakperiode
7.5 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
7.6 Ambtshalve Wijzigingen

Bestemmingsplan "Deurningerbeek"

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 11-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:
het bestemmingsplan Deurningerbeek van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIBPDeurningerbeek-0301 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologische waarden:
waarden die aan een bepaald gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente toetsingskader zijn;
1.6 bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.9 bedrijfsgebouw:
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.10 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.11 bestaand:
de bebouwing zoals die aanwezig was ten tijde van de eerste ter visie legging van het bestemmingsplan;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten ge­richt op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 containerteelt:
het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;
1.20 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering en niet hobbymatig in gebruik zijn;
1.21 cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 Ecologische Hoofdstructuur:
een samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;
1.24 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
1.25 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat on­dergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of pick­nickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen me­degebruik;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 geomorfologische waarden:
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun bestaan;
1.28 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie hout­productie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;
1.29 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist;
1.30 kap:
een dak met een zekere helling;
1.31 kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten;
1.32 landschappelijke waarde:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
1.33 logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de drie logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden ac­commodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdberei­ding;
1.34 mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacte­riën waarbij methaangas vrijkomt;
1.35 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.36 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.37 openbare nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
1.38 overige opgaande teeltvormen:
sierteelt, fruitteelt, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
1.39 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.40 peil:
a. indien op land wordt gebouwd:
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
  • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
b. indien over of in het water wordt gebouwd:
  • het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.41 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.42 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.43 silo:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.44 sierteelt:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
1.45 Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke:
bestuurscommissie als bedoeld in art. 81 Provinciewet, ingesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 14 augustus 2007, kenmerk 2007/0484145;
1.46 verblijfsrecreatie:
recreatief nachtverblijf voor een korte aaneengesloten periode van maximaal 2 maanden, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, stacaravans, chalets of recreatiewoningen, uitsluitend door diegenen die hun woonadres elders hebben;
1.47 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet wor­den aangemerkt;
1.48 werk:
een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.49 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huis­vesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druip­lijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buiten­zijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van on­dergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemid­delde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
6. afstand tot de (bouw)perceelgrens:
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;
7. de afstand tot de weg:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
8. bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappen­huizen, gangen en overige dienstruimten.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarisch gebruik;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappe­lijke, geomorfologische en cultuurhis­torische waarden;
en mede bestemd voor:
  1. het tegengaan van te hoge bebouwing vanwege een straalpad, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “Vrijwaringszone - straalpad”;
met daaraan ondergeschikt:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
  2. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  3. cultuurgrond;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. wegen en paden;
  7. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
  8. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3. 2. 1.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, uitgezonderd ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
  2. de bouwhoogte zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
3. 2. 2.
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,50 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswo­ning(en) en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

3.3 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
  3. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische pro­ducten, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
  4. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
  5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agra­risch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de­tailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  8. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boom­teelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt”, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen;
  9. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt, voorzover:
    1. de gronden niet binnen of aansluitend zijn gelegen aan het bouwper­ceel van het betreffende boomkwekerijbedrijf met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”;
    2. de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de contai­nerteelt per boomkwekerijbedrijf meer bedraagt dan 1,50 hectare, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte geldt;
  10. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  11. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.

3.4 Afwijken Van De Gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in lid 3.3. onder c en toestaan dat gronden en bouw­werken worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of kuilvoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen opslag, mits;
    1. dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodza­kelijk is;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistori­sche waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmoge­lijk­heden van de aangrenzende gronden;
  1. het bepaalde in lid 3.3. onder j en toestaan dat gronden, voorzover gele­gen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de open­bare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabij­gelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m be­dragen;
    5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.

3.5 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

3. 5. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning, buiten de bouwpercelen, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het kappen en/of rooien en/of vellen van bomen en/of houtge­was, niet zijnde bomen en/of houtgewas deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt, en voorzover niet geregeld volgens de Boswet of krachtens een op grond van de Boswet vastgestelde verordening;
  2. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
  3. het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
  4. het afgraven en/of ophogen van gronden;
  5. het dempen en/of graven van sloten, poelen, en/of andere water­gangen en/of -partijen;
  6. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het exten­sief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medege­bruik;
  7. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenhe­den en het aanbrengen van andere opper­vlaktever­har­dingen, met uitzondering van:
    1. het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen en veldschuren; en
    2. het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5,00 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van veldschuren;
  8. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
3. 5. 2.
De in lid 3.5.1. vervatte omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing indien het werken en werkzaamheden betreft, die:
  1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. door of namens de Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke worden uitgevoerd in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke';
  3. het eenmalig afgraven en/of ophogen van gronden met een diepte en/of hoogte van ten hoogste 30 cm betreffen, waarbij wordt gemeten vanaf de hoogte van het maaiveld. Deze uitzondering is niet van toepassing op gronden voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ en/of 'Waarde - Archeologie';
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan;
  5. dienen ter uitvoering en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur, ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde -Ecologie’.
3. 5. 3.
De in lid 3.5.1. genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen, de geomorfo­logische, cultuurhistorische en archeologische waarden.
De in lid 3.5.1. onder a en e, voorzover het betreft het dempen, genoemde vergunningen kunnen voorts slechts worden verleend indien er zodanige compensatie plaatsvindt dat de landschappelijke struc­tuur niet onevenredig wordt geschaad.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in dié zin dat:
Boom- en sierteelt
  1. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt” wordt aangebracht, mits:
    • deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, in­dien het bestaande gebruik van een perceel of van per­celen voor boom- en sierteelt wordt beëindigd binnen een aaneengesloten gebied waar boom-en sierteelt niet zijn toegestaan, teneinde de gebieden geheel aan­eengesloten vrij te maken van de landschappelijk onge­wenste boom- en sierteelt;
Wijziging naar bos of natuur binnen EHS
  1. de bestemming ‘Agrarisch - 1’ wordt gewijzigd in de bestem­ming(en) ‘Bos - natuur’ en/of 'Water - 2', mits:
    1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk de artikels 4 en/of 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast op gronden gelegen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’;
    3. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur;
    4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven;
    5. de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;
    6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
Wijziging naar bos of natuur buiten EHS
  1. de bestemming ‘Agrarisch - 1’ wordt gewijzigd in de bestem­ming(en) ‘Bos - natuur’en/of 'Water - 2', waarbij tevens de dubbelbestemming ‘Waarde -Ecologie’ aan de gronden wordt toegekend, mits:
    1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk de artikelen 4 en/of 5 en 10 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien elders natuurontwikkeling op gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde -Ecologie’ niet plaats zal vinden en de natuurontwikkeling ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel noodzakelijk is ten behoeve van de aanleg van een ecologische verbindingszone die dient ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur;
    3. de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ ter plaatse van de gronden waar de natuurontwikkeling niet plaats zal vinden, van de kaart wordt verwijderd;
    4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur;
    6. de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;
    7. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daad­werkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewe­zen;
    8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bos - Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos - natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. natuur, bosbouw en houtproductie;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistori­sche, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
  3. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
en medebestemd voor:
  1. het tegengaan van te hoge bebouwing vanwege een straalpad, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “Vrijwaringszone - straalpad”;
met daaraan ondergeschikt:
  1. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater;
  2. het extensief agrarisch medegebruik;
  3. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medege­bruik;
  4. wegen en paden;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van bouwwerken ten behoeve van vogelob­servatie zal ten hoogste 15,00 m bedragen.
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

4.3 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van ver­blijfsrecreatieve doeleinden;
  2. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  3. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzi­gen van gronden ten behoeve van een permanent ander ge­bruik;
  4. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergan­gen en/of -partijen.

4.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

4. 4. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamhe­den uit te voeren:
  1. het af- en/of vergraven en/of ophogen van gronden;
  2. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwij­dering van bodem- en oevervegetaties;
  3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  4. het dempen, graven, baggeren en/of verbreden van beken, plas­sen, slo­ten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  6. het aanleggen van fiets- en voetpaden;
  7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het exten­sief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medege­bruik;
  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
4. 4. 2.
De in lid 4.4.1. vervatte omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing indien het werken en werkzaamheden betreft, die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. door of namens de Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke worden uitgevoerd in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke';
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan;
  4. dienen ter uitvoering en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur, ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde -Ecologie’.
4. 4. 3.
De in lid 4.4.1. genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen.
4. 4. 4.
Voor de in 4.4.1. onder a tot en met d genoemde activitei­ten zullen uitsluitend vergunningen worden verleend als de activi­teiten worden uitgevoerd in het kader van bos- en natuurbeheer.

Artikel 5 Water - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water - 2’ aangewezen gronden zijn be­stemd voor:
  1. kanalen, sloten, vaarten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlo­pen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de water­berging, de infiltratie van water, het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden en de beroeps- en recreatievaart;oeverstroken;
  2. bruggen, dammen en duikers;
  3. sluizen en stuwen;
  4. waterstaatswerken;
  5. paden;
  6. recreatief medegebruik;
en mede bestemd voor:
  1. het tegengaan van te hoge bebouwing vanwege een straalpad, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “Vrijwaringszone - straalpad”;
met de daarbijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5. 2. 1.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkap­pingen worden gebouwd.
5. 2. 2.
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er zullen geen steigers of naar de aard daarmee gelijk te stel­len aanleggelegenheden worden gebouwd;
  2. de hoogte van bruggen, niet zijnde bruggen ten behoeve van de ontsluiting van erven, zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, an­ders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, bevei­liging en regeling van het verkeer, waaronder bruggen ten be­hoeve van de ontsluiting van erven, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

5.3 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  • het gebruik van de gronden als ligplaats of aanleggelegenheid voor vaartuigen en/of woonschepen, woonarken of casco’s (caissons) die tot woonschip of woonark kunnen worden om­gebouwd.

5.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

5. 4. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamhe­den uit te voeren:
  • het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen ten behoeve van het recreatief medege­bruik.
5. 4. 2.
De in lid 5.4.1. vervatte omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing indien het werken en werkzaamheden betreft:
  1. die het normale onderhoud betreffen;
  2. die door of namens de Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke worden uitgevoerd in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke';
  3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning;
  4. waarop de Keur van het Waterschap Regge en Dinkel van toepassing is.
5. 4. 3.
De in lid 5.4.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de waarden van de historische buitenplaatsen. Daarnaast zal de waterbeheerder om advies worden gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie.

Artikel 6 Leiding - Brandstof

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Brandstof’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. een brandstofleiding;
met de daarbijbehorende:
  1. veiligheidszone;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6. 2. 1.
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aan­gewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een brandstofleiding.
6. 2. 2.
Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

6.3 Afwijken Van De Bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in lid 6.2.1. en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen ge­bouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. vooraf advies wordt ingewonnen van de lei­ding­­beheerder;
    2. uit een risicoanalyse is gebleken dat de door de rijksoverheid vastgestelde risiconormen niet worden overschreden;
    3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veilig­heid van personen en goederen;
    4. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doel­matig en veilig functioneren van de brandstofleiding.

6.4 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het permanent opslaan van goederen;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken als risicogevoelig object binnen een aangegeven veiligheidszone.

6.5 Afwijken Van De Gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in lid 6.4. onder b en toestaan dat gronden en bouw­werken worden gebruikt als risicogevoelig object, mits:
    1. vooraf advies wordt ingewonnen van de lei­ding­beheerder;
    2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veilig­heid van personen en goederen.

6.6 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

6. 6. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werk­zaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de re­gels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde be­stemming(en):
  1. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm;
  3. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 40 cm;
  4. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardin­gen;
  5. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplan­tingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 40 cm.
6. 6. 2.
Het in lid 6.6.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud dan wel het normale agrarische ge­bruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan.
6. 6. 3.
De in lid 6.6.1. genoemde vergunningen kunnen slechts wor­den verleend indien vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van leidingen.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. een gas-/waterleiding;
met de daarbijbehorende:
  1. veiligheidszone;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

7. 2. 1.
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aan­gewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een gas­leiding.
7. 2. 2.
Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

7.3 Afwijken Van De Bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in lid 7.2.1. en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen ge­bouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen van de lei­ding­­beheerder;
  2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veilig­heid van personen en goederen;
  3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doel­matig en veilig functioneren van de lei­dingen.

7.4 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het permanent opslaan van goederen;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken als risicogevoelig object binnen een aangegeven veiligheidszone.

7.5 Afwijken Van De Gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in lid 7.4. onder b en toestaan dat gronden en bouw­werken worden gebruikt als risicogevoelig object, mits:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen van de lei­ding­beheerder;
  2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veilig­heid van personen en goederen.

7.6 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

7. 6. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werk­zaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de re­gels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde be­stemming(en):
  1. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm;
  3. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 40 cm;
  4. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardin­gen;
  5. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplan­tingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 40 cm.
7. 6. 2.
Het in lid 7.6.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud dan wel het normale agrarische ge­bruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan.
7. 6. 3.
De in lid 7.6.1. genoemde vergunning kan slechts wor­den verleend indien vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leidingen.

Artikel 8 Leiding - Hoogspanning

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Hoogspanning’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. een hoogspanningsleiding;
met de daarbijbehorende:
  1. veiligheidszone;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8. 2. 1.
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
8. 2. 2.
Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
8. 2. 3.
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van masten ten behoeve van hoogspanningsleidin­gen zal ten hoogste 50,00 m bedragen.

8.3 Afwijken Van De Bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in lid 8.2.1. en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen ge­bouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen van de lei­ding­­beheerder;
  2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veilig­heid van personen en goederen;
  3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doel­matig en veilig functioneren van (bovengrondse) lei­dingen.

8.4 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  • het gebruik van gronden en bouwwerken als risicogevoelig object.

8.5 Afwijken Van De Gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in lid 8.4. en toestaan dat gronden en bouw­werken worden gebruikt als risicogevoelig object, mits:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen van de lei­ding­beheerder;
  2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veilig­heid van personen en goederen.

Artikel 9 Leiding - Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een watertransportleiding.

9.2 Bouwregels

9. 2. 1.
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een watertransportleiding.
9. 2. 2.
Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

9.3 Afwijken Van De Bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in lid 9.2.1. en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen ge­bouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. vooraf advies wordt ingewonnen van de lei­ding­­beheerder;
    2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doel­matig en veilig functioneren van lei­dingen.

9.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

9. 4. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning, buiten de bouwpercelen, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de re­gels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde be­stemming(en):
  1. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm;
  3. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 40 cm;
  4. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardin­gen;
  5. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplan­tingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 40 cm.
9. 4. 2.
Het in lid 9.4.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud dan wel het normale agrarische ge­bruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan.
9. 4. 3.
De in lid 9.4.1. genoemde vergunning kan slechts wor­den verleend indien vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van leidingen.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud en de bescherming van de gebieden met hoge en zeer hoge archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

10.3 Afwijken Van De Bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van:
  • het bepaalde in lid 10.2. en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
  1. bij een oppervlakte groter dan 100 m² en/of een bodemingreep dieper dan 40 cm vooraf op basis van een archeologisch onderzoek advies wordt ingewonnen van de provinciaal archeoloog;
  2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

10.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

10. 4. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en):
  1. het ontgronden, afgraven en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 100 m², behalve indien deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
  2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 100 m²;
  3. het aanbrengen van drainage dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 100 m²;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 100 m²;
  5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 100 m², behalve indien deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen worden uitgevoerd.

10. 4. 2.
Het in lid 10.4.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud dan wel het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

10. 4. 3.
De in lid 10.4.1. genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Artikel 11 Waarde - Ecologie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

Artikel 12 Waarde - Essen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Essen’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud en de bescherming van de archeologisch en cul­tuurhistorisch waardevolle essen en steilranden met bijbehorende beplanting.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen ge­bouwen zijnde, met uitzondering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen binnen de bouwvlakken van de agrarische bouwpercelen, geldt de volgende regel:
  • een op grond van de andere daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, of de uitbreiding of vergroting daarvan, mag slechts worden gebouwd c.q. worden toege­staan, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische en cultuurhistorische waarden van de gronden.

12.3 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen;
  2. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de hoogte van een es, zoals die bestond ten tijde van de terinza­gelegging van het ontwerpplan, als gevolg van het gebruik van de gronden.

12.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

12. 4. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werk­zaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de re­gels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde be­stemming(en):
  1. het ontgronden, afgraven en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of tele­communicatieleidingen, en daarmee verband houdende con­structies, installaties of apparatuur;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen.
12. 4. 2.
De in lid 12.4.1. vervatte omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing indien het werken en werkzaamheden betreft, die:
  1. het normale onderhoud dan wel het normale agrarische ge­bruik betreffen;
  2. door of namens de Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke worden uitgevoerd in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke';
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan.
12. 4. 3.
De in lid 12.4.1. genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologisch en cul­tuurhistorisch waarden van de essen en steilranden met bijbehorende beplanting.

Artikel 13 Waarde - Landschap

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde -Landschap’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.

13.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.

13.3 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  • het verwijderen, vernielen en/of aantasten van waardevolle landschapselementen anders dan ten behoeve van het normale onderhoud.

13.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in dié zin dat:
  • de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ deels wordt verwijderd, mits:
    1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter realisering van een doorbraak van perceel naar perceel en die noodzakelijk is voor een goed landbouwkundig gebruik van de gronden, met een maximale breedte van 10,00 m;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevolle landschapselement.

3 Algemene Regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene Bouwregels

  1. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
  2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning medewerking verlenen van lid a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
    1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 16 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor kleinschalig kamperen is toegestaan;
  2. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwer­ken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten be­hoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toege­laten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik ont­trokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaat­sen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsre­clame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels

17.1 Vrijwaringszone - Straalpad

17.1.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewe­zen bestemming(en) zal, op of in de gronden die zijn gelegen bin­nen het als zodanig aangegeven straalpad, de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoog­ste de aangegeven maximale hoogte bedragen.

Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
  1. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten be­hoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen wor­den gebouwd, mits:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
    3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten min­ste 18º zal bedragen;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in dié zin dat:
  1. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-,ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
    1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een re­clamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
    2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventer­rein;
    3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aanslui­ting op grote infrastructuurlijnen;
    4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedra­gen;
    6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag be­dragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
    7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Ver­keer’ dan wel de bestemming ‘Verkeer’ wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en pa­den;
  3. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’ dan wel de bestemming ‘Verkeer -Fiets- en voetpaden’ wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
  4. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Water - 2’ dan wel de bestemming ‘Water - 2’ wordt gewijzigd in enige be­stemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de inciden­tele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of de aanleg van natuur­vriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, e.d. van vaarwegen c.a.;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
  5. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt verwijderd, mits:
    • na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwin­nen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeolo­gisch waardevolle gebieden de waardebepalende ele­menten niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodem­vondsten naar elders zijn overgebracht;
  6. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt aangebracht, mits:
    • door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen, waarbij de aanwezigheid van archeologische resten is aangetoond;
  7. de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ wordt verwijderd, mits:
    1. een waardevol landschapselement vanwege natuurlijke om­standigheden, dan wel vanwege een noodzakelijke land­bouwkundige ingreep niet is te handhaven. Indien er sprake is van een landbouwkundige ingreep of landinrich­tingswerkzaamheden, dient het te verwijderen waardevol landschapselement in de directe omgeving te worden ge­compenseerd door middel van de aanleg van een nieuw waardevol landschapselement, waarbij de structuur van het landschap niet wordt aangetast en tevens de wijziging van lid h. wordt toegepast;
    2. indien sprake is van een houtwal, deze wijzigingsbevoegd­heid uitsluitend wordt toegepast ter realisering van een doorgang van perceel naar perceel ten behoeve van het landbouwkundig gebruik, met een maximale breedte van 10,00 m;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden van het waardevol land­schapselement;
  8. de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ wordt aangebracht, mits:
    1. door herstel- en/of ontwikkelingswerkzaamheden of door mid­del van natuurlijke aanwas, de waarde van een landschapselement in omvang en natuurlijke en/of landschappelijke waarden toeneemt, dan wel de wijziging wordt toegepast als gevolg van verplaatsing van een bestaand waardevol landschapselement;
    2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende agrarische bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden van het waardevol land­schapselement.

Artikel 20 Overige Regels

20.1 Nadere Eisen

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de milieu­situatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de ar­cheologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

Artikel 21 Algemene Procedureregels

Bij toepassing van de nadere eisen-regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht Bouwwerken

21.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
21.1.2
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 21.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 21.1.1 met maximaal 10%.
21.1.3
Artikel 21.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

22.2 Overgangsrecht Gebruik

21.2.1
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
21.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 21.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
21.2.3
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 21.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
21.2.4
Artikel 21.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Deurningerbeek.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ...
De voorzitter, De griffier,

1 Inleiding

1.1 Aanleiding Planherziening

Ten noorden van Hengelo ligt het landinrichtingsgebied 'Saasveld-Gammelke'. Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben in oktober 1998 voor dit karakteristiek Twentse landbouwgebied een landinrichtingsplan vastgesteld, bedoeld om meer ruimte te bieden voor landbouw, natuur, landschap en leefbaarheid. De hoofddoelstellingen van dit plan zijn: versterken van de harmonie tussen landbouw en natuur en het verbeteren van de leefbaarheid in het betreffende gebied.
Op 8 december 2008 is een integrale wijziging van het landinrichtingsplan door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De belangrijkste aanleiding daartoe was het veranderde beleid op zowel Europees, op nationaal als op provinciaal niveau met betrekking tot het oppervlaktewater. Maar ook het reconstructieplan Salland-Twente (2004) en de invoering van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) waren reden om het landinrichtingsplan te actualiseren.
De vaststelling van het gewijzigde landinrichtingsplan viel zo ongeveer samen met de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Dinkelland. Mede omdat bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan nog niet geheel duidelijk was of en welke gevolgen het gewijzigde landinrichtingsplan voor het bestemmingsplan zou hebben, heeft geen afstemming plaats gevonden tussen beide plannen. Deze gevolgen zijn eigenlijk pas concreet geworden bij de vaststelling van het ruilplan in januari 2011.
Met name wat het beloop van de beken in het buitengebied van Dinkelland betreft, zijn enige aanpassingen van het bestemmingsplan noodzakelijk gebleken. Het gaat voornamelijk om de gevallen waarin het nieuwe trace van de beek is komen te liggen buiten de strikte begrenzing van de bestemming ‘Water’ in het bestemmingsplan. Hoewel in dit bestemmingsplan wel enige flexibiliteit zit voor het in geringe mate overschrijden van bestemmingsgrenzen, werd het wenselijk geacht om de regeling van de nieuwe begrenzing van de bestemmingen vast te leggen in partiële bestemmingsplannen voor de beken in het landinrichtingsgebied. De Deurningerbeek is één van deze projecten.
Het in het landinrichtingsplan uitgewerkte en nog nader in het kader van de watervergunning te concretiseren project dient te leiden tot de volgende doelen:
  • hogere grondwaterstanden in de omliggende (deels nieuwe) natuurgebieden ten behoeve van natuurdoelen;
  • natuurlijk functionerende beek;
  • maximale waterberging.
Hoewel in deze toelichting nader wordt ingegaan op de achtergronden, de gemaakte keuzes en de inrichting van de Deurningerbeek, wordt er nadrukkelijk op gewezen dat het bestemmingsplan geen andere strekking heeft dan het planologisch mogelijk maken van een meer natuurlijke loop van de beek en het realiseren van nieuwe natuur. Het waterbeleid en de technische uitvoering daarvan is geen onderwerp van regeling in dit bestemmingsplan. Deels heeft dat al plaats gevonden in de wijziging van het landinrichtingsplan en zal het verder worden uitgewerkt in de besluitvorming van het Waterschap Regge en Dinkel.
Een belangrijk uitgangspunt van het landinrichtingsplan is dat de huidige landbouwkundige situatie als gevolg van de herinrichting en dus ook als gevolg van het nieuwe waterbeleid, niet mag verslechteren. De Uitvoeringscommissie staat er voor in dat zij in actie zal komen en passende maatregelen zal treffen voor het geval zich niettemin een onaanvaardbare vernatting mocht voordoen. Met het waterschap en de gemeente is gezocht naar een werkbare continuëring van dit beleid voor de beheerperiode nadat het landinrichtingsplan zal zijn afgerond en de Uitvoeringscommissie zal ophouden te bestaan. Hiertoe is inmiddels een convenant gesloten waarin werkafspraken tussen de betrokken instanties zijn vastgelegd.
De herinrichting van de Deurningerbeek is zoals gezegd op een aantal plaatsen niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2010 (vastgesteld 18 januari 2010). Het vigerende bestemmingsplan wordt daarom partieel herzien voor de delen van de Deurningerbeek die gelegen zijn binnen het landinrichtingsgebied 'Saasveld-Gammelke'.

1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied

De Deurningerbeek is een beek in het oosten van Twente, gelegen tegen de stadsrand van Hengelo en Borne. De beek ontspringt ten zuidwesten van Oldenzaal, stroomt door Deurningen en mondt uit in de Bornsebeek en vervolgens in de Loolee.
Het plangebied betreft de binnen het landinrichtingsgebied 'Saasveld-Gammelke' gelegen Dinkellandse delen van de Deurningerbeek en omliggende (nieuwe) natuur­gebieden, welke zijn gelegen binnen de rode cirkels in de afbeelding hieronder.
afbeelding
Ligging Deurningerbeek en nieuwe natuur

De begrenzing van het plangebied staat hieronder weergegeven.
afbeelding
Luchtfoto, met daarop zichtbaar het plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan En Beoogd Planologisch Regime

Het plangebied, zoals in voorliggend bestemmingsplan staat aangegeven, valt binnen het plangebied van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2010. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 februari 2010. Het herinrichtingsplan voor de Deurningerbeek kan op grond van het vigerende bestemmingsplan niet worden gerealiseerd.
Onderhavig bestemmingsplan "Deurningerbeek" is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIBPDeurningerbeek-0301 en bestaat uit de volgende stukken:
  • Toelichting (inclusief bijlagen)
  • Regels (inclusief bijlagen)
  • Verbeelding
Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen en aanduidingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en een ruimtelijke verantwoording van de gecreëerde planologische mogelijkheden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 wordt de aanleiding voor onderhavig bestemmingsplan en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Verder wordt een opsomming gegeven van de bij het plan behorende stukken en wordt het vigerende bestemmingsplan genoemd dat met voorliggende herziening partieel wordt herzien.
Hoofdstuk 2 geeft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur weer van het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid ten aanzien van de ruimtelijke en functionele structuur.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de verschillende milieutechnische en overige ruimtelijke aspecten. Bekeken wordt of het onderhavige plan geen belemmeringen daartoe oplevert danwel ondervindt.
In hoofdstuk 5 wordt het beleid, alsmede de gehanteerde uitgangspunten en doelstellingen opgenomen en wordt aangegeven hoe deze vertaald zijn in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 gaat in op hoe het beleid en de planuitgangspunten/-doelstellingen zijn verwoord in de regels. Op deze regels wordt een toelichting gegeven.
Als laatste wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, handhaving van het plan en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

2 Gebiedsbeschrijving

Saasveld-Gammelke
Ten noorden van Hengelo ligt het gebied Saasveld-Gammelke. Ten oosten daarvan ligt de stuwwal van Oldenzaal en aan de noordzijde de stuwwal van Ootmarsum. Deze stuwwallen zijn in de ijstijd door het landijs opgestuwd. Door de bevroren ondergrond ontstonden destijds rondom de stuwwallen smeltwaterafzettingen. Tussen de stuwwallen lagen de tongbekkens, waar ook het gebied Saasveld-Gammelke een voorbeeld van is. Hier heeft het landijs door het gewicht van het ijs keileem gevormd. Dit keileem is relatief ondoorlatend voor water.
In latere tijden is hier dekzand overheen komen te liggen, waarvan de wind dekzandruggen vormde. Op deze ruggen was het bouwland gelegen, met hooi- en weiland in en langs de beekdalen (de maten of meden), bos in de natste delen van de beekdalen (de broeken) en extensieve beweiding door schapen en koeien ver weg van de bewoning in de heidevelden. In het gebied Saasveld-Gammelke hebben zich op deze wijze de volgende landschapstypen gevormd:
  • essen- en oude hoevenlandschap;
  • maten- en flierenlandschap;
  • jonge heide- en broekontginningen.
Deze landschapstypen vormen tezamen een typisch Twents landschap. Het gebied Saasveld-Gammelke is kleinschalig, licht glooiend en wordt doorsneden door beken. Duidelijk herkenbaar is een aantal historische landschapstypen zoals het essen-, kampen-, maten- en beekdallandschap, met landgoederen, bossen en het jonge ontginningenlandschap. Het wegenpatroon in Saasveld-Gammelke is dicht. Het gebied heeft verder een belangrijke functie voor recreatief medegebruik als het gaat om wandelen, fietsen en paardrijden. Agrarische gronden zijn voor het grootste deel als grasland in gebruik bij melkveehouders. Tenslotte komen verspreid in het gebied percelen voor die in worden gebruikt voor meerjarige gewassen.
In 1998 is voor dit karakteristiek Twentse landbouwgebied een landinrichtingsplan vastgesteld, bedoeld om meer ruimte te bieden voor landbouw, natuur, landschap en leefbaarheid. Landinrichting Saasveld-Gammelke (2.770 hectare) bestaat uit de deelgebieden Saasveld- Gammelke (2600 hectare groot) en Weerselo- Zuid (170 hectare). Het ligt in de gemeenten Dinkelland, Oldenzaal, Hengelo en Borne. In het deelgebied Saasveld-Gammelke wordt een wettelijke herverkaveling uitgevoerd. In deelgebied Weerselo-Zuid speelt alleen vrijwillige kavelruil. Hiermee wordt pas begonnen nadat er voldoende gronden zijn verworven.
Deurningerbeek
De Deurningerbeek is een beek in het oosten van Twente, gelegen tegen de stadsrand van Hengelo en Borne. De beek ontspringt ten zuidwesten van Oldenzaal, stroomt door Deurningen en mondt uit in de Bornsebeek en vervolgens in de Loolee. De totale lengte van de Deurningerbeek tot waar deze overgaat in de Bornsebeek is ongeveer twaalf kilometer. De Deurningerbeek is een onderdeel van het stelsel van beken die ten westen van Oldenzaal parallel aan elkaar van oost naar west stromen. De andere beken in dit stelsel zijn de Spikkersbeek, Lemselerbeek, Saasvelderbeek en Gammelkerbeek. Binnen de Landinrichting is de Deurningerbeek de ecologisch meest waardevolle beek, vanwege het feit dat het systeem van bron tot monding relatief goed bewaard is gebleven.
Over de hele lengte vlecht het Marskramerpad langs en over de Deurningerbeek. Het is een lange afstandswandelpad dat Nederland van oost naar west doorkruist.

Waar vroeger duidelijke verschillen waren tussen het heide(ontginnings)landschap, het beeldallandschap en het essenlandschap is dit nu veel minder. Schaalvergroting zorgde ervoor dat er behoefte kwam aan grotere percelen. Hierdoor zijn essen en beekdalen aan elkaar getrokken, zijn steilranden afgevlakt en is de oude karakteristieke beplanting verdwenen. Door ontwatering van lage percelen en bemesting van schrale gebieden kunnen nagenoeg alle gronden voor elk gebruik (zoals akkerbouw, boomteelt en woningbouw) worden toegepast. Het landgebruik in het beekdal van de Deurningerbeek is hierdoor uniformer geworden. De Deurningerbeek is op dit moment nauwelijks herkenbaar in het landschap.

Enkele jaren geleden is de Deurningerbeek in het dorp Deurningen heringericht en voorzien van meer natuurlijke oevers en ruimte voor retentie. Hierdoor is de belevingswaarde van de beek sterk verhoogd en voldoet de beek ruimschoots aan de minimale kwaliteit zoals die in het programma van eisen was neergelegd.

3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

De nota Ruimte 'Ruimte voor ontwikkeling' (2006) is het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020.
Het bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkelingen van Nederland. Het kabinet schept ruimte voor ontwikkelingen uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen.
Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking staat, onderverdeeld in vier algemene doelen:
  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.
Het nationaal ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte richt zich op behoud en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens is borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit van groot belang.

3.1.2 Vierde Nota Waterhuishouding

De vierde nota waterhuishouding (NW4, 1998) is het beleidskader omtrent de waterhuishouding voor de komende jaren. In de NW4 wordt de sterke land-water interactie bij regionale watersystemen van grote invloed gezien op het beheer. Landgebruik en waterbeheer kunnen dan ook niet los van elkaar worden gezien. Functietoekenning en bodemdaling hangen nauw samen. Een benadering waarbij waterhuishouding, ruimtelijke ordening en natuur- en milieubeleid op elkaar zijn afgestemd en waarin de gewenste grondwatersituatie voor gebieden is vastgelegd als basis voor de regionale inrichting. Water als ordenend principe, daar draait het om bij het beheer van de regionale wateren.
In de NW4 worden de volgende doelstellingen gegeven met betrekking tot de regionale wateren:
  • herstel of toename van de natuurlijke veerkracht van watersystemen;
  • geen afwenteling van vervuilingsproblemen tussen watersystemen;
  • een goede kwaliteit van de waterbodem;
  • vergroting van het waterbergend vermogen, zodat wateroverlast en verdroging zijn verminderd;
  • bereiken en handhaven van de verdrogingsdoelstelling;
  • optimaal afstemmen van het water-, ruimtelijke ordening-, natuur-, milieu- en landbouwbeleid;
  • in gang zetten van vermindering/vertraging van bodemdaling door verandering van functies en door
  • het treffen van maatregelen, vooral in laag Nederland.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Overijssel

De opvolger van het Streekplan Overijssel 2000+, de omgevingsvisie Overijssel, is op 1 juli 2009 door
Provinciale Staten vastgesteld. Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
  • duurzaamheid;
  • ruimtelijke kwaliteit.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien
of
een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is,
waar
het past in de ontwikkelingsvisie en
hoe
het uitgevoerd kan worden. De drie niveaus komen hieronder aan de orde.
1. Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. ‘SER-ladder’ gehanteerd, waarbij als uitgangspunt geldt dat de ruimte zuinig en zorgvuldig moet worden benut. Dit houdt in dat de provinciale woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Onderhavig plan betreft een uitwerking van een groot deel van deze generieke beleidskeuzes, waarmee hierbij optimaal aangesloten wordt. Het plan is niet strijdig met de overige beleidskeuzes.
2. Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
De onderstaande figuur laat een fragment zien van de Ontwikkelingsperspectievenkaart, behorend bij de Omgevingsvisie Overijssel.
De ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectieven zijn:
  • Realisatie groene hoofdstructuur: zoekgebied ecologische verbindingszone en concreet begrensde EHS, bestaande natuur en nieuwe natuur, nog te realiseren
  • Stadsrandgebied: sterke stad-landrelaties
  • Nationaal landschap Noordoost-Twente
  • Mixlandschap
  • Beekdal of Veenweidegebied : beekdal
  • Realisatie blauwe hoofdstructuur: Deurningerbeek
afbeelding
Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel met paars omcirkeld het plangebied
Het onderhavige plan draagt, mede ter uitvoering van het gewijzigde landinrichtingsplan, waarin daaraan uitwerking is gegeven, bij aan deze ontwikkelingsperspectieven.
3. Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken. De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:
  • natuurlijke laag: dekzandvlakte en beekdalen en natte laagten
  • laag van het agrarisch cultuurlandschap: oude hoevenlandschap, essenlandschap, maten en flierenlandschap en jonge heide- en broekontginningslandschap
  • stedelijke laag: -
  • lust en leisurelaag: wandelroute LAW3-1 Marskramerpad 1, Stadsrandgebied sterke stad-landrelaties
Onderhavig plan behoudt waardevolle gebiedskenmerken en verbetert deze waar mogelijk. Daarnaast worden de stad-landrelaties met dit plan verbeterd.
Reconstructiezonering
Het gehele plangebied valt onder 'verwevingsgebied'. Onderhavig plan past bij dit zoneringstype.
Gesteld kan worden dat de nieuwe invulling van het plangebied niet in strijd is met het provinciaal beleid zoals dat is verwoord in de ‘Omgevingsvisie Overijssel’.

3.2.2 Natuurgebiedsplan Overijssel (2008)

De Deurningerbeek ligt in het door het Natuurgebiedsplan onderscheidde deelgebied Noordoost Twente. Regio Noordoost Twente bestaat uit de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Oldenzaal en Losser. Het gebied wordt gekenmerkt door een grote variatie aan landschapstypen, bijzondere natuurwaarden en een gevarieerde bodemkundige opbouw en waterhuishouding, waarin ook de mens een belangrijke factor is geweest. Vlak bij elkaar komen kleinschalige houtwalgebieden, soortenrijke bossen, beekdalen, vochtige heidegebieden en open landbouwgebieden voor. Kenmerkend zijn de stuwwal van Oldenzaal en de stuwwal van Ootmarsum met relatief grote hoogteverschillen. Ten westen hiervan ligt het bekken van Hengelo met een aantal van oost naar west stomende beken die op de beide stuwwallen ontspringen. In dit gebied liggen een aantal kwelgebieden waar grondwater vanuit de stuwwallen aan de oppervlakte komt.
De bodemkundige opbouw varieert in grote lijnen van veld- en haarpodzolen en tertiaire kleigronden op de stuwwallen en in het oostelijk dekzandgebied, tot enkeerdgronden op de essen en kleiachtige (beekdal)gronden in de beekdalen.
De waterhuishouding wordt gekenmerkt door het grote aantal stroomgebieden dat in het gebied valt te onderscheiden, waarbij de stuwwal als hoofdwaterscheiding fungeert. In grote lijnen vormen de stuwwallen en dekzandruggen de infiltratiegebieden en de beekdalen de kwelgebieden.
De Deurningerbeek ligt in het westelijke bekken met de kenmerkende van oost naar west afstromende beken die ontspringen op de stuwwallen. In dit gebied liggen een aantal kwelgebieden waar grondwater vanuit de stuwwallen aan de oppervlakte komt.
In hoofdlijnen wordt in het gebied op de westflank van de stuwwal (onder andere langs de Deurningerbeek) naar de ontwikkeling van de volgende typen natuur gestreefd:
  • Ontwikkeling van een aantal natte natuurgebieden in de kwelgebieden aan de voet van de stuwwallen en in het bekken van Hengelo. Bij de begrenzing hiervan is een watersysteembenadering toegepast. Gestreefd wordt naar waterhuishoudkundig duurzaam te ontwikkelen gebieden. In deze gebieden wordt voor een deel een combinatie met de opvang van water (retentie) gerealiseerd;
  • Herstel van het natuurlijke karakter van beken en beekdalen;
  • De ontwikkeling van een aantal ecologische verbindingszones.
Op de (ambitie)kaart die hoort bij het natuurgebiedsplan zijn de bovenstaande doelen vertaald naar specifieke natuurtypen. Langs het grootste deel van de beek is dit Kruiden- en faunarijk grasland [N12.02]. Kruiden- en faunarijk grasland omvat graslanden die kruidenrijk zijn, maar niet tot de schraallanden vochtig hooiland, zilt grasland en overstromingsgrasland of glanshaverhooiland behoren. De vegetatie kan behoren tot allerlei verbonden van graslandvegetaties; ondermeer kamgrasvegetaties of de meer algemene witbolgraslanden. Diverse soorten ruigte en struweel kunnen in dit grasland voorkomen. Het grasland wordt meestal extensief beweid of gehooid en niet of slechts licht bemest (SNL index, 2009). Het bos bij Hertme is aangewezen als beekbegeleidend bos en haagbeuken-essen bos. Beekbegeleidend bos omvat bossen welke periodiek overstroomd worden onder invloed van hoge rivier- of beekwaterstanden, zoals ooibossen en beekbossen of onder directe invloed staan van vrijwel permanent uittredend grondwater, zoals bronbos.
afbeelding
Ambitiekaart Natuurgebiedsplan Overijssel.
Lichtgroen: Kruiden- en faunarijk grasland
Bruin: droog bos
Lichtblauw en groenblauw: bossen van bron en beek
Naast de natuurdoeltypen is de Deurningerbeek aangewezen als verbindingszone. Verbindingszones zijn smalle zones, meestal met stapstenen, die onderdelen van de EHS met elkaar verbinden. Aan een verbindingszone zijn een of meer modellen gekoppeld, die een bepaald ambitieniveau en landschappelijke inrichting vertegenwoordigen. Aan de Deurningerbeek zijn de modellen winde, kamsalamander en das toegewezen.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap Noordoost Twente (2006)

De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de Nota Ruimte (voorjaar 2006) aangegeven het landschap te willen behouden en te ‘ontwikkelen met kwaliteit'. De twintig Nationale Landschappen die nu zijn aangewezen fungeren als de visitekaartjes van het Nederlandse platteland.
De status ‘Nationaal Landschap' houdt in dat de overheid extra aandacht geeft aan deze gebieden en dat er extra financiële middelen worden vrijgemaakt. Met dit geld kunnen de zogenoemde kernkwaliteiten van Nationale Landschappen worden behouden en versterkt, en kunnen de gebieden nog aantrekkelijker worden gemaakt voor recreatie.
Voor het Nationaal Landschap Noordoost Twente geldt dat de bijzondere kwaliteiten juist in combinatie met ontwikkeling versterkt kunnen worden. Landbouw blijft de drager van dit landschap: grootschalige boeren in een kleinschalig landschap met kenmerkende beken.
Het ontwikkelingsperspectief richt zich op behoud door ontwikkeling. Landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn sturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. In het Nationaal Landschap worden geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan (ontwikkelingen in de landbouw zijn geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen).
De status Nationaal Landschap kan bijdragen aan het sneller en beter uitwerken van de plannen die er al liggen. Voor de Nationale Landschappen komt extra rijksgeld beschikbaar voor het behouden en versterken van de gebiedskwaliteiten.
Opgave voor Nationale landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook zal de recreatieve toegankelijkheid moeten worden vergroot.
Noordoost Twente is aangewezen als Nationaal Landschap vanwege de volgende kernkwaliteiten:
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter;
  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen.
Koester de kernkwaliteiten
De stuwwallen, het reliëf en de beken vormen de ondergrond voor het kleinschalig landschap. Hierin is in het verleden een laag van ontginning, bewerking en bewoning toegevoegd. Met erven, houtwallen, essen,
landgoederen en jonge ontginningen. Deze opbouw is in het landschap terug te vinden en vormt tezamen de kenmerkende ruimtelijke kwaliteit. De landschapselementen worden in het bestemmingsplan zoveel mogelijk beschermd.

3.3.2 Waterbeheerplan 2010-2015

De Deurningerbeek valt volledig binnen de grenzen van het Waterschap Regge en Dinkel. De
doelstellingen van het Waterschap zijn de volgende:
  • zorgen voor veiligheid en beperken van overlast;
  • bevorderen van de integratie van waterbeleid in ander beleid;
  • verzorgen van het juiste grond- en oppervlaktewaterregime;
  • herstellen en veiligstellen van het Twentse ‘visitekaartje’;
  • meer aandacht schenken aan ‘water in de stad’;
  • versterken van het waterketenbeheer;
  • vergroten van de toegankelijkheid van het waterbeheer.
De Waterschapsdoelstellingen kunnen slechts worden verwezenlijkt als het aspect ‘water’ wordt geïntegreerd in het ruimtelijke ordeningsbeleid en het milieubeleid van de diverse partners. De opdracht waar het Waterschap de komende jaren voor staat, is de veerkracht van het water terugbrengen. Dit is mogelijk door een meer natuurlijk watersysteem te realiseren. Het water moet weer opnieuw de ruimte krijgen, wat ten goede komt aan natuur en landschap. Het Waterschap richt zich op de realisatie van waterparels, stroomgebieden van beken die dankzij een zeer rijke flora en fauna van groot belang zijn voor de natuur.
Onderhavig plan vloeit voort uit voornoemde doelstellingen.

3.3.3 Landinrichtingsplan Saasveld-gammelke

Het landinrichtingsplan Saasveld-Gammelke is in oktober 1998 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. De hoofddoelstellingen van dit plan zijn versterken van de harmonie tussen landbouw en natuur en het verbeteren van de leefbaarheid in het betreffende gebied. Concreet houdt dit laatste een veiliger verkeersafwikkeling, een prettiger woonomgeving en meer recreatiemogelijkheden in.
Bij het planconcept wordt de basis gevormd door het landschappelijk raamwerk: de bossen, reservaatsgebieden, natuurontwikkelingsprojecten, beken, singels en uitloopgebieden voor de bevolking.
Naast waterbeheersings- en natuurwerken, worden er ook werken omschreven op het gebied van landbouw, milieu, landschap, cultuurhistorie, leefbaarheid en openluchtrecreatie die hun doorwerking hebben gekregen in de uiteindelijke planomschrijving.
Nadat in 1998 het plan was vastgesteld, volgden er in de loop der jaren meerdere aanpassingen:
  • in 2002 reconstructieproof maken van het landinrichtingsplan
  • in 2008 wijziging-inrichtingsplan
Er is tevens meer aandacht voor de vitaliteit van het platteland. In het kader van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) is in december 2008 het wijziging-inrichtingsplan door Gedeputeerde Staten van Overijssel vastgesteld. Vanaf de tervisielegging van het ontwerp-ruilplan eind 2009 is er door de grondcommissie in de zomer en herfst van 2010 hard gewerkt om de ingediende zienswijzen te behandelen. Mede doordat er door de eigenaren in het landinrichtingsgebied constructief is meegedacht, is het ruilplan unaniem vastgesteld door de Uitvoeringscommissie op 12 januari 2011.
afbeelding
Landinrichtingsgebied Saasveld-Gammelke
Het ruilplan bestaat uit twee onderdelen: de Lijst van Rechthebbenden en het Plan van Toedeling.
De Lijst van Rechthebbenden beschrijft voor alle gronden binnen het herverkavelingsgebied Saasveld-Gammelke de bestaande rechten. De lijst geeft niet alleen aan wie de rechthebbenden in het herverkavelingsgebied zijn, maar vermeldt ook rechten als hypotheken, erfdienstbaarheden en opstalrechten ten behoeve van nutsvoorzieningen en dergelijke.
Het Plan van Toedeling geeft de nieuwe verdeling van gronden in het herverkavelingsgebied weer. Bij het maken van dit plan heeft de commissie met veel zaken rekening moeten houden. De algemene uitgangspunten voor het Plan zijn ontleend aan het inrichtingsplan Saasveld–Gammelke en aan planologische gegevens op bestemmingsplanniveau.
De kavelovergang heeft grotendeels op 1 februari 2012 plaatsgevonden, waarna voor bijna een ieder goed bewerkbare kavels zijn ontstaan.
Onderhavig bestemmingsplan is een uitvloeisel van het landinrichtingsplan.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Landschapsontwikkelingsplan

Het landschapsontwikkelingsplan gemeente Dinkelland (LOP) is een uitwerking van het LOP Noordoost Twente en is de opvolger van het oude landschapsbeleidsplan dat in het verleden is gemaakt. Het LOP gaat uit van een ontwikkelingsgerichte benadering. Het LOP wil in de eerste plaats de mogelijkheden laten zien. Daarnaast is het Landschapsontwikkelingsplan één van de uitvoeringsplannen van het Reconstructieplan Noordoost Twente en heeft het daarmee relaties met gebiedsontwikkelingsplannen.
De doelstelling van het plan is richtlijnen te formuleren voor de inrichting van het landschap. Het plan mag daarmee geen belemmeringen voor de landbouw opleveren. Het landschapsontwikkelingsplan kan worden gezien als handreiking voor landschappelijke inpassing. Het plan is mede richtinggevend om te beoordelen of ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn.
De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:
  • de verschillen tussen de landschapstypen;
  • de gaafheid, kenmerkendheid of potenties van de landschapstypen;
  • het reconstructiebeleid Noordoost Twente (streefbeeld 2015) en de zoneringen;
  • wel of geen onderdeel van de PEHS (inclusief ecologische verbindingszones);
  • de mate van verstedelijkingsdruk.
De ontwikkelingsrichtingen zijn beschreven per landschappelijke eenheid. Deze gebieden vormen eenheid door overeenkomsten in de geologische, geomorfologische, hydrologische en bodemkundige situatie. De Deurningerbeek valt onder de eenheid Beken van Hengelo.
Dit gebied valt landschappelijk grotendeels onder het beekdallandschap. Het herstel van de beken, beekdalen en de beekdalranden vanwege de hoge hydro-ecologische potenties zoals kwelrijke situaties, sterke gradiënten, staat hier voorop.
De hogere delen in dit gebied zijn de dekzandruggen (jonge ontginningen). Het beleid is gericht op de ontwikkeling van grondgebonden landbouw. Ook het oude cultuurlandschap ligt verspreid over het gebied
(essen- en kampenlandschap) rond Saasveld-Gammelke en Weerselo.
Het landschapsbeleid is hier gericht op het herstel en behoud van de landschapswaarden zoals de ensembles van grote open essen en kampen, de compositie van landschapselementen en de verspreide oude erven langs de randen van de essen en de kampen.
Het onderhavige plan draagt hieraan bij.

3.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied 2010

Het Bestemmingsplan Buitengebied is op 26 juli 2010 in werking getreden, maar nog niet onherroepelijk. In het Bestemmingsplan Buitengebied zijn de bestemmingen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland juridisch-planologisch vastgelegd.
Het bestemmingsplan Buitengebied is gebaseerd op de vastgestelde kadernota ‘Uitdagend Buitengebied’ (2006) waarin het beleid voor het buitengebied op hoofdlijnen is vastgesteld. Verder vormen het provinciale ruimtelijk beleid zoals neergelegd in de Omgevingsvisie en het nationaal ruimtelijk beleid zoals neergelegd in de Nota Ruimte een belangrijk toetsingskader. Op een aantal terreinen is ook het in regionaal verband ontwikkelde beleid van belang, bijvoorbeeld waar het gaat om het Reconstructieplan Salland-Twente.
Ook de afstemming met de ‘harde’ wetgeving zoals de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Reconstructiewet is in het bestemmingsplan Buitengebied meegenomen.
Voor de bestaande functies vormt het bestemmingsplan het beheerskader (conserverend). Waar mogelijk en gewenst wordt daarbij ontwikkelingsruimte geboden.
In onderhavig bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij de uitgangspunten en systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied.

4 Randvoorwaarden

4.1 Milieuzonering

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan afstemming plaats te vinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies. Voor deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de lijst met richtafstanden uit de VNG-brochure ‘‘Bedrijven en Milieuzonering’’ (herziene versie, 2009).
Deze richtafstanden, die gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar, kunnen worden gezien als een de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.
De mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt ten opzichte van het daarvoor geldende bestemmingsplan hebben geen betrekking op/relevantie met voornoemde hinderaspecten. Hiermee is er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Bodem

Voor de Deurningerbeek is een waterbodemonderzoek uitgevoerd, zodat de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem bekend is. Omdat er met dit bestemmingsplan wijzigingen in het tracé zijn voorzien, worden de delen die niet zijn beoordeeld in voornoemde onderzoek beoordeeld aan de hand van de bodemkwaliteitskaart.

Waterbodemonderzoek
Het verkennend waterbodemonderzoek ter plaatse van de Deurningerbeek te Borne en Deurningen is uitgevoerd door Eco Reest BV, zie bijlage 1. Doel van het onderzoek is het bepalen van de kwaliteit van de waterbodem ter plaatse van de watergang. Tevens is een inschatting gemaakt van de slibdikten en een beschrijving van de watergang en omgeving gegeven.
Het onderzoeksterrein en het opgeboorde materiaal zijn in het veld zintuiglijk beoordeeld op bijzonderheden. Ter plaatse is met name zandig materiaal in de waterbodem aangetroffen. Plaatselijk zijn (deels onder de oppervlakte) slib(achtige) lagen van een geringe dikte (circa 1 cm) aangetroffen. Ter plaatse van vak 5 zijn veldkeien op de bodem aangetroffen, welke deel uitmaken van een vistrap. In de onderlaag ter plaatse van vak 3 is plaatselijk leem aangetroffen. Voor het overige zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet in het opgeboorde materiaal of ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Bij toetsing aan landbodemnormen voldoet het waterbodemmateriaal aan de normen voor toepassing op landbodem met de functie landbouw en/of natuur, met uitzondering van deeltraject 6 (klasse industrie).
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat het waterbodemmateriaal in de watergang te Borne en Deurningen voldoet aan de normen voor verspreiding op aangrenzende percelen. Wat betreft de verwerking van de onderhoudsspecie die voldoet aan de maximale waarden voor verspreiding over het aangrenzend perceel geldt in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit (Regeling bodemkwaliteit) dat:
  • De vrijkomende specie tot aan de perceelsgrens mag worden verspreid. Hiervoor geldt een ontvangstplicht t.a.v. het aangrenzende perceel.
  • Er hoeft niet getoetst te worden aan de kwaliteit van de ontvangende bodem.
  • De verspreiding over aangrenzende percelen hoeft niet te worden gemeld.
Bodemkwaliteitskaart
Voor grondwerkzaamheden buiten het huidige profiel van de watergang, zal zoveel als mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Dinkelland.
Het doel van de bodemkwaliteitskaart (Syncere, 12 okt. 2006, proj.nr.: B04B0470) is het vastellen van de diffuse bodemkwaliteit voor het grondgebied van de gemeente Dinkelland zodat op een verantwoorde wijze grondverzet op basis van de Ministeriële Vrijstellingsregeling grondverzet kan plaatsvinden.
Uit de kaart 'Diffuse bodemkwaliteit bovengrond' blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-mv) van het gebied ter plaatse van het nieuwe tracé van de Lemseler- en Saasvelderbeek wordt aangemerkt als schoon. Uit de kaart 'Diffuse bodemkwaliteit ondergrond' blijkt dat ook de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) wordt aangemerkt als schoon.
In de gevallen waarbij de waterloop gedempt wordt met grond van een nabijgelegen nieuw te graven of her te profileren waterloop wordt gebruik gemaakt van de “op en nabij regeling” conform besluit bodemkwaliteit.

Op en nabij regeling
In artikel 36, derde lid van het Besluit bodemkwaliteit is voor tijdelijke uitname van grond en baggerspecie vastgelegd dat: ‘het tijdelijk verplaatsen of uit de toepassing wegnemen van grond of baggerspecie is toegestaan zonder inachtneming van de artikelen 38 tot en met 64, indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde conditie opnieuw in die toepassing wordt aangebracht.’
Voor overtollige vrijkomende grond die niet binnen de gemeente Dinkelland kan worden hergebruikt geldt dat die betreffende grond wordt gekeurd en op een bijpassende manier conform wettelijke kwaliteitseisen wordt afgevoerd en verwerkt.
Op deze wijze wordt in het plan op een zorgvuldige wijze met de bodemkwaliteit omgegaan.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder dient binnen de zones van wegen bij het realiseren van
geluidsgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De Wet geluidhinder
toetst plannen op geluidbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van
de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is. Geluidsgevoelige
bestemmingen zijn:
  • woningen;
  • scholen en onderwijsinstellingen;
  • ziekenhuizen en verpleegtehuizen;
  • andere gezondheidsgebouwen en de daarbij behorende terreinen; woonwagenstandplaatsen.
In dit plan is geen sprake van de aanwezigheid van geluidsgevoelige functies waardoor akoestisch
onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. Door deze wijziging is onder meer het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. Een belangrijk verschil van de nieuwe wet met het Besluit luchtkwaliteit 2005 is een flexibelere koppeling tussen ruimtelijke ontwikkelingen en luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).
Bij dit project is er geen sprake van een verkeersaantrekkende werking en daarmee kan ook geen luchtverontreiniging optreden. Daarom wordt onderzoek naar luchtkwaliteit niet noodzakelijk geacht.

4.5 Externe Veiligheid

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het in de ruimtelijke planvorming noodzakelijk rekening te houden met de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen en de regeling van risicogevoelige objecten.
In en rondom het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of risico-gevoelige objecten aanwezig, zoals uit onderstaande uitsnede uit de risicokaart blijkt. De dichtst bij gelegen risicobronnen zijn:
  • een leiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie. De betreffende pijpleiding heeft een uitwendige en inwendige diameter van respectievelijk 219,08 mm en 204,98 mm, een wanddikte van 7,04 mm en een maximale werkdruk van 80,00 bar. De risicocontour (PR 10-6) is 0 meter.
  • een aardgasleiding NEN 3650-leiding van de Nederlandse Gasunie NV. Verdere gegevens hierover zijn niet bekend.
In het bestemmingsplan is ter plaatse van deze leidingen de dubbelbestemming 'Waarde - Brandstof' opgenomen. Ter bescherming van de pijpleiding zijn in deze bestemming diverse beperkingen opgenomen met betrekking tot bouwen, gebruik en aanleggen/graven.
Geconcludeerd wordt dat externe veiligheid geen probleem vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
afbeelding
Uitsnede risicokaart van het Dinkellandse deel van de Deurningerbeek (gelegen binnen de paarse omlijning)

4.6 Waterhuishouding

Van oudsher zijn de watersystemen in het landelijk gebied voornamelijk afgestemd op de landbouw, zo ook binnen het gebied Saasveld-Gammelke. Dit heeft op veel plaatsen geleid tot water dat niet voldoet aan de normen voor biologisch gezond water, eutrofiëring, onvoldoende waterbergend vermogen en/of verdroging van natuurgebieden.
De wateropgaven in dit gebied zijn; vergroting van het waterbergend- en conserverend vermogen, vermindering van de verdroging, waar mogelijk verminderen van de drooglegging, tegengaan van ongezuiverde lozingen en herinrichting van beken. Daarbij zal waar mogelijk, worden ingespeeld op de ontwikkeling naar meer duurzame landbouw, natuur en recreatie.
De belangrijkste herstelmaatregelen voor de Deurningerbeek zijn gedeeltelijk beekbodemophoging en het verwijderen van enkele stuwen, zodat minder water wordt onttrokken aan de omliggende percelen en vismigratie mogelijk wordt. Aanvullend is hierbij de bedoeling om de beek landschappelijk zo goed mogelijk in te richten met beekbegeleidende beplanting aan weerszijden van de beek. Hierbij wordt in acht genomen dat de beek en stroken wel goed te onderhouden blijven.
Natuurlijke beekprocessen kunnen weer enigszins plaatsvinden. Ter hoogte van agrarische percelen worden deze processen (horizontaal) toegestaan binnen de 10 of 25 meterzone aan weerszijden van de beek.
Langs de Deurningerbeek wordt in de beekbegeleidende stroken beplanting aangelegd. In landbouwgebied is 10 of 25 meter aan weerszijden gereserveerd om de ecologische kwaliteit van de beeklopen te verbeteren en morfologische processen de ruimte te geven. Deze zone is tevens voorzien van een beplantingsvrije onderhoudsstrook om het beheer en onderhoud te kunnen uitvoeren.
Het Dienst Landelijk Gebied heeft overeenkomsten gesloten met enkele grondeigenaren die met de huiskavel aan de Deurningerbeek liggen. Hierin is afgesproken dat beplanting aan de noordzijde van de watergang 16-02-08 niet mogelijk is, wat ten goede komt aan de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf.
De hiervoor beschreven watermaatregelen voldoen aan de Europese Kaderrichtlijnwater en hebben een positief effect op het watersysteem, de waterkwaliteit en de waterkwantiteit. De effecten van de maatregelen worden gemonitord en waar nodig worden aanpassingen verricht ter voorkoming of beperking van negatieve effecten. Geconcludeerd wordt dat de waterhuishoudkundige doelstellingen in dit plan voldoende gewaarborgd zijn.
Deze waterparagraaf is samen met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld. In het voortraject van het bestemmingsplan zijn diverse overlegmomenten geweest en heeft afstemming plaatsgevonden over de inhoud van het plan.

4.7 Archeologie

Archeologische resten vormen de belangrijkste kennisbron over een groot deel van ons verleden. Nederland kent verschillende landschappen en daarmee een zeer rijk en gevarieerd bodemarchief, zowel op landbodems als onder het wateroppervlak. Veel van deze waarden gaan ongezien op de schop of komen als (on)welkome toevalsvondst aan het daglicht. Dit vraagt van de waterbeheerder om een zorgvuldige omgang met resten uit ons verleden door archeologie vroegtijdig te betrekken bij een project of locatiekeuze.
Door Oranjewoud is voor het herinrichtingsgebied Saasveld-Gammelke een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en tegelijk ook een inventariserend veldonderzoek voor de Lemselerbeek uitgevoerd (projectnr. 195996, revisie 03, juli 2009).
Uit de gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart blijkt dat er in de omgeving van de Deurningerbeek enkele bekende vindplaatsen en archeologische (zeer) waardevolle gebieden aanwezig zijn. De verwachtingswaarde is afwisselend laag, middelhoog of hoog. Ten oosten van Deurningen is een groot deel van de grond van het gebied rond de Deurningerbeek verstoord.
Volgens de voor dit plan geconsulteerde regio-archeoloog zijn er langs de Deurningerbeek twee locaties waar de kans op aantreffen van archeologische resten groot is. Het gaat om een zone waarin de beek vrij strak langs een hoge dekzandrug loopt en een zone waarin een watermolen gelegen is geweest. In deze zones moet er tijdens de uitvoering een archeologische begeleiding plaatsvinden.
De eerstgenoemde locatie is gelegen ten zuiden van de Groeneweg ten oosten van Deurningen. Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is de hier gelegen dekzandrug met esdek aangeduid met een hoge verwachtingswaarde. Indien op deze dekzandrug eventueel een nederzetting heeft gelegen (dat weten we nog niet omdat daar geen onderzoek heeft plaatsgevonden) kunnen er in het aangrenzende beekdal en mogelijk in een oude beekloop dumplocaties aanwezig zijn of eventuele oversteekplaatsen. De kans is dan ook groot dat er allerlei organische materialen in de natte bodem zijn bewaard (hout, bot, been etc.). Op de beleidsadvieskaart is in de legenda aangegeven dat in delen van plangebieden met meerdere verwachtingszones, onderzoek kan worden gevraagd.
De watermolen moet geweest zijn bij de kruising van de beek met de Bornsedijk, op voornoemde beleidsadvieskaart is die aangegeven met een attentiezone. Binnen de cirkel van deze attentiezone geldt ook een hoge archeologische verwachtingswaarde.
Op de plankaart zijn de betreffende locaties voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde Archeologie’. In de regels van dit bestemmingsplan is in artikel 10 opgenomen dat binnen de betreffende zones een archeologische begeleiding moet worden uitgevoerd op basis van een nog op te stellen Programma van Eisen.

4.8 Flora & Fauna

De bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten wordt in de Flora- en faunawet (1998) geregeld. Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen dient uitdrukkelijk rekening te worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten, als ook met beschermde gebieden op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (resp. 1979 en 1992).
Het plangebied ligt ten westen van de kern Oldenzaal, op korte afstand van Natura 2000-gebied Lemselermaten. Het gebied de Lemselermaten is door Nederland als lidstaat van de Europese Unie in 2003 vanwege de Habitatrichtlijn aangemeld bij de Europese Commissie. Omdat de Lemselermaten formeel nog niet is aangewezen onder de Habitatrichtlijn, is de Natuurbeschermingswet 1998 nog niet van toepassing op het gebied, en gaat er rechtstreekse werking uit van de Europese Habitatrichtlijn. Deze rechtstreekse werking houdt concreet in dat plannen of projecten in of in de nabijheid van een Habitatgebied die de kwaliteit van de instandhoudingsdoelstellingen kunnen verslechteren of een storend effect kunnen hebben op soorten, getoetst moeten worden op hun gevolgen voor het Habitatgebied.
Ecogroen Advies uit Zwolle heeft voor het Landinrichtingsplan Saasveld-Gammelke een zgn. 'Habitattoets' (subtitel: Voortoets procedure Habitatrichtlijn artikel 6, projectcode: 08139, datum: 14 oktober 2008) uitgevoerd. Daarin is het volledige maatregelenpakket uit het Landinrichtingsplan als één samenhangend project, dat uit onlosmakelijk met elkaar verbonden maatregelen bestaat, beschouwd.
Uit de Habitattoets blijkt dat de maatregelen uit het Landinrichtingsplan netto geen negatieve effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Lemselermaten. Diverse maatregelen voor beekherstel en waterberging dragen er juist aan bij dat de grondwaterstand in de regio stijgt en verdroging afneemt. Daarnaast is door verplaatsing van agrarische bedrijven een netto-afname van vermestende en verzurende stoffen op Lemselermaten bewerkstelligd. De conclusie is dan ook dat de maatregelen zelfs in positieve mate bijdragen aan de opgave voor Natura 2000-gebied Lemselermaten om verdroging en eutrofiering terug te dringen middels lokale en regionale maatregelen. Er zijn derhalve met zekerheid geen negatieve effecten – laat staan significante negatieve gevolgen - op Natura 2000-gebied Lemselermaten te verwachten, waardoor er geen Passende Beoordeling ingevolge de Habitatrichtlijn hoeft te worden opgesteld.
In juli 2011 is door Ecogroen Advies in het kader van de Flora- en faunawet eveneens een Ecoscan uitgevoerd (zie bijlage 2) om na te gaan wat mogelijke effecten van de plannen voor de Deurningerbeek op beschermde soorten zijn.
Geconcludeerd wordt dat het gebied rond de Deurningerbeek leefgebied vormt van enkele beschermde soorten. De verwachting is dat de geplande ingrepen bij de herinrichting van het beekdal, een verstorende werking kunnen hebben op deze soorten. Tevens kan leefgebied van soorten vernietigd worden. Geadviseerd wordt dan ook om onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van beschermde soorten in en rond het plangebied. Bij aanwezigheid kan dan bepaald worden hoe de inrichting en de werkzaamheden het beste uitgevoerd kunnen worden, zodat geen tot weinig verstoring optreedt. Dit onderzoek zal zich (in ieder geval) moeten richten op de volgende soort(groepen):
  • flora onderzoeken in april/mei;
  • broedvogels onderzoeken in februari/maart;
  • vissen onderzoeken in april - november;
  • vleermuizen onderzoeken in april – september;
  • overige zoogdieren onderzoeken in februari - september.
De onderzoeksaanbevelingen worden opgevolgd en zullen in 2012 worden uitgevoerd. Eventueel uit het nader onderzoek voortvloeiende maatregelen zullen worden uitgevoerd.

5 Planbeschrijving

5.1 Uitgangspunten En Doelstellingen Van Het Plan

5.1.1 Saasveld-gammelke

Ten behoeve van de landinrichting Saasveld-Gammelke is in 1998 een landinrichtingsplan vastgesteld. In december 2008 is het wijziging-inrichtingsplan door Gedeputeerde Staten van Overijssel vastgesteld. Het ruilplan is unaniem vastgesteld door de Uitvoeringscommissie op 12 januari 2011.
Voornoemde plannen komen op veel plaatsen niet overéén met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dit dient daarom partieel herzien te worden. Omdat de plannen in Saasveld-Gammelke niet overal even ver gevorderd zijn en om procedure vertragingen met een plaatselijke grondslag niet van invloed te laten zijn op de voortgang elders in Saasveld-Gammelke is ervoor gekozen om per onderdeel/deelgebied partiële bestemmingsplannen op te stellen, zo ook voor de Deurningerbeek en omgeving.
De revitaliseringdoelen voor de omgevingskwaliteit van het landelijk gebied betreffen water, bodem, milieu, natuur en landschap. De
revitalisering
draagt bij aan:
  • een verbetering van het watersysteem, zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatieve zin;
  • behoud, herstel en ontwikkeling van natuur-, landschaps-, cultuurhistorische en archeologische waarden.
Landbouw:
  • verbeteren van de productieomstandigheden voor de agrarische sector.
Waterbeheer:
  • verbeteren oppervlaktewatersysteem: water vasthouden, water bergen en water afvoeren;
  • verdrogingsbestrijding;
  • verbetering van de waterkwaliteit.
Natuur:
  • realiseren van haalbare natuurbeheertypen;
  • natuurvriendelijke inrichting van de beeklopen.
Landschap en cultuurhistorie:
  • landschapsstructuren versterken, o.a. vanuit cultuurhistorisch oogpunt;
  • ontwikkeling agrarisch landschaps- en natuurbeheer;
  • zichtbaar maken cultuurhistorische elementen voor versterking streekidentiteit.
Recreatie en toerisme:
  • kleinschalig en gezoneerd.

5.1.2 Deurningerbeek

De ambities voor de herinrichting van de Deurningerbeek zijn erg hoog. De Deurningerbeek moet een robuuste drager worden van diverse functies, met name van natuur, water en landschap. Een beekdalbrede inrichting zal bijdragen aan:
  • een landschappelijk robuuste overgang tussen de stadsrand van Hengelo en het landelijk gebied;
  • een robuuste ecologische verbindingszone;
  • het herstel van een natuurlijk functionerend beeksysteem met hogere grondwaterstanden en periodieke overstromingen, een ‘waterparel’;
  • de noodzakelijk waterberging;
  • de herstel van de natuurlijke waterhuishouding ten behoeve van natuur.
De benodigde ruimte voor deze beekdalbrede inrichting is zo veel mogelijk vrijgemaakt via het ruilplan en de inzet van blauwe (water) maatregelen.
Met de realisatie van het plan voor de Deurningerbeek worden tevens Kaderrichtlijn Water-doelen gerealiseerd. Op Europees niveau is de Kaderrichtlijn Water vastgesteld om de chemische en ecologische kwaliteit van de watergangen te verbeteren. Voor de Deurningerbeek houdt dit in dat er stroken vrijgehouden worden van agrarisch gebruik, waardoor de inspoeling van vervuilende of verrijkende stoffen wordt tegengegaan. Daarnaast zorgen natuurlijke oevers en beschaduwing voor een beter ecologisch beekmilieu.
Natuur
Omdat de Deurningerbeek ingevolge de ecologische hoofdstructuur (EHS) is aangewezen als een natte ecologische verbindingszone, is een herinrichtingsplan opgesteld om de natuurlijke ontwikkeling van de beek meer ruimte te geven. Hierbij moet worden gedacht aan het verbeteren van de waterkwaliteit, het hernieuwd laten meanderen van de beek, het creëren van natuurlijke beekbeddingen, aandacht voor beekbeplanting, de voortplanting van bepaalde vissoorten, enzovoorts.
Bij de ontwikkeling en herstel van de natuurwaarden wordt zo veel mogelijk uitgaan van de sterke punten en de historie van het plangebied. Dit is vooral variatie en afwisseling in het landschapstypen tussen de drogere delen en het beekdal. Uit de gebiedsbeschrijving en de hydrologische en bodemanalyses blijkt dat hier goede mogelijkheden voor zijn. Langs de beek zijn mogelijkheden voor de ontwikkeling van vochtige, bloemrijke hooilanden en/of beekbegeleidende bossen. Door de verschillen in hoogte van zowel het maaiveld als de grondwaterstanden kunnen tevens overgangen ontstaan van de verschillende bos- of graslandtypen. Door gebruik te maken van lokale laagtes kunnen poelen gerealiseerd worden.
Met een natuurlijker inrichting/waterhuishouding zullen er, zo is de verwachting, meer kansen ontstaan voor bedreigde soorten als beekprik, driedoornig stekelbaarsje, riviergrondel, waterspitsmuis, maar ook vogelsoorten als ijsvogel en grote gele kwikstaart.
Omdat niet het hele beekdal en alle aangrenzende percelen betrokken zijn binnen de landinrichting, zijn niet overal alle natuurkansen gelijk. Op geïsoleerd liggende percelen die omringd worden door te handhaven agrarisch gebruik zijn de kansen voor hoogwaardige natuur kleiner dan in gebieden met diverse aaneengesloten percelen.
De invloed van buitenaf blijft op de geïsoleerde percelen vaak te groot. Een voorbeeld hiervan is de wijzigingen van de grondwaterstand. De invloed hiervan is perceelsoverstijgend, waardoor er ook effecten ontstaan op de agrarische percelen – wat ongewenst is – of bij gelijkblijvende omstandigheden in de omgeving het effect op het betreffende perceel niet merkbaar is.
Het plangebied kan vanuit dit oogpunt ingedeeld worden in drie deelgebieden:
  1. Het gebied direct grenzend aan Borne waar enkele percelen bij elkaar liggen en ook grenzen aan bestaand bos waardoor een kleine cluster van toekomstige natuur ontstaat;
  2. Diverse verspreid liggende percelen in het gebied Withagsmeden, waarbij enkele percelen direct langs de beek liggen maar ook enkele op enige afstand van de beek en
  3. Het gebied bij de Withagsmeden en Vlijertsdijk direct ten noordwesten van Deurningerbeek waar een groot aantal aan elkaar grenzende percelen omgevormd worden naar natuur. De drie gebieden worden wel aaneengesloten door een doorlopende strook langs de beek zelf.
In onderstaande beschrijvingen van natuurdoelen, worden de mogelijkheden van alle drie de deelgebieden beschreven. Hierbij is er van uit gegaan dat overal een bepaalde basiswaarde aan natuur gerealiseerd kan worden. De meer hoogwaardige natuurdoelen zijn naar verwachting echter alleen mogelijk in de grotere, aaneengesloten gebieden, omdat daar de invloeden van buitenaf beperkt kunnen worden en/of minder van invloed zullen zijn.
Grasland
Langs de Deurningerbeek kunnen zich diverse type graslandvegetaties ontwikkelen. Welk vegetatietype zich ontwikkelt, is grotendeels afhankelijk van de ligging ten opzichte van de beek, het bodemtype, de voedselrijkdom van de bodem en natuurlijk het beheer.
Bloem- of kruidenrijke graslanden verschijnen langs de beek, op plekken die onder invloed staan van de beek, maar niet altijd overstromen. De bodem is over het algemeen voedselrijker. Dit type grasland is vaak een relatief hoge en soortenrijke begroeiing met een dichte structuur. Afhankelijk van de natuurlijkheid van de grondwaterstanden en de maai- of begrazingsintensiteit wisselt de soortenrijkdom.
Graslanden waar het grondwater snel diep wegzakt blijven soortenarmer, maar zijn wel aanzienlijk waardevoller dan conventionele agrarische graslanden. Dit type grasland ontstaat op plekken waar het grondwater het maaiveld niet of slechts beperkt bereikt en waar de bodem nog enigszins voedselrijk is. Deze graslanden ontstaan ook direct langs de beek wanneer er voor wordt gekozen niet af te graven. Voorbeelden hiervan zijn de graslandpercelen bij Borne/Erve Aalderink.
Op de percelen direct langs de beek, waarvan de toplaag is afgegraven en door het opzetten van de (grond)waterstand onder invloed staan van kwel, bevinden zich dotterbloemgraslanden. Dit past in het beeld van het beeld van een bevloeiingssysteem, waarbij graslanden in de winter (kunstmatig) onderliepen ten behoeve van de toevoer van voedingstoffen (zogenaamde maatjes). Afhankelijk van de hoeveelheid mineraalrijk water dat de wortelzone kan bereiken (diepe kwel) verschijnt ook daadwerkelijk dotterbloem. Wanneer als gevolg van neerslagwater of beekwater de invloed van het kwelwater beperkt is, waardoor de zuurgraad hoger is, zal de soortensamenstelling wijzigen en kan bijvoorbeeld veldrus gaan domineren.
Voorbeelden zijn de graslandpercelen tussen de Withagsmeden en de Vlijertsdijk.
Bos
Direct langs de beek ontwikkelt zich het beekbegeleidende bos (vogelkers-essenbos) welke onder direct invloed staat van de beek. Het type is afhankelijk van de zogenaamde zijwaartse beweging van het grondwater. Langs dit deel van de Deurningerbeek gaat het vooral om vlakke delen langs de beek die geregeld overstromen met beekwater. Dit bostype is vaak relatief beperkt van omvang door de beperkte breedte van het beekdal. Buiten het overstromingsbereik op de flanken gaat het bos over in het eiken-haagbeukenbos. De struik- en kruidlaag is vaak goed ontwikkeld en toont overeenkomsten met het eiken-haagbeukenbos. Kenmerkend is vooral de ondergroei met veel voorjaarbloeiers als muskuskruid, dotterbloem, speenkruid, bosanemoon, reuzenpaardenstaart, knikkend nagelkruid, gele monnikskap en bosmuur. Voor een goede overstroming en voldoende oppervlak is het afgraven van percelen direct langs de beek waarschijnlijk noodzakelijk. Wanneer er niet of slecht beperkt sprake is van stromend water, zal het bos zich meer richting een elzenbroekbos ontwikkelen.
Onder meer droge omstandigheden, bijvoorbeeld op het huidige maaiveld - waar geen of slechts lokaal (door oerbanken) stagnatie van water plaats vindt – ontwikkelt zich het eikenbos. Dit bostype onderscheidt zich van het beekbegeleidende bos door het ontbreken van de kenmerkende ondergroei en een dikkere strooisellaag door het ontbreken van overstromingen. De struiklaag is aanzienlijk ijler en de kruidlaag wordt gedomineerd door grassen en mossen. Door een hoge voedselrijkdom door voormalig agrarisch gebruik kan echter een dichte ondergroei ontstaan van ruigtekruiden en bijvoorbeeld braam welke zich zeer lange tijd kunnen handhaven.
Verbindinsgzone
Het model winde gaat uit van een ononderbroken watergang tussen monding en bron van de beek. De beek zelf vormt de migratieroute en het paaigebied van diverse vissoorten als bermpje, winde en serpeling en andere aquatische plant- en diersoorten.
De oevers van de beek vormen de verblijfplaatsen en verbindingszone voor diverse plant- en diersoorten als vleermuizen, libellen en vogels. Het model gaat uit van een goede, continue inrichting van de beek, waarbij geen stapstenen nodig zijn.
Stapstenen zijn wel nodig voor de meer kritische soorten die onderdeel zijn van het model kamsalamander. Dit zijn over het algemeen soorten met een lage dispersiecapaciteit en met een gevarieerd leefgebied. Voorbeelden van soorten zijn kamsalamander, poelkikker, dwergmuis, wezel, hermelijn, grasmus, braamsluiper en diverse insectensoorten (libellen, vlinders, haften et cetera). Een kenmerkend voorbeeld voor de inrichting van een corridor is kamsalamander zelf. De soort heeft (visvrije) zonbeschenen poelen nodig voor voortplanting, maar brengt verder een groot deel van het seizoen door op het land. Voor overwintering en dispersie worden vaak houtwallen, bosstroken, hagen en dichte ruigtes gebruikt. Door de afhankelijkheid van leefgebied (beschutting, voedsel et cetera) mogen onderbrekingen in dit leefgebied maar klein zijn. Onderbrekingen door wegen moeten worden voorkomen en kunnen opgelost worden door faunapassages.
Voor de soorten uit het model das is het leefgebied vergelijkbaar als uit het model kamsalamander, maar het gebied is groter en er dient een groter oppervlakte bos aanwezig te zijn.
Gecombineerd bestaat de verbindingszone uit een kleinschalig, afwisselend landschap met vochtige hooilanden, overgangen met ruigtes en struweel, bos, houtwallen, een doorlopend waterelement (beek) met gevarieerde oevers en geïsoleerde wateren in de vorm van een diversiteit aan poelen.
Landschap
Naast de ecologische doelen of streefbeelden van de soortenrijke graslanden en beekbegeleidende bossen, is ook de herkenbaarheid en beleefbaarheid van het landschap een essentieel onderdeel voor de herinrichting.
Het dal van de Deurningerbeek is geen op zichzelf staand geheel, maar is onderdeel van een groter geheel. In het omliggende landschap, maar ook op percelen direct langs de beek zelf, spelen andere functies en belangen een rol. Er zijn bijvoorbeeld bestaande wegen, er is bebouwing aanwezig en er vindt reguliere agrarische bedrijfsvoering plaats. Het gebruik is deels gebaseerd op de huidige omstandigheden en ligging van de beek, bijvoorbeeld de drainage. Er zal gezocht moeten worden naar een inrichting waarin veel van de bestaande functies kunnen blijven bestaan.
Daarnaast is het vanuit beleefbaarheid wenselijk om bij de herinrichting rekening te houden met oude structuren of gebruiken van het landschap. Deze beleefbaarheid is vaak van groot belang voor het draagvlak van natuurherstel en natuur in het algemeen. Onder beleefbaarheid valt niet alleen het (af en toe) zichtbaar zijn van de beek, maar ook de herkenbaarheid van het landschap in het geheel. Een binding met het verleden kan hierbij van belang zijn. Vanuit dit oogpunt kan besloten worden om bij de inrichting niet altijd uit te gaan van het best ecologisch haalbare, maar naar een optimale verhouding tussen ecologie en herkenbaarheid van het landschap. Hierbij kan gedacht worden aan het herstellen van vloeiweiden of maatjes of een beekloop door gras- of hooiland in plaats van bos.
De keuze in welke gebieden de inspanning gericht is op (maximaal) ecologisch herstel en waar beleefbaarheid van belang is, wordt bepaald aan de hand van twee punten. Op plekken met hoge ecologische waarden of potenties is het wenselijk daar het herstel te richting op natuur. Op plekken waar nog oude landschapstructuren herkenbaar of aanwezig zijn, kan bij de herinrichting het ecologisch belang ondergeschikt worden aan de belevings- of historische waarden.

5.2 Ruimtelijke Hoofdopzet

Na de Gammelker-, de Lemseler- en Saasvelderbeek is de Deurningerbeek de vierde beek binnen Saasveld-Gammelke waarvoor een ontwerp is gemaakt.
De Deurningerbeek is een bijzondere beek. Dit omdat hij, meer dan de andere beken, dichtbij en gedeeltelijk zelfs door bebouwd gebied loopt (door Deurningen) en vanwege het feit dat het systeem van bron tot monding relatief goed bewaard is gebleven. In het landinrichtingsplan staat dat de Deurningerbeek de drager wordt van het landschap in de overgang stedelijk-landelijk gebied. Om dit mogelijk te maken is rondom de toekomstige beek veel grond vrijgemaakt. Deze grond zal zó worden ingericht dat de natuur zo goed mogelijk de kans krijgt zich te ontwikkelen. Hier hoort een natuurlijk functionerende beek bij. De beek zal zodanig ingericht worden dat de landbouwgronden buiten de natuurstroken en de nieuwe natuur langs de beek op een goede wijze kunnen blijven afwateren.
Aansluiting Deurningerbeek op Dalmeden/Schalmeden
Het gebied Dalmeden (gemeente Hengelo) is in ontwikkeling als toekomstige woonwijk. De wens is om waterberging in dit gebied te integreren. Dat is mogelijk door een klein deel van de waterafvoer van de Deurningerbeek – boven de basisafvoer – af te leiden naar het gebied Schalmeden/Dalmeden. Piekafvoeren op de Deurningerbeek kunnen daarmee worden afgevlakt. Daarnaast levert dit een bijgedrage aan de beleving van water in het stedelijk gebied.
In het ontwerp-wijziging inrichtingsplan wordt opgenomen de aanleg van een verdeelwerk, het graven van een ontbrekend traject waterloop (ca. 100 m) en het herprofileren van de bestaande waterloop (ca. 200 m) tussen de Deurningerbeek en de Schalbeek. Bij het maken van het Plan van Toedeling wordt bekeken of de nieuw in te richten waterloop voorzien kan worden van beekbegeleidende stroken. Ook wordt bekeken of waterberging binnen de begrensde nieuwe natuur kan worden gerealiseerd.
Deurningerbeek en blauwe maatregel
In de visie van de Uitvoeringscommissie speelt de Deurningerbeek een bijzondere rol in het gebied. Verschillende functies worden gecombineerd rond deze beek. De Deurningerbeek met het beekdal dient als natte en droge ecologische verbindingszone. Het benedenstroomse deel van de Deurningerbeek (na Deurningerveld) is eveneens deel van de ecologische verbindingszone Deurningerbeek. Daarnaast wordt langs de Deurningerbeek op meerdere plekken, zogenaamde 'stapstenen' (1 á 2 ha groot) gerealiseerd. De Deurningerbeek wordt verder de drager voor het landschap in de overgang stedelijk–landelijk gebied.
In het provinciale streekplan is vermeld dat het waterbeheer in het dal van de Deurningerbeek de natuurdoelen moet ondersteunen. Hier hoort een natuurlijk functionerend beeksysteem met hogere grondwaterstanden en periodieke overstromingen bij. Het waterschap kiest ervoor om de wateropgave als gevolg van klimaatverandering te realiseren in beekdalen die om andere redenen ook al meer water gaan bergen. De Deurningerbeek heeft het predikaat ‘waterparel’, omdat de kansen om er weer een natuurlijk beeksysteem van te maken, groot zijn.Voorts is de Deurningerbeek in het Natuurgebiedsplan opgenomen als ecologische verbindingszone. In het Natuurgebiedsplan is aangegeven dat het doel is om de natuurlijke beekloop te herstellen, de bestaande broekbossen te handhaven en de beekbegeleidende beplanting te herstellen.
De volgende uit te voeren maatregelen zorgen voor meer ruimte voor de Deurningerbeek en natuurlijke waterstanden in het beekdal.
1. Meer ruimte voor de Deurningerbeek
De Deurningerbeek krijgt, als waterparel en ecologische verbindingszone, een specifieke inrichting. Uitgangspunt is dat de beek aan weerszijden een strook van minimaal 10 meter en zo mogelijk 25 meter vrije ruimte krijgt. Dit opdat de beek zich vrijelijk kan ontwikkelen, overstromen en water kan bergen daar waar dat nodig is.
Dit betekent concreet:
Binnen het beekdal volgt de beek ten westen van Deurningen een nieuw, natuurlijk tracé. Met name in het gebied tussen de Withagsweg en de Veldhuisweg krijgt de beek een natuurlijker loop. Ook nabij de Bornsestraat wordt de beek verlegd vanwege ongewenste stedelijke druk (invloed). De huidige beek komt voor dat deel te vervallen.
De beek krijgt aan weerszijden een natuurlijk ingerichte strook van 10 meter (de strook van 10 m wordt toegewezen aan het waterschap Regge en Dinkel). Daarnaast wordt voor het deel ten westen van Deurningen via de toedeling geprobeerd deze strook aan weerszijden te verbreden naar 25 meter. Deze extra strook van 15 meter (totaal 7,6 hectare) wordt toegedeeld aan het waterschap Regge en Dinkel. Dit betekent dat de beek de vrije ruimte krijgt en zich kan ontwikkelen binnen een zone van minimaal 20 meter en maximaal 50 meter (excl. huidige afmeting van de beek). Realisering van deze verbreding van 15 meter is alleen mogelijk als de belanghebbenden in het kader van het Plan van Toedeling in grond gecompenseerd kunnen worden, danwel instemmen met een onderbedeling in grond tegen een vooraf overeengekomen vergoeding.
In de natuurgebieden worden de stroken geïntegreerd in de natuur. Dit betekent dat de 10 meter-strook wordt toegewezen aan het waterschap en de grond buiten deze stroken in het kader van nieuwe natuur conform het huidige plan wordt toegedeeld aan Staatsbosbeheer.
Omdat de beek is aangemerkt als ecologische verbindingszone moeten langs de beek (buiten de 50 meter-strook en de aangewezen nieuwe natuur) zogenoemde stapstenen worden gerealiseerd. Dit zijn gebiedjes van gemiddeld 1 á 2 hectare groot die een natuurlijke inrichting krijgen. Deze percelen liggen in het beekdalgebied en zijn toedelingsafhankelijk en derhalve niet aangegeven op de kaart. In de taakstelling is rekening gehouden met 10 hectare. Bij het opstellen van het Plan van Toedeling wordt nagegaan of er mogelijkheden zijn deze stapstenen langs de beek vrij te maken en wordt bekeken aan wie deze elementen toegedeeld worden. Dit kan zijn Staatsbosbeheer, het waterschap of een particulier. Particulieren kunnen bij de wenszitting aangeven of zij hiervoor in aanmerking willen komen. Subsidiëring van de inrichting en de afwaardering van grond waarvan het eigendom wordt toegedeeld aan particulieren geschiedt op basis van de SN-regeling.
2. Natuurlijke waterstanden in het beekdal
Bij het maken van het ontwerp van de beek wordt rekeninggehouden met het feit dat vernatting van grond in beginsel beperkt blijft tot de vrij te maken stroken en natuurgebieden. Daar waar overenstemming is bereikt met de grondeigenaren zal in het beekdalgebied buiten de vrijgemaakte natuurstroken en natuurgebieden een zogenoemde blauwe maatregel op de landbouwgronden worden toegepast (het gaat hierbij om circa 50 hectare cultuurgrond, inclusief 10 hectare stapstenen).
Bij een blauwe maatregel accepteert de grondeigenaar één tot enkele dagen per jaar water op het land. De grondwaterstanden krijgen een natuurlijk verloop, waardoor normaal agrarisch gebruik niet meer mogelijk is. De betreffende gronden behouden in het bestemmingsplan de agrarische bestemming. Planologisch-juiridisch hoeft de tijdelijke wateropslag niet te worden geregeld. Dat gebeurt middels overeenkomsten met de grondeigenaren en door de betreffende gronden op de waterschapslegger te plaatsen, met daarbij een omschrijving waar die betreffende gronden voor bedoeld zijn.
Beschaduwing
Naast vernatting en waterberging is er ook nog de opgave om beschaduwing van de beek te realiseren, zodat de kwaliteit van het beekwater verbeterd zal worden. Door de schaduw warmt het water minder op, wat gunstiger is voor de flora en fauna in het water. Een natuurlijke manier van beschaduwing, door middel van beplanting, heeft de voorkeur, omdat dit tevens zorgt voor natuurlijk materiaal in de beek. Ook dit komt de waterkwaliteit ten goede. Dit heeft tot gevolg dat een groot deel van het tracé van de beek zal worden geaccentueerd met beplanting.

5.3 Ontwerp

Het ontwerp voor de Deurningerbeek en omgeving is onder meer gebaseerd op aanwezige en historische landschapskenmerken, watertechnische en ecologische onderzoeken en analyses en belangen van derden. Het ontwerp is uitgewerkt in deeluitwerkingen. Deze vertegenwoordigen een karakteristieke opgave en zijn bewust gekozen. Het voorliggende bestemmingsplan omvat de deelgebieden "Withagsmeden" en "Kerkweg-Jonkmanshoek".
Deelgebied "Withagsmeden"
Dit deelgebied kent een bijzonder vloeisysteem en heeft een grote oppervlakte nieuwe natuur. Het is door de grootte en de historie een interessante plek. Het hier aanwezige vloeiweidensysteem blijkt dusdanig historisch waardevol dat het de drager is van het ontwerp van dit deel van de Deurningerbeek en omgeving.
De grote oppervlakte aan nieuwe inrichting biedt de mogelijkheid om het Marskramerpad door de natuur te leiden, zodat men hier optimaal van kan genieten. Langs het bevloeiingssytseem is het bijvoorbeeld aardig om met een smal paadje over een dijkje te lopen. De woeste gronden nodigen uit om te struinen, waarbij er een vlonderpad is over de natste delen.
Ontwerpprincipes:
  • herstel van het cultuurhistorisch landschap: herstel patroon van bevloeiingssysteem
  • oorspronkelijke beekdal (zoveel mogelijk) als een geheel benaderen
  • twee beeklopen zo lang mogelijk parallel
  • beken en greppels verondiepen
  • tracé zuidelijke beek handhaven (evt iets meanderend)
  • noordelijke beek in beplanting; zichtbaar in landschap
  • nieuwe landgoederen doen landschappelijk mee in het kleinschalige landschap
  • ‘nieuw beekdal’ wordt begrensd met houtwallen of singels
  • terrein buiten bevloeiingssysteem laten begrazen met nieuwe bosblokken
  • Marskramerpad kan een educatieve invulling krijgen waarbij het bevloeiingssysteem uitgelegd wordt
afbeelding
Schetsontwerp deelgebied Withagsmeden
Deelgebied "Kerkweg-Jonkmanshoek": de essencomplexen ten westen van Deurningen
In het essen-kampenlandschap van dit deelgebied heeft het de voorkeur om de oude structuren weer aan te zetten, waardoor de samenhang in het landschap weer zichtbaar wordt. De oude structuur is deels verdwenen tijdens een vorige ruilverkaveling. Wel is het belangrijk dat er een aantal doorzichten komen. Dit zorgt voor een spannende beleving van het landschap en de beek zelf. Over dit hele traject loopt, in de huidige situatie, het Marskramerpad via het onderhoudspad. In het nieuwe ontwerp is het mogelijk een mooie en afwisselende route te maken en het is daarom belangrijk dat hier aandacht aan besteed wordt.
De gemeente Dinkelland is bezig met een uitbreidingsplan voor Deurningen. Het betreft de omgeving van de Deurningeres (zuidoost van Deurningen) aan beide zijden van de beek. Hoewel er geen directe conflicten zijn is het belangrijk dat beide plannen op elkaar aansluiten, zodat er ruimtelijk en functioneel logische overgangen ontstaan.
afbeelding
Schetsontwerp deelgebied Kerkweg-Jonkmanshoek

Ontwerpprincipes:
  • Samenhang in het landschap weer zichtbaar maken (relatie tussen es en beek)
  • Essen en de beek zijn oude dragers van het landschap
  • Beekdal wordt begrensd door de essen (met beplanting)
Uitwerking:
  • Aanzetten beplanting op esranden versterkt deze structuur
  • Beek ligt op rand van es en beekdal
  • Beekprofiel verondiepen en enkelzijdig oever verflauwen
  • Esrandbeplanting geeft schaduw aan de beek
  • Beekdal zelf open houden als kruidenrijke strook
  • Marskramerpad gaat over de esrand
  • Bij geen es: stevige beplanting aan weerszijden els en es (bosbeek)
  • Bestaande bosjes in het tracé kunnen omgevormd worden tot broekbos
  • Erven zijn het knooppunt van wegen en paden, zoals het Marskramerpad

6 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend.

6.1 Feitelijke Planopzet

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Op 1 januari 2010 is de digitale verplichtingen uit de Wro voor het bestemmingsplan in werking getreden. Het bestemmingsplan dient sinds 1 januari 2010 te voldoen aan de zogenaamde RO-standaarden:
  • Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008);
  • Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2008);
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI 2008).
Dit bestemmingsplan is opgezet conform deze standaarden.
Daarnaast is in dit bestemmingsplan zoveel mogelijk aangesloten bij de opzet en inhoud van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 en het onlangs in procedure gebrachte bestemmingsplan Deurningerbeek. Dit geldt overigens ook voor de andere Saasveld-Gammelke-bestemmingsplannen. Op deze wijze is er in de Buitengebied-bestemmingsplannen zoveel mogelijk samenhang en eenduidigheid.

6.2 Juridische Planopzet

6.2.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en de verbeelding. De toelichting is in paragraaf 1.4 reeds toegelicht. Hieronder worden de verbeelding en de regels toegelicht.
De juridische basis, opzet en systematiek van dit bestemmingsplan sluiten aan op het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Dinkelland. Relevante delen uit het bestemmingsplan Buitengebied zijn min of meer onveranderd overgenomen in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. Daar waar deze afwijken van nieuwe regelgeving is dit aangepast.
Om zoveel mogelijk uniformiteit te waarborgen zijn de regels van dit bestemmingsplan identiek aan de regels van de partiële bestemmingsplanherzieningen voor de andere beken in het landinrichtingsgebied Saasveld-Gammelke.

6.2.2 Verbeelding

De verbeelding vormt in veel gevallen de logische toegang naar (digitale) bestemmingsplaninformatie. Een duidelijke en eenduidige opzet is daarom van groot belang.
De verbeelding bevat alleen die zaken die juridisch relevant zijn. Datgene dat op de verbeelding staat vermeld, is derhalve ook terug te vinden in de regels. Dit uitgangspunt wordt gehanteerd om de kaart zo rustig en leesbaar mogelijk te houden.
De topografische basis voor de bestemmingsplanverbeelding wordt gevormd door de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN/GBK) aangevuld met kadastrale gegevens.

6.2.3 Regels

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgezet volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) en bestaan uit de volgende onderdelen:
  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
De inleidende regels bestaan uit de volgende bepalingen:
  • Artikel 1: Begripsbepalingen
  • Artikel 2: Wijze van meten
In artikel 1 worden omschrijvingen gegeven van belangrijke, in de regels voorkomende begrippen. Door het opnemen van deze omschrijvingen kunnen interpretatieverschillen worden voorkomen. In artikel 2 wordt op vergelijkbare wijze een omschrijving gegeven van de wijze waarop in de regels voorkomende maten dienen te worden gemeten.
Bestemmingsregels
Elke bestemming wordt afzonderlijk in een bestemmingsbepaling opgenomen. Hoewel een natuurlijkere loop van de beek de voornaamste aanleiding vormde voor dit partiële bestemmingsplan, is niet de bestemming ‘Water’ in dit plan voorop gesteld, maar is in aansluiting op de landelijke bestemmingsplanstandaarden de alfabetische volgorde van de bestemmingen aangehouden. De bestemmingbenaming is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied.
Een bestemmingsbepaling word als volgt opgebouwd:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheid.
De bestemmingsomschrijving en de bouwregels komen in ieder artikel voor. De overige onderdelen zijn opgenomen indien deze voor de betreffende bestemming relevant zijn.
De (gebieds)bestemmingen Agrarisch - 1 en 2, Bos - natuur en Water - 1 en 2 zijn vrij globaal van karakter, wat de flexibiliteit van het plan ten goede komt. Binnen deze (gebieds)bestemmingen komen landschappelijke waarden voor die beschermd worden middels een dubbelbestemming op de verbeelding. Onder de waardevolle elementen vallen bijvoorbeeld de houtwallen, de poelen en het reliëf. Van andere elementen is dat niet aan de orde. Het vastleggen is vanwege de globaliteit en de flexibiliteit voor dit soort gevallen niet nodig.
Het gaat om de volgende elementen:
  • Houtsingels ouder dan zestig jaar
  • Bosgebieden kleiner dan 1 ha, ouder zestig jaar
De overige elementen als poelen en reliëf vallen veelal onder de bestemming Bos - natuur. Het gaat hier om zaken die in hoofdzaak of zelfs uitsluitend dienst doen ten behoeve van de basisfunctie van een gebied. De doelstelling is de bestaande elementen zoveel mogelijk te handhaven. Een gericht (aanleg)vergunningenbeleid voorziet daarin.
Door de globale opzet kunnen ook nieuwe elementen worden ingepast, voor zover ze passen binnen de betreffende bestemming.
De in het bestemmingsplan Buitengebied voorkomende bestemmingen Wonen en Bedrijf zijn buiten het plangebied gehouden (er treedt geen verandering op voor die terreinen). Overige regels die betrekking hebben op het realiseren en/of gebruiken van woon- en bedrijfsbebouwing en aanverwante zaken zijn eveneens grotendeels niet overgenomen, daar dit soort bebouwing en bijbehorend gebruik in principe niet gewenst is binnen de grenzen van dit bestemmingsplan.

Conform het bestemmingsplan Buitengebied staat in een aantal bestemmingen geregeld dat een omgevingsvergunning is vereist voor het uitvoeren van bepaalde (aanleg)werken of (aanleg)werkzaamheden. De uitzonderingen op dit vereiste zijn eveneens overgenomen. Het uitvoeren van werken of werkzaamheden door of namens de Uitvoeringscommissie in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke' is hieraan als uitzondering toegevoegd. Deze uitzondering heeft een beperkte geldigheidstermijn, daar de Uitvoeringscommissie binnen drie jaar na het tot standkomen van dit bestemmingsplan wordt opgeheven.
Hieronder worden alle bestemmingen en aanduidingen toegelicht.
Artikel 3 Agrarisch - 1
De bestemming 'Agrarisch - 1' ligt onveranderd ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt'.
Artikel 4 Bos - natuur
De bestemming 'Bos - natuur' betreft de bestaande gebieden met een ecologische functie, namelijk de bestaande natuurgebieden (zoals aangegeven in de omgevingsvisie) en de gebieden die reeds in eigendom zijn en aangewezen als nieuwe natuur. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop.
Artikel 5 Water - 2
Deze bestemming is gelegd op de kleine watergangen met een ecologische waarde.
Artikel 6 Leiding - Brandstof
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op een hoofdgastransportleiding. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de kaart. Binnen de op de kaart aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leiding, is een omgevingsvergunning benodigd voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 7 Leiding - Gas
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op een gasleiding. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een bouwverbod. Bij omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is eveneens een omgevingsvergunning nodig.
Artikel 8 Leiding Hoogspanning
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op een hoogspanningsleiding. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een bouwverbod. Bij omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is eveneens een omgevingsvergunning nodig.
Artikel 9 Leiding - Water
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op een watertransportleiding. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een bouwverbod. Bij omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is eveneens een omgevingsvergunning nodig.
Artikel 10 Waarde - Ecologie
Binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ wordt de EHS beschermd. De bestaande natuurgebieden binnen de EHS en de natuurgebieden die zijn aangewezen als nieuwe natuur krijgen deze bestemming. Deze bestemming ligt over de gebiedsbestemmingen ‘Bos - natuur’ en 'Agrarisch - 1’ en ‘Agrarisch - 2’. In de gebieden met een agrarische bestemming is een wijziging naar natuur mogelijk. Voor gebieden met deze dubbelbestemming geldt het nee-tenzij beleid van de EHS.
Artikel 11 Waarde - Essen
Door middel van de dubbelbestemming ‘Waarde - Essen’ worden de essen op de verbeelding aangegeven. Deze gebieden hebben een specifieke landschappelijke betekenis voor Noord - Oost Twente. Daarnaast zijn de gebieden extra beschermd door middel van een aanlegvergunning. Vanwege het agrarisch gebruik van de gronden is in de praktijk gebleken dat door het herhaaldelijk oogsten van gewassen, waarbij grond met de producten wordt afgevoerd, er een langzame daling van de hoogte van de essen plaatsheeft.
In de bestemming is nu een verbod opgenomen op grond waarvan die aantasting is verboden. Na de oogst zal de grond derhalve weer tot het oorspronkelijke niveau moeten worden hersteld.
Artikel 12 Waarde - Landschap
De dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' is opgenomen voor delen van het landschap waar het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen voorop staat. De houtwallen, houtsingels en bosjes ouder dan 60 jaar, staan op de verbeelding aangegeven. Uit het landschapsontwikkelingsplan is gebleken dat deze elementen zodanig waardevol zijn dat ze een specifieke bescherming krijgen. Het verwijderen van deze landschapselementen wordt niet mogelijk gemaakt, uitgezonderd vanuit het beheer van deze landschapselementen.
Specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt (functieaanduiding)
In aansluiting op het bestemmingsplan Buitengebied ligt in onderhavig rond de bestemmingen Water 1 en Water 2 een zone met deze aanduiding.
Vrijwaringszone - straalpad
Deze gebiedsaanduiding heeft betrekking op straalpaden ten behoeve van telecommunicatie. Er worden in deze zone eisen gesteld aan de hoogte van bouwwerken en beplanting.
Algemene regels
De algemene regels bevatten de volgende onderdelen:
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Het is niet ondenkbaar dat gronden bij meerdere bouwaanvragen in aanmerking worden genomen, zodat onbedoeld meer bebouwing ontstaat dan met het plan wordt beoogd. De anti-dubbeltelregeling (conform tekst Bro) voorkomt dit.
Artikel 15 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels staat in algemene zin bepaald dat bouwwerken niet mogen worden opgericht binnen een bepaalde afstand van wegen.
Artikel 16 Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels geven aan welke vormen van gebruik (in elk geval) verboden worden, dit in aanvulling op de diverse specifieke gebruiksregels in de bestemmingen. Een algemeen gebruiksverbod ontbreekt, aangezien de Wro en de Woningwet hierin reeds voorzien.
Artikel 17 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn enkele regels opgenomen met betrekking tot bouw en gebruik in een grondwaterbeschermingsgebied.
Artikel 18 Algemene afwijkingsregels
Deze regels beogen het plan enige flexibiliteit mee te geven. Het betreft veel voorkomende gewenste afwijkingen, die op alle bestemmingen van toepassing zijn.
Artikel 19 Algemene wijzigingsregels
Relevante algemene wijzigingsregels uit het bestemmingsplan Buitengebied 2010 zijn overgenomen in dit artikel.
Artikel 20 Overige regels
Dit artikel regelt het stellen van nadere eisen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een aantal specifiek genoemde criteria.
Artikel 21 Algemene procedureregels
In dit artikel is bepaald welke procedure van toepassing is voor afwijkingen van de bouwregels en de gebruiksregels, namelijk afdeling 3.4. Awb, met een tweetal uitzonderingen. De procedure voor wijzigingsbesluiten staat vermeld in de Wro en hoeft derhalve niet in het plan te worden opgenomen.
Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat het overgangsrecht (conform tekst Bro) en de citeertitel van het plan.

7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid.
De kosten, waaronder de kosten van de planontwikkeling en ook eventuele tegemoetkoming in vergoeding van planschade, van de ontwikkeling zijn geheel voor rekening van Uitvoeringscommissie Saasveld-Gammelke waardoor het plan in principe financieel-economisch uitvoerbaar is voor de gemeente Dinkelland.
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening, hierna Wro) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderzins verzekerd is.
De gronden zijn middels het inrichtingsplan en het wijziging-inrichtingsplan onder de korting gelegd, conform artikel 56 lid a en b van Wet Inrichting Landelijk Gebied. Aangezien er een landinrichtingsplan inclusief begroting is vastgesteld is een exploitatieplan niet meer noodzakelijk. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt dan ook tevens een besluit genomen als bedoeld in artikel 6.12, lid 2 Wro.

7.2 Handhaving

In de nieuwe Wro is het primaat van de handhaving bij burgemeester en wethouders van de gemeente gelegd. De belangrijkste bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden zijn het toepassen van bestuursdwang, het opleggen van een last onder dwangsom en het intrekken van een vergunning. Het toezichtinstrumentarium is in de nieuwe Wro ten opzichte van de oude WRO uitgebreid met de bevoegdheid om woningen binnen te treden. Overtredingen van het bestemmingsplan vallen vanaf 13 september 2004 onder de Wet op de economische delicten. De (nieuwe) Wro streeft naar een effectieve en daadwerkelijke handhaving van het ruimtelijk beleid en de regels daarvoor. Dit vraagt om een beleidsmatige gestructureerde en consequente aanpak van de gemeente.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Belanghebbenden zijn zeer intensief betrokken geweest bij de totstandkoming van het landinrichtinsplan, het ruilplan en het (watertechnisch) ontwerp voor de Deurningerbeek. De Uitvoeringscommissie heeft belanghebbenden actief benaderd en daarnaast heeft de Uitvoeringscommissie iedere laatste woensdagmiddag van de maand een zogenaamde zitdag of spreekuur gehad in ’t Hoikinck te Weerselo. Hier konden vragen worden gesteld en werden zaken toegelicht.
Het wijziging-(land)inrichtingsplan heeft eind 2009 ter inzage gelegen. De zienswijzeafhandeling is eind 2010, mede door constructief meedenken van de eigenaren in het landinrichtingsgebied, afgerond. Het ruilplan is daarna unaniem vastgesteld door de Uitvoeringscommissie op 12 januari 2011. Indieners van zienswijzen en eventuele belanghebbenden zijn schriftelijk op de hoogte gesteld van het besluit van de commissie.
Het vastgestelde ruilplan lag in de periode 22 februari 2011 tot en met 4 april 2011 ter inzage. Van 22 februari 2011 tot en met 10 maart 2011 in het Hoickink in Weerselo en daarna bij het Kadaster in Zwolle. Indieners van zienswijzen en eventuele belanghebbenden konden tegen het besluit van de commissie in beroep gaan bij de rechtbank door middel van het indienen van een verzoekschrift.
In april 2011 is voor alle belanghebbende streekbewoners een inloopbijeenkomst georganiseerd. Het opgestelde voorlopige ontwerp is toegelicht en men heeft op perceelsniveau de herinrichtingsplannen nader kunnen bestuderen. Reacties die zijn voortgekomen uit de inloopbijeenkomst en die niet strijdig zijn met de ontwerpuitgangspunten zijn beoordeeld en zo mogelijk ingepast. Op 15 februari 2012 is opnieuw een inloopbijeenkomst georganiseerd, waarbij geinteresseerden zich konden laten informeren over het definitieve plan.
Een belangrijk uitgangspunt van het landinrichtingsplan is dat de huidige landbouwkundige situatie als gevolg van de herinrichting en dus ook als gevolg van het nieuwe waterbeleid, niet mag verslechteren. De Uitvoeringscommissie staat er voor in dat zij in actie zal komen en passende maatregelen zal treffen voor het geval zich niettemin een onaanvaardbare vernatting mocht voordoen. Met het waterschap en de gemeente is gezocht naar een werkbare continuëring van dit beleid voor de beheerperiode nadat het landinrichtingsplan zal zijn afgerond en de Uitvoeringscommissie zal ophouden te bestaan. Hiertoe is inmiddels een convenant gesloten waarin werkafspraken tussen de betrokken instanties zijn vastgelegd.

7.4 Inspraakperiode

Zoals gezegd is er vanwege de zorgvuldige facetmatige voorbereiding van het onderhavige bekenproject voor gekozen om geen voorontwerpfase en dus inspraakmogelijkheid betreffende dit bestemmingsplan toe te passen.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft na voorafgaande publicatie op 3 mei 2012 in de Staatscourant en het huis-aan-huis blad Dinkellandvisie en in overeenstemming met artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 4 mei 2012 voor een ieder als ontwerp 6 weken ter inzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan met de hierbij behorende stukken konden tijdens de openingsuren in het gemeentehuis te Denekamp worden ingezien. Ook waren de ontwerpbestemmingsplannen te raadplegen via een advertentie op de gemeentelijke website naar de landelijke website http://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende de hiervoor genoemde termijn kon een ieder mondeling dan wel schriftelijk zienswijzen kenbaar maken. In de publicatie is aangegeven dat indieners van zienswijzen in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze nader toe te lichten ten overstaan van een hoorcommissie, bestaande uit leden van de gemeenteraad. Indien zij van deze gelegenheid gebruik willen maken dienden zij dit bij de schriftelijke of mondelinge ingebrachte zienswijze aan te geven.
Er zijn in totaal 7 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn in de bijgevoegde reactienota samengevat weergeven en voorzien van een reactie. In totaal 2 reclamanten hebben op 17 september 2012 hun zienswijze ten overstaan van een raadscommissie toegelicht. Een verslag hiervan is bijgevoegd. De gemeentelijke reacties en voorstellen voor wijziging van het bestemmingsplan zijn in de bijgevoegde Reactienota opgenomen. Deze nota wordt tezamen met het bestemmingsplan vastgesteld. Na vaststelling kan eventueel beroep worden ingesteld bij de Raad van State.
Op basis van de ingebrachte zienswijzen zijn geen wijzigingen doorgevoerd.

7.5 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.
(Het ontwerpbestemmingsplan is besproken met de volgende overlegpartners:
  • waterschap Regge en Dinkel
  • provincie Overijssel
  • VROM-inspectie
  • gemeente Hengelo
  • gemeente Borne
  • gemeente Oldenzaal
Geen van de overlegpartners had inhoudelijke opmerkingen.)

7.6 Ambtshalve Wijzigingen

Na de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan werden de volgende ondergeschikte aanpassingen nodig geacht:
  • de waterparagraaf in de toelichting is op verzoek van het Waterschap Regge en Dinkel vervangen, zodat deze overeenkomt met de waterparagrafen zoals die zijn opgenomen in de overige bestemmingsplannen in het kader van de landinrichting Saasveld – Gammelke;
  • in de regels is in lid 5.4.2 opgenomen dat de in lid 5.4.1 vervatte omgevingsvergunningplicht niet van toepassing is indien het werken en werkzaamheden betreft waarop de Keur van het Waterschap Regge en Dinkel van toepassing is;
  • een wijziging in de verbeelding zodat aan de noordzijde van de Deurningerbeek geen mogelijkheden bestaat om daar beplanting aan te brengen.