Buitengebied, Beekdorpweg 15, Saasveld
Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 24-04-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1. het plan:
het Bestemmingsplan “Buitengebied, Beekdorpweg 15 Saasveld” van de gemeente Dinkelland;
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIBPBEEKDORPWEG15-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
3. aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
4. aan- en uitbouw:
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw);
5. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
6. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
7. agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf, dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen, al dan niet in combinatie met het verlenen van diensten aan derden, zoals een gebruiksgerichte paardenhouderij;
8. agrarisch bedrijf:
een bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
9. agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals een loonbedrijf;
10. appartement:
het geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid, bedoeld voor verblijfsrecreatie, in een groter gebouw;
11. archeologisch monument:
terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;
12. archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de archeologische verwachtings- en advieskaart, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels, toetsingskader zijn;
13. archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
14. bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
15. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
16. bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
17. bedrijfsgebouw:
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
18. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
19. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
- agrarische bedrijfswoning: een bedrijfswoning waarin tevens (naast de agrariër) de rustende boer en familieleden tot de 2e graad woonachtig mogen zijn;
20. beheergebouw:
een gebouw, dat dient voor het beheer en onderhoud van een gebied;
21. bestaand:
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
22. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
23. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
24. bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;
25. boomteelt:
de teelt van boomkwekerijgewassen;
26. boomteeltbedrijf:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, (tuin)planten en aanverwante gewassen;
27. bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
28. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
29. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
30. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
31. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
32. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
33. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
34. containerteelt:
het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;
35. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
36. cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
37. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
38. Ecologische Hoofdstructuur:
een samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;
39. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
40. evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
41. extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
42. fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
43. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
44. gebruiksgerichte paardenhouderij:
een agrarisch aanverwant bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony’s in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;
45. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
46. geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
47. geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
48. geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
49. gemengd agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waar twee verschillende vormen van landbouw worden uitgeoefend, te weten een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte voor de beide bedrijfsvoeringen afzonderlijk ten minste 250 m² bedraagt;
50. geomorfologische waarden:
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;
51. glastuinbouwbedrijf:
een in hoofdzaak niet-grondgebonden bedrijf dat is gericht op het telen van gewassen, waarbij de productie in kassen plaatsvindt;
52. groepsaccommodatie:
een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd door groepen als kort verblijf;
53. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
54. hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
55. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
56. horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
57. houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;
58. huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
59. intensief kwekerijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een paddenstoelenkwekerij, een wormen- en/of madenkwekerij, een viskwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;
60. intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met ten minste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee (1), schapen, paarden, of dieren ‘biologisch’ (2) worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
NB (1) Melkrundvee: melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee onder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren.
NB (2) Het betreft dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden;
61. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;
62. kap:
een dak met een zekere helling;
63. kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten;
64. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
65. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
66. landgoed:
een geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende opstallen voorkomen - voorzover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is;
67. landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 2 vande regels, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
68. logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de drie logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;
69. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, culturele, sociaal-maatschappelijke, medische, sociaal-medische, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van opvang van mensen en dieren én voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
70. manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
71. mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
72. mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt;
73. molenbeschermingszone:
aangewezen gebied waarbinnen het zicht op de molen en de vrije windtoetreding beschermd worden;
74. natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
75. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief kwekerijbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;
76. normaal agrarisch gebruik:
het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;
77. normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
78. ondergeschikte horeca:
een lichte vorm van horeca, in de vorm van het verstrekken van dranken en kleine versnaperingen, die ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de functie waarbij de horeca wordt uitgeoefend;
79. ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een intensieve tak veehouderij of een bedrijfseigen mestvergisting;
80. overige opgaande teeltvormen:
sierteelt, fruitteelt, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
81. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
82. peil:
a. indien op het land wordt gebouwd:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
83. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;
84. productiegerichte paardenhouderij:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, waarbij al dan niet in ondergeschikte mate het africhten en de handel van paarden plaatsvindt;
85. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
86. prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
87. risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
88. risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
89. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
90. sierteelt:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
91. silo:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van opslagdoeleinden;
92. trekkershut:
een gebouw met een eenvoudige constructie (zonder sanitaire voorzieningen) en beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten;
93. tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of enig ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
94. veldschuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;
95. vollegronds tuinbouwbedrijf:
een bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond;
96. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;
97. voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
98. vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
99. windturbine:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
100. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
101. woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
102. zorgaccommodatie:
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;
103. zorgfunctie:
een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in dié zin dat de personen al dan niet behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 afstand tot de (bouw)perceelgrens
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;
2.7 de afstand tot de weg
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
2.8 de hoogte van een molen
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen;
2.9 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch gebruik;
- b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf”;
- c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;
- d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
- e. een minicamping, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping”;
met daaraan ondergeschikt:
- f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
- g. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- h. cultuurgrond;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
- j. extensief dagrecreatief medegebruik;
- k. wegen en paden;
- l. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
- m. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- n. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
- o. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.2.1 onder b in die zin dat gebouwen en overkappingen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
- 1. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming in 'Waarde-Essen';
- 2. de overschrijding van de bouwgrens ten hoogste 25,00 m zal bedragen en het bebouwde oppervlak niet meer dan 1,5 hectare zal bedragen;
- 3. het verzoek om afwijking vergezeld gaat van een landschappelijk inpassingsplan;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 3.2.1 onder c in die zin dat er kassen worden gebouwd, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de kassen per bouwperceel ten hoogste 500 m² zal bedragen;
- 2. de goot- en bouwhoogte van de kassen respectievelijk ten hoogste 4,00 m en 10,00 m zal bedragen;
- 3. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van boomkwekerijactiviteiten;
- 4. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming 'waarde-Essen';
- 5. bij de situering van de kassen rekening wordt gehouden met een goede landschappelijke inpassing, zodanig dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 3.2.1 onder g in die zin dat, daar waar geen sprake is van een bestaande afwijkende situatie of een bedrijfswoning op meer dan 50 m van de weg, een bedrijfsgebouw, een overkapping, een aan- of uitbouw of een bijgebouw op een afstand van minder dan 3,00 m achter de voorgevel dan wel vóór de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan mag worden gebouwd, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 3.2.1 onder i in die zin dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 1.000 m³, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- 2. de vergroting noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf en er een bedrijfsomvang aanwezig is van minimaal 1,5 VAK in verband met de duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. er niet eerder een tweede bedrijfswoning is gebouwd;
- 5. tevens de afwijking in lid 3.5 onder d wordt toegepast;
- e. het bepaalde in lid 3.2.1 onder i in die zin dat, in geval van gehele sloop van het woongedeelte inclusief de deel met een bestaande inhoud groter dan 750 m³, een nieuw woongedeelte wordt gebouwd met een inhoud gelijk aan de bestaande inhoud met een maximum van 2.000 m³, mits:
- 1. het nieuwe woongedeelte wordt gebouwd overeenkomstig de bestaande karakteristieke hoofdvorm;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. het bepaalde in lid 3.2.1 onder i in die zin dat de inhoud van een woongedeelte binnen een boerderijpand wordt vergroot, mits:
- 1. de inhoud van het woongedeelte ten hoogste de inhoud van het boerderijpand inclusief de deel zal bedragen;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- g. het bepaalde in lid 3.2.1 onder i in die zin dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:
- 1. er ten behoeve van de situering van de stal in verband met het bestaande bebouwingsbeeld en een zorgvuldige landschappelijke inpassing, een erfinrichtingsplan wordt opgesteld;
- 2. voldaan wordt aan de criteria van de notitie “Serrestallen in Noordoost Twente, maatwerk binnen heldere grenzen”, zoals opgenomen in bijlage 3 van de regels;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- h. het bepaalde in lid 3.2.2 onder a in die zin dat kuilvoerplaten en naar de aard daarmee gelijk te stellen platen ten behoeve van opslagdoeleinden tot ten hoogste 50 m buiten het bouwperceel worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte van een plaat, inclusief opstaande randen, ten hoogste 300 m² zal bedragen;
- 2. de hoogte van de opstaande randen van een plaat ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
- 3. tevens de in lid 3.5 onder c genoemde afwijking wordt toegepast dan wel is verleend;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in lid 3.1 toegelaten bedrijvigheid en waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
- d. het opslaan van agrarische producten binnen het bouwperceel voorzover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning en/of bedrijfsgebouw of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
- e. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
- f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf”;
- h. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
- i. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten, dan wel detailhandel:
- 1. vanuit een sierteelt- en/of boomteeltbedrijf, indien de verkoopvloeroppervlakte groter is dan 10% van de bestaande bedrijfsgebouwen, met een maximum van 100 m²;
- 2. in diervoeders, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - diervoeders”;
- j. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan:
- 1. een minicamping ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping”, in welk geval in de periode van 15 maart tot 1 november ten hoogste 15 kampeermiddelen mogen worden geplaatst;
- 2. waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- k. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
- 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
- 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- l. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
- m. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt”, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen;
- n. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt;
- o. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- p. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.1 en 3.4 onder a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, indien er sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
- 1. het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe;
- 2. de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt en naar derden afgevoerd;
- 3. het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt,
mits:
- 1. de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. de gezamenlijke inhoud van de bouwwerken ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting ten hoogste 25.000 m³ zal bedragen;
- 4. de capaciteit van de vergisting ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;
- 5. de hoogte van een mest- en/of organische (bij)productvergistingsinstallatie ten hoogste 10,00 m zal bedragen;
- 6. er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 3.1en 3.4 onder b en j in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in Bijlage 4 opgenomen bedrijvigheid, mits:
- 1. de gronden zijn gelegen binnen de grenzen van een bouwperceel. Bij boerengolf mogen eveneens de bijbehorende landbouwgronden worden gebruikt;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. niet meer dan 500 m² wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tweede tak of de deeltijdfunctie;
- 4. er sprake is van een ligging aan een weg die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
- 5. alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing wordt ondergebracht;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 3.4 onder c in die zin dat gronden en bouwwerken buiten het bouwperceel worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of kuilvoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen opslag, mits;
- 1. dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 3.4 onder h in die zin dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon; de bestaande
- 2. bouwmassa niet wordt vergroot (tenzij tevens de afwijking in lid 3.3 onder d is toegepast) en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. het bepaalde in lid 3.4 onder j in die zin dat ter plaatse van een minicamping, voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping”, het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen wordt vergroot tot ten hoogste 25 kampeermiddelen, mits:
- 1. er sprake is van een reëel agrarisch bedrijf met een omvang van tenminste 0,25 volwaardige arbeidskracht;
- 2. de standplaatsen op dan wel direct aangrenzend aan het bestaande kampeerterrein worden ingericht;
- 3. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels, is opgesteld;
- 4. het parkeren plaatsvindt op het eigen terrein;
- 5. de standplaatsen op een afstand van tenminste 50 m vanaf agrarische percelen en woonhuizen worden gesitueerd;
- 6. de standplaatsen op een afstand van ten hoogste 100 m van in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen en mestopslag worden gesitueerd;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- f. het bepaalde in lid 3.4 onder o in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
Vergroten bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf
- a. aan een bouwperceel voor gemengde agrarische bedrijven grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” of "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf", met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
- 1. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,50 hectare, waarbij de oppervlakte van het bouwvlak binnen de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” ten hoogste 1,50 hectare zal bedragen en beide bouwvlakken zullen worden verbonden door middel van een koppelteken om aan te geven dat er sprake is van één agrarisch bedrijf;
- 2. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
- 3. er binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
- 4. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in 2 van regels, is opgesteld;
- 5. er bij een oppervlakte groter dan 1,50 hectare geïnvesteerd wordt in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 7. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;
Wijziging situering bouwperceel
- b. een aangegeven bouwperceel, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
- 1. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten, de situering van het bouwperceel/-vlak te wijzigen;
- 2. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels, is opgesteld;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
Tweede bedrijfswoning
- c. de gronden worden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning”, mits:
- 1. de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf en er een bedrijfsomvang aanwezig is voor twee volwaardige arbeidskrachten in verband met de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
- 2. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels, is opgesteld;
- 3. de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde binnen het bouwvlak in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen wordt gesitueerd;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. er nog niet eerder een tweede bedrijfswoning is gebouwd;
- 6. de agrarische beoordelingscommissie om advies wordt gevraagd;
Wijziging Rood voor Rood-Regeling
- d. de bestemming 'Agrarisch - 1', uitsluitend voorzover voorzien van een bouwperceel, wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van compensatie, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 8 'Wonen' van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 van de gemeente Dinkelland overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf”, "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” wordt verwijderd;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. voldaan wordt aan de criteria van de notitie “Rood voor rood met gesloten beurs in de gemeente Dinkelland, 1e tranche”, zoals opgenomen in bijlage 5 van de regels;
- 5. er middels een ruimtelijk kwaliteitsplan sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, de landschappelijke waarde en de milieukwaliteit;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
Functieverandering bouwpercelen naar niet-agrarische bedrijvigheid
- e. de bestemming 'Agrarisch - 1' uitsluitend voorzover voorzien van een bouwperceel, wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch', ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Bijlage 6 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf”, "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” wordt verwijderd;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. de functie ondergebracht wordt de bestaande, voormalige agrarisch gebruikte gebouwen die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging en die ten minste drie jaar ten behoeve van het agrarisch gebruik in gebruik zijn geweest;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
- a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
- b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid a in die zin dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
- 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen in die zin dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, in die zin dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
- 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
- 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18° zal bedragen;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
- 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
- 2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
- 3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
- 4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
- 5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
- 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer' dan wel de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
- 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden;
- 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 32 van overeenkomstige toepassing zijn;
- c. de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap' wordt aangebracht, mits:
- 1. door herstel- en/of ontwikkelingswerkzaamheden of door middel van natuurlijke aanwas, de waarde van een landschapselement in omvang en natuurlijke en/of landschappelijke waarden toeneemt, dan wel de wijziging wordt toegepast als gevolg van verplaatsing van een bestaand waardevol landschapselement;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevol landschapselement;
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De op de verbeelding en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
9.2 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
9.3 Bebouwingsgrenzen wegverkeerslawaai
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.3 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
Regels deel uitmakende van het
bestemmingsplan "Buitengebied, Beekdorpweg 15 Saasveld" van de gemeente Dinkelland
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ......
Bijlagen
Bijlage 1 Archeologische Waarden En Verwachtskaart
Bijlage 2 Kwaliteitscriteria Landschapsontwikkelingsplan
Bijlage 3 Kwaliteitscriteria Voor Serrestallen
Bijlage 4 Criteria Bij Toepassing Ontheffing
Bijlage 5 Rood Voor Rood
Bijlage 6 Bestemming Bedrijf - Voormalig Agrarisch
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 18 februari 2010 is het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Dinkelland vastgesteld. Het bestemmingsplan voorzag in een herziening en actualisering van de planologisch-juridische regeling voor het landelijk gebied van de gemeente.
Het perceel aan de Beekdorpweg 15 in Saasveld had voorheen de bestemming 'Agrarische doeleinden'. Bij vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied in 2010 heeft het perceel de bestemming 'Wonen' gekregen.
De eigenaar van het perceel heeft het voornemen om het agrarisch gebruik van het perceel te hervatten. Bij de gemeente Dinkelland is hiertoe een principeverzoek ingediend, waarin is verzocht om medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan, waarbij de bestemming 'Wonen' wordt gewijzigd in 'Agrarisch-1'.
De gemeente Dinkelland heeft op 20 augustus 2013 schriftelijk gereageerd op het principeverzoek. Zij geeft aan dat zij in principe bereid is medewerking te verlenen aan de gevraagde wijziging, mits de initiatiefnemer aantoont dat er sprake is van 'een zodanige bedrijfsopzet, dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf, één en ander aangetoond met een bedrijfsplan'.
Als bijlage 1 is het bedrijfsplan toegevoegd waarin de bedrijfsopzet is uitgewerkt. De gemeente heeft het bedrijfsplan beoordeeld en op 22 september 2016 schriftelijk laten weten in te stemmen met het plan.
Door middel van het voorliggende bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de wijziging van de woonbestemming in de agrarische bestemming in overeenstemming is met ‘een goede ruimtelijke ordening’.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied omvat het perceel aan de Beekdorpweg 15 in Saasveld. Het perceel ligt op circa 1,7 kilometer ten noorden van Saasveld. De begrenzing is overeenkomstig de bestemming 'Wonen' zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2010. Op de onderstaande afbeelding is de begrenzing van het plangebied met een rode lijn weergegeven.
Figuur 1: begrenzing plangebied
1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan Buitengebied, Beekdorpweg 15 in Saasveld” bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr.: NL.IMRO.1774.BUIBPBEEKDORPWEG15) en een renvooi;
- regels (en bijbehorende bijlagen);
- toelichting (en bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. Met de regels van het bestemmingsplan worden onder andere de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden bepaald. De regels en de verbeelding vormen samen de juridische regeling van het plan.
In de toelichting wordt de gewenste toekomstige situatie beschreven, is het planologisch beleid beschreven en worden de milieuaspecten beschreven. De toelichting maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied, zoals met rood weergegeven in figuur 2, maakt deel uit van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 februari 2010.
Figuur 2: uitsnede bestemmingsplankaart. (bron ruimtelijkeplannen.nl)
De huidige bestemming is 'Wonen'. De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- 2. mantelzorg;
- 3. detailhandel in bloemen indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - bloemisterij";
- 4. een groepsaccommodatie, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie”;
- 5. boerderijkamers, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - boerderijkamers”;
- 6. een dagrecreatieve voorziening, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “dagrecreatie”;
- 7. een timmerwerkplaats, opslag en constructie ten behoeve van een keuken- en parketvloerenbedrijf, een stoffeerderij, een opslagbedrijf, een schildersbedrijf, een kantoor of een radio- en televisiehandel, indien de gronden daartoe zijn aangeduid.
De uitoefening van een agrarisch bedrijf is in strijd met de vigerende bestemming van het perceel. Om de gewenste bedrijfsvoering planlogisch / juridisch mogelijk te maken dient het bestemmingsplan Buitengebied 2010 voor de locatie Beekdorpweg 15 te Saasveld partieel herzien te worden.
1.5 Leeswijzer
Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en omgeving beschreven alsmede de gewenste toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevings- en milieuaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een juridische toelichting gegeven op het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 komt ten slotte de uitvoerbaarheid aan de orde.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
De locatie aan de Beekdorpweg 15 in Saasveld is tot het jaar 1998 geëxploiteerd als een melkveehouderijbedrijf.
Op het voormalige agrarisch erf zijn een vijftal gebouwen aanwezig (zie figuur 3). Het betreft een oud erf met karakteristieke gebouwen.
Figuur 3: Voormalig agrarisch erf
Op de historische kaart van 1900 is het erf al duidelijk herkenbaar aanwezig, evenals het aangrenzende bos (zie figuur 4)
Figuur 4: historische kaart
Twee gebouwen op het erf zijn cultuurhistorisch waardevol en hebben een karakteristieke uitstraling. Het gaat daarbij om de boerderij uit de 19e eeuw, met fundamenten uit de 17e eeuw (gebouw 1) en de naastgelegen kapschuur (gebouw 2).
De kapschuur wordt gebruikt voor de stalling van voertuigen, machines en materialen en er zijn enkele paardenstallen gevestigd.
Ten oosten van de kapschuur staat een loopstal uit 1973 (no. 4). Deze loopstal wordt momenteel niet gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, maar is in gebruik als opslagruimte.
Ten noordoosten van de loopstal staat een werktuigenberging (no. 3). De werktuigenberging is in 2007 vergund en gebouwd. De berging wordt momenteel gebruikt voor opslagdoeleinden van een boomkwekerij. Ten noordoosten van de kapschuur staat een tweetal kleine gebouwtjes (no. 5). Deze schuurtjes worden gebruikt voor de opslag van (haard) hout. Ten oosten van de werktuigenberging ligt een verharding ten behoeve van een sleufsilo.
Initiatiefnemer heeft in de huidige situatie circa 15 hectare grond in eigendom grenzend aan het perceel. Op de onderstaande afbeelding (zie figuur 5) is de begrenzing van de landbouwgrond globaal aangegeven.
Figuur 5: globale begrenzing landbouwgrond in eigendom
2.2 Gewenste Situatie
Initiatiefnemer heeft de wens om de agrarische activiteiten aan de Beekdorpweg 15 in ere te herstellen. Het plan is om op het oude erf een agrarisch bedrijf uit te gaan oefenen, gericht op het houden van zoogkoeien, jongvee, kalveren en stieren. Daarnaast is er nog een aantal volwassen paarden aanwezig.
De bestaande bebouwing wordt op onderdelen aangepast. De karakteristieke kapschuur wordt gerestaureerd. De loopstal uit 1973 wordt gesloopt en hiervoor in de plaats komt een nieuwe rundveestal (potstal) voor het houden van zoogkoeien en jongvee. De werktuigenberging wordt aangepast ten behoeve van de huisvesting van vleeskalveren. De schuurtjes worden verwijderd en de houtopslag wordt ondergebracht in de kapschuur. De bestaande erfverharding blijft voorlopig behouden en kan in de toekomst gaan dienen voor de opslag van ruwvoer.
Als figuur 6 is een situatietekening van de mogelijke bedrijfsopzet opgenomen. De situatietekening op schaal is als bijlage 2 toegevoegd.
Figuur 6: Situatietekening mogelijke toekomstige bedrijfsopzet
De beschikbare oppervlakte aan landbouwgrond van ca. 15 hectare wordt gebruikt voor de beweiding van de zoogkoeien en het jongvee. De mest afkomstig van het vee wordt op de eigen gronden afgezet. Het erf krijgt een oppervlakte van circa 1,5 hectare. Dit is gelijk aan het huidige bouwvlak. Alle gebouwen, bouwwerken en voorzieningen zijn binnen deze grenzen aanwezig dan wel kunnen binnen deze grenzen worden gerealiseerd.
De daadwerkelijke aanpassingen van de bedrijfsbebouwing zullen plaatsvinden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Hiertoe zal t.z.t. een omgevingsvergunning worden aangevraagd bij de gemeente. De definitieve invulling van de bebouwing op het perceel kan afwijken van de getoonde bedrijfsopzet vanwege voortschrijdend inzicht.
Huisvesting van het vee
Gebouw D (zie figuur 6) is bestemd voor de zoogkoeien en het bijbehorend jongvee. In totaal gaat het om 120 stuks rundvee (60 zoogkoeien en 60 kalveren). Deze runderen lopen in de weideperiode (van omstreeks maart tot en met september) buiten op de bijbehorende landbouwgronden. Deze runderen worden op een grondgebonden wijze gehouden.
Gebouw C is bestemd voor de vleeskalveren en de vleesstieren. In totaal worden hier 130 stuks dieren gehuisvest. Deze dieren krijgen geen weidegang.
2.3 Landschappelijke Inpassing
De komende jaren worden op het agrarisch erf aanpassingen aan de werktuigenberging en kapschuur doorgevoerd, worden de bestaande loopstal en schuurtjes gesloopt en wordt er een nieuwe potstal ten behoeve van het houden van zoogkoeien, vrouwelijk jongvee en vleeskalveren gerealiseerd. Door de aanpassingen en de nieuwbouw wordt een samenhangend erf gemaakt met aandacht voor de cultuurhistorisch waardevolle onderdelen (kapschuur en boerderij).
Het erf is een historisch gegroeid agrarisch erf, met een de noordzijde een bosperceel (zie figuur 7).
Figuur 7: Bestaande landschappelijke aankleding
Zowel aan de oost- zuid als westzijde van het erf staan bomen die voor een landschappelijke aankleding van het erf zorgen.
Aan de westzijde, aansluitend op de tuin van de boerderij, wordt een fruitboomgaard aangelegd met een afmeting van circa 20 meter bij 50 meter. Een boomgaard is van oudsher een gebruikelijk onderdeel van het Twentse boerenerf. Door de aanleg van deze boomgaard wordt het agrarisch karakter van het erf verstrekt.
Het bestaande groen rondom het agrarisch erf in combinatie met de aanleg van de fruitboomgaard zorgt voor een landschappelijk ingepast bedrijf.
Hoofdstuk 3 Beleidskader En Wet En Regelgeving
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012. In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In het algemeen wil het kabinet het beleid voor het landelijk gebied sturen op hoofdlijnen en niet meer regelen dan noodzakelijk is. Het rijk voert alleen specifiek beleid op bepaalde terreinen zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de twintig nationale landschappen. Integratie en uitvoering van het beleid dienen op gebiedsniveau plaats te vinden.
Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het " Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.
Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als "concrete beleidsbeslissing". Deze concrete beleidsbeslissingen bleven van kracht tot de inwerkingtreding van het Barro eind 2012. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:
Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie, en
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:
- Rijksvaarwegen;
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Ecologische hoofdstructuur;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Veiligheid rond rijksvaarwegen;
- Verstedelijking in het IJsselmeer;
- Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige projectgebied. Het plan is van dien aard dat Nationale belangen zoals gedefinieerd in het Barro niet worden geschaad.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
In het onderhavige plan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de Ladder kan daarom achterwege blijven.
3.1.4 Waterbeleid
In het jaar 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water vastgesteld. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:
- aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden;
- duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
- bijgedragen wordt aan afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
De gevolgen voor de waterhuishouding staan beschreven in de paragraaf 4.2 (watertoets).
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van onze provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren. Provinciale Staten heeft de Omgevingsvisie op 1 juli 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2013 in werking getreden. De geconsolideerde versie is geldend vanaf 21-10-2015.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
- 1. Duurzaamheid;
- 2. Ruimtelijke kwaliteit.
Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien'. Duurzaamheid wordt ingevuld met de aandacht voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, zorg voor water en onze bijdrage aan reductie van broeikasgassen.
Ruimtelijke kwaliteit is: de juiste functie op de juiste plek op de juiste manier ingepast in de omgeving. De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit wordt daarmee een vanzelfsprekend resultaat van handelen. Overijssel wil de ruimtelijke kwaliteit vooral versterken door de bestaande kwaliteiten te verbinden aan nieuwe ontwikkelingen. Voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit zijn essentiële gebiedskenmerken het uitgangspunt.
3.2.2 Omgevingsverordening
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Conclusie toetsing aan provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie
De Structuurvisie Dinkelland bevat een integrale, ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.
Hoofdambitie van Structuurvisie is: "Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie”.
Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:
- 1. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen, met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
- 2. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristischrecreatieve sector;
- 3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
- 4. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
- 5. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.
Dinkelland is een agrarisch-toeristische gemeente met tien kernen die veelal een eigen karakter hebben. Kenmerkend voor de gemeente Dinkelland is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De gemeente heeft een gezonde economie die ten dele drijft op de agrarische en toeristische sector maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, die zowel in de kernen als het buitengebied is gevestigd, een belangrijke rol speelt. Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van deze unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde weerbare economie. Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied betekent dit dat Dinkelland staat voor:
- een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het haar toevertrouwde grondgebied met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed;
- goede condities voor een goed functionerende economische sector, passend bij het karakter van Dinkelland, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector.
Het buitengebied is opgedeeld in verschillende deelgebieden. Onderhavig plangebied valt binnen ‘Deelgebied West’. Voor dit deelgebied zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:
- Verweving natuur en landschap. Ruimte voor de agrariër met restricties nabij de beekdalen en ecologische verbindingzones;
- Herstellen en versterken beekdalenstructuur;
- Versterken en ontwikkelen ecologische verbindingszone;
- Aanwijzing Natura 2000 gebied in procedure Lemselermaten (56 hectare);
- Versterken toeristische trekker Weerselo (‘t Stift) en toeristische trekker natuurlijke omgeving Weerselo en Saasveld
Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Dinkelland
De structuurvisie biedt ruimte aan agrarische bedrijven, met aandacht voor verweving van natuur en landschap. Voor het buitengebied wordt ingezet op een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het grondgebied en een goed funcionerende economische sector.
De voorgenomen agrarische bedrijfsvoering hoort van oorsprong thuis in het buitengebied van Dinkelland. Het plan is in overeenstemming met de structuurvisie.
3.3.2 Bestemmingsplan
De locatie Beekdorpweg 15, ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Wonen' (artikel 36). Deze gronden zijn met name bedoeld voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Het uitoefenen van een agrarisch bedrijf past niet binnen deze bestemming.
Hoofdstuk 4 Omgevings- En Milieuaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieuaspecten bij het plan zijn betrokken. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Bovendien is het bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's milieu (milieuzonering, geluid, bodem en luchtkwaliteit), water, flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, externe veiligheid en verkeer en parkeren.
4.1 Geluid
De Wet geluidhinder biedt vooral in het ruimtelijk spoor bescherming tegen (spoor)weglawaai en industrielawaai van inrichtingen gelegen op een gezoneerd industrieterrein. In de Wet geluidhinder wordt een beperkte aantal typen objecten (zgn. geluidsgevoelige objecten) beschermd tegen geluidshinder. De wet heeft een sterke link met de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Weg geluidhinder hebben alle wegen een geluidszone. De voorkeurswaarde voor de Lden bij woningen bedraag 48 dB. Op basis van het geluidsbeleid van de gemeente Dinkelland 'Nota hogere grenswaarden' is het mogelijk op in buitenstedelijke situaties bij wijziging een maximale ontheffingswaarde van 58 dB te verlenen.
Er is hier sprake van een bestaande situatie. De (bedrijfs)woning wordt aangemerkt als geluidsgevoelig object. De bedrijfsgebouwen worden niet aangemerkt als geluidgevoelige objecten op basis van de Wgh.
De woning ligt op ruim 100 meter uit de Beekdorpweg. Gelet op de beperkte verkeersintensiteiten op de Beekdorpweg, kan ervan uit worden gegaan dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden ter plaatse van de woning. Nader onderzoek inzake wegverkeerslawaai wordt niet noodzakelijk geacht
Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woning wordt verwezen naar paragraaf 4.3 (bedrijven en milieuzonering).
Railverkeerslawaai
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op zeer ruime afstand van het plangebied is gelegen.
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.2 Bodem
In het kader van de Wet bodembescherming dient bij ruimtelijke plannen de kwaliteit van de bodem te worden aangetoond. Het Besluit bodemkwaliteit streeft naar een duurzaam bodembeheer. Om deze duurzaamheid te waarborgen, dient er een balans te zijn tussen de bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en het gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen.
Bij een bestemmingswijziging wordt bodemonderzoek slechts noodzakelijk geacht, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruikvorm inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, wordt de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant geacht en wordt onderzoek niet noodzakelijk geacht.
In de onderhavige situatie wordt het gebruik van de bodem niet wezenlijk anders. Het gebruik van bestaande woning blijft 'wonen'. De bedrijfsgebouwen worden geschikt gemaakt voor het stallen van vee. Ten opzichte van het huidig gebruik, te weten stalling en opslag, is dit gebruik niet wezenlijk anders.
Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
De lijst met richtafstanden gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. In de VNG-uitgave wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woonwijk en gemengd gebied. De locatie aan de Beekdorpweg 15 en directe omgeving is aan te merken als gemengd gebied.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
- a. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- b. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
In dit geval krijgt een voormalige agrarisch erf wederom een agrarische bestemming en herleven de agrarische activiteiten. Voor de externe werking van de agrarische activiteiten zijn met name de aspecten geluid en geur van belang.
De regels ten aanzien van geur afkomstig uit dierenverblijven in het Activiteitenbesluit zijn gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij. Door het opnemen van regels met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen de geurgevoelige objecten in de omgeving bescherming tegen overmatige geurhinder.
De dichtstbijzijnde woning is de woning aan de Beekdorpweg 13 in Saasveld. Deze woning ligt op circa 35 meter uit de grens van het agrarische bestemmingsvlak en ruim 90 meter uit de (te vernieuwen) rundveestal.
In de (te vernieuwen) rundveestal worden zoogkoeien en vrouwelijk jongvee gehouden. Voor de diercategorieën zijn geen geuremissiefactoren in de Regeling ammoniak en veehouderij vastgesteld. Tussen geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom, geldt daarom een minimale afstand van 50 meter. Gezien de bestaande afstand van 90 meter wordt ruimschoots aan de minimale afstandeis voldaan.
Voor de diercategorie vleeskalveren en vleesstieren zijn wél een geuremissiefactoren vastgesteld. Op basis van een berekening moet worden aangetoond dat de geurbelasting voldoet aan de geurnormen ter plaatse van de omliggende geurgevoelige objecten. Deze geurnorm bedraagt voor geurgevoelige objecten in het buitengebied maximaal 14,0 odour units per kubieke meter lucht.
De hoogst berekende geurbelasting is 13,6 ter plaatse van Beekdorpweg 13 en blijft daarmee ruimschoots binnen de geurnorm. De berekening is als bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd. Voor diercategorien met een geuremissiefactor geldt de vaste afstand tussen geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom van 50 meter niet.
Naast de minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting, geldt er ook nog een minimale afstand tussen de gevel van het dierenverblijf en het geurgevoelige object. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom, moet deze afstand minimaal 25 meter zijn. De gevel van de werktuigenberging, die in gebruik wordt genomen voor het houden van vleeskalveren, ligt op een afstand van 35 meter van de gevel van de woning aan de Beekdorpweg 13. Er wordt hiermee voldaan aan de minimale afstand.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Nabij het plangebied is een aantal agrarisch bedrijven aanwezig. Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’, de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. De overige van toepassingen zijnde aspecten, stof, geluid en gevaar worden hierna getoetst.
Voor veehouderijen geldt, het aspect geur buiten beschouwing latend, een grootste richtafstand van 30 meter. Hierna zijn de onderlinge afstanden (gemeten van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf en het plangebied)van de omliggende bedrijven weergegeven:
- Beekdorpweg 30: ca. 120 meter;
- Beekdorpweg 24: ca. 115 meter;
- Bornsestraat 26: ca. 252 meter.
Conclusie
Gezien het vorenstaande wordt voor wat betreft de in de omgeving aanwezige milieubelastende functies in alle gevallen voldaan aan de genoemde richtafstanden (zonder toetsing aan het aspect geur). Gezien de ruime afstanden tot omliggende milieubelastende functies mag er van worden uitgegaan dat ter plaatse van de
(bedrijfs)woning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat en de omliggende milieubelastende functies niet onevenredig in hun bedrijfsvoering beperkt.
4.4 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteiteisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
In de Algemene van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Onder andere projecten met minder dan 1.500 nieuwe woningen vallen onder NIBM. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Voor de voorgenomen agrarische bedrijfsvoering met bijbehorende bedrijfsgebouwen, is de rekentool ingevuld. De toekomstige situatie zal in vergelijking met de huidige situatie een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen opleveren. Het totaal van de verkeersbewegingen van en naar het bedrijf zijn echter beperkt. Het betreft hoofdzakelijk de eigenaar van het bedrijf, de aan- en afvoer van veevoeder en dieren en enkele erfbetreders. Op basis van een inschatting van het maximaal aantal verkeersbewegingen is met de NIBM tool berekend of het plan al dan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. De uitkomsten van de rekensessie zijn onderstaande weergegeven.
Op basis van de uitkomsten kan worden gesteld dat het project onder NIBM valt.
Conclusie
Er is geen nader onderzoek nodig en toetsing aan de luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.5 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het belangrijk om, waar mogelijk, te werken volgens de volgende principes:
- 1. afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
- 2. opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en / of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
- 3. goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.
Op landsniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt. Denk aan de Waterwet uit 2009, het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Ten aanzien van de omgang met hemelwater wordt er in het plan naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
De watertoets
Ten behoeve van de wijziging is op 22 september 2016 de digitale watertoets uitgevoerd. Een samenvatting van deze toets is als bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.
De waterparagraaf heeft betrekking op het plan "Buitengebied, Beekdorpweg 15 Saasveld". Het plan betreft een functuewijziging van de bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect water levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.
4.6 Flora Fauna
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:
- 1. gebiedsbescherming;
- 2. soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- 1. Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
- 2. beschermde Natuurmonumenten;
- 3. wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.
Het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied is de Lemselermaten, gelegen op 3.500 meter afstand van het plangebied. Op 7 april 2014 is voor het houden van de dieren een Natuurbeschermingswet verleend.
De EHS ligt op korte afstand van de planlocatie, namelijk circa 20 meter. In paragraaf 3.2.2. is beoordeeld dat het plan geen effecten heeft op de doelstellingen van de EHS.
Het dichtstbijgelegen beschermde Natuurmonument ligt op circa 9 kilometer afstand. Gezien deze afstanden en de activiteiten die binnen het plan plaatsvinden levert gebiedsbescherming geen belemmeringen op voor het plan.
Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en / of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Het plangebied is in gebruik bedrijfsterrein met een perceel grasland er naast gelegen. Het lijkt niet aannemelijk dat ter plaatse vaste rust en verblijfsplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn of verstoord gaan worden.
Voor alle initiatieven geldt overigens dat het bepaalde in artikel 2 van de Flora en Faunawet in acht dient te worden genomen. Hierin is bepaald dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Hoewel er sprake is van een nieuwe ruimtelijke ingreep, is er geen sprake van inbreuk op de habitat van kwetsbare dieren of planten. Dit omdat het perceel waarop de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt in de huidige situatie al bebouwd en verhard is. Het perceel is intensief gebruikt. Het is daarmee uitgesloten de voorgenomen ontwikkeling invloed heeft op de habitats van beschermde plant- en/of diersoorten. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen hebben op de flora en fauna.
Conclusie
Het aspect ecologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.7 Cultuurhistorie En Archeologie
Cultuurhistorie kan zich bovengronds en ondergronds (archeologie) bevinden. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge of middelhoge trefkans, of indien het plangebied niet is gekarteerd.
Archeologie
De gemeente Dinkelland beschikt over een archeologische verwachtings- en advieskaart. Een uitsnede van de gemeente archeologische verwachtingskaart is opgenomen in figuur 11.
Figuur 11: Archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: Gemeente Dinkelland)
Uit de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt getypeerd wordt als 'dekzandwelvingen en -vlakten'. In dit gebiedstype is archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen met een groter oppervlak dan 5.000 m² en die dieper reiken dan 40 cm.
Het bestemmingsplan voorziet primair in de wijziging van de bestemming van het perceel aan de Beekdorpweg 15 in Saasveld. Ingrepen in een onverstoorde bodem zullen niet plaatsvinden.
Cultuurhistorie
In het plangebied bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden.
Op ongeveer 650 meter afstand van het plangebied is een rijksmonumentale driekapsboerderij (Akkerhuisweg 1) aanwezig. Dit betreft een Grote driekapsboerderij waarvan het woonhuisgedeelte en de achtergelegen schuur zijn gedateerd 1915 en 1916.
De voorgenomen ontwikkeling zorgt niet voor een beperking van de zichtbaarheid of andere negatieve invloed op de monumentale waarde. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en archeologie staan de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.8 Externe Veiligheid
In oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met het Bevi zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het besluit verplicht gemeenten en provincies om bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met de veiligheidsnorm rekening te houden. Het Bevi maakt onderscheid tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico houdt in dat op een plaats buiten de inrichting, een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon ongeval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De richtwaarde van het plaatsgebonden risico bedraagt 10-6, wat betekent dat de kans dat iemand buiten de inrichting overlijdt ten gevolge van een ongeval in die inrichting niet hoger mag zijn dan 1 op de miljoen jaar. Dit kan grafisch worden weergegeven door een risicocontour. Binnen de vastgestelde contour mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden, zoals woningen. Naast het plaatsgebonden risico speelt ook het groepsrisico een rol in het externe veiligheidsbeleid. Het groepsrisico is de kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico wordt het groepsrisico niet vastgelegd als richtwaarde, maar als oriëntatiewaarde. In het Bevi zijn enkele oriëntatiewaarden opgenomen. Het bevoegd gezag kan gemotiveerd van deze waarden afwijken. In de gemeentelijke nota Externe veiligheidsbeleid, 2007, wordt invulling gegeven aan deze wettelijke verplichtingen.
In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) is de uitvoering van het Bevi geregeld. In het Revi is opgenomen welke afstanden in acht genomen moeten worden met betrekking tot Bevi inrichtingen. De afstanden komen overeen met de contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar.
Verder moet rekening worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van buisleidingen, zoals bijvoorbeeld hoge druk en transportleidingen voor aardgas en transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Voor ontwikkelingen die plaatsvinden binnen het invloedsgebied van de risicovolle activiteit geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico als de oriënterende waarde wordt overschreden en als het groepsrisico toeneemt. Om een eerste indruk te krijgen van de aanwezigheid van risicovolle objecten in en nabij het plangebied, is de risicokaart van de provincie Overijssel geraadpleegd, zie de afbeelding hieronder.
Figuur 12: Uitsnede Risicokaart (Bron: Riscicokaart)
Uit de inventarisatie blijkt dan dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het dichtstbijzijnde risicovolle object ligt op circa 1.160 meter ten noordoosten van de planlocatie. Dit betreft een tankstation aan de Bornsestraat 18 in Saasveld.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.9 Verkeer En Parkeren
Verkeer
De gemeente wordt ontsloten door gebiedsontsluitingswegen. Gebiedsontsluitingswegen A zijn de N342 en de N343. De N342 verbindt Nordhorn, Denekamp met Oldenzaal en heeft aansluiting op de A1. De N343 loopt van Oldenzaal langs Weerselo naar Tubbergen en vervolgt in noordwestelijke richting. De gebiedsontsluitingswegen B zijn de N735, N736, N349, N738.
De Beekdorpweg is is gecatagoriseerd als "erftoegangsweg - II" (overige wegen buiten de kom). De verkeersintensiteit op deze wegtype is kleiner dan 6.000 voertuigbewegingen per etmaal.
De verkeersaantrekkende werking van de voorgenomen activiteit moet passend zijn binnen de bestaande infrastructuur. De belangrijkste ontsluitingswegen voor de locatie aan de Beekdorpweg zijn de Lemselosestraat (N343) en Deurningerstraat (N738).
Het agrarische bedrijf is kleinschalig van opzet. Zie hiervoor het bedrijfsplan die als bijlage 1 aan deze toelichting is toegevoegd. De verkeersaantrekkende werking van het bedrijf is gering. In paragraaf 4.4 is uitgegaan van 10 extra voertuigbewegingen per dag, waarvan 10% bestaat uit vrachtverkeer. De huidige infrastructuur kan deze toename zondermeer aan.
Gezien de beperkte verkeersintensiteiten en er sprake van overzichtelijke in- en uitritten wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Parkeren
Bij het opstellen van ruimtelijk plan moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.
Op de locatie is één bedrijfswoning aanwezig. In verband met deze bedrijfswonging zijn twee perkaarplaatsen voor personenauto's noodzakelijk. De personenauto's parkeren voor de kapschuur nabij de woning.
Aan de hand van de gangbare landbouwpraktijk is voor de agrarisch gerelateerde voertuigen parkeerruimte nodig voor 1 tractor en 1 vrachtauto.
Het parkeren, laden en lossen vindt plaats op het eigen erf. In de beslotenheid van de aanwezige bedrijfsgebouwen is een buitenruimte aanwezig. Hier is voldoende ruimte voor het parkeren van de verschillende voertuigen. Bovendien heeft het bedrijf de beschikking over en kapschuur waarin de tractor wordt geparkeerd.
Het bestaande erf is ruim genoeg om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte. De vervoersbewegingen vinden voornamelijk overdag plaats. Er vindt geen afwenteling van de parkeerdruk op de omgeving plaats mede vanwege het feit dat de locatie beschikt over een eigen toegangsweg met een lengte van circa 100 meter.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.10 Vormvrije M.e.r. Beoordeling
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd conform de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling aangegeven criteria.
Algemeen
Met het bestemmingsplan wordt de bestemming "Wonen" omgezet in de bestemming "Agrarisch-1". Binnen deze bestemming is het mogelijk om bedrijfsmatig dieren te houden op de locatie.
Omvang van het project
Voor het bedrijf is op 9 maart 1982 een Hinderwetvergunning verleend voor het oprichten, in werking hebben en houden van een rundveebedrijf met de daaraan verbonden opslag van mest, annex bovengrondse opslag van 1.200 liter dieselolie.
Vervolgens is er op 29 maart 2000 een vergunning verleend op basis van de Wet milieubeheer. Deze vergunning is verleend voor het houden van 85 melk- en kalfkoeien, 64 stuks vrouwelijk jongvee en 5 volwassen paarden ouder dan 3 jaar. Deze vergunning is nog steeds van kracht, maar inmiddels van rechtswege te beschouwen als een melding in het kader van het Activiteitenbesluit.
In eerste aanleg is het de bedoeling om op het bedrijf aan de Beekdorpweg 15 de onderstaande diercategorieën en aantallen te gaan houden.
Tabel 1. Overzicht te houden aantallen en soort dieren Beekdorpweg 15
Diersoort | RAV-code | Aantal | Ammoniak | Totaal ammoniak |
Zoogkoeien | A2.100 | 60 | 4,1 | 246 |
Jongvee tot 2 jaar | A3.100 | 30 | 4,4 | 132 |
Vleeskalveren 0 - 8 mnd | A4.100 | 110 | 3,5 | 385 |
Vleeskalveren 8 - 24 mnd | A6.100 | 50 | 5,3 | 265 |
1.028 |
Cumulatie met andere projecten
In de directe omgeving (binnen 2 kilometer) ligt een aantal andere veehouderijen. Intensieve veehouderijen komen niet op korte afstand voor. Cumulatie van nadelige effecten is op voorhand niet uitgesloten. Het gaat hierbij om de cumulatieve geurbelasting of een verhoogde concentratie fijnstof.
Geurbelasting
Geurhinder kan optreden door het houden van dieren, de opslag en bewerking van mest en door de opslag en verwerking van veevoer. Geurhinder vanwege het houden van dieren in stallen wordt in Nederland getoetst middels de regels in de Wet geurhinder en veehouderij. De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tussen emissiepunt en dergelijke objecten. Daarnaast gelden voor alle dieren minimumafstanden tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van het geurgevoelig object.
In paragraaf 4.3 is dit onderwerp uitoerig beschreven. Geconcludeerd is dat wordt voldaan aan de geurnomen.
Fijn stof
Het onderzoeksgebied waarbinnen getoetst moet worden zal bij veehouderijen niet al te groot zijn (bron: handreiking fijn stof en veehouderijen) . In de industrie komt het veel voor dat de afgassen een hoge temperatuur hebben en/of er een hoge schoorsteen aanwezig is. Hierdoor kan de pluim op honderden meters afstand de grond raken en daar pas zorgen voor de hoogste bijdrage aan bijvoorbeeld de concentratie fijn stof. Het onderzoeksgebied moet daarom voldoende groot zijn om die plek met de hoogste bijdrage niet te missen. Bij de veehouderij is de temperatuur van de stallucht en de hoogte van de schoorsteen (ventilatoren) niet zo hoog. De pluim zal daarom al snel de grond raken. De hoogste bijdrage aan fijn stof afkomstig van de veehouderij ligt dus ook in de buurt van het emissiepunt. Verder van het emissiepunt zal de bijdrage aan de concentratie met de afstand afnemen. Uiteindelijk is de afstand zo groot dat de bijdrage fijn stof afkomstig van de oprichting of uitbreiding van de veehouderij niet in betekenende mate is, ofwel de bijdrage is lager dan 1,2 ìg/m3 PM10 (3 %, na vaststelling van het NSL). Dit zal voor de meeste veehouderijen maximaal op een paar honderd meter afstand zijn, maar vaak nog op veel kortere afstand. De achtergrondconcentratie aan fijn stof in de omgeving van het projectgebied ligt ruim onder de grenswaarde van 40 ìg/m3. Aangezien de bijdrage van veehouderijen aan de toename van fijn stof in de lucht gering is en slechts over een beperkte afstand wordt verspreid, kan worden gesteld dat de cumulatie van fijn stof geen overschrijden van de grenswaarden tot gevolg zal hebben.
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen
In de veehouderij wordt op beperkte schaal gebruik gemaakt van natuurlijke hulpbronnen. Het gaat bijvoorbeeld om fossiele brandstoffen voor transport van voer of dieren, grondwater als drink- en reinigingswater en ruimtebeslag door het bouwen van stallen en andere installaties. Indirect gebruikt een veehouderij natuurlijke hulpbronnen bij de productie van veevoer en energie.
Standaard wordt in een omgevingsvergunning voor een milieu-inrichting al aandacht besteed aan een zuinig gebruik van grondstoffen, water en energie. Voor dit project zijn er geen bijzondere omstandigheden die het noodzakelijk maken dat het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, en alternatieven daarvoor, via een milieueffectrapportage nader wordt onderzocht.
Productie van afvalstoffen
Bij een veehouderij komen nauwelijks afvalstoffen vrij. Het gaat met name om een zeer beperkte hoeveelheid verpakkingsmateriaal en kadavers. Papier en landbouwfolie wordt apart ingezameld voor hergebruik. Kadavers worden (verplicht) opgehaald en verwerkt door een destructiebedrijf.
De geproduceerde mest wordt niet gezien als afvalstof. Deze wordt overeenkomstig de regels uit de Meststoffenwet afgevoerd van het bedrijf en/of overeenkomstig de regels van het Besluit gebruik meststoffen aangewend op gronden die tot het bedrijf behoren.
Reinigingswater van stallen en voertuigen wordt geloosd in de mestkelder. Alleen afvalwater van huishoudelijke aard wordt geloosd op het openbare riool. Er wordt geen afvalwater geloosd op het oppervlaktewater.
Verontreiniging en hinder
Verontreiniging en hinder die bij veehouderijen kunnen optreden zijn:
- geurhinder door het houden van dieren en de opslag of bewerking van mest en veevoer;
- geluidhinder vanwege installaties en activiteiten binnen de inrichting of verkeer van en naar de inrichting;
- vermesting en verzuring door de emissie van ammoniak uit stallen en de opslag, bewerking of aanwending van mest;
- directe ammoniakschade door emissie van ammoniak op korte afstand van gevoelige gewassen;
- luchtverontreiniging door de emissie van fijn stof.
De aspecten geurhinder en de emissie van fijn stof is al eerder besproken.
Gelet op de toekomstige activiteiten van de veehouderij wordt er geen geluidhinder voor de omliggende woningen of andere geluidgevoelige objecten verwacht. De woning aan de Beekdorpweg 13 ligt op korte afstand (binnen 50 meter) van de inrichting. De relevante geluidsbronnen worden echter op het centrale deel van het erf gesitueerd (achterzijde nieuw te bouwen rundveeschuur). Op deze manier vindt er afscherming plaats naar de woning aan de Beekdorpweg 13. Naar analogie van het Activiteitenbesluit is er geen akoestisch onderzoek nodig, omdat er gemiddeld per dag niet meer dan vier transportbewegingen plaatsvinden met vrachtwagens die zwaarder zijn dan 3,5 ton.
Directe ammoniakschade zal zich bij dit project niet voordoen omdat er in de directe omgeving (binnen 100 meter) geen gewassen worden geteeld die bijzonder gevoelig zijn voor ammoniakschade.
Rondom het bedrijf bvinden zich meerdere voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. De veehouderij kan door de emissie van ammoniak en de neerslag (depositie) van stikstofverbindingen die daar het gevolg van is, invloed hebben op de biodiversiteit in natuurgebieden. Stikstofdepositie kan leiden tot vermesting en verzuring. In december 2013 is aan aanvraag Natuurbeschermingswetvergunning bij de provincie Overijssel ingediend. In de aanvraag is aangetoond dat de toekomstige bedrijfssituatie geen toename van effecten veroorzaakt op de omliggende Natura 2000-gebieden ('depositieneutraal'). Op 7 april 2014 is de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend.
Andere effecten dan stikstofdepositie zijn uitgesloten vanwege de grote afstand tot natuurgebieden. Hiermee is verzekerd dat de nieuwe veehouderij niet zal leiden tot aantasting van Natura 2000-gebeiden.
Risico van ongevallen
Veehouderijen vormen geen bijzonder risico voor externe veiligheid. Incidenten als brand en explosie hebben doorgaans alleen gevolgen voor mensen, dieren en zaken op het bedrijf zelf. Aan de omgevingsvergunning worden standaard voorschriften verbonden om de risico's op ongevallen te verkleinen en de gevolgen van bijvoorbeeld brand te beperken. Het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO) is niet van toepassing.
Plaats van het project
Het bestaande grondgebruik
Het perceel is monenteel in gebruik als woonperceel. De opstelen worden voornamelijk gebruikt voor opslagdoeleinden.
Natuurlijke hulpbronnen
In de directe omgeving zijn geen belangrijke natuurlijke hulpbronnen aanwezig, zoals bijvoorbeeld een waterwingebied. Ook anderszins gelden er geen bijzondere waarden als stiltegebied, landschappelijke of archeologische waarden die door het project negatief kunnen worden beïnvloed. Ten zuiden van het perceel is wel een EHS aanwezig. Voor de EHS geldt geen externe werking. Omdat het plangebied niet ligt binnen de grenzen van de EHS, heeft het plan geen negatieve invloed op de doelstellingen van de EHS (zie ook paragraaf 3.2.2.1).
Opnamevermogen van het natuurlijke milieu
Natuurgebieden
In de directe omgeving liggen geen beschermde natuurgebieden. Het dichtstbij gelegen natuurgebied is de Lemselermaten, op ca. 3,5 kilometer ten oosten van het bedrijf. De Lemselermaten is aangewezen als Natura 2000-gebied.
Bij het onderdeel over 'verontreiniging en hinder' is al nader ingegaan op het aspect Natuta 2000.
Gebieden met hoge bevolkingsdichtheid
De veehouderij is gelegen in het buitengebied. In de directe omgeving zijn slechts enkele woningen van derden gelegen. Een veehouderij kan invloed hebben op het woon- en verblijfsklimaat, met name door geurhinder, geluidhinder en invloed op de luchtkwaliteit (fijn stof en endotoxinen). Deze aspecten zijn al eeder besproken. Geconcludeerd is dat deze aspecten het woon- en verblijfklimaat van bewoners in de omgeving van het bedrijf nadelig beinvloeden.
Conclusie
Door middel van het bestemmingsplan wordt de bestemming van de locatie aan de Beekdorperweg 15 in Saasveld gewijzigd in "Agrarisch -1". In tabel 1 zijn de dieraantallen weergeven die initiatiefnemers op het bedrijf in eerste aanleg willen gaan houden.
Op basis van de kenmerken van het project en de omgeving waarin het project plaatsvindt, kunnen zich de volgende nadelige gevolgen voor het milieu voordoen:
- geurhinder;
- stikstofdepositie op voor verzuring en vermesting gevoelige natuur;
- luchtkwaliteit (fijn stof) in de directe omgeving van de veehouderij.
Uit de analyse in deze paragraaf volgt dat de mogelijke gevolgen voor deze milieuonderdelen goed in beeld zijn gebracht en niet zodanig groot zijn dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan de procedure van de milieueffectrapportage moet worden gevolgd.
Hierbij is rekening gehouden met het gegeven dat de vorengenoemde aspecten bij een beoordeling van een wijzigingsprocedure al voldoende moeten worden getoetst aan de bijzondere wetten en regelingen die hiervoor in Nederland gelden. Bijzondere omstandigheden waarvoor deze wetten of regelingen geen kader vormen doen zich bij dit project niet voor.
Een verdere m.e.r.-beoordeling wordt niet noodzakelijk geacht
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting En Toestsing Aan Wijzigingsvoorwaarden
5.1 Juridische Toelichtig
5.1.1 Standaardisering en digitalisering
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied en zijn juridisch bindend. Dit bestemmingsplan is opgezet conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals deze per 1 juli 2008 gelden. Het plan is vergezeld van een verbeelding. Uitgangspunt is door het stellen van heldere toelichting en een duidelijk leesbare verbeelding, een zo goed mogelijke handhaafbaarheid te realiseren. De toetsingscriteria in de regels vormen een toetsingsgrond voor omgevingsvergunningen, afwijkingen, nadere eisen en wijzigingen.
5.1.2 Planopzet en systematiek
Het bestemmingsplan Buitengebied, Beekdorpweg 15, Saasveld gaat vergezeld van een verbeelding. Op de verbeelding is het bouwvlak aangegeven passend bij het feitelijke bestaande gebruik, het plangebied wijzigt niet in omvang. De verbeelding vervangt de bestemming "Wonen" zoals in het moederplan "Bestemmingsplan buitengebied 2010, vastgesteld 18 februari 2010" is aangegeven.
Toelichting op de regels per bestemming
Doeleinden- / bestemmingsomschrijving
Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is.
Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
Ontheffing van de bouwregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouwregels niet voldoende blijken te zijn. Burgemeester en Wethouders kunnen in deze gevallen ontheffing van de bouwregels verlenen. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.
Aanlegvergunningen
Voor een aantal van de genoemde werken en werkzaamheden geldt een aanlegvergunningsplicht. Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een vergunning van Burgemeester en Wethouders is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal agrarisch gebruik, is geen aanlegvergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten zal met name een groot gewicht worden toegekend aan de afweging in relatie tot de landschappelijke waarden. Een algemene toestemming (waarbij meerdere werkzaamheden onder worden gebracht in één vergunning) kan worden verleend, als de plannen passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan. Alle werken en werkzaamheden kunnen dan in één keer worden toegestaan en voor afzonderlijke gevallen is geen vergunning meer nodig. Een aanlegvergunning heeft betrekking op het vergunnen van werkzaamheden. Bij het aanvragen van een aanlegvergunning kan de bestemming niet veranderen.
Specifieke gebruiksregels
In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn de gebruiksvormen genoemd die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
Ontheffing van de gebruiksregels
Van een aantal gebruiksvormen kan nu nog niet worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet. Voor dergelijke gebruiksvormen is een ontheffing opgenomen. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een ontheffing zijn gebracht. De ontheffing wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
Wijzigingsbevoegdheden
Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de regels aangegeven grenzen. Voor zo’n wijziging bestaan aparte procedureregels. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding, staat deze in het betreffende artikel genoemd. Voor zover het een wijziging naar een andere bestemming betreft, kan deze in het betreffende artikel zijn opgenomen of in een algemeen artikel. In wijzigingsbevoegdheden staat in enkele gevallen als criteria genoemd dat de ontwikkeling geen onevenredige afbreuk mag doen aan de bestaan- de situatie. Dit betekent dat er geen verslechtering mag optreden ten opzichte van de huidige situatie.
Nadere eisen
Hierin wordt aangegeven dat Burgemeester en Wethouders, na afweging van een aantal criteria, nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing. De eisen kunnen echter alleen gesteld worden wanneer er ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing reeds een hoofdeis is opge- nomen binnen de bestemming.
Overgangsbepaling
Het overgangsrecht ziet op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar dat nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging, onder het overgangsrecht zijn gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming. In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen
Agrarisch - 1
De gronden binnen de bestemming ‘Agrarisch - 1’ hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Hier worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag. De bescherming van het landschap is nevengeschikt aan het agrarisch gebruik. In het gebied worden de waardevolle landschapselementen, zoals de houtwallen en bosjes, ouder dan 60 jaar, specifiek beschermd door middel van een dubbelbestemming. Voor een aantal werkzaamheden is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen om structurele veranderingen op het landschap te voorkomen dan wel structurele ingrepen in het landschap af te kunnen wegen. Landschappelijke elementen, die niet zijn aangeduid, kunnen worden verwijderd wanneer daar een landbouwkundige noodzaak voor is. Een criterium daarbij is wel dat de structuur van het landschap niet wordt aangetast. Dit kan betekenen dat het element elders gecompenseerd moet worden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het plan is gering van omvang. Een inspraakprocedure wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Het plan is als ontwerp bestemmingsplan vanaf 15 december 2017 voor 6 weken ter inzage gelegd. In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro is het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied, Beekdorpweg 15 Saasveld" toegezonden worden aan:
• Provincie Overijssel
• Waterschap
De provincie Overijssel heeft laten weten akkoord te zijn met het plan. Er zijn geen verder geen zienswijzen ontvangen op het ontwerp.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
De ontwikkeling en het economisch risico liggen bij de initiatiefnemers. Met de uitvoering van het plan zijn geen gemeentelijke middelen gemoeid. In dit bestemmingsplan is duidelijk gemaakt dat het initiatief van de opdrachtgever getuigt van een goede ruimtelijke ordening, dat het plan voortvloeit uit gemeentelijk beleid en niet strijdig is met het beleid van hogere overheden en dat er geen wettelijke beletselen zijn om het bestemmingsplan te wijzigen.
Voor dit plan zal de gemeente geen exploitatieplan vaststellen omdat er geen sprake is van een bouwplan als beschreven in 6.2.1 van het besluit ruimtelijke ordening. Wel sluit de gemeente een overeenkomst dat eventuele tegemoetkoming in schade, zoals bedoeld in 6.1 / 6.3 Wet ruimtelijke ordening, op de initiatiefnemers wordt verhaald.