KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Leiding - Water
Artikel 6 Waarde - Landschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Huidige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Gewenste Ontwikkeling
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Geluid
5.2 Bodemkwaliteit
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Milieuzonering
5.6 Geur
5.7 Ecologie
5.8 Archeologie & Cultuurhistorie
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Vigerend Beleid
6.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Vooroverleg
9.1 Vooroverleg
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Haarstraat 30
Bijlage 2 Erfinrichtingsplan Deurningerstraat 24
Bijlage 3 Erfinrichtingsplan Deurningerstraat 26
Bijlage 1 Watertoetsresultaat

Buitengebied, Deurningerstraat 24-26 en Haarstraat 30

Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 21-04-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Deurningerstraat 24-26 en Haarstraat 30', met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNGSTR2426-VG01 van de gemeente Dinkelland.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNGSTR2426-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 bestemmingsplan Buitengebied 2010

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland;

1.4 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitge­zonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoe­fend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aan- en uitbouw:

een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw);

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 bassin:

een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bed and breakfast:

een verblijfsrecreatieve medegebruiksvorm als ondergeschikte activiteit in een (bedrijfs)woning, waarbij in de (bedrijfs)woning periodiek kortdurend recreatief verblijf wordt verschaft en ontbijt wordt geserveerd, gedreven door de bewoner(s) van die (bedrijfs)woning. Onder bed and breakfast wordt in ieder geval niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.12 bedrijf:

het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 bestaand:

legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.15 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;

1.16 bestaand gebouw:

een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;

1.17 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;

1.21 boomteelt:

de teelt van boomkwekerijgewassen;

1.22 boomteeltbedrijf:

een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, (tuin)planten en aanverwante gewassen;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 containerteelt:

het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;

1.30 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, ver­bruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 dierenverblijf:

al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden;

1.33 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.34 erfinrichtingsplan:

een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving;

1.35 evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;

1.36 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat on­dergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of pick­nickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.37 fruitteelt:

de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.40 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.41 geomorfologische waarden:

de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;

1.42 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.43 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe afwijking is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

1.44 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.45 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;

1.46 kap:

een dak met een zekere helling;

1.47 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.48 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);

1.49 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.50 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zal de Wet natuurbescherming steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);

1.51 normaal agrarisch gebruik:

het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;

1.52 normaal onderhoud:

het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig nood­zakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.53 overige opgaande teeltvormen:

sierteelt, fruitteelt, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;

1.54 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.55 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
    1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    1. 1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.56 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;

1.57 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.58 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.59 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.60 sierteelt:

de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;

1.61 silo:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van opslag­doeleinden;

1.62 veldschuur:

een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;

1.63 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.64 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.65 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.66 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (bouw)perceelsgrens

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;

2.7 de afstand tot de weg

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarisch gebruik;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  3. c. het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
  2. e. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  3. f. hobbymatig agrarisch gebruik;
  4. g. openbare nutsvoorzieningen;
  5. h. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. i. wegen en paden;
  7. j. fiets- en wandelpaden;
  8. k. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
  9. l. terreinen voor evenementen;

met de daarbijbehorende:

  1. m. bestaande bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  2. n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.3.1 onder j en toestaan dat gronden, voorzover gelegen direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

  1. 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  2. 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabij­gelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
  3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
  4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
  5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
    1. 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
    2. 2. mantelzorg;
  2. b. (hobbymatig) agrarisch gebruik met inbegrip van dierenverblijven ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch', met dien verstande dat het exploiteren van een agrarisch bedrijf ter plaatse niet toegestaan is;

met de daarbijbehorende:

  1. c. tuinen, erven en terreinen;
  2. d. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.2.1 onder c in die zin dat een hoofdgebouw wordt gebouwd in afwijking van de situering van het bestaande hoofdgebouw, mits:
    1. 1. de huidige situering van het hoofdgebouw belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd ten gunste van een goed woon- en leefklimaat, al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 4.2.1 onder d in die zin dat, in geval van gehele sloop van het hoofdgebouw met een bestaande inhoud groter dan 750 m³, een nieuw hoofdgebouw wordt gebouwd met een inhoud gelijk aan de bestaande inhoud met een maximum van 2.000 m³, mits:
    1. 1. het nieuwe hoofdgebouw wordt gebouwd overeenkomstig de bestaande karakteristieke hoofdvorm;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. het bepaalde in lid 4.2.1 onder e in die zin dat de inhoud van een woning wordt vergroot, mits:
    1. 1. de inhoud van de woning ten hoogste de inhoud van het hoofdgebouw zal bedragen;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. d. het bepaalde in lid 4.2.2 onder c in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in relatie tot het verwijderen van een bestaande veldschuur uit het agrarisch gebied, waarbij de veldschuur wordt verplaatst binnen de grenzen van het bestemmingsvlak;
    2. 2. voor de bestaande veldschuur de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7. onder j of 4.7. onder g van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is toegepast;
    3. 3. de oppervlakte van het bijgebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen, tenzij de bestaande, te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m², in welk geval het bijgebouw 50 m² zal bedragen vermeerderd met een kwart van het aantal m²’s dat de te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m²;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. e. het bepaalde in lid 4.2.2 onder f in die zin dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Leiding - Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een watertransportleiding.

5.2 Bouwregels

  1. a. In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een watertransportleiding;
  2. b. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 5.2 onder a en worden toegestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leiding­beheerder;
    2. 2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van leidingen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Landschap

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Landschap’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.

6.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het verwijderen, vernielen en/of aantasten van waardevolle landschapselementen anders dan ten behoeve van het normale onderhoud.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

  1. a. de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ deels wordt verwijderd, mits:
    1. 1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter realisering van een doorbraak van perceel naar perceel en die noodzakelijk is voor een goed landbouwkundig gebruik van de gronden, met een maximale breedte van 10,00 m;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevolle landschapselement.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

  1. a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
  2. b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid a in die zin dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
    1. 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Algemene gebruiksregels:

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen in die zin dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:

  1. 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
  2. 2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
  3. 3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
  4. 4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
  5. 5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
  6. 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
  7. 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

12.2 Bebouwingsgrenzen wegverkeerslawaai

12.3 Parkeerregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:

Regels deel uitmakende van het Buitengebied, Deurningerstraat 24-26 en Haarstraat 30 van de gemeente Dinkelland.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De terugloop in de landbouw en de gewijzigde economische omstandigheden hebben ertoe geleid dat het buitengebied meer en meer een gebied wordt van functiemenging. Verwacht wordt dat er de komende jaren steeds meer (grote) erven leeg komen te staan en dat deze leegstaande schuren niet allemaal ingevuld kunnen worden met andere functies. In deze situaties kan gekeken worden of sloop uitkomst biedt, immers willen veel eigenaren wel van de schuren af, maar laten dit vooralsnog achterwege vanwege onder meer de kosten en het behoud van de bestaande bouwrechten. Anderzijds zijn er eigenaren van erven die graag extra bebouwing willen realiseren, maar daarvoor de bouwrechten niet hebben. Hier valt voor beide partijen een voordeel te behalen.

In voorliggend geval is sprake van een dergelijke situatie. Initiatiefnemers zijn eigenaren van de woonpercelen aan de Deurningerstraat 24 en 26 te Deurningen, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het voornemen bestaat om nieuwe bijgebouwen op deze percelen te realiseren. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het toegestaan om bij recht per woning 100 m2 aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen te bouwen. Indien de bestaande oppervlakte meer bedraagt dan mag de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen, met een maximum van 350 m². In voorliggend geval bedraagt de oppervlakte aan bijgebouwen reeds 216 m2 aan de Deurningerstraat 24 en225 m² aan de Deurningerstraat 26. Initiatiefnemers hebben echter de wens de betreffende oppervlakten uit te breiden. Op basis van de Schuur voor Schuur-regeling kan dit worden toegestaan.

In het kader van de Schuur voor Schuur-regeling wordt op het voormalig agrarisch bedrijfsperceel aan de Haarstraat 30 in Weerselo, gemeente Dinkelland in totaal 410 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. De te slopen bebouwing is grotendeels voorzien van asbesthoudende golfplaten. Het sloopoppervlakte zorgt voor een extra bouwrecht van 120 m2 voor de locatie Deurningerstraat 24 en voor een extra bouwrecht van 110 m² voor de locatie Deurningerstraat 26. Het extra verkregen bouwrecht wordt op beide bouwlocaties volledig ingezet. Vermeerderd met de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen komt de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen voor de percelen uit op respectievelijk (216 m2 + 120 m2 = ) 336 m2 voor de Deurningerstraat 24 en (225 m² + 110 m² =) 335 m² voor de Deurningerstraat 26.

De gemeente Dinkelland heeft in het principebesluit aangegeven onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan voorliggend initiatief.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te kunnen maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader voor de sloop- en bouwlocaties. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

Opgemerkt wordt dat ten tijde van het schrijven van het bestemmingsplan initiatiefnemer aan de Deurningerstraat 26 een strookje grond (perceelnummer: 1009) aan de achterzijde van het woonperceel heeft aangekocht. Voorliggend bestemmingsplan voorziet ter plaatse van deze gronden in een passende woonbestemming. In deze toelichting wordt hier gelet op de aard en beperkte omvang niet nader hierop ingegaan en de betreffende gronden zijn tevens niet aangegeven in de opgenomen afbeeldingen. Voor de exacte ligging van het betreffende perceel wordt verwezen naar de verbeelding.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het voormalige agrarische bedrijfsperceel is gelegen aan de Haarstraat 30, ten oosten van de kern Weerselo. De woonpercelen Deurningerstraat 24 en 26 zijn gelegen ten noordoosten van de kern Deurningen. Alle locaties zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland.

In de volgende topografische kaarten is de ligging van de desbetreffende locaties ten opzichte van de omgeving weergeven. De locaties Haarstraat 30 en Deurningerstraat 24 zijn hierbij aangegeven met de rode ster en de locatie Deurningerstraat 26 is aangegeven met de blauwe ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNGSTR2426-VG01_0001.png"
Afbeelding 1.1 Ligging locaties ten opzichte van de kernen Weerselo en Deurningen (bron: ArcGIS, BJZ.nu)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Deurningerstraat 24-26 en Haarstraat 30" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNGSTR2426-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regime

1.4.1 Algemeen

Alle locaties liggen binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2010' en het 'Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland' die door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland zijn vastgesteld op respectievelijk 18 februari 2010 en 29 mei 2018. De desbetreffende locaties worden in de volgende tekst nader beschreven.

1.4.2 Haarstraat 30 te Weerselo (slooplocatie)

De slooplocatie aan de Haarstraat 30 beschikt op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' over de enkelbestemming 'Agrarisch – 1', de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' en een bouwvlak. Hieronder is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen, waarbij het agrarisch bouwperceel is weergegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNGSTR2426-VG01_0002.png"
Afbeelding 1.2 Uitsnede plankaart bestemmingsplan “Buitengebied 2010” Haarstraat 30 (Bron: ruimtelijkeplannen.nl, BJZ.nu)

Bestemmingen

Gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Bedrijfsgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Woningen zijn enkel toegestaan in de vorm van een bij het agrarisch bedrijf behorende bedrijfswoning.

1.4.3 Deurningerstraat 24 en 26 te Deurningen (bouwlocaties)

In afbeelding 1.3 is een uitsnede opgenomen van de verbeelding behorende bij het geldende bestemmingplan. Het plangebied ter plaatse van de bouwlocaties is indicatief weergegeven met de rode omlijning, voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNGSTR2426-VG01_0003.png"
Afbeelding 1.3 Uitsnede plankaart bestemmingsplan “Buitengebied 2010” Deurningerstraat 24 en 26 (Bron: ruimtelijkeplannen.nl, BJZ.nu)

Bestemmingen

De bouwlocaties aan de Deurningerstraat 24 en 26 kennen op basis van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2010” van de gemeente Dinkelland beide de bestemming 'Wonen'.

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn hoofdzakelijk bedoeld voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor aan-huis-verbonden beroepen en mantelzorg. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 100 m², tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, met een maximum van 350 m².

Daarnaast geldt ter plaatse van de bouwlocatie aan de Deurningerstraat 24 deels de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een watertransportleiding.

Ter plaatse van de Deurningerstraat 26 geldt deels de dubbelbestemming 'Waarde – landschap'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.

1.4.4 Strijdigheid

Op dit moment geldt ter plaatse van de bestaande woonpercelen dat maximaal de bestaande oppervlakte aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de woningen zijn toegestaan. Het realiseren van nieuwe bijgebouwen bij de woningen is dan ook niet toegestaan. Met voorliggende bestemmingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Ter plaatse van de slooplocatie aan de Haarstraat 30 is het nu planologisch toegestaan om nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen te realiseren danwel bestaande bedrijfsgebouwen te herbouwen. Door deelname aan de Schuur voor Schuur-regeling dient het vorenstaande te worden uitgesloten, immers mogen gesloopte schuren die deelnemen aan de regeling niet herbouwd worden. Daarnaast is van een agrarisch bedrijf geen sprake meer, waardoor er uitsluitend nog maar gewoond wordt. Reguliere bewoning is in strijd met het bestemmingsplan. Met voorliggende bestemmingsplan wordt het perceel herbestemd van agrarisch bedrijfsperceel naar 'Wonen' en 'Agrarisch - 1' (zonder bouwvlak), waarbij wordt uitgesloten dat gesloopte schuren in het kader van de Schuur voor Schuur-regeling herbouwd worden.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Huidige Situatie Plangebied

In voorliggend geval omvat het plangebied drie locaties: slooplocatie Haarstraat 30 te Weerselo en bouwlocaties Deurningerstraat 24 en 26 te Deurningen, allen gelegen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Hierna zal de huidige situatie van deze plandelen afzonderlijk worden toegelicht.

2.1.1 Haarstraat 30

De slooplocatie is gelegen aan de Haarstraat 30, circa 1,5 kilometer ten oosten van de kern Weerselo. Het perceel staat bekend als gemeente Weerselo, sectie Q, nummers 527, 529 (ged.), 671 (ged.) en 672 (ged.). De Haarstraat, ten noorden van het plandeel, is de belangrijkste structuurdrager van het gebied. Verder bestaat de ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving voornamelijk uit agrarische gronden, verspreid liggende woonerven en bos. De ligging van het plandeel Haarstraat 30 in de omgeving is op een luchtfoto weergegeven in afbeelding 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNGSTR2426-VG01_0004.png"
Afbeelding 2.1 Luchtfoto omgeving plandeel Haarstraat 30 (Bron: Provincie Overijssel, BJZ.nu)


Het plandeel wordt aan alle zijden begrensd door agrarische cultuurgronden. De bebouwing in het plandeel bestaat uit de voormalige bedrijfswoning en 5 voormalige agrarische opstallen. De overige gronden zijn grotendeels ingericht als gazon en erfverharding (oprit, parkeren etc.). Opgemerkt wordt in afbeelding 2.1 een vijver waarneembaar is. Deze vijver is begin 2019 gedempd.

2.1.2 Deurningerstraat 24 en 26

De bouwlocaties zijn gelegen aan de Deurningerstraat 24 en 26 in Deurningen, respectievelijk circa 1,3 en 1 kilometer ten noordoosten van de kern Deurningen. De Deurningerstraat, ten oosten van de plandelen, is de belangrijkste structuurdrager van het gebied. Verder bestaat de ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving voornamelijk uit agrarische gronden, agrarische bedrijfspercelen, bos en verspreid liggende woonerven. De ligging van deze plandelen in de omgeving is op een luchtfoto weergegeven in afbeelding 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNGSTR2426-VG01_0005.png"
Afbeelding 2.2 Luchtfoto omgeving plandelen Deurningerstraat 24 en 26 (Bron: Provincie Overijssel, BJZ.nu)


Het plandeel Deurningerstraat 24 wordt aan alle zijden omgeven door agrarische cultuurgronden. De bebouwing bestaat uit een woning en een vrijstaand bijgebouw. De overige gronden zijn grotendeels ingericht als gazon en erfverharding (oprit, parkeren etc.).

Het plandeel Deurningerstraat 26 wordt aan de zuidoost- en zuidwestzijde begrensd door respectievelijk de Deurningerstraat en het woonperceel Deurningerstraat 28. Aan alle overige zijden vormt agrarische cultuurgrond de begrenzing. De bebouwing bestaat uit een woning met aanbouwen en een vrijstaand bijgebouw. De overige gronden zijn grotendeels ingericht als gazon en erfverharding (oprit, parkeren etc.).

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste Ontwikkeling

3.1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers zijn voornemens om beiden een nieuw bijgebouw te realiseren bij hun woningen aan de Deurningerstraat 24 en 26. De gewenste extra bebouwing past niet binnen de bouwmogelijkheden zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan.

Elders in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, aan de Haarstraat 30 te Weerselo, is een voormalig agrarisch bedrijfsperceel gelegen, waar men leegstaande bebouwing wil slopen, om zodoende het erf op te schonen. Op basis van de Schuur voor Schuur-regeling kan de te slopen oppervlakte worden ingezet om de voorgenomen ontwikkeling op de percelen Deurningerstraat 24 en 26 mogelijk te maken.

3.1.2 Te slopen bebouwing Haarstraat 30 te Weerselo

Het agrarische bedrijf aan de Haarstraat 30 is inmiddels beëindigd en niet alle voormalige bedrijfsgebouwen hebben een vervolgfunctie. Het is dan ook gewenst om ter plaatse een drietal landschapsontsierende opstallen te slopen en het perceel te voorzien van een bij de huidige functie passende bestemming, namelijk een woonbestemming.

In voorliggend geval is sprake van sloop van landschapsontsierende bebouwing met een oppervlakte van 410 m², waarvan 314 m² met asbestdak. Na sloop van deze bebouwing wordt de locatie ingezaaid met gras en een boom aangeplant.

Een en ander is weergegeven in onderstaande afbeelding 3.1. Voor een uitvergrote versie van het erfinrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 1 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNGSTR2426-VG01_0006.png"
Afbeelding 3.1 Erfinrichtingsplan slooplocatie Haarstraat 30 te Weerselo (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

Ten aanzien van de omzetting van het perceel naar een woonbestemming wordt nog opgemerkt dat niet het gehele voormalige agrarische bouwvlak wordt omgezet naar een woonbestemming. De binnen het plangebied gelegen agrarische cultuurgronden zijn voorzien van een passende agrarische gebiedsbestemming. De twee gebouwen en het afdakje aangemerkt met B zijn van een andere eigenaar en worden behouden. De betreffende gebouwen zijn onder meer in gebruik als dierenverblijven. Van een volwaardig agrarisch bedrijf ter plaatse is echter geen sprake.

Op basis van de Schuur voor Schuur-regeling mag ter compensatie van de te slopen bebouwing op het perceel aan de Haarstraat 30 de oppervlakte aan bijgebouwen elders worden verhoogd. In voorliggend geval worden de bouwmogelijkheden aan de Deurningerstraat 24 en 26 met respectievelijk 120 en 110 m2 uitgebreid. De gewenste uitbreidingen op deze percelen worden in de volgende subparagraaf nader toegelicht.

3.1.3 Uitbreiding bebouwing Deurningerstraat 24 en 26, en vergroting woonbestemmingen

Aan zowel de Deurningerstraat 24 als aan de Deurningerstraat 26 bestaat de wens om een nieuw bijgebouw te realiseren.

Aan de Deurningerstraat 24 bestaat deze wens uit de realisatie van een nieuwe kapschuur (berging) van 120 m² aan de noordzijde van de bestaande woonbestemming. Om deze kapschuur op een landschappelijk gezien passende locatie te kunnen realiseren is een vergroting van de woonbestemming gewenst. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de nieuwe kapschuur wordt er een bomengroep van drie linden aangeplant.

De gewenste situatie voor deze locatie is in afbeelding 3.2 weergegeven. Voor een uitvergrote versie van het erfinrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNGSTR2426-VG01_0007.png"
Afbeelding 3.2 Erfinrichtingsplan bouwlocatie Deurningerstraat 24 (bron: Hannink Landschapsvormgeving)


De eigenaar van het woonperceel Deurningerstraat 26 is eveneens van plan om een nieuw bijgebouw te realiseren. Dit bijgebouw heeft een omvang van 110 m². Daarnaast is het gewenst om ook hier de bestaande woonbestemming te vergroten, zodat de bestaande oprit binnen de woonbestemming valt. Als gevolg van ruilverkaveling valt deze oprit momenteel namelijk buiten het woonperceel behorend bij de woning. Aanvullende landschapsmaatregelen ter inpassing van het nieuwe bijgebouw zijn gelet op de situering van het gebouw aan de achterzijde van het perceel niet noodzakelijk.

De gewenste situatie voor deze locatie is weergegeven in afbeelding 3.3. Voor een uitvergrote versie van het erfinrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 3 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNGSTR2426-VG01_0008.png"
Afbeelding 3.3 Erfinrichtingsplan bouwlocatie Deurningerstraat 26 (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

3.2 Verkeer En Parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling.

Op beide bouwlocaties aan de Deurningerstraat blijven de woningen overeenkomstig de bestaande situatie middels een eigen in- en uitrit ontsloten op de Deurningerstraat. Op beide locaties wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd als extra bergingsruimte bij de woningen. Gelet op deze functie en de aarde en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een wijziging in de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie ter plaatse.

Ten aanzien van de slooplocatie aan de Haarstraat 30 wordt opgemerkt dat voorliggend plan slechts voorziet in een planologische wijziging waarbij de agrarische bedrijfsbestemming wordt omgezet naar wonen en de bebouwingsmogelijkheden worden beperkt. Deze ontwikkeling heeft ter plaatse geen toename van de verkeersgeneratie of parkeerbehoefte tot gevolg.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan het Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Zo is bijvoorbeeld sprake van een ladderplichtige ontwikkeling wanneer minimaal 12 woningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953) en bij relatief grootschalige uitbreidingen van bouwmogelijkheden (meer dan 500 m² bvo).

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling in het buitengebied van de gemeente Dinkelland waarbij per saldo sprake is van een afname van bebouwing.

Ter plaatse van het plandeel Haarstraat 30 is enkel sprake van een planologische wijziging van de bestemming waarbij geen woning wordt toegevoegd en de bebouwingsmogelijkheden worden ingeperkt.

Ten aanzien van de bouwlocaties aan de Deurningerstraat wordt opgemerkt dat hier weliswaar de bouwmogelijkheden worden uitgebreid, maar dat slechts sprake is van een kleinschalige uitbreiding (120 en 110 m²) binnen de woonbestemmingen, zonder het toevoegen van gebruiksmogelijkheden.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' en er niet hoeft te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd: Er wordt ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Eén en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  2. 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  3. 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.

4.2.5 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.

4.3.1 Structuurvisie Dinkelland

4.3.2 Schuur voor Schuur-regeling

4.3.3 Casco-benadering in Noordoost-Twente

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid, voor beide percelen, beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

Gezien de geringe milieueffecten die voortvloeien uit de beperkte vergroting van de woonbestemmingen aan de Deurningerstraat 24 en 26 wordt op dit deel van de ontwikkeling alleen ingegaan bij de milieuaspecten daar waar dit relevant wordt geacht.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebieden

Deurningerstraat 24 en 26

De te realiseren bijgebouwen aan de Deurningerstraat 24 en 26 worden in het kader van de Wgh niet aangemerkt als geluidgevoelige objecten. De aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing. Voor zover het de vergroting van de woonbestemmingen ter plaatse betreft wordt opgemerkt dat de vergrotingen plaatsvinden aan die zijden van de woonbestemming waar geen sprake is van het verkleinen van de afstand tot de dichtsbijzijnste weg(en). Hiermee is geen sprake van een verslechtering van de situatie voor zover het geluidshinder betreft.

Haarstraat 30

Ter plaatse van de slooplocatie aan de Haarstraat 30 is gezien van aard van de ontwikkelingen aldaar, geen sprake van de realisatie van een geluidsgevoelig object als bedoeld in de Wgh.

In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het project op de omgeving.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebieden

Deurningerstraat 24 en 26

Op beide percelen worden in het kader van de Schuur voor Schuur-regeling extra bouwmogelijkheden toegekend. De bestemming 'Wonen' blijft in beide gevallen behouden maar worden wel uitgebreid. Deze vergrotingen zijn echter van geringe omvang en daarnaast zijn de desbetreffende gronden grotendeels al ingericht als tuin danwel verharding ten behoeve van het wonen. Gelet op het historische gebruik van de gronden en het feit dat er naar aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, maakt dat er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat de bodem in beide gevallen geschikt is voor het beoogde gebruik. Bij aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen zal per perceel beoordeeld worden of een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is.

Haarstraat 30

Ter plaatse van de Haarstraat 30 is geen sprake van de realisatie van nieuwe gebouwen of van een wijziging naar een functie die wezenlijk verschilt van het huidige gebruik van de gronden. Een bodemonderzoek wordt in het kader van voorliggend bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

5.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, temeer omdat er geen sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen, dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Door het wegbestemmen van de agrarische bedrijfsmogelijkheden aan de Haarstraat 30 kan juist gesproken worden over een (planologische) verbetering van de situatie aangaande de luchtkwaliteit.

Daarnaast wordt opgemerkt dat er ten aanzien van de ontwikkelingen geen sprake is van toevoeging van of wijziging naar een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de plangebieden. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot de plandelen en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNGSTR2426-VG01_0014.png"
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Risicokaart Overijssel)


Uit de inventarisatie blijkt dat de plandelen:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Buisleiding Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO)

Zoals te zien in afbeelding 5.1 loopt er ten oosten van de plandelen Deurningerstraat 24 en 26 een buisleiding. Het betreft hier een Defensieleiding van de DPO met een diameter van 219,1 mm en een maximale werkdruk van 80,00 bar. Bij dergelijke buisleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 31 meter. De plandelen liggen op minimaal 485 meter afstand van deze buisleiding.

Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet benodigd. Dit temeer omdat de voorgenomen ontwikkeling geen (beperkt) kwetsbaar object mogelijk maakt.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Alle plandelen zijn gelegen in het buitengebied, dat is aan te merken met het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

5.6.2 Situatie plangebied

Met betrekking tot het aspect 'geur' is enkel het plandeel Deurningerstraat 26 relevant. De dichtstbijzijnde geurbelastende functie betreft de paardenhouderij aan de Deurningerstraat 21.

Voor de restcategorie 'overige landbouwhuisdieren', waaronder onder andere paarden vallen, heeft de wetgever geen geuremissiefactor vastgesteld. Voor deze diercategorie gelden de minimumafstanden van artikel 4 Wgv, in voorliggend geval 50 meter (buiten de bebouwde kom).

De afstand tussen de paardenhouderij en het plandeel Deurningerstraat 26 bedraagt circa 30 meter. Op basis van de gemeentelijke geurverordening geldt, omdat niet wordt voldaan aan de wettelijke afstand, een minimale onderlinge afstand van 25 meter (Aangewezen gebieden als bedoeld in art. 4 geurverordening). Aan deze afstand wordt voldaan. Opgemerkt wordt dat ter plaatse van de vergroting van de woonbestemming wel wordt voldaan aan de afstandseis van 50 meter.

5.6.3 Conclusie

De Wgv vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming

5.7.3 Soortenbescherming

5.7.4 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen invloed op beschermde natuurgebieden, flora en fauna. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

5.8.2 Cultuurhistorie

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend Beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is op de plandelen Haarstraat 30 en Deurningerstraat 24. De ontwikkelingen ter plaatse schaden geen waterschapsbelangen. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is voor beide percelen opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Met betrekking tot het plandeel Deurningerstraat 26 heeft de beantwoording van de vragen er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is (zie bijlage 1). In het kader van vooroverleg is het waterschap om een reactie op het plan gevraagd. Op 19 augustus 2019 heeft het waterschap als volgt op voorliggend plan gereageerd:

”Op 08 augustus 2019 heeft waterschap Vechtstromen uw verzoek om een wateradvies, via de website www.dewatertoets.nl, ontvangen.

Het betreft de wijziging bestemmingsplan en schuur voor schuur regeling aan de Deurningerstraat 24-26 en Haarstraat 30 te Weerselo. In kader van de watertoets heeft het waterschap de volgende opmerkingen:

Voor de Haarstraat 30 is de korte procedure van toepassing en dus kan volstaan worden met de standaard waterparagraaf.

Voor de Deurningerstraat 24-26 geldt het volgende:

In de directe nabijheid van het plangebied ligt waterloop WL00995:WL-ODB2-010 van waterschap Vechtstromen. De waterloop heeft een belangrijke aan-, af-, en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze waterlopen is een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek noodzakelijk. Deze waterloop gaat deels als een technisch werk (duiker) over het erf. Deze duiker is bekend onder nummer DK08414. In deze obstakelvrije zone mag niet zonder toestemming van het waterschap worden gebouwd.

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden ingediend in kader van de Waterwet. Onder ingrepen in het watersysteem worden ook het onttrekken- en lozen van grond- en oppervlaktewater verstaan. Op onze website www.vechtstromen.nl treft u meer informatie aan over de Waterwet.”

In voorliggend geval wordt het nieuwe bijgebouw op ruim voldoende afstand van de bedoelde waterloop gebouwd. Van bouwen binnen de bedoelde obstakelvrije zone is dan ook geen sprake. Het aspect 'water' vormt hiermee geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet Van De Regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld evenals de voorwaardelijke verplichtingen;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: omgevingsvergunningenstelsel;

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene bouwregels (Artikel 8)

Deze regel is opgenomen om ten aanzien van geluidsgevoelige objecten een bepaalde afstand tot wegen te garanderen.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 11)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.

  • Overige regels (Artikel 12)

In dit artikel worden de overige regels beschreven. Deze regels gaan in op de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen en de geldende parkeerregels.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

'Agrarisch - 1' (Artikel 3)

De slooplocatie aan de Haarstraat 30 is deels voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1'. Het betreft de gronden die niet direct tot het erf behoren en in gebruik zijn als agrarische cultuurgrond. Betreffende gronden zijn om die reden voorzien van een passende gebiedsbestemming.

Ter plaatse zijn geen agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

'Wonen' (Artikel 4)

De bouwlocaties aan de Deurningerstraat 24 en 26 zijn gelijk aan de huidige situatie bestemd als 'Wonen'. Het voormalig agrarisch bedrijfsperceel aan de Haarstraat 30 is eveneens (deels) voorzien van een woonbestemming. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:

  • aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsactiviteit;
  • mantelzorg;

Met de daarbij behorende

  • tuinen, erven en terreinen;
  • bouwwerken geen gebouwen zijnde.


Bij het erf Haarstraat 30 bevinden zich een tweetal gebouwen en een afdak die in eigendom is van een derde. Het huidige gebruik van de bebouwing kan op basis van dit bestemmingsplan worden voortgezet, oftewel de bebouwing mag worden gebruikt voor het (hobbymatig) houden van dieren. Het exploiteren van een zelfstandig agrarisch bedrijf ter plaatse is echter niet toegestaan.

In de bouwregels voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken is in afwijking van de standaardmaatvoering (100 m2), opgenomen dat de oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal het aantal vierkante meters mag bedragen dat is opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen (m2)'. Het bij recht te bouwen vierkante meters aan bijgebouwen en de daarbij komende extra vierkante meters middels de Schuur voor Schuur-regeling zijn hierin meegenomen voor de bouwlocaties aan de Deurningerstraat 24 en 26. Op de slooplocatie aan de Haarstraat 30 is het toegestane oppervlak juist ingeperkt door het bestaande bebouwde oppervlak na de sloop van de schuren vast te leggen. Hiermee wordt gewaarborgd dat de te slopen schuren niet worden teruggebouwd. Voor wat betreft de gronden die in eigendom zijn bij een derde wordt opgemerkt dat de vierkante meters van de bestaande gebouwen zijn vastgelegd. Deze gebouwen mogen dan ook herbouwd/vervangen worden mits de aangegeven oppervlakte niet overschreden wordt.

Leiding - Water (Artikel 5)

De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een watertransportleiding.

Waarde - Landschap (Artikel 6)

De voor ‘Waarde - Landschap’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemers en de gemeente Dinkelland. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemers ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. Hierin is opgenomen dat indien de gemeente over een eigen kwaliteitskader beschikt dat in lijn is met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden.

Op basis van de 'uitzonderingenlijst vooroverleg ruimtelijke plannen' van de provincie Overijssel, valt voorliggende ontwikkeling onder uitzondering B4:

B. Buitengebied/Groene Omgeving

4. Plannen/omgevingsvergunningen waarvoor de KGO van toepassing is, wanneer deze passen binnen een gemeentelijk beleidskader (vastgesteld door de raad) dat door de provincie is beoordeeld als zijnde in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel, Omgevingsverordening en Werkboek KGO. In dit beleidskader staat in ieder geval: - op welke wijze de balans tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties wordt bepaald, - op welke wijze via het proces binnen de gemeentelijke organisatie geborgd wordt, dat de gewenste ruimtelijke kwaliteit wordt behaald. De goede werking van dit beleidskader moet zich bewezen hebben bij een aantal casussen waarover de provincie positief advies heeft uitgebracht. Voor plannen en besluiten die (tevens) andere provinciale belangen raken (zoals EHS, waterveiligheid en verblijfsrecreatie) blijft vooroverleg noodzakelijk.

Daarnaast geldt de volgende voorwaarde voor uitzondering van vooroverleg:

Indien het bij de volgende categorieën plannen en projectbesluiten gaat om nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied/Groene Omgeving moeten deze passen in de geldende gebiedskenmerken en bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken (zoals beschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken bij de Omgevingsvisie Overijssel 2009).

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling op basis van het gemeentelijke Schuur voor Schuur beleid dat een afgeleide is van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en valt zodoende onder de reikwijdte van deze regelgeving. Daarnaast is eerder in deze plantoelichting (paragraaf 4.2) al aangetoond dat voorliggende ontwikkeling past binnen de geldende gebiedskenmerken en bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee voldoet dit plan aan de gestelde voorwaarden. Vooroverleg met de provincie Overijssel is niet noodzakelijk.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben onder andere geleid tot de 'normale procedure'. In paragraaf 6.2.2 is eerder al ingegaan op de reactie van het waterschap op voorliggend plan. Hier wordt geconcludeerd dat het waterschap Vechtstromen een positief wateradvies afgeeft rekening houdend met het door haar uitgebrachte advies. Nader overleg met het waterschap is niet noodzakelijk.

9.1.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf vrijdag 31 januari 2020 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Haarstraat 30

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Haarstraat 30

Bijlage 2 Erfinrichtingsplan Deurningerstraat 24

Bijlage 2 Erfinrichtingsplan Deurningerstraat 24

Bijlage 3 Erfinrichtingsplan Deurningerstraat 26

Bijlage 3 Erfinrichtingsplan Deurningerstraat 26

Bijlage 1 Watertoetsresultaat

Bijlage 1 Watertoetsresultaat