Buitengebied, Looweideweg 2 Saasveld
Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 03-03-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied, Looweideweg 2 Saasveld met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPLOOWEIDEWEG2-VG01 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch loonbedrijf
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals een loonbedrijf;
1.6 bassin
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijf
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.9 bedrijfsgebouw
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.10 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
- agrarische bedrijfswoning: een bedrijfswoning waarin tevens (naast de agrariër) de rustende boer en familieleden tot de 2e graad woonachtig mogen zijn;
1.11 bestaand
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.18 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 containerteelt
het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;
1.20 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering
1.21 cultuurhistorische waarden
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.24 evenement
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
1.25 extensief dagrecreatief medegebruik
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 geomorfologische waarden
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;
1.28 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.29 horecabedrijf en/of -instelling
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.30 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist;
1.31 kap
een dak met een zekere helling;
1.32 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan van gemeente Dinkelland (2008) steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.33 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.34 Natuurnetwerk Nederland
een samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;
1.35 normaal onderhoud
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.36 overige opgaande teeltvormen
sierteelt, fruitteelt, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
1.37 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.38 peil
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.39 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;
1.40 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.41 prostitutiebedrijf
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.42 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de afstand tot de weg
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch gebruik;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
- c. het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen
met daaraan ondergeschikt:
- d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
- e. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- f. cultuurgrond;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. extensief dagrecreatief medegebruik;
- i. wegen en paden;
- j. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
met de daarbijbehorende:
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting;
- d. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
- e. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
- f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de bereikbaarheid van bebouwde percelen;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
- i. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt
- j. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- k. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin;
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bedrijf - Agrarisch Loonbedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van een agrarisch loonbedrijf;
met daaraan ondergeschikt:
- b. wegen en paden;
- c. water;
met de daarbijbehorende:
- d. tuinen, erven en terreinen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Bos - Natuur
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos en natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. natuur, bosbouw en houtproductie;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
- c. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
- d. het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen overeenkomstig het in Bijlage 1 opgenomen landschapsplan;
met daaraan ondergeschikt:
- e. het extensief agrarisch medegebruik;
- f. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
- g. wegen en paden;
- h. openbare nutsvoorzieningen;
- i. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van vogelobservatie zal ten hoogste 15,00 m bedragen.
- b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
- c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
- d. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken verlenen van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding tot het stellen van nadere eisen ex artikel 3.6. lid 1 sub d van de Wet ruimtelijke ordening, is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentekantoor ter inzage;
- b. Burgemeester en Wethouders maken de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, digitaal, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in sublid a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij Burgemeester en Wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
10.2 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Buitengebied, Looweideweg 2 Saasveld.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Franken Volmerink loon- en grondverzet is sinds geruime tijd als agrarisch loonbedrijf gevestigd aan de Looweideweg 2 te Saasveld. Het bedrijf is voornemens om de verspreide bedrijfsactiviteiten te centraliseren en hiertoe het bedrijfsperceel aan de Looweideweg 2 te verruimen, zodat een efficiëntere bedrijfsvoering mogelijk wordt gemaakt. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Bij collegebesluit van 10 december 2018 heeft het college van de gemeente Dinkelland aangegeven in te stemmen met het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, circa 900 meter ten noordwesten van de kern Saasveld. Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Looweideweg 2 te Saasveld. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie T, perceelsnummers 174, gedeeltelijk 171 en 1960. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Het plangebied wordt gedeeltelijk begrensd door de bestaande grenzen van de bedrijfsbestemming, uitgebreid met locatie van de uitbreiding van de bebouwing en de landschappelijke inpassing in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Op het perceel Looweideweg 2 te Saasveld is het loon- en grondverzetbedrijf gevestigd. Het perceel ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 van de gemeente Dinkelland. Binnen dat plan heeft het perceel de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf', waarbij een bedrijfswoning expliciet is uitgesloten. In figuur 1.3 is een fragment van de verbeelding van dat bestemmingsplan weergegeven (paarse vlek).
Figuur 1.3: Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen de genoemde bestemming zijn bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van agrarische loonbedrijven toegestaan. Volgens het betreffende bestemmingsplan is er nu 825 m2 bedrijfsbebouwing aanwezig, mag er bij recht een uitbreiding plaatsvinden tot 949 m2 (= 115%) en kan de bedrijfsbebouwing op het perceel middels een wijzigingsbevoegdheid worden uitgebreid tot 1.081 m2 (= 125%). Zoals gezegd zijn bedrijfswoningen expliciet uitgesloten. Onderstaande figuur laat dit zien.
Figuur 1.4: Fragment Bijlage 4 Bestemmingsplan: toegestane oppervlakte bedrijfsbebouwing (bron: ruimtelijkeplannen.nl
Omliggende gronden zijn op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1'. Daarnaast is op de omliggende gronden de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt' geprojecteerd.
Het gewenste voornemen tot uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en uitbreiding bedrijfsperceel past niet binnen het geldende bestemmingsplan.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Looweideweg 2 Saasveld' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.BUIBPLOOWEIDEWEG2-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Loon- en grondverzetbedrijf Franken Volmerink is gesitueerd in het buitengebied van Saasveld aan de Looweideweg 2 (zie onderstaand figuur), op circa 900 m ten noordwesten van de bebouwde kom van Saasveld. De percelen ten behoeve van het bedrijf hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 3.000 m². Het bedrijf ontsluit aan de oostkant op de Looweideweg. Het bedrijf wordt aan de zuidwestzijde begrensd door een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf. Aan de (zuid)oostkant van de percelen wordt het bedrijf eveneens omgeven door twee niet-agrarische bedrijven, te weten één handelsonderneming in trucks en een wegenbouwbedrijf. Aan de noord- en westzijde bevinden zich agrarische gronden.
Op het erf is bebouwing aanwezig in de vorm de bestaande werktuigenberging (afmeting circa 20 x 40m) inclusief inpandige onderhouds- werkplaats. Aan de noordzijde van het perceel is in de huidige situatie buitenopslag aanwezig, evenals nabij de houtwal aan de Looweideweg. Door middel van diverse foto's wordt hieronder een overzicht van het erf en haar bebouwing gegeven.
Figuur 2.1: Overzicht huidige erfsituatie Looweideweg 2 in Saasveld
Het bedrijf
Franken Volmerink Loon- en Grondverzetbedrijf is in eigendom van de familie Franken Volmerink. Het bedrijf heeft in totaal 9 man personeel, allemaal afkomstig uit de directe omgeving. De werkzaamheden waarop Franken Volmerink Loon- en Grondverzet zich voornamelijk richt zijn agrarisch loonwerk en grondverzet. Opdrachtgevers zijn voornamelijk lokale agrariërs, aannemers en wegenbouwbedrijven. De bedrijfsinventaris van Franken Volmerink Loon- en Grondverzet is zeer gevarieerd en bestaat uit divers materieel voor grondverzet en loonwerk. Het bedrijf beschikt onder meer over het volgende materieel:
Eigen materieel:
- 3 mobiele kranen + toebehoren
- 10 trekkers
- 10 getrokken voertuigen (diepladers, karren e.d.)
- 1 hakselaar
- 2 zelfrijders (hakselaar en mesttank)
- 1 shovel
- diverse cultivators, zaaimachines en ploegen
- werkplaats (intern) met onderhoudsgereedschap en machines
Zoals reeds aangegeven beschikt het bedrijf niet alleen over de bedrijfslocatie aan de Looweideweg, maar ook over een tweetal externe (opslag)locaties. Aan de Looweideweg 4 te Saasveld is er de beschikking over een schuur met een oppervlakte van 180 m² en aan de Dulderbroekweg 14 in Saasveld heeft het bedrijf een opslaglocatie ter beschikking van 120 m². Het materieel wordt buiten werktijd door het personeel opgeslagen c.q. gestald op één van de bedrijfslocaties.
2.2 Toekomstige Situatie
Het voornemen van de initiatiefnemer bestaat uit het uitbreiden c.q. te vergroten van het bestaande bedrijfsgebouw aan de noordzijde van de bestaande bedrijfshal, met een hal van circa 15 m bij 40 m. Hiermee wil Franken Volmerink bewerkstelligen dat al zijn materieel (ook dat afkomstig van de huidige externe opslaglocaties) in de toekomst inpandig gestald kan worden. De bestaande en nieuwe werktuigberging zullen er daarmee voor zorgen dat al het materieel centraal op één locatie kan worden gestald.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Hannink landschapsvormgeving)
Het bestaande bouwvlak zal in oppervlakte toenemen zodat de uitbreiding van de bedrijfshal gerealiseerd kan worden. Een bestaande boom (F) moet geveld worden om daarmee voldoende (keer)mogelijkheden voor de machines te houden. De achterzijde van het bedrijf wordt stevig ingepast door de aanplant van inheems bosplantsoen (D). De inpassing verzacht het beeld vanuit noordwestelijke zijde. Bij de nieuwe uitbreiding is nauwkeurig gelet op de landschappelijke kwaliteit vanuit de Loodijk. Door de ontwikkelen van meerdere ondernemers is het belangrijk dat de uitbreiding niet voorbij de bestaande landschapsstructuur komt (G). Aan de noordzijde is er sprake van een beekdal, hetgeen een planologische grens heeft gekregen waar de uitbreiding geen onderdeel vanuit mag maken (H). Om te voorkomen dat de bedrijfshal een schuine hoek krijgt, doorkruist de nieuwe hal minimaal deze planologische grens. Hetgeen heeft geen gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit.
Het grootste gedeelte rondom het plangebied blijft ongeroerd. Wel wil de initiatiefnemer graag een houtsingel aanplanten, parallel aan de Spikkersweg om een bijdrage te kunnen leveren aan de herkenning van het landschap en om het bedrijf ook vanuit noordelijke zijde beter in te passen (P). De nieuwe houtsingel versterkt het bestaande element en kan als passend worden beoordeeld. Op kaartbeelden aan het begin van de voorgaande eeuw wordt duidelijk dat de Spikkersweg altijd beplant is geweest met houtsingels of houtwallen.
Met voorgenoemde voldoet het plan aan de gestelde eisen voor de inpassing ervan.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
De uitbreiding van het bedrijfsperceel heeft een oppervlakte van circa 380 m2. De nieuwe bedrijfshal moet een oppervlakte krijgen van circa 725 m2. Op basis van de mogelijkheden binnen het vigerende bestemmingsplan kan de oppervlakte bedrijfsbebouwing nog uitgebreid worden met 15% (124 m2). Daarmee komt de extra toe te voegen oppervlakte als gevolg van voorliggend plan op 601 m2. De ondergrens voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt op basis van jurisprudentie rondom de 500 m2. Gelet op de beperkte overschrijding kan gediscussieerd worden of wel of niet sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Om die reden volgt een nadere onderbouwing van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.6.1. tweede lid Bro. Concreet betekent dit dat in de toelichting van het bestemmingsplan gemotiveerd dient te worden dat sprake is van een behoefte aan de ontwikkkeling. Tevens dient gemotiveerd te worden waarom binnen bestaand stedelijk gebied niet in deze behoefte voorzien kan worden.
Kwantitatieve behoefte
Dit bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van het bedrijfsperceel en de oppervlakte bedrijfsgebouwen gelegen aan de Looweideweg 2 in Saasveld. Naast de hoofdvestiging aan de Looweideweg 2 beschikt het familiebedrijf, dat gerund wordt door de familie Franken Volmerink, ook over een aantal externe bedrijfslocaties, zoals aan de Looweideweg 4 (huur) te Saasveld en de Dulderbroekweg 14 (eigendom) in Saasveld. De familie Franken Volmerink is voornemens om de bedrijfsactiviteiten te centraliseren en hiertoe het bedrijfsperceel aan de Looweideweg 2 te verruimen, zodat een efficiëntere bedrijfsvoering mogelijk wordt gemaakt. Met de uitbreiding van het oppervlakte bedrijfsgebouwen wil Franken Volmerink bewerkstelligen dat al zijn materieel (ook dat afkomstig van de huidige externe opslaglocaties) in de toekomst inpandig gestald kan worden. Het perceel biedt op deze manier voldoende ruimte voor een goed geoutilleerd bedrijfsperceel en de gewenste efficiëntere bedrijfsvoering.
Kwalitatieve behoefte
Met behulp van een verruiming van het bouwblok en het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing wordt loonbedrijf Franken Volmerink voornamelijk de mogelijkheid geboden om uit te breiden met een dusdanig gepositioneerde machineberging dat een effectieve en veilige werkomgeving ontstaat, waarbij tegelijkertijd het aanwezige bedrijfsmaterieel op een verantwoorde en duurzame manier zoveel mogelijk binnen / overkapt gestald kan worden.
Het samenbrengen van de huidige drie bedrijfslocaties tot één centrale vestiging zorgt er daarnaast voor dat vanuit bedrijfsmatig opzicht een verbetering gerealiseerd wordt. Als gevolg hiervan ontstaat namelijk een forse vermindering van het aantal benodigde verkeersbewegingen tussen de diverse bedrijfslocaties en de mogelijkheid tot een meer gecentreerde bedrijfsvoering en opslag.
Conform het provinciale en gemeentelijke beleidskader 'Kwaliteitsimpuls groene omgeving' betekent dit wel dat het bedrijf ter compensatie voor de uitbreidingsruimte dient te investeren in de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied (zie hiervoor het gemeentelijke beleid).
Bestaand stedelijk gebied
Vervolgens dient beoordeeld te worden of, indien er een behoefte aan een stedelijke ontwikkeling is, de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Ook onbebouwd gebied kan onderdeel zijn van het bestaand stedelijk gebied.
Zoals reeds uit de kwantitatieve behoefte blijkt, voorziet dit bestemmingsplan in een specifieke behoefte van het bedrijf Franken Volmerink Loon- en Grondverzetbedrijf. Daarbij kan geconstateerd worden dat er in de directe omgeving van het bedrijf geen leegstaande bedrijfspanden aanwezig zijn die kunnen voorzien in deze behoefte. Saasveld heeft tevens geen bedrijventerrein waar het bedrijf zich eventueel naartoe zou kunnen verplaatsen. Verplaatsing van het bedrijf naar een andere locatie buiten Saasveld is bovendien niet mogelijk daar Franken Volmerink voornamelijk diensten aan lokale agrarische ondernemers verleend, 90% van het klantenbestand bestaat uit agrariërs uit de directe omgeving. Ook voor de werknemers geldt dat ze voornamelijk in Saasveld en omgeving woonachtig zijn. Eventuele verplaatsing naar een andere bedrijfslocatie buiten Saasveld is, los van de kapitaalsvernietiging die gemoeid zou zijn met een ontmanteling van de bestaande bedrijfslocatie, daarmee geen reële optie. Dit zou namelijk negatieve gevolgen hebben voor het klantenbestand van Franken Volmerink. Derhalve wordt geconcludeerd dat de behoefte van het bedrijf Franken Volmerink Loon- en Grondverzetbedrijf niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Geconcludeerd wordt dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
In artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening is bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
In paragraaf 3.1.2 is uitgebreid gemotiveerd dat de uitbreiding niet binnen bestaand bebouwd gebied en stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Bij de keuze van de situering van het nieuwe bedrijfsgebouw is een zo'n compact mogelijke opzet gekozen. De nieuwe bedrijfshal wordt in aansluiting op de bestaande verharding gesitueerd. De uitbreiding in de groene omgeving is hiermee zo beperkt mogelijk gehouden.
In artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening is bepaald dat bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
In dit geval is sprake van de uitbreiding van een bestaande functie in de Groene omgeving. De ontwikkeling wordt landschappelijk verantwoord ingepast en de ruimtelijke kwaliteit vergroot wordt. Een nadere onderbouwing hiervan is ook opgenomen in Bijlage 1. Uitgangspunt bij de ontwikkeling is om het ruimtebeslag in de groene omgeving zo klein mogelijk te houden. Mede gelet op de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving (conform het gemeentelijk KGO-beleid, zie paragraaf 3.3.2) is het beoogde ruimtegebruik aanvaardbaar.
Voorliggend plan staat weliswaar een 'rode' ontwikkeling toe, maar deze ontwikkeling wordt ruimschoots vergoed/gecompenseerd door te investeren in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en investering in een plaatselijk ruimtelijk kwaliteitsfonds, waardoor elders geinvesteerd kan worden in ruimtelijke kwaliteit. Bij de keuze voor de investeringen is rekening gehouden met de kenmerken van het landschap en is zoveel mogelijk daarop aangesloten.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is rood omcirkeld (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief voor de groene omgeving 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie ook figuur 3.2). In het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De uitbreiding van het bedrijfsperceel van Franken Volmerink past binnen dit ontwikkelingsperspectief en draagt bij aan de diversiteit van functies binnen het perspectief.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Looweideweg 2 te Saasveld is op de gebiedskenmerkenkaart bij de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
In de gebieden aangeduid als 'dekzandvlakte en ruggen' is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Het plan vormt geen belemmering voor de kenmerken van de gebiedstypen waar het onderdeel van is. Ter plaatse van het plangebied is de natuurlijke laag nauwelijks meer waarneembaar. Het plan zorgt dan ook niet voor verdere afbreuk aan de natuurlijke laag en de landschappelijke inpassing sluit aan bij het agrarische cultuurlandschap.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door bos. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidingslandschappen' met rommelige driehoekstructuren als resultaat.
De ambitie is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
Bij voorliggend plan is sprake van een uitbreiding van een bedrijfsperceel, waarbij in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving ook wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en rekening is gehouden met de kenmerken van het landschap. Concrete voorbeelden hiervan zijn onder meer de aanplant en versterking van houtsingels, het behouden van kenmerkende zichtlijnen en het instandhouden van het beekdal. Er is geen sprake van afbreuk van de laag van het agrarisch cultuurlandschap. Waardevolle structuren worden bij de ontwikkeling in stand gehouden en waar mogelijk versterkt.
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Dinkelland
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
De gemeente Dinkelland profileert zich als een agrarische en toeristische gemeente. Kenmerkend voor de gemeente Dinkelland is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De gemeente heeft een gezonde economie die ten dele drijft op de agrarische en toeristische sector maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, die zowel in de kernen als het buitengebied is gevestigd, een belangrijke rol speelt. Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van deze unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde weerbare economie.
Een van de hoofdkeuzes uit de structuurvisie is het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit. De trend van de afnemende betekenis van de agrarische bedrijvigheid in het buitengebied zal zich de komende jaren doorzetten. Andere economische activiteiten gaan plaatsvinden in het buitengebied. Activiteiten die veelal geen natuurlijke binding hebben met het platteland. De mogelijkheden om de bestaande kwaliteit te borgen en nieuwe kwaliteit te creëren zullen volop worden benut. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de Catalogus Gebiedskenmerken behorend bij de Omgevingsvisie Overijssel en het Handboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. (Her)ontwikkelingen moeten dan ook zorgvuldig worden afgewogen en moeten aansluiten op de huidige gebiedskenmerken.
Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied betekent dit dat Dinkelland staat voor:
- een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het grondgebied, met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed;
- goede condities voor een goed functionerende economische sector, passend bij het karakter van Dinkelland, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector.
- Handhaving en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.
Toets
Op de structuurvisiekaart voor het buitengebied ligt de Loodijk 2 binnen het deelgebied 'West'. Voor dit deelgebied gelden de volgende uitgangspunten:
- Verweving natuur en landschap. Ruimte voor de agrariër met restricties nabij de beekdalen en ecologische verbindingszones;
- Herstellen en versterken beekdalenstructuur;
- Versterken en ontwikkelen ecologische verbindingszone;
- Aanwijzing Natura 2000 gebied in procedure Lemselermaten (56 hectare);
- Versterken toeristische trekker Weerselo (‘t Stift) en toeristische trekker natuurlijke omgeving Weerselo en Saasveld.
In de Structuurvisie is opgenomen dat verplaatsing van milieuhinderlijke en ruimtebehoevende bedrijven (uit kernen en buitengebied) naar bedrijventerreinen gestimuleerd moet worden. In onderhavig geval is dit geen reeële optie voor initiatiefnemer, zoals dit reeds uitgebreid is gemotvieerd inzake de ladder van duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.2). Verplaatsing is daarmee geen reële optie.
In de structuurvisie wordt aangegeven dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied het beleidskader Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt toegepast, in paragraaf 3.3.2 wordt hier nader op ingegaan.
Franken Volmerink ligt in het landelijk gebied van Saasveld. Uitbreidingen van niet-agrarische bedrijven waren tot voor kort niet of nauwelijks mogelijk; sinds 8 oktober 2013 is er echter gemeentelijke beleidsruimte aanwezig om, indien wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit, onder voorwaarden dergelijke uitbreidingen vergund te krijgen. Dit is het gemeentelijke beleid met betrekking tot de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Op de genoemde datum van 8 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Dinkelland namelijk het zogenaamde ‘Gemeentelijk beleidskader Kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO)’ vastgesteld. Dit gemeentelijke beleidskader, dat is opgesteld binnen de kaders die de provincie Overijssel hiertoe heeft afgegeven, biedt ruimte aan grootschalige uitbreidingen in het buitengebied, onder de voorwaarde dat er tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.
Met voorliggend plan wordt de mogelijkheid geboden aan een niet-agrarisch bedrijf om, onder voorwaarde van forse investeringen in de ruimtelijke kwaliteit, uit te breiden. Dit teneinde het doel dat de bedrijfsvoering optimaal kan worden geoptimaliseerd. Hierbij wordt overigens opgemerkt dat de werkzaamheden van Franken Volmerink wel grotendeels agrarisch gerelateerd zijn en er een sterke binding met het lokale klantenbestand is. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan niet in strijd is met het beleid uit de structuurvisie.
3.3.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving gemeente Dinkelland
Zoals reeds aan bod is gekomen in paragraaf 3.2.1 zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel op 3 juli 2013 vastgesteld. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving maakt hier onderdeel van uit. Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om op gemeentelijk niveau beleidskaders vast te stellen. De gemeente Dinkelland heeft op 8 oktober 2013 het beleidskader 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' vastgesteld. Het beleidskader dient als toetsingskader voor de gemeente om aangevraagde ontwikkelingen in het landelijke gebied te kunnen beoordelen op basis van de kwaliteitsimpuls. Tegelijkertijd biedt het beleidskader aanvragers handvatten om hun aanvraag vorm te geven in combinatie met de kwaliteitsimpuls. Het kader streeft na om dit nieuwe instrument zoveel mogelijk te objectiveren en eenduidig toe te passen. Voor voorliggend plan is een KGO-plan opgesteld, zie Bijlage 1.
Toets
Als hoofdregel voor de toepassing van KGO geldt dat de waardestijging die het bedrijf ondervindt als gevolg van de realisatie van de ontwikkelingsplannen geïnvesteerd moet worden in de ruimtelijke kwaliteit. Aan de hand van de gemeentelijke beleidsnota is bepaald welk bedrag gehanteerd moet worden voor de waardebepaling en welk bedrag dus in de ruimtelijke kwaliteit moet worden geïnvesteerd.
Voor Franken Volmerink geldt dat aantoonbaar sprake is van een drietal omstandigheden die een verlaging van het toe te passen percentage rechtvaardigen, de zogenoemde maatwerkclausule uit het KGO-beleid. Dit betreffen namelijk ruimtegebrek, veiligheid en logistiek. De bedrijfsvoering van Franken Volmerink brengt met zich mee dat het volledige bedrijfsperceel gebruikt moet kunnen worden voor het manoeuvreren van het (zware) materieel en met de stalling c.q. opslag van bedrijfsinventaris. Mede gelet op het veilig gebruik van het bedrijfsperceel is extra stallingsruimte noodzakelijk. In de huidige situatie is de ruimte in de bestaande hal niet afdoende, helemaal aangezien hier ook sprake is van een werkplaats. Extra stallingsruimte is zodoende van belang om veilige werkomstandigheden te garanderen. Qua logistiek levert de toevoeging van de nieuwe stallingsruimte eveneens voordelen op, doordat hiermee een gecentraliseerde bedrijfsvoering kan plaatsvinden (zoals eerder in paragraaf 3.1.2 reeds aangegeven).
Door Hannink Landschapsvormgeving is een KGO-plan opgesteld, waarin niet alleen de basisinspanning is opgenomen, maar waarin ook de extra investering in de ruimtelijke kwaliteit is vertaald. Dit plan is als Bijlage 1 aan deze toelichting gekoppeld. Hieruit blijkt dat de benodigde investeringen worden gedaan. Er vindt een basisinspanning plaats en er worden maatregelen genomen op en nabij het bedrijfsperceel. Tenslote wordt ook een bedrag geinvesteerd in maatregelen elders. Hiertoe wordt het bedrag in het groenfonds van de gemeente Dinkelland gestort, onder andere voor de op te richten Multifunctionele Accommodatie (MFA) in Saasveld.
Conform het KGO-beleid is de gemeente met initiatiefnemer een overeenkomst aangegaan om de uitvoering van de kwaliteitsimpuls te borgen. Daarnaast wordt de uitvoering van de maatregelen via een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.
3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.5) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.5: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
- 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
- 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
- 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).
Toets
De casco landschapselementen in de omgeving worden als gevolg van de planvorming niet verwijderd. De aanwezige elementen liggen bovendien niet binnen het plangebied van voorliggend plan, zodoende wordt geen afbreuk gedaan aan deze elementen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten van het cascobeleid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het bedrijfsperceel wordt uitgebreid ten behoeve van de realisatie van extra bedrijfsbebouwing.
In de D-lijst onderdeel D 11.2 wordt onder een stedelijke ontwikkeling het volgende verstaan: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Vanuit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2017:694) blijkt dat de beoordeling of een activiteit aangemerkt kan worden als een stedelijk ontwikkelingsproject afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.
Voorliggend plan voorziet in een uitbreiding van het bedrijfsperceel aan de Looweideweg met een oppervlakte van 380 m². Deze uitbreiding vindt plaats in aansluiting op het bestaande bedrijfsperceel op agrarische cultuurgrond. Door deze uitbreiding kan een extra werktuigenberging voor stalling en opslag van het loon- en grondverzetbedrijf worden gebouwd met een oppervlakte van 725 m². Op basis van het geldende bestemmingsplan zou nog een uitbreiding van bebouwing met 124 m² kunnen plaatsvinden, waardoor in feite sprake is van een toevoeging van 601 m² oppervlakte bedrijfsbebouwing. De voorziene ontwikkeling is hiermee een ontwikkeling van beperkte omvang. Bovendien wordt ten behoeve van de verbetering van ruimtelijke kwaliteit 1.341 m² agrarische cultuurgrond omgevormd naar een bos c.q. natuurbestemming. De aard van de activiteiten voor het bedrijf zijn gerelateerd aan de agrarische activiteiten die logischerwijs in het buitengebied plaatsvinden. Het loon- en grondverzetbedrijf voorziet in diensten voor de agrarische bedrijven in de omgeving van Saasveld.
Zoals eerder gemotiveerd in de toetsing van de ladder van duurzame verstedelijking betreft voorliggende ontwikkeling de centralisatie van in totaal drie bedrijfslocaties van Franken Volmerink naar enkel de hoofdlocatie aan de Looweideweg. Dit betekent dat een efficientere bedrijfsvoering, met ook de daaruit voortkomende positieve gevolgen voor wat betreft milieubelasting, bewerkstelligd kan worden. Binnen het plangebied wordt in aansluiting op bestaande bedrijfsbebouwing stallingsruimte gerealiseerd, waardoor bedrijfsinventaris overdekt gestald kan worden en een beter behoud mogelijk is. Deze ontwikkeling wordt gezien het voorgaande niet beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het Besluit milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Franken Volmerink loon- en grondverzet is een bestaand bedrijf en op basis van de VNG-lijst te rangschikken binnen de categorie 'dienstverlening tbv de landbouw - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m²'. Het bedrijf wordt daarmee aangemerkt als een categorie 3.1 bedrijf. De richtafstand voor geur bedraagt 30 meter, voor stof 10 meter en de grootste richtafstand bedraagt 50 meter voor geluid. De omgeving van het plangebied is aan te merken als gemengd gebied door een vervlechting van verschillende functies. Dit gebied kent daarbij meer specifiek aan de Looweideweg en Loodijk een sterke menging van de functies wonen en zowel agrarische als niet agrarische-bedrijvigheid. Op basis van gemengd gebied geldt in onderhavig geval een grootste richtafstand van 30 m voor het aspect geluid.
Externe werking
Het bedrijfsperceel van Franken Volmerink wordt in de toekomstige situatie uitgebreid in noordelijke richting. De dichtbijzijnde woonbestemming ligt op een afstand van 75 meter ten oosten van het bedrijfsperceel van Franken Volmerink. Het dichstbijzijnde (agrarische) bedrijfsperceel met bedrijfswoning ligt op 20 meter ten zuidwesten. Deze afstanden worden door de ontwikkeling niet verkleind doordat de uitbreiding aan de noordzijde van het bedrijfsperceel gerealiseerd wordt. De afstand tussen het agrarisch-bedrijfsperceel en de uitbreiding van het bedrijfsperceel van Franken Volmerink bedraagt meer dan 70 m, waardoor ruimschoots aan de richtafstand voldaan wordt. De uitbreiding leidt niet tot verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen of ontwikkelingsmogelijheden van bedrijven.
Interne werking
Onder de interne werking wordt bekeken of de in dit plan opgenomen nieuwe functie hinder ondervindt van omliggende functies. In het onderhavige geval betreft de nieuwe functie een nieuwe bedrijfshal. Deze functie wordt niet aangemerkt als een milieugevoelige functie. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet gehinderd door de omgeving.
Vanuit het aspect milieuzonering blijft er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.3 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Zoals geconstateerd betreft de afstand van het dichtstbijzijnde (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijfsperceel en het (bestaande) bedrijfsperceel van Franken Volmerink 20 meter. De uitbreiding van het bedrijfsperceel van Franken Volmerink vindt op 70 meter van het naastgelegen agrarisch bedrijfsperceel plaats. Daarmee is deze uitbreiding juist verder van het agrarisch bedrijf gepositioneerd.
Voor wat betreft geur geldt dat de werkplaats van Franken Volmerink, daar waar langduriger mensen verblijven, binnen bestaande bebouwing is gesitueerd. Hierin vinden als gevolg van voorliggend plan geen wijzigingen plaats. Onderhavig plan voorziet in een uitbreiding van de stallingruimte voor landbouwvoertuigen en -werktuigen. Het voornemen van Franken Volmerink zorgt dan ook niet voor belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden voor het agrarisch bedrijf. Andersom zorgt het bedrijf niet voor belemmeringen voor Franken Volmerink. Voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening voor wat betreft geur.
4.4 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek (projectcode 19024010, d.d. 24 mei 2019) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen, zie Bijlage 2.
Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als onverdacht beschouwd. In totaal zijn er in het plangebied 6 boringen verricht. De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond-, streef- en tussenwaarde zijn aangetoond. In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele zeer lichte en een matige verontreiniging aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het verkennend bodemonderzoek in Bijlage 2. De ondergrond is niet verontreinigd. In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde bariumgehalten gemeten. In de ondergrond zijn roesthoudende lagen waargenomen, wat duidt op de natuurlijke aanwezigheid van metalen in de bodem. Hierdoor wordt ondanks de overschrijding van de tussenwaarde, het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
4.5 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
Toets
Met de nieuwbouw van het bedrijfsgebouw wordt geen geluidgevoelig object gerealiseerd. Een nadere beschouwing ten aanzien van wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai is derhalve niet nodig. Overigens is ter plaatse ook geen sprake van een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wgh en zijn spoorwegen op zeer ruime afstand van het plangebied gelegen.
4.6 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Ter plaatse van de Looweideweg 2 zullen de bedrijfsactiviteiten gecentraliseerd worden. De uitbreiding van het bedrijfsperceel en het realiseren van extra bebouwing zorgt voor het goed en volledig overdekt kunnen stallen van het huidige machinepark en een efficienter gebruik van bestaande bebouwing. Door de nieuwe bedrijfshal kunnen de externe opslaglocaties afgestoten worden zodat er een efficientere manier van werken en logistiek kan worden behaald. De verkeersbewegingen richting de andere af te stoten bedrijfslocaties zullen afnemen. In de toekomstige situatie hoeft namelijk niet telkens naar de externe locaties gereden te worden om materieel op te halen en weg te brengen, in totaliteit zullen daarom de verkeersbewegingen afnemen. De uitbreiding is immers niet rechtstreeks gekoppeld aan een uitbreiding van het materieel, maar juist aan het kunnen centraliseren van dit materieel en daarmee de bedrijfsactiviteiten.
Om desondanks te kunnen toetsen aan de (in dit geval) worst case mogelijke toename van verkeer, worden de kencijfers verkeersgeneratie van het CROW (publicatie december 2018) gehanteerd. Volgens deze publicatie zorgt de categorie 'loods, opslag, transportbedrijf' (qua arbeidsintensiteit en bezoekersintensiteit vergelijkbaar met een loon- en grondverzetbedrijf) per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) voor 3,9 tot 5,7 extra verkeersbewegingen. Op basis van 601 m2 extra bvo betekent dit een extra verkeersgeneratie van 25 tot 36 extra verkeersbewegingen per dag. Worst-case geschat is 50% van deze bewegingen vergelijkbaar met vrachtverkeer (zwaar materieel), hierbij onstaat het volgende beeld.
Figuur 4.2: worst case berekening bijdrage extra verkeer (bron: www.infomil.nl)
Ook met deze worst case aanname voor verkeersgeneratie blijft de bijdrage aan luchtverontreinigende ruimschoots ruim onder 3% van de grenswaarden (voor NO2 en PM10) op basis van de 'NIBM rekentool' (zie figuur 4.2). De bijdrage is dan ook 'niet in betekenende mate'. Vanuit het aspect luchtkwaliteit is het plan uitvoerbaar.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.8 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Watertoetsproces
Op 18 april 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
4.9 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000-gebied
Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied of gronden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied (bestaande natuur) ligt op een afstand circa 1,3 km. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, 'Lemselermaten', is gelegen op meer dan 5 kilometer afstand.
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden.
Onderhavig plan zal gepaard gaan met de emissie van stikstof (NOx) welke een nadelig effect kan hebben op Natura 2000-gebieden. Door Natuurbank Overijssel is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, 9 oktober 2019, projectnummer 2197, versie 1.0). De berekening is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting. Uit de berekening blijkt dat de emissie leidt niet tot een meetbare depositie NOx (of NH3) in Natura2000-gebied. De volledige bouw van de werktuigenberging en aanleg van erfverharding leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebied.
Door uitvoering van de Aeriusberekening is aangetoond dat er geen verslechtering van de milieukwaliteit in Natura2000 plaats vindt. Ondanks het feit dat de PAS is vervallen, biedt het programma Aerius-culculator voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteiten op Natura2000 en is de uitkomst van de berekening m.b.v. Aerius-calculator geldig en toepasbaar.
Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
De gronden waarop de uitbreiding van het bedrijfsperceel plaatsvindt worden in de huidige situatie slechts voor een klein deel agrarisch gebruikt. Deze gronden worden intensief beheerd en bewerkt, met bijbehorende grondbewerkingen en opbrengen van mest. Het overgrote deel van de bouwlocatie van de bedrijfshal bestaat reeds uit verhard bedrijfsperceel. Gelet op de terreingesteldheid van de gronden is het locatie ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht. Een nadere beschrijving wordt gegeven in Bijlage 5.
Conclusie
De voorgenomen activiteit heeft geen nadelige effecten in het kader van de Wnb; dit geldt zowel voor gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nadrukkelijk wordt aangegeven dat het aannemelijk is dat soorten met tijdelijke rust- en verblijfplaatsen gebruik kunnen maken van de directe omgeving. Advies is daarom om bij werkzaamheden in de periode van april tot en met september een visuele beoordeling uit te laten voeren door een deskundige.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Dinkelland beschikt over archeologiebeleid. De locatie is daarin gedeeltelijk aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten'. De verwachting is middelmatig voor archeologische resten uit alle perioden. Een verhoogde kans is er op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m2 geldt een vrijstelling voor onderzoek.
De locatie is tevens gedeeltelijk aangemerkt als 'beekdalen en overige laagten'. De verwachting is laag voor archeologische resten uit alle perioden. Het betreft hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Het beleidsadvies betreft vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten' groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Het plangebied is kleiner dan 5000m² waardoor vrijstelling geldt voor archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
4.11 Verkeer / Parkeren
Het erf wordt ontsloten via de Looweideweg welke aansluit op de Loodijk. Beide wegen betreffen erftoegangswegen met een snelheidslimiet van 60 km/u. De ontsluiting van het bedrijfsperceel zal in de nieuwe situatie niet veranderen. De Loodijk ontsluit ten zuiden van het plangebied op de Bornsestraat, de ontsluitingsweg voor Saasveld en omgeving. Het aantal verkeersbewegingingen zal vrijwel niet tot zeer beperkt toenemen. Door de ontwikkeling van de bedrijfshal zal het materieel op één locatie gestald worden waardoor de verkeersbewegingen zich beperken tot de Loodijk en de locatie waar arbeid verricht moet worden. De verkeersbewegingingen van en naar de opslaglocaties komen daarmee te vervallen. Dit heeft een positieve invloed op de afwikkeling van verkeer in de directe omgeving.
Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op het eigen perceel, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Overeenkomstig de huidige situatie vormt de Looweideweg de hoofdlocatie voor Franken Volmerink. Personeel rijdt dan ook eerst naar de Looweideweg en verricht vanuit daaruit de werkzaamheden. De voorgenomen ontwikkeling betreft het creeëren van meer stallingsruimte. Het aantal benodigde parkeerplaatsen neemt niet toe daar de ontwikkeling niet toeziet op bedrijfsmatige ontwikkelingen die om meer parkeerplaatsen vraagt, zoals een aanzienlijk toename van bezoekers en personeel. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
In dit onderdeel wordt aangegeven waarvoor een omgevingsvergunning verplicht wordt gesteld met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene procedureregels
Hier staat de procedure die van toepassing is op het stellen van nadere eisen ex artikel 3.6. lid 1 sub d van de Wet ruimtelijke ordening.
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van welstand en parkeren en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. De bestemming 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf' heeft betrekking op bedrijvigheid zoals bijvoorbeeld loonwerkbedrijven of landbouwmechanisatiebedrijven. De bedrijven hebben een bouwperceel met bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van de bedrijfsfunctie.
Bos - Natuur
De bestemming 'Bos - Natuur' betreft in dit plan de groenelementen rondom het bedrijfsperceel zoals de inpassing van de uitbreiding en de houtwallen die versterkt, hersteld of aangelegd worden. Deze gebieden worden in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving specifiek bestemd. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staat voorop.
Agrarisch - 1
Deze bestemming'is toegekend aan gronden die teruggebracht worden naar weide. De bestemming 'Agrarisch - 1' is onder meer bedoeld voor het agrarisch gebruik, groenvoorzieningen, bermen en beplanting en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden van de gronden, hieronder wordt tevens verstaan het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van erf- en terreinafscheidingen en ten behoeve van waterhuishoudkundige voorzieningen worden gebouwd.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. Hierin is opgenomen dat indien de gemeente over een eigen kwaliteitskader beschikt dat in lijn is met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De gemeente Dinkelland heeft hier gebruik van gemaakt en de beleidsnota "Gemeentelijk beleidskader Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)" vastgesteld. Deze beleidsnota is in lijn met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie, de provincie heeft dit bevestigd. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van dit beleid. Geconstateerd wordt dat voorliggende ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijke kwaliteitskader. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Provinciaal vooroverleg is niet noodzakelijk.
Waterschap Vechtstromen
Op 18 april 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 november 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan Kgo
Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan KGO
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan Kgo
Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan KGO
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 4 Stikstofdepositieberekening