KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Bijlage Bij Regels
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, Onderzoek En Verantwoording
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.2 Geur
4.3 Geluid
4.4 Bodem
4.5 Erfgoed
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Natuur
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Water
4.11 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
5.1 Plansystematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijze Procedure
7.3 Beroep
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Flora En Fauna Onderzoek
Bijlage 3 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 4 Zienswijzenota

Timmusweg 8-8a te Agelo

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 21-06-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan "Timmusweg 8-8a te Agelo" met indentificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01 van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan-huis-verbonden bedrijf

het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 archeologische waarden

de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;

1.8 bebouwing

eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bed-and-breakfast

het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.10 bedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatige voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.11 bedrijfsmatige kamerverhuur

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen;

1.12 bestaand

legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.13 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;

1.14 bestaand gebouw

een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;

1.15 bestaand gebruik

het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

1.19 bijzondere woonvorm

een woonvorm waar bewoners niet nagenoeg zelfstandig wonen, met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding);

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 carport

staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;

1.27 dak

iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.30 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw;

1.31 evenement

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;

1.32 geaccidenteerd terrein

een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap);

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 (hoek)erker

een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

1.35 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.36 hoofdverblijf

het adres/de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene, waarbij betrokkene moet zijn ingeschreven in de Gemeente Basisadministratie Persoonsgegevens op dat adres en/of betrokkene het adres heeft opgegeven bij de Belastingdienst als hoofdadres en/of uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat het adres als hoofdverblijf moet worden aangemerkt;

1.37 huishouden

een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen worden daaronder niet begrepen;

1.38 inwoning

wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand;

1.39 kap

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o;

1.40 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;

1.41 kleinschalige bedrijfmatige activiteiten

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;

1.42 kunstobjecten

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.43 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.44 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijk-verpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.45 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.46 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.47 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.48 parkeren

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;

1.49 peil

Onder het peil wordt verstaan:

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

  • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

in andere gevallen:

  • de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

1.50 permanente bewoning

bewoning door een of meer personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken;

1.51 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.52 prostitutiebedrijf

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.53 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatig was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 recreatief verblijf

verblijf dat plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie;

1.55 standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.56 stallen

in een garage of andere bewaarplaats zetten;

1.57 verdieping(en)

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;

1.58 volkstuin

een perceel grond dat geen deel uitmaakt van de grond waarop de woning van de gebruiker staat, waarop de gebruiker gewassen kweet voor eigen gebruik;

1.59 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.60 voertuig

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;

1.61 voorgevel rooilijn

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een gevellijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide gevellijn, alsmede het verlengde daarvan;

1.62 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aardeis verbonden;

1.63 stallen

in een garage of andere bewaarplaats zetten;

1.64 voertuig

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;

1.65 wonen

het gehuisvest zin in een woning;

1.66 woning

een complex van ruimten in een gebouw uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.67 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. Alle aangebouwde bijbehorende bouwwerken maken daarbij onderdeel uit van het woonhuis;

Artikel 2 Wijze Van Meten

bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen en bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  2. c. speelvoorzieningen;
  3. d. wegen en paden;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. openbare nutsvoorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. parkeervoorzieningen;
  8. i. tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

Op de voor Wonen bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 3.1.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Afwijken voorwaardelijke verplichting

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.3 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 1, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:

  1. a. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in bijlage 1 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
  2. b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van bijbehorende bouwwerken, recreatiewoningen en kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;
  5. e. het gebruik van bijbehorende bouwwerken, recreatiewoningen en kampeermiddelen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders dan wel elders werkzaam zijnde arbeiders;
  6. f. het gebruik van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen, voor wonen

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afgeweken worden van het bepaalde in deze regels of de aanduidingen op de verbeelding, voor:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de gegeven oppervlakte- en inhoudsmaten tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van de wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 9.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 9.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 9.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 9.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 9.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 9.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Timmusweg 8-8a te Agelo

Bijlage Bij Regels

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om aan Timmusweg 8 - 8a te Agelo vier nieuwe woningen te realiseren. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een groot woonperceel met 1 vrijstaande woning. In 2008 is een vergunning afgegeven om een woonhuis met een inhoud van 1.860 m3 te bouwen ter vervanging van een eerder gesloopte boerderij, maar deze is nog niet gerealiseerd.

Initiatiefnemer is voornemens om het woonhuis alsnog te bouwen en binnen dat wonhuis 3 wooneenheden te realiseren. Daarnaast wil initiatiefnemer naast de bestaande vrijstaande woning een extra vrijstaande woning bouwen. In totaal zullen er na verwezenlijking van de plannen op het woonperceel 5 woningen aanwezig zijn. Deze ontwikkeling eis niet in overeenstemming met vigerend bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan Timmusweg 8-8a en staat kadastraal bekend als gemeente Ootmarsum, sectie C, nummers 2176 en 2671. Het oppervlak van het plangebied bedraagt in totaal 7.126 m². De ligging en begrenzing zijn weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: ligging van het plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het vigerende bestemmingsplan 'Ootmarsum, Brookhuis' en het facetbestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland'. Binnen het vigerende bestemmingsplan is het plangebied bestemd als W2 (woondoeleinden 2) met daarbinnen 2 bouwvlakken met bijbehorende erf aanduiding ten behoeve van de geldende bestemming. Per bouwvlak is een woonhuis toegestaan. Figuur 1.2 geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.

Binnen het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de realisatie van een derde woning.

Verder geldt voor het plangebied het 'Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland' waarin het parkeerbeleid van de gemeente Dinkelland vertaald is naar regelgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 vormt de 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met het beleid. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Ootmarsum, sectie C, nummers 2176 en 2671. Het oppervlak van het perceel bedraagt in totaal 7.126 m². In de huidige situatie bestaat het plangebied uit onbebouwd grasveld dat bestemd is voor woondoeleinden binnen het vigerend bestemmingsplan en een bestaande woning met bijbehorende bijgebouwen. Op het plangebied rust eveneens een wijzigingsbevoegdheid waarmee een extra woonhuis mogelijk wordt gemaakt.

In het verleden is er reeds een vergunning verleend voor de realisatie van een woonboerderij met schuur achter op het perceel aan de Timmusweg, deze zijn nooit gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: ligging van het plangebied

2.2 Beoogde Situatie

De initiatiefnemer wil in het plangebied één vrijstaande woning en een woongebouw met daarin 3 wooneenheden, waarvan 1 reguliere woning en 2 levensloopbestendige woningen realiseren. De bestaande woning (aangeduid als woning A in figuur 2.2) blijft behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: Schetsplan beoogde situatie

De woningen

De kavel van de vrijstaande woning wordt op de markt gebracht. In het bestemmingsplan worden de bouwregels opgenomen waarbinnen de woningen gerealiseerd dienen te worden. Aan de achterzijde wordt een woongebouw gerealiseerd met drie wooneenheden.

Kavels

De woningen krijgen allen relatief ruime kavels. In de onderstaande tabel zijn de oppervlakken weergegeven.

Oppervlak (m²)
Vrijstaande woning 829
Levensloopbestendige woning 1 (in woongebouw) 500
Levensloopbestendige woning 2 (in woongebouw) 500
Reguliere woning in woongebouw 1.427

De bestaande groene omzoming blijft behouden en wordt daar waar nodig versterkt. Hiermee behoudt het plangebied de groene uitstraling.

Ontsluiting en parkeren

De ontsluiting van de bestaande woning blijft behouden. De nieuwe vrijstaande woning 2 en de twee levensloopbestendige woningen 3 en 4 in het woongebouw krijgen één gezamenlijke ontsluiting naar de Timmusboer (zoals weergegeven op figuur 2.2). Woning 5 in het woongebouw wordt via de bestaande zijweg aan de Timmusweg ontsloten naar de Timmusweg.

Alle parkeerplaatsen worden op het eigen perceel aangelegd. In totaal dient het plangebied 9,2 (= 10) parkeerplaatsen te bevatten verdeeld over de nieuwe woonpercelen.

Beoogde situatie versus mogelijke situatie

Figuur 2.2 geeft de beoogde situatie weer, deze is afwijkend van de situatie die mogelijk is op basis van de wijzigingsbevoegdheid en de reeds afgegeven vergunning zoals hieronder weergegeven in figuur 2.3. De bestaande woning (woning 1) blijft behouden, de reeds vergunde woonboerderij (woning 2) zal onderverdeeld worden in 3 woningen en de derde woning (woning 3) zal doormiddel van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt. De vergunning voor de schuur van woning 2 zal ingetrokken worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0005.png"

Figuur 2.3: Schetsplan mogelijke situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is geen sprake van een lokale ontwikkeling waarmee Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). De ladder bestaat niet meer uit drie treden. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

3.1.4 Doorwerking op het plan

Bij het voorgenomen plan is geen sprake van een ontwikkeling waarmee rijksbelangen zijn gemoeid. Eveneens worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die juridisch verankerd zijn in het Barro waardoor het Barro geen belemmering vormt voor het onderhavige plan.

In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking kan geconstateerd worden dat er geen ladder toets nodig is omdat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals dit omschreven is in de ladder. Een stedelijke ontwikkeling, volgens de ladder, betreft minimaal 11 woningen, dat minimale aantal wordt niet gehaald waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Ondanks dat de ladder niet van toepassing is op dit project zal gemotiveerd moeten worden waarom het initiatief voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Deze motivering gebeurt middels de toetsing van het initiatief aan geldende wet- en regelgeving, beleid en omgevingsaspecten.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

Om de ambities, zoals geschetst in de Omgevingsvisie, tot uitvoer te brengen heeft de provincie de Omgevingsverordening opgesteld. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

De volgende artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel zijn voor het planvoornemen van belang:

  • 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie);
  • 2.1.3, lid 2 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik);
  • 2.1.5, lid 1,2 en 3 (Ruimtelijke kwaliteit);
  • 2.2.2, lid 1,2 en 3 (Realisatie nieuwe woningen);

Hierna worden deze artikelen behandeld.

Artikel 2.1.2 lid 1 (Principe van concentratie)

'Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen'.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening

De lokale behoefte is aangetoond bij de toetsing aan artikel 2.2.2. Uit deze toetsing is gebleken dat met de toevoeging van 4 extra (levensloopbestendige) woningen wordt voorzien in de lokale behoefte.


Artikel 2.1.3, lid 2 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3, lid 2 van de Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘groene omgeving’ nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘bestaand bebouwd gebied’ nader gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO.

Het plangebied is in het vigerend bestemmingsplan bestemd als 'woondoeleinden 2, welke is te definiëren als het bestaand bebouwd gebied. Artikel 2.1.3, lid 2 is daarom niet van toepassing voor het plan.


Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)

  1. 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  2. 2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (of-, waar- en hoe benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd;
  3. 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 lid 1, 2 en 3 van de Omgevingsverordening

In paragraaf 3.2.3 is een toetsing uitgevoerd aan het uitvoeringsmodel. Hier wordt volstaan met de conclusie dat het plan past binnen het in de Omgevingsverordening gegeven ontwikkelingsperspectief en de gegeven gebiedskenmerken. Het plan is daarom in overeenstemming met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.


Artikel 2.2.2, lid 1, 2 en 3 (Realisatie nieuwe woningen)

  1. 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  2. 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  3. 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 lid 1, 2 en 3 van de Omgevingsverordening

In de 'woonvisie 2021+' en de 'uitvoeringsnotitie kwalitatieve woningbouw Dinkelland 2019-2028' van de gemeente Dinkelland is aangegeven dat er rondom de kern Ootmarsum (specifiek Brookhuis) behoefte is aan woningen voor zowel ouderen als jongeren. Tevens is voor het gebied Brookhuis, waarbinnen het plangebied valt, ruimte gereserveerd binnen het woningcontingent. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend. In afbeelding 3.1 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0006.png"

Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)


De betreffende niveaus worden in de onderstaande paragrafen toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel. In paragraaf 3.2.2 zijn deze generieke beleidskeuzes zoals verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel behandeld.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0007.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied is gelegen in het gebied 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

De ontwikkeling van de 2 woongebouwen binnen het plangebied wordt, conform de eisen uit het principeverzoek, aangesloten op de situering en vormgeving van de bestaand woning aan de Timmusweg 8a. Het plan doet geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en levert geen extra belemmeringen op voor de omgeving.

Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  1. 1. Natuurlijke laag;
  2. 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  3. 3. Stedelijke laag;
  4. 4. Laag van beleving.

Hieronder is het per laag verder toegelicht.

1. Natuurlijke laag

De natuurlijke laag binnen het plangebied bestaat uit dekzandvlakte en ruggen. Voor deze natuurlijke laag geldt de ambitie om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen nat en droog sturend en beleefbaar te maken doormiddel van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Een van de manieren hoe de provincie dit wil bereiken is door sturing aan te brengen in ruimtelijke processen. Zo krijgt deze natuurlijke laag bijvoorbeeld een beschermde bestemmingsregeling dat gericht is op de instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Uitgangspunten voor ontwikkelingen binnen deze natuurlijke laag zijn;

  • nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de zichtbaarheid van hoogteverschillen en het watersysteem.
  • de richting van het landschap, dat gevormd is door de afwisseling van beekdalen en ruggen.

2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarische cultuurlandschap binnen het plangebied bestaat uit Oude Hoevenlandschap. Voor deze laag geldt de ambitie om het oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Binnen de erven en het oude hoevenlandschap zijn er mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen. Door essen en ejes een beschermende bestemmingsregel te geven, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, bodemkwaliteit en reliëf, wil te provincie sturing aanbrengen binnen deze laag. De sturing moet leiden tot het vergroten van de toegankelijkheid van het landschap terwijl het tevens moet bijdragen aan het behouden en accentueren van de dragende structuren.

3. Stedelijke laag

De stedelijke laag binnen het plangebied bestaat uit woonwijken 1955 - nu. Voor deze laag geldt de ambitie om herstructurering door te voeren ten behoeve van vitale steden. Daarbij moet, waar mogelijk, een andere invulling worden leegkomende markante gebouwen. Bij herstructurering wil de provincie sturen op het inpassen van nieuwe ontwikkelingen binnen het bestaande karakter van de stad en/of wijk, afhankelijk van het formaat project. Het behouden van markante bebouwing draagt bij aan die inpassing en het behouden van het bestaande karakter, eveneens als een stedenbouwkundige verbinding naar de restanten van voormalige agrarisch cultuurlandschap en de natuurlijke laag binnen het gebied.

4. Laag van beleving

De laag van beleving is binnen het plangebied niet aanwezig, echter valt de Timmusweg (waar het plangebied aan ligt) binnen de laag van beleving als zijnde informele trage netwerk. De provinciale ambitie is om wegen en paden die binnen dit informele trage netwerk vallen te behouden en te versterken om zo het buitengebied beleefbaar te maken en te verbinden. Sturing vanuit de provincie moet ervoor zorgen dat dit informele trage netwerk in kaart wordt gebracht en wordt behouden. Dit geldt niet alleen voor ontwikkelingen van dit netwerk maar ook voor ontwikkelingen aangrenzend aan het netwerk.

3.2.4 Doorwerking op het plan

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft ter voorbereiding op de aanstaande Omgevingswet de 'Omgevinsvisie Dinkelland' opgesteld. De omgevingsvisie is gebaseerd op waarden, bestaande en toekomstige waarden, die de gemeente en haar inwoners hebben. De omgevingsvisie geeft doormiddel van 11 speerpunten weer hoe deze bestaande waarden behouden kunnen worden en hoe de toekomstige waarden bereikt kunnen worden.

De 11 speerpunten zijn onder te verdelen over 3 thema's op onderstaande wijze:

Buitengebied in balans

  • Toekomstgerichte agrarische sector;
  • Goede staat van natuur en landschap;
  • kwalitatief toerisme.

Leefbare kernen

  • Voldoende voorzieningen;
  • Aantrekkelijk wonen;
  • Ruimte voor ondernemen;
  • Leefbare openbare ruimte.

Leefomgeving van de toekomst

  • Energieneutraal in 2050;
  • Duurzaam beheer;;
  • Gezonde leefomgeving;
  • Veilige Leefomgeving.

Per speerpunt is nader toegelicht wat de rol van de gemeente is, welke andere partijen erbij betrokken zijn en wat eventuele geintreseerde partijen kunnen doen om bij te dragen. De speerpunten met bijbehorende toelichting zijn geconcretiseerd in de waardenkaart bijbehorend aan de omgevingsvisie. Op de kaart staan verschillende gebieden aangegeven met daaraan waardes gekoppeld, bij elke waarde zijn een aantal concrete punten uit de toelichting van een speerpunt benoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0008.png"

Figuur 3.3: uitsnede waarde kaart omgevingsvisie

Het plangebied is gelegen binnen de waarde 'Kenen met een woon- en centrumfuctie', daaraan zijn onderstaande waardes gekoppeld:

  • kernen met kleinschalige woonbebouwing aan de randen en dichtere en soms ook middelhoge bebouwing in het hart;
  • kernen met belangrijke voorzieningen zoals winkels, horeca, sportvoorzieningen, zorg, pinmogelijkheden;
  • aanwezigheid van ontmoetingsplekken in het bijzonder in de omgeving van voorzieningen;
  • (verbindingen met) de groene omgeving;
  • in veel gevallen een kerk als belangrijk gebouw in het silhouet van de kern en als belangrijk gebouw in de dorpsstructuur, tevens is er op enkele plekken karakteristieke bebouwing aanwezig.

Deze waardes spelen in op:

  • de opzet van dorpen met compacte bebouwing en ontmoetingsplekken in het dorpshart en lagere woonbebouwing aan de randen;
  • concentratie van de publieksgerichte functies;
  • mogelijkheden om te ontmoeten;
  • de verbindingen met de groene omgeving;
  • behoud van (het zicht op) de kerk en de beleefbaarheid van karakteristieke bebouwing;
  • voldoende vestigingsmogelijkheden voor bedrijven en ondernemers passend binnen het aanbod van de kern;
  • vasthouden van water.

Doorwerking op het plan

Onderhavig plan betreft de realisatie van 4 woningen naast de bestaande woning. 1 woonhuis kan doormiddel van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Brookhuis worden gerealiseerd. Daarnaast is er reeds 1 woonhuis met een inhoud van 1.860 m3 vergund, deze wordt doormiddel van sysematiek uit het bestemmingsplan Buitengebied 2010 gesplitst tot een woonhuis met daarbinnen 3 woningen. In dat bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om woonhuizen met een inhoud van meer dan 1.500 m3 op te splitsen. Geconcludeerd kan worden dat het plan in lijn is met het beleid van de gemeente Dinkelland.

3.3.2 Woonvisie 2021+

Op 5 juli 2021 is de Woonvisie 2021+ vastgesteld. De woonvisie beschrijft de gemeentelijke koers voor de komende jaren, met voldoende flexibiliteit om tussentijds bij te kunnen sturen, mochten de ontwikkelingen op de woningmarkt daarom vragen.

De Woonvisie gaat onder andere over het realiseren en behouden van een gezonde woningmarkt en het verbeteren van de bestaande woningvoorraad. Dit wordt geregeld door 48 acties en afspraken die benoemd staan in de visie.

Als eerste punt staat dat er uitgegaan wordt van een plancapaciteit van 665 woningen tot en met 2025, dit betreft zowel harde als zachte plannen. Van de 665 woningen zijn er 360 gerekend voor ontwikkelingen in een van de grote kernen van de gemeente. Ongeveer tweederde van de inwoners van de gemeente woont in een van de drie grote kernen waardoor er op die plekken het meeste vraag is naar nieuwe woningen.

Kwaliteitskader Dinkelland

Bijbehorend aan de Woonvisie 2021+ is de bijlage Kwaliteitskader Dinkelland opgenomen waarin 4 doelgroepen worden beschreven ten aanzien van behoefte aan woningtype en prijsklasse. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt tussen de doelgroepen:

  • Starters
  • Doorstromers
  • Gezinnen
  • Senioren

Qua woningtypen is de meest voorkomende vraag die naar grondgebonden woningen in de vorm van 2-onder-1 kap en vrijstaand bij zowel starters, doorstromers als gezinnen. Voor starters binnen een lagers prijsklasse dan wat doorstromers en gezinnen er voor over hebben.

De voorgenomen ontwikkeling biedt ruimte voor het merendeel van de doelgroepen.

Doorwerking op het plan

Uit de Woonvisie 2021+ en het kwalieitskader blijkt dat in de gemeente Dinkelland ruimte is voor de toevoeging van woningen voor verschillende doelgroepen. De voorgenomen ontwikkeling biedt ruimte voor het merendeel van de doelgroepen en is daarom in lijn met het beleid uit de Woonvisie 2021+.

3.3.3 Nota omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016

De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:

  • Basis omgeving
  • Midden omgeving
  • Bijzondere omgeving

Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:

  • ‘Ambtelijk’: alleen kleine bouwwerken van- en voor de voorgevel worden getoetst. Deze toets vindt ambtelijk plaats. Bouwplannen achter de voorgevel zijn toetsvrij.
  • 'Stadsbouwmeester’: de stadsbouwmeester toetst.
  • ‘Q-team’: het Q-team beoordeelt en kan daarbij in overleg treden met de inititatiefnemer en/of ontwerper.

Doorwerking op het plan

Het plangebied (rood omlijn in figuur 3.4) ligt in 'basis gebied' dat is aangeduid met de gele kleur. Het basis gebied bestaat overwegend uit twee-onder-een-kappers en vrijstaande woningen met een traditionele bouwstijl. Voor het plangebied geldt het beeldkwaliteitsplan 'Brookhuis' zoals aangeduid met nummer 24 in figuur 3.4. Binnen dit beeldkwaliteitsplan valt het plangebied binnen gebiedsgerichte welstandsciteria waarbij de ontwikkelingen van woonclusters aan de rand van 'Brookhuis' gewenst zijn en passen binnen het geldend beleid. De welstandscriteria zijn van toepassing zodat de ontwikkelingen in en rondom deze rand uitsluitend woningbouw betreft, zoals dat ook de bedoeling is binnen het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0009.png"

Figuur 3.4: Fragment nota omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen, de locatie is omlijnd

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, Onderzoek En Verantwoording

4.1 Bedrijven En Milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een ‘goed woon- en leefklimaat’.

VNG-publicatie ‘Bedrijven & milieuzonering”

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe ‘functiescheiding’. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een ‘goed woon- en leefklimaat’. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering (waaronder een onderzoek naar de feitelijke milieubelastende activiteiten) kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden ‘richtafstand’ in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Tabel 4.1: Richtafstanden per milieucategorie

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0010.png"

Doorwerking op het plan

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt als 'rustig buitengebied' en 'rustig woongebied'. De richtafstanden kunnen derhalve niet met één stap worden verkleind.

De realisatie van 4 woningen wordt niet gekenmerkt als een milieubelastende activiteit, maar als een milieuhinder gevoelige functie. Dit betekent dat omliggende functies geen milieuhinder ondervinden afkomstig van de woningen maar dat eventueel omliggende bedrijven wel belemmerd kunnen worden in de bedrijfsvoering. Bovendien dient te worden aangetoond dat in het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

In de omgeving gelegen bedrijven

In de omgeving ligt slechts 1 bedrijf. Op ongeveer 40 meter van onderhavig plangebied ligt het grondgebonden agrarisch bedrijf (melkveehouderij) aan de Timmusweg 2 en 4. Het meest nabijgelegen dierenverblijf ligt op ongeveer 40 meter van onderhavig plangebied. Het agrarische bedrijf wordt reeds belemmerd door bestaande woningen, waaronder de woning aan de Timmusweg 8a. De nieuwe woningen leveren zodoende geen nieuwe belemmeringen op waardoor dit agrarische bedrijf niet in de bedrijfsvoering wordt belemmerd. Om te voorkomen dat het bedrijf belemmerd wordt door vergunningsvrije bewoning van bijbehorende bouwwerken in de vorm van mantelzorgwoningen is besloten om op de verbeelding een zone aan te duiden waarbinnen voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken uitgesloten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0011.png"

Figuur 4.1: uitsnede gebiedskaart verordening geurhinder (plangebied met ster aangeduid)

De gemeente Dinkelland heeft een verordening geurhinder opgesteld waarin regels worden gesteld ten aanzien van de afstand tussen geurgevoelige objecten en geuremiterende objecten. De afstand dient in beginsel 50 meter te bedragen tenzij binnen deze afstand reeds belemmeringen aanwezig zijn danwel planologisch mogelijk zijn. De werkelijke afstand tussen de stal en de bestaande woning bedraagt minder dan 50 meter. Omdat deze woning niet in de zelfde lijn ligt als de geprojecteerde woning dient de afstand tussen de stal en de geprojecteerde woning in beginsel 50 meter te bedragen tenzij het bestemmingsplan in deze richting reeds een woning op kortere afstand toestaat. in dat geval mag deze afstand niet worden verminderd. Het plan leidt niet tot een kortere afstand tussen de stal en de huidige planologische mogelijkheden.

Conclusie

Gezien het bovenstaande vormt het aspect 'bedrijven en milieuzoneringen' geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.2 Geur

Het bestemmingsplan voorziet in woningbouwontwikkeling en dient, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, afgestemd te worden op (onder meer) het agrarisch gebruik van het perceel . Dit vergt een tweeledige beoordeling. In de eerste plaats moet bezien worden of ter plaatse van de voorziene woningen in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden voorzien. In de tweede plaats moet worden beoordeeld of de belangen van de in de nabije omgeving gelegen functies (onevenredig) worden geschaad ten gevolge van de ontwikkeling waarin het bestemmingsplan voorziet.

Woon- en leefklimaat

Indien tussen een inrichting en een gevoelig object de in het Activiteitenbesluit genoemde afstand wordt aangehouden, mag in beginsel worden aangenomen dat bij het geurgevoelig object (in dit geval de voorziene woningen) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Andersom geldt dat, indien de genoemde afstand niet wordt aangehouden, niet zonder meer mag worden aangenomen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (ABRS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:852).

Beperking agrarisch gebruik

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet ook worden bezien of de eigenaar van het agrarisch bedrijf door de voorziene ontwikkeling in zijn bedrijfsvoering kan worden beperkt. Dat is het geval als hij na realisatie van de gevoelige objecten niet meer aan de relevante milieuregelgeving voldoet.

De vraag is of de in het Activiteitenbesluit vastgestelde afstand in acht wordt genomen als de voorziene woningen conform voorliggend bestemmingsplan gerealiseerd worden.

De relevante geuremitterende voorziening ter plaatse van het agrarisch bedrijf betreft in dit geval de stal (dierverblijf).

De voorziene woningen liggen buiten de bebouwde kom, zodat op grond van het Activiteitenbesluit een afstand van 50 meter tussen (de buitenzijde van) het geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt in acht worden genomen (artikel 3.117 jo.; artikel 3.111 Activiteitenbesluit).

De gemeenteraad heeft op 16 april 2016 een geurverordening opgesteld, zodat ingevolge artikel 3.118 Activiteitenbesluit artikel 3.117 niet van toepassing is.

Uit artikel 4 van de Geurverordening volgt dat er een afstand van 25 meter geldt voor die veehouderijen die niet voldoen aan de wettelijke afstand als bedoeld in artikel 3.11 van het Activiteitenbesluit en na 19 april 2016 niet hebben uitgebreid in het aantal vaste afstandsdieren binnen de contour van 50 meter. In dit artikel is de beperking opgenomen dat geen sprake mag zijn van een uitbreiding van vaste afstandsdieren na 19 april 2016 binnen de contour.

Vanwege de bestaande woning ter plaatse van Timmusweg 8a is artikel 4 van de Geurverordening van toepassing.

Bestemmingsplan

De afstand tussen de stal (ervan uitgaande dat het emissiepunt aan de zijde van de schuur is gesitueerd die het dichtst bij het plangebied is gelegen (worse case) en het bouwvlak van de voorziene woningen bedraagt 51 respectievelijk 72 meter. De voorziene woningen worden op voldoende afstand gesitueerd, zodat ze geen beperking vormen voor de bestaande agrarische bedrijfsvoering.

Het ontwerpbestemmingsplan staat er niet aan in de weg dat ook buiten het bouwvlak gevoelige bebouwing wordt opgericht, omdat ter plaatse (op grond van het bestemmingsplan of vergunningvrij) bijbehorende bouwwerken kunnen worden gerealiseerd. In het vast te stellen bestemmingsplan wordt een planregeling opgenomen dit te voorkomen.

Dit wordt gedaan door voor de gronden binnen een zone van 50 meter afstand tot het agrarisch bouwvlak van reclamant, uitgezonderd ter hoogte van het bestaande woonhuis Timmusweg 8A, de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken' op te nemen. In de bijbehorende planregel wordt expliciet bepaald: 'deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bij bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan'. In de toelichting op het bestemmingsplan is onderbouwd dat deze inperking van de bouw- en gebruiksmogelijkheden dienen om het eventuele gebruik als mantelzorgwoning te voorkomen.

Gelet op het geringe aantal dieren dat wordt gehouden en het feit dat het plangebied in een overgangsgebied tussen binnen- en buiten de bebouwde kom is gesitueerd, is er ter plaatse van de voorziene woningen en de daarbij behorende tuinen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) worden normen gesteld tot welke maximale geluidsniveau geluidgevoelige functies belast mogen worden. In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden gerealiseerd, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Indien gevoelige objecten binnen de geluidscontour van een gezoneerd industrieterrein valt is nadere toelichting over industrielawaai benodigd.

Indien gevoelige objecten binnen onderzoekszones worden gerealiseerd van wegen en/of spoorwegen is het noodzakelijk een onderzoek uit te voeren. In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen gelegen. Spoorwegen worden derhalve niet nader behandeld. Voor wegen geldt op geldende onderzoekszones voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Daarnaast kan op basis van de Wet ruimtelijke ordening als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld, in het kader van het garanderen van een 'goed woon- en leefklimaat, toch een akoestisch onderzoek worden geëist .

Doorwerking in het plan en conclusie

Onderhavige plan voorziet in de realisatie van geluidgevoelige functies in de vorm van woningen binnen een 30 km/h gebied. Het plangebied is niet gelegen binnen het onderzoeksgebied van wegen waarbinnen het uitvoeren van een akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk is. Gezien het zeer rustige karakter van de Timmusweg (ca 100-150 mvt/etmaal (bron: Verkeersmilieukaart 2019)) is ook in het kader van een goed woon- en leefklimaat een akoestisch onderzoek niet nodig. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.4 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Doorwerking in het plan

Voor de gewenste realisatie van 4 woningen is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om te bepalen of de bodem geschikt wordt geacht voor het beoogde gebruik. Hieronder volgt de conclusie van het onderzoek, het gehele rapport is in de bijlage opgenomen.

Conclusie verkennend bodemonderzoek

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd eveneens als een maaiveld inspectie. De resultaten tonen aan dat er geen sprake is van significante verontreiniging van de bodem. Op basis van dit onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De locatie wordt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Het bodemonderzoek is getoetst aan het beleid dat door de gemeente Dinkelland is vastgelegd in de nota: De bodemkwaliteit onderzocht Ga tot de bodem!. Er zit meer in dan je denkt. De gehele locatie is historisch onderzocht. De onderzoeken voldoen aan de geldende normen en richtlijnen en geeft voldoende inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem binnen de onderzoekslocatie.

In het verkennend onderzoek zijn geen verhoogde gehaltes aangetoond in de bovengrond (0,0-0,5 m-mv), ondergrond (0,5-2,0 m-mv) en het grondwater.

Er zijn, op basis van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, geen belemmeringen voor de herziening van het bestemmingsplan

Grondverzet (op of van de locatie) dient te worden gemeld via het meldpunt Bodemkwaliteit. De gemeente Dinkelland heeft op 7 juli 2020 de Bodembeheernota en Bodemkwaliteitskaart Twente vastgesteld. De aanvulling ten aanzien van PFAS is echter nog niet vastgesteld. Bij afvoer van overtollige grond dient deze aanvullend te worden onderzocht op PFAS.

4.5 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.5.1 Archeologie

De gemeente Dinkelland heeft voor haar grondgebied een archeologische verwachtings- en advieskaart laten opstellen. Aan de hand van deze kaart kan bepaald worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In onderstaande figuur is een uitsnede van de archeologische verwachtingenkaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0012.png"

Figuur 4.2: Archeologische verwachtingskaart gemeente Dinkelland (plangebied aangeduid met rode ster)

Doorwerking op het plan

Het plangebied is gelegen binnen dekzandwelvingen en -vlakte. Voor het plangebied geldt een middelmatige archeologische verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologisch onderzoek is enkel noodzakelijk indien het plangebied groter is dan 5.000 m² en de bodem over dit gehele oppervlak dieper in de bodem reiken dan 40 cm zijn. Voor bodemingrepen die kleiner zijn dan die gestelde norm hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

In het onderhavige plan worden 4 extra woningen gerealiseerd. Het oppervlak van de bodemingrepen is fors kleiner dan de norm van 5.000 m². Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.5.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Doorwerking in het plan en conclusie

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat binnen het plangebied geen Rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig zijn. Daarnaast maakt het plangebied geen onderdeel uit van behoudenswaardige cultuurhistorische structuren en ligt het niet binnen een molenbiotoop.

De woningen worden binnen het landschappelijke kader gerealiseerd die in de huidige situatie wordt gevormd door de groene omzoming. Deze groene omzoming blijft intact waardoor de ruimtelijke impact van het plan minimaal blijft. Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect Erfgoed geen belemmering vormt.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Doorwerking op het plan

Aan hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. In figuur 4.3 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Hierop is onder andere informatie over risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Ook is er informatie opgenomen over risico's van luchtvaartongevallen, ongevallen op het wegen-, spoorwegen- en waterwegennet en overstromingen met water en dergelijke.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0013.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (plangebied aangeduid met rode ster)

In de directe nabijheid zijn geen risicovolle bronnen gelegen. In de omgeving, op een afstand van ongeveer 200 meter, ligt een buisleiding voor de transport van gas (aardgasleiding N-531-91). Voor deze leiding geldt geen plaatsgebonden risicocontour. De 1% letaliteitscontour inzake het groepsrisico bedraagt 45 meter. Omdat het plangebied niet binnen die 45 meter ligt hoeft er geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. Naast deze buisleiding zijn er binnen een straal van 2 kilometer geen andere risicobronnen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.7 Natuur

4.7.1 Flora en fauna

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels. Ten behoeve van het onderhavige plan is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De rapportage is als bijlage opgenomen.

Conclusie flora en fauna onderzoek

Conclusie m.b.t. gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent. Een negatief effect op Natura 2000-gebied Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek, als gevolg van stikstofdepositie is in de volgende subparagraaf weergegeven.

Conclusie m.b.t. soortbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermde grondgebonden zoogdier er een rust- en/of voortplantingsplaats, bezet een amfibie er een vaste rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

De egel en de vaste rust- en voortplantingsplaats van de egel is beschermd. De egel mag niet gedood worden en de vaste rust- en/of voortplantingsplaats mag niet zonder ontheffing beschadigd of vernield worden òf er dient gewerkt te worden volgens een door de minister goedgekeurde en toepasbare Gedragscode. Voor het mogen uitvoeren van activiteiten, met negatieve effecten voor de egel, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wnb verkregen te zijn òf dient gewerkt te worden conform een toepasbare Gedragscode. In dit geval kan dat de Gedragscode ruimtelijke ontwikkeling en inrichting van Stadswerk zijn.

Voor de overige beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën, die een (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en/of voortplantingsplaats’.

De betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels neemt gedeeltelijk af, als gevolg van het bebouwen en verharden van een deel van het plangebied, maar deze afname leidt niet tot wettelijke consequenties

4.7.2 Gebiedsbescherming

Ter invulling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kan de Minister van Economische Zaken gebieden als Natura 2000-gebied of als bijzonder nationaal natuurgebied aanwijzen. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wet natuurbescherming een zorgplicht, en voor Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0014.png"

Figuur 4.4: Ligging plangebied ten opzichte van N2000-gebieden

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek op een afstand van circa 1,31 kilometer. Het onderhavige plan is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Van oppervlakteverlies van kwalificerende habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten is derhalve geen sprake. Het plangebied ligt op relatief grote afstand van Natura 2000-gebieden. Aanwezigheid van materieel en mensen tijdens de ontwikkeling is niet zichtbaar in deze Natura 2000-gebieden en ook van verstoring in de Natura 2000-gebied door geluid of licht is gelet op de grote afstand geen sprake. De emissie en depositie van stikstof reiken echter verder vanaf het plangebied. De stikstofdepositie als gevolg van de toevoeging van de 4 wooneenheden en de toenemende verkeersgeneratie is in beeld gebracht middels een Aerius-berekening. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen.

Conclusie stikstofonderzoek in relatie tot N2000

Uit de rekenresultaten van Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project zowel in de gebruiksfase als in de realisatiefase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Stikstofemissie afkomstig van onderhavig project heeft geen significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 vormt geen belemmering voor de realisatie en de vergunningverlening van de 'omgevingsvergunning, activiteit bouwen'. Daarnaast is geen (natuur)vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk omdat geen sprake is van een depositie hoger dan 0,00 mol/ha/j.

4.8 Luchtkwaliteit

De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling

Doorwerking in het plan en conclusie

Het onderhavige plan behoort tot één van de categorieën (max. 1.500 woningen) die automatisch niet in betekende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.9 Verkeer En Parkeren

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnotitie "Bouwen & parkeren 2018" vastgesteld. Het beleid heeft toepassing op gebouwen en ontwikkelingen binnen de gemeente Dinkelland. In de beleidsnotitie is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (parkeernorm, als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd). Voor veel voorkomende gebruiksfuncties zijn de parkeernormen in de beleidsnotitie vermeld. Andere parkeernormen kunnen afgeleid worden uit de publicatie 317 van CROW.

Conform de CROW-publicatie 317 wordt het plangebied aangeduid als rest bebouwde kom. Het plangebied bevindt zich in een weinig stedelijke gemeente op basis van de stedelijkheidsklasse van het CBS. Onderstaand staan de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte weergegeven in tabel 4.2 en tabel 4.3. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte zijn cijfers voor vrijstaande en twee-onder-een-kap woning gehanteerd, gebaseerd op het formaat van de woningen.

Tabel 4.2: Verkeersgeneratie

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0015.png"De Timmusweg fungeert voor een gedeelte van de wijk Brookhuis als ontsluiting naar de Dusinksweg. De verkeersgeneratie van het voorliggende plan zorgt voor een beperkte toename van de verkeersintensiteit van de Timmusweg.

Tabel 4.3: Parkeerbehoefte

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPTIMW8-VG01_0016.png"

Op basis van de beleidsnotitie "Bouwen en parkeren 2018" van de gemeente Dinkelland is de parkeerbehoefte berekend. De totale parkeerbehoefte komt neer op tenminste 10 parkeerplaatsen aangezien de, in tabel 4.3 weergegeven, 9,2 conform het beleid naar boven afgerond moet worden. In het plan wordt in de parkeerbehoefte te voorzien door te voorzien in voldoende ruimte op eigen terrein bij de woningen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen oplevert voor dit plan.

4.10 Water

In de waterparagraaf van een ruimtelijke ontwikkeling is het van belang om te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Bro. In deze paragraaf wordt uiteengezet in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding en de waterveiligheid. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen van de waterhuishoudkundige doelstellingen.

Beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoets

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

Voor het plan wordt geadviseerd het afvalwater en het hemelwater te behandelen via een gescheiden stelsel waarbij hemelwater wordt geïnfiltreerd.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.11 Besluit Milieueffectrapportage

De voorgenomen ontwikkeling maakt een toevoeging van vier wooneenheden binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.). Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat,
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft de m.e.r. aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het m.e.r. moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie);
  • de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

Gelet op de aard en omvang en ligging van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot ondermeer de grootte van Ootmarsum is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het Besluit m.e.r. is dus niet van toepassing en hoeft er geen aanmeldnotitie te worden opgesteld. Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het onderhavige plan zijn de milieukundige aspecten in hoofdstuk 4 behandeld, daarmee is aangetoond dat het onderhavige plan milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn.

Hoofdstuk 5 Juridisch Bestuurlijke Aspecten

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De systematiek van de regels en de verbeelding is gebaseerd op het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'.

De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Systematiek bijbehorende bouwwerken

In de systematiek van het bestemmingsplan in het buitengebied van Dinkelland zijn standaard bij elk hoofdgebouw bijbehorende bouwwerken toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2. Hiervan kan worden afgeweken op het moment dat de bestaande oppervlakte reeds meer bedraagt.

De Timmusweg 8 betrof oorspronkelijk een agrarisch erf waarop 2 bedrijfswoningen en meerdere schuren aanwezig waren. In het bestemmingsplan Ootmarsum Brookhuis heeft dit perceel de woonbestemming gekregen en is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak maximaal 55 m2 bedraagt, dan wel indien een grotere oppervlakte aanwezig is, de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan Ootmarsum Brookhuis (6-7-2007). Op dat moment betrof de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak 383,5 m2. Deze oppervlakte behoorde de 2 bedrijfswoningen gezamenlijk toe. In 2015 is een van deze schuren met een oppervlakte van 211 m2 gesloopt en is ten behoeve van de bestaande woning Timmusweg 8A hiervan 174,6 m2 aan bijbehorende bouwwerken bebouwd (vergunning 24-1-2015) waarbij is aangegeven dat er in de toekomst nog een bouwmogelijkheid is van 36,4 m2. In ruil voor de sloop van een andere schuur met een oppervlakte van 172,5 m2 is op 25-2-2009 een vergunning verleend voor het herbouwen van een schuur bij de nog te herbouwen woonboerderij. Van deze vergunning is nog geen vergunning gemaakt, de schuur die gesloopt moest worden is wel in juni 2017 gesloopt. Gelet op de inmiddels gewijzigde plannen van de herbouw van de woonboerderij is er minder behoefte aan 1 grote schuur, maar wil men onder intrekking van de verleende vergunning deze oppervlakte inzetten voor een aantal kleinere gebouwen.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de reeds bestemde dan wel vergunde 383,5 m2 aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak opgeteld bij de bestaande 115 m2 aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak. Dat betekent dat voor de woning Timmusweg 8A en de vergunde maar nog niet gerealiseerde woonboerderij gezamenlijk een oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 498,5 m2 is toegestaan. Deze oppervlakte wordt onderling verdeeld door middel van het toekennen van de bouwaanduiding bijgebouwen 2 (150 m2) en bijgebouwen 3 (348,5 m2).

5.2 Toelichting Op De Regels

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels


Artikel 1: Begrippen

In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.


Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2: De bestemmingsregels

In het bestemmingsplan komt de enkelbestemming 'Wonen' voor.


Wonen

De bestemming 'Wonen' is gericht op de woonfunctie, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroep. Binnen deze bestemming gelden een aantal regels ten aanzien van maatvoering van de hoofdgebouwen, hierbij gaat het om 'maximum goot- en bouwhoogte', 'maximum inhoud' en 'maximum aantal wooneenheden'. Het aantal wooneenheden is aangeduid aangezien in een van de panden zich 3 wooneenheden bevinden. Binnen een deel van de bestemming zijn 'voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken' uitgesloten gezien een deel van het perceel gelegen is binnen de milieuzonering van het naastgelegen agrarische bedrijf.

Hoofdstuk 3: Algemene regels


Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.


Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.


Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels


Overgangsrecht

Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.


Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.


Slotregels

Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie. Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De in dit kader relevante instanties worden in kennis gesteld van dit bestemmingsplan

7.2 Zienswijze Procedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken vanaf 11 februari. Gedurende deze periode zijn meerdere zienwijzen naar voren gebracht, deze zijn terug te vinden in Bijlage 4. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn enkele aanpassingen doorgevoerd en is op 21 juni 2022 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.

7.3 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Flora En Fauna Onderzoek

Bijlage 2 Flora en Fauna onderzoek

Bijlage 3 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 3 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 4 Zienswijzenota

Bijlage 4 Zienswijzenota