KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
Artikel 4 Bedrijf
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
Hoofdstuk 3 Het Plan
3.1 Gewenste Ontwikkeling
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid Overijssel
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.2 Milieuzonering
5.3 Bodem
5.4 Geluid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Water
5.8 Ecologie
5.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Planopzet En Systematiek
6.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Vooroverleg
8.2 Zienswijzen
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek, Bornsestraat 52 Te Saasveld
Bijlage 2 Digitale Watertoets Bornsestraat 52, Saasveld

Buitengebied, Bornsestraat 52 Saasveld

Wijzigingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 27-06-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Bornsestraat 52 Saasveld" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01 van de gemeente Dinkelland.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan- en uitbouw

een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw);

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bed-and-breakfast

het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.9 bestaand

Legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.10 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;

1.11 bestaand gebouw

een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;

1.12 bestaand gebruik

het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;

1.13 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw

een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 evenement

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;

1.24 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.26 geluidsgevoelige bebouwing

bebouwing welke dient ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.27 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.28 huishouden

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sani­taire voorzieningen en de entree;

1.29 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.30 kap

een dak met een zekere helling;

1.31 kelder

een overdekte met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, ter plaatse van het hoofdgebouw en beneden het aan het hoofdgebouw grenzende terrein;

1.32 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeen­stemming is;

1.33 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.34 logiesverstrekkend bedrijf

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;

1.35 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.36 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.37 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aardeis verbonden.

1.38 parkeren

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;

1.39 sierteelt

de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;

1.40 stallen

in een garage of andere bewaarplaats zetten;

1.41 voertuig

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;

1.42 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet wor­den aangemerkt;

1.43 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huis­vesting van één afzonderlijk huishouden;

1.44 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druip­lijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buiten­zijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van on­dergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemid­delde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 afstand tot de (bouw)perceelgrens

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;

2.7 de afstand tot de weg

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;

2.8 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappen­huizen, gangen en overige dienstruimten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarisch gebruik;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
  2. d. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  3. e. cultuurgrond;
  4. f. openbare nutsvoorzieningen;
  5. g. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. h. wegen en paden;
  7. i. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
  8. j. terreinen voor evenementen;

met de daarbijbehorende:

  1. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in lid 3.1. toegelaten bedrijvigheid en waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  3. c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
  4. d. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
  5. e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;
  6. f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
  7. g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
  8. h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  9. i. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen;
  10. j. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  11. k. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin;

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van een installatie-, las- en/of montagebedrijf, niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  2. b. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. water;

met de daarbijbehorende:

  1. e. tuinen, erven en terreinen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven anders dan de in lid 4.1;
  2. b. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    2. 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    3. 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    4. 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
  3. c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
  4. d. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één bedrijfswoning;
  5. e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  6. f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel dan wel detailhandel in motorbrandstoffen;
  7. g. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.3. onder d en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
    1. 1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
    2. 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
    3. 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
    4. 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    5. 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 4.3. onder g en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de open­bare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabij­gelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m be­dragen;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

  1. a. de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, en die naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in lid 4.1 genoemde bedrijven, mits:
    1. 1. het geen detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
    2. 2. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de ruimtelijke uitstraling, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. de bestemming ‘Bedrijf’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ en/of ‘Agrarisch - 1’ of ‘Agrarisch - 2’, mits:
    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de betreffende regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', vastgesteld op 18 februari 2010 met indificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. 2. de bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
    3. 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de waarde van historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

  1. a. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
    1. 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
    2. 2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
    3. 3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
    4. 4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    5. 5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
    6. 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
    7. 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van sublid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan: Buitengebied, Bornsestraat 52 Saasveld.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor u ligt het wijzigingsplan ten behoeve van de ontwikkeling aan de Bornsestraat 52 te Saasveld. De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bedrijfshal op het perceel aan de achterzijde uit te breiden.

Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan “Buitengebied 2010”, vastgesteld op 18 februari 2010 door de gemeenteraad van Dinkelland. Voor de locatie gelden de bestemmingen “Bedrijf” en “Agrarisch - 1”. De uitbreiding van de bedrijfshal is beoogd op de gronden waar de bestemming “Agrarisch – 1” geldt. Volgens het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om deze gronden te gebruiken voor een bedrijf anders dan voor een agrarisch bedrijf.

Door middel van de wijzigingsbevoegdheid in het huidig bestemmingsplan is het mogelijk dat de bestemming “Agrarisch - 1” wordt uitgeruild met de bestemming “Bedrijf” en de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing vergroot kan worden. Om dit juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een wijzigingsplan opgesteld te worden. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen in buitengebied van de gemeente Dinkelland, ten westen van de kern Saasveld. Het plangebied is kadastraal bekend als de gemeente Weerselo, sectie T, percelen 1401, 1402 en 1403.

In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven in de nabijheid van Saasveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: globale ligging plangebied ten westen van Saasveld (bron: Google Maps)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in het rood omkaderd in figuur 1.2 weergegeven. In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig zoals bedrijvigheid, wonen, horeca en agrarisch. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit wijzigingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2: begrenzing van het plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan “Buitengebied 2010”. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland vastgesteld op 18 februari 2010. In figuur 1.3 staat een fragment weergegeven van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met de planlocatie globaal in het rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden van het plangebied zijn voorzien van de enkelbestemmingen 'Agrarisch - 1' en 'Bedrijf'. De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik.

De gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bestemd voor bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van bedrijven. In bijlage 4 van de regels is per adres opgenomen wat voor bedrijf is en de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing opgenomen. Voor de Bornsestraat 52 geldt dat een installatiebedrijf is toegestaan met een huidig oppervlak aan bedrijfsbebouwing van 260 m². Binnen de bestemming mogen gebouwen en overkappingen worden gebouwd ten behoeve van één bedrijf.

Het bedrijf (installatiebedrijf) aan de Bornsestraat 52 is een bedrijf dat buispostsytemen installeert en onderhoudt. De systemen worden vanaf ontwikkeling tot aan installatie volledig in eigen beheer uitgevoerd.

De uitbreiding van de bedrijfshal op het perceel aan de Bornsestraat 52 te Saasveld is beoogd ter plaatse van de agrarische bestemming. Volgens het geldende bestemmingsplan is de uitbreiding van de bedrijfshal niet toegestaan. In artikel 3.7 onder p is in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming 'Agrarisch - 1' uitgeruild kan worden met de bestemming 'Bedrijf', met onder andere de voorwaarde dat artikel 8 van overeenkomstige toepassing is.

In artikel 8.5 onder b is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bestemming 'bedrijf'. Met deze wijzigingsbevoegdheid kunnen Burgemeester en Wethouders het plan wijzigen in de zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen vergroot kan worden met de oppervlakte die is genoemd in kolom 5 van bijlage 4 van de planregels. Voor onderhavig perceel bedraagt de maximale oppervlakte 314 m² en deze wordt middels onderhavig plan uitgebreid tot 325 m².

Door middel van deze wijzigingsbevoegdheiden kan met een wijzigingsplan de beoogde uitbreiding van de bedrijfshal juridisch-planologisch mogelijk gemaakt worden. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet hierin. In paragraaf 4.3.2 wordt het voorliggende plan getoetst aan de wijzigingsbevoegdheden.

Naast het bestemmingsplan “Buitengebied 2010” geldt voor het plangebied het “Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland”, vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland op 29 mei 2018. Met het Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland worden er regels gesteld ten aanzien van het parkeren, waarbij krachtens artikel 3.2.4 van dat plan een parkeernorm geldt die is neergelegd in de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018'.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Bornsestraat 52 Saasveld' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie beschrevenen. Het beoogde plan wordt in hoofdstuk 3 beschreven. Hoofdstuk 4 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 6 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 8 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

In de huidige situatie is er op het perceel aan de Bornsestraat 52 te Saasveld een bedrijfswoning met een bedrijfshal aanwezig. Ter plaatse van de bedrijfswoning en de bedrijfshal geldt de bestemming “Bedrijf”. Het perceel is ontsloten aan de ten noordoosten gelegen Loodijk. Het gebied voor de bedrijfshal bestaat uit verharding waar tevens ruimte is voor parkeren.

De gronden aan de noord- en westzijde van het plangebied beschikken over de bestemming “Agrarisch”. Dit gedeelte bestaat voornamelijk uit grasland.

Figuur 2.1 toont de bedrijfswoning en bedrijfshal, gezien vanaf de Bornsestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: de bedrijfswoning en bedrijfshal aan de Bornsestraat 52 (bron: Google Maps)

Hoofdstuk 3 Het Plan

3.1 Gewenste Ontwikkeling

Op het bedrijfsperceel aan de Bornsestraat 52 te Saasveld wordt de bestaande bedrijfshal uitgebreid. De uitbreiding vindt aan de achterzijde van de bedrijfshal plaats. De totale oppervlakte van de bedrijfsbebouwing bedraagt in de nieuwe situatie 325 m². De bedrijfswoning die aanwezig is op het perceel blijft volgens de huidige situatie behouden. De navolgende afbeelding toont een situatietekening met de beoogde uitbreiding van de bedrijfshal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01_0005.png"

Figuur 3.1: situatietekening met uitbreiding bedrijfshal (bron: Bouwbureau Twente)

Om de uitbreiding van de bedrijfshal mogelijk te maken wordt de agrarische bestemming achter de bedrijfshal uitgeruild met een gedeelte van de bedrijfsbestemming. Een gedeelte van de gronden aan de zijde van de Bornsestraat en de Loodijk worden voorzien van een agrarische bestemming.

3.2 Verkeer En Parkeren

Verkeer

De uitbreiding van de bedrijfshal op het perceel aan de Bornsestraat 52 zal voornamelijk dienen voor opslag. De bedrijfsactiviteiten zullen niet veranderen ten opzichte van de huidige situatie. Er zal dan ook geen sprake zijn van een toename van de verkeersgeneratie.

De planlocatie blijft net als in de huidige situatie ontsloten via de aan de noordoostzijde van het plangebied gelegen Loodijk.

Parkeren
Voor de gemeente Dinkelland geldt het parkeerbeleid 'Bouwen & parkeren 2018'. Aan de hand van de parkeernormen van dit parkeerbeleid is het benodigde aantal parkeerplaatsen bepaald. Voor de planlocatie kan uitgegaan worden van de categorie "loods, opslag, bergplaats" in de "rest bebouwde kom". Per 100 m² geldt een parkeernorm van 1,05 parkeerplaatsen. De nieuwe bedrijfshal krijgt een oppervlakte van 325 m². Daarmee zijn er afgerond 4 parkeerplaatsen nodig.

Aan de voorzijde van de bedrijfshal is voldoende ruimte beschikbaar voor het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze zijn in de huidige situatie ook reeds aanwezig. Zie hiervoor ook figuur 2,1 en 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01_0006.png"

Figuur 3.2: voorzijde bedrijfshal met bestaande parkeergelegenheid (bron: Google Maps)

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De uitbreiding van de bedrijfshal heeft gelet op de aard en omvang geen raakvlakken met het nationaal beleid. De NOVI vormt daarmee geen belemmeringen voor het beoogde initiatief. Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met de NOVI.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Het voorliggende plan maakt de uitbreiding van een bestaande bedrijfshal aan de Bornsestraat 52 te Saasveld mogelijk. Een ontwikkeling dient voldoende substantioneel te zijn om als stedelijke ontwikkeling aangemerkt te worden. Wanneer het plan voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing en de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is, voorziet het plan niet in een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442).

Wanneer het plan voorziet in een plan in de vorm van een gebouw met een oppervlakte van minder dan 500 m² bedrijfsvloer oppervlak (bvo), dan kan deze ontwikkeling in beginsel niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt worden. Het beoogde plan maakt een uitbreiding van minder dan 500 m² bvo mogelijk. De uitbreiding bedraagt 11 m², waardoor de ontwikkeling niet aangemerkt wordt als stedelijke ontwikkeling.

Daarnaast is er sprake van een functiewijziging van agrarisch naar bedrijf. Per saldo wordt er echter geen oppervlakte aan bedrijfsbestemming toegevoegd. Deze wordt namelijk 1:1 uitgewisseld met de agrarische bestemming. Er wordt daarmee geen extrabeslag gelegd op gronden die niet zijn voorzien van een stedelijke functie.

Een nadere toetsting aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven.

4.2 Provinciaal Beleid Overijssel

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01_0007.png"

Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de regels behorende bij de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel. Hierna worden de beleidskeuzes besproken die voor onderhavige ontwikkeling van belang zijn.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1: Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:
Het voorliggende plan heeft betrekking op de kleinschalige uitbreiding van een bestaande bedrijfshal. Rond de planlocatie is in de huidige situatie al veel bebouwing aanwezig in de vorm van (bedrijfs)woningen en bedrijfsgebouwen. Op het perceel zelf is geen sprake van landschappelijke waarde. De bedrijfsbestemming wordt uitgeruild met een agrarische bestemming. Daarmee wordt feitelijk gezien geen extra ruimtebeslag gelegd op de Groene Omgeving. Het plan voldoet dan ook aan artikel 2.1.3 uit de omgevingsverordening van de provincie Overijssel. Gesteld kan worden dat er sprake is van een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In figuur 4.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01_0008.png"
Figuur 4.2: ontwikkelingsperspectievenkaart (bron: provincie Overijssel)

Volgens de ontwikkelingsperspectievenkaart geldt voor het plangebied het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' staat ook de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Daarnaast gelden bij alle ontwikkelingsperspectieven de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

In het buitengebied is een mix van wonen en werken wenselijk. Met de uitbreiding blijft het voor het bedrijf mogelijk om de bedrijfsactiviteiten voort te zetten op het perceel aan de Bornsestraat 52. De kleinschalige uitbreiding van de bestaande bedrijfshal doet geen afbreuk op het eigen karakter van het gebied. Tevens veroorzaakt het plan geen extra belemmeringen voor de omliggende functies.

Gebiedskenmerken
Voor het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • natuurlijke laag: 'Dekzandvlakte en ruggen';
  • laag van het agrarisch cultuurlandschap: 'Jong heide- en broekontginningslandschap'
  • stedelijke laag: 'Informele trage netwerk';
  • stedelijke laag: 'Verspreide bebouwing'.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Hoewel op de omgevingsvisiekaart de stedelijke laag zichtbaar is, wordt geacht dat door de ligging in het buitengebied deze kaartlagen niet van toepassing zijn. Een nadere toetsing aan de stedelijke laag is derhalve niet noodzakelijk.

Natuurlijke laag
De natuurlijke laag kent het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' toe aan het plangebied. In afbeelding 4.3 is de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven middels de rode markering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01_0009.png"

Figuur 4.3: Natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen' (bron: provincie Overijssel)

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de provincie. Voor dit gebiedskenmerk geldt de ambitie om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Indien er ontwikkelingen plaats vinden gelden de volgende uitgangspunten:

  • beter zichtbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem;
  • de (strekkings)-richting van het landschap is bepalend.

Voor de planlocatie geldt dat de natuurlijke laag niet (meer) zichtbaar is. Rond de planlocatie is voor het buitengebied relatief veel bebouwing aanwezig. De beoogde uitbreiding wordt zorgvuldig ingepast. De kleinschalige uitbreiding van de bestaande bedrijfshal heeft dan ook geen invloed op de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' toe aan de planlocatie. In afbeelding 4.4 is de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven middels de rode markering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01_0010.png"

Figuur 4.4: laag van het agrarisch cultuurlandschap 'Jong heide- en broekontginningslandschap' (bron: provincie Overijssel)

Kenmerkend voor het jong heide- en broekontginningslandschap is de grote oppervlakte aan (voormalige) natte en droge heidegronden die oorspronkelijk functioneel verbonden waren met het essen- en oude hoevenlandschap. De provincie heeft de ambitie om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevig impuls te geven en soms een te transformeren wanneer daar aanleiding toe is. Als er in deze gebieden ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken, waterlopen, de ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Onderhavig plan heeft geen invloed op de huidige dragende structuren. De rijen met bomen langs de Loodijk blijven behouden. De uitbreiding vindt plaats aan de achterzijde van de bestaande bedrijfshal. Gelet op de kleinschaligheid heeft de ontwikkeling weinig invloed op de ruimtematen in het gebied. Gesteld kan worden dat het plan passend is binnen de laag van agrarisch cultuurlandschap.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de voorliggende ontwikkeling volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland

De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  1. 1. We doen het samen;
  2. 2. We geven het goed voorbeeld;
  3. 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
  4. 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

De gemeente Dinkelland wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Dinkelland is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.

In het buitengebied van Dinkelland komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.

Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.

De speerpunten voor het buitengebied zijn:

  • toekomstgerichte agrarische sector waarbij duurzamere landbouw wordt gestimuleerd;
  • goede staat van landschap en biodiversiteit waarbij we samenwerking zoeken met de landbouw;
  • kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor landschap en natuur.

Toets

Op de waardenkaart van de omgevingsvisie staat het plangebied aangegeven met de kleur lichtgroen “gericht op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek”. Dit gebied heeft de volgende waarden:

  • open met vergezichten;
  • efficiënt agrarisch landschap;
  • kavelsloten;
  • wegen met bomenrijen;
  • moderne erfopzet.

Er dient onder andere ingespeeld te worden op de schaal van het landschap, het agrarische karakter, gemengde functies, geclusterde bebouwing en heldere structuren. Met de kleinschalige uitbreiding van de bestaande bedrijfshal blijven de bestaande structuren behouden, zoals de bomenrijen langs de Loodijk. De bedrijfsbestemming past binnen het gemengde karakter rond de planlocatie.

Daarnaast wordt in de omgevingsvisie aangegeven dat bedrijvigheid in het buitengebied gestimuleerd word. Met een goede ruimtelijke inpassing zijn ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de leefbaarheid passend. De beoogde uitbreiding is gericht op het efficiënt inrichten van het bestaande bedrijfsperceel. Tevens draagt de uitbreiding bij aan het in stand houden van de bedrijvigheid op het perceel en zorgt het voor een opgeruimder landschap.

Geconcludeerd kan worden dat de beoogde uitbreiding van de bestaande bedrijfshal in lijn is met “MijnOmgevingsvisie Dinkelland”.

4.3.2 Toetsting wijzigingsbevoegdheid

Artikel 3.7 onder p
In artikel 3.7 onder p. van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2010” is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:

Verplaatsen bestemmingsvlakken met de bestemming 'Bedrijf' de bestemming 'Agrarisch - 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van het verplaatsen van bestemmingsvlakken, mits:

    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. 2. het voormalige (deel van het) bestemmingsvlak ter plaatse wordt verwijderd en de betreffende gronden worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1';
    3. 3. de huidige ligging van het bestemmingsvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel met de verplaatsing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan worden bewerkstelligd;
    4. 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid

Ad 1)
De regels van artikel 8 ('Bedrijf') uit het bestemmingsplan “Buitengebied 2010” zijn in het voorliggende bestemmingsplan van toepassing.

Ad 2)
De gronden met de voormalige bestemming 'Bedrijf' zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1'.

Ad 3)
Uit Hoofdstuk 5 blijkt dat er gelet op de behandelde omgevingsaspecten geen belemmeringen voor de omgeving zijn met de verplaatsing van de bestemmingen.

Ad 4)

De gronden worden momenteel niet gebruikt voor het uitoefenen van agrarische activiteiten door een agrarisch bedrijf. Er worden dan ook geen agrarische bedrijven beperkt in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Met de uitbreiding komt het bedrijfsgebouw dichter op de ten noordwesten gelegen bedrijven te liggen. Echter is bedrijfsbebouwing in het kader van bedrijven en milieuzonering geen gevoelig object, waardoor de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de betreffende bedrijven. Er wordt voldaan aan het criteria.

Ad 5)
In paragraaf 5.2 is wordt ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een onevenredige afbreuk aan de woonsituatie voor de omliggende woningen.

In paragraaf 5.8 wordt ingegaan op het aspect ecologie. Gelet op het huidige gebruik van de gronden waar de uitbreiding plaatsvindt wordt er geen tevens geen afbreuk gedaan aan de natuurlijke waarden.

Artikel 8.5 onder b
burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, per bestemmingsvlak wordt vergroot tot ten hoogste de gezamenlijke oppervlakte, zoals weergegeven in kolom 5 in bijlage 4, mits:

    1. 1. de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van het bedrijf en verplaatsing van het bedrijf niet mogelijk is;
    2. 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. 3. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de waarde van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Ad 1)
De huidige bedrijfsbebouwing op het perceel voorziet momenteel niet in voldoende ruimte voor het installatiebedrijf. Er is met name behoefte aan extra ruimte ten behoeve van opslag. Het is niet wenselijk om het bedrijf te verplaatsen.

Ad 2)
Er grenzen geen agrarische bedrijven aan het perceel. Wel komt met de uitbreiding de bedrijfsbebouwing binnen het plangebied op een kortere afstand van de ten noordwesten gelegen bedrijven te liggen. Doordat de bedrijfsbebouwing in het kader van bedrijven en milieuzonering geen gevoelig object betreft, zullen de bedrijven niet worden beperkt in de ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van de voorliggende plannen. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan.

Ad 3)
De uitbreiding is relatief kleinschalig en vindt plaats aan de achterzijde van de bestaande bedrijfshal. Aan de noord- en oostzijde zijn momenteel bomenrijen aanwezig die behouden blijven. De bedrijfshal wordt hierdoor deels uit het zicht ontnomen. Ook het overige groen blijft volgens de huidige situatie behouden. Daarmee is de uitbreiding van de bedrijfshal voldoende ingepast.

Ad 4)
In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat er met de uitbreiding van de bedrijfshal geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden voor de aangrezende gronden.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

5.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels het voorliggende wijzigingsplan wordt de uitbreiding van een bestaande bedrijfshal mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. De uitbreiding van de bedrijfshal sluit het meest aan op 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Met het voorliggende plan worden de bovengenoemde normen niet overschreden. De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met de uitbreiding van de bestaande bedrijfshal op de locatie aan de Bornsestraat 52 sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (o.a. ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) blijkt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Zoals reeds benoemd gaat het voorliggende plan van de uitbreiding van een bestaande bedrijfshal in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Qua aard en omvang is er slechts sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Met de uitbreiding van de bedrijfshal wordt meer ruimte gecreëerd voor opslag. De kleinschalige uitbreiding zal geen relevante gevolgen voor het milieu veroorzaken. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..

5.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 5.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01_0011.png"

Figuur 5.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Zoals reeds beschreven heeft onderhavig plan betrekking op de uitbreiding van een bestaande bedrijfshal. Gelet op de verschillende functies in de omgeving zoals wonen, bedrijvigheid, horeca en agrarisch kan de planlocatie aangemerkt worden als “gemengd gebied”. Derhalve mogen de richtafstanden, op het aspect gevaar na, met één afstandstap verminderd worden conform bovenstaand figuur.

Met het voorliggende plan gaat het om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit milieuzonering gezien, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Het installatiebedrijf is een milieubelastende functie, waardoor bekeken dient te worden of het bedrijf in een goed woon- en leefklimaat passend is op de locatie.

Voor het installatiebedrijf geldt de milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 m in een gemengd gebied. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het installatiebedrijf in de huidige situatie al toegestaan is. Tussen de gevel van de bestaande bedrijfshal en de dichtstbijzijnde woning (Bornsestraat 50) zit een afstand van circa 42 m. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de gestelde richtafstand. De uitbreiding van de bedrijfshal vindt plaats aan de noordwestzijde. Hierdoor komt de bedrijfshal niet dichter op deze woning te staan. Daarnaast gedlt dat aan de Loodijk 1A-1B een woning aanwezig is. De onderlinge afstand tussen de gevel van deze woning en het nieuwe bedrijfsperceel aan de Bornsestraat 52 is circa 50 m. Dat is ruimschoots voldoende. Voor de omliggende woningen is in zowel de huidige als de nieuwe situatie sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling.

5.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek [2021-296] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 1 'Verkennend Bodemonderzoek, Bornsestraat 52 te Saasveld').

Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als 'onverdacht'. In totaal zijn er in het plangebied 6 boringen verricht. Naar aanleiding van het onderzoek dient de hypothese 'onverdachte locatie' te worden aangenomen. In het bovengrondmengmonster zijn slechts lichte verhogingen PCB's, lood en pak10 VROM aangetroffen. In het ondergrondmengmonster zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster zijn geen verhogingen aangetroffen. Op basis van het verkennend bodemonderzoek wordt nader bodemonderzoek voor de planlocatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Voor het aspect 'bodem' zijn er geen belemmeringen die de uitvoering van de bestemming in de weg staan.

5.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Het voorliggende wijzigingsplan voorziet niet in een nieuw geluidgevoelig object. Om die reden zijn de aspecten wegverkeerlawaai en railverkeerslawaai niet relevant. Wel vindt er een uitbreiding plaats van een bestaande bedrijfshal. Bepaald moet worden of de uitbreiding geen extra geluidhinder veroorzaakt voor de omliggende geluidgevoelige functies (woningen).

De uitbreiding voorziet in het creëren van extra ruimte ten behoeve van opslag. Dit veroorzaakt over het algemeen geen extra geluidhinder. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich aan de oostzijde van het plangebied aan de Bornsestraat 50 op een afstand van circa 42 m van de bedrijfshal. Doordat de uitbreiding aan de achterzijde van de bestaande bedrijfshal plaatsvindt, komt de bedrijfshal niet dichter op de deze woning te staan. Daarnaast blijkt uit paragraaf 5.2 dat er ruimschoots voldaan wordt aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering”. Er zal dan ook geen sprake zijn van onaanvaardbare geluidhinder. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar industrielawaai wordt niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde uitbreiding van de bestaande bedrijfshal.

5.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De kleinschalige uitbreiding van de bedrijfshal kan aangemerkt worden als een project die “niet in betekenende mate” bedraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De uitbreiding zal vrijwel geen extra verkeersbewegingen veroorzaken. Ook vinden er op het perceel geen andere luchtverontreinigende activiteiten plaats die de luchtkwaliteit in grote mate beïnvloed. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen veroorzaakt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

5.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Aan de hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.2 is een fragment weergegeven van de risicokaart. Het plangebied is globaal weergegeven met een zwarte cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01_0012.png"

Figuur 5.2: fragment risicokaart Nederland rondom plangebied (bron: risicokaart Nederland).

Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er binnen en in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

5.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 2 december 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2 Op basis van de gegeven antwoorden is voor de activiteiten is de korte procedure van toepassing. Er wordt volstaan met de standaard waterparagraaf.

5.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets

Het gedeelte van het perceel waar de uitbreiding gaat plaatsvinden is momenteel in gebruik als gazon. Het gazon wordt regelmatig onderhouden en biedt geen rust- en/of verblijfsplaatsen voor beschermde soorten. De beoogde activiteiten veroorzaken geen overtredingen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb).

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000 gebied, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of een ander beschermd natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is “Lemselermaten” ligt op een afstand van circa 5,1 km van de planlocatie. Het meest nabijgelegen gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN ligt op een afstand van circa 1 km ten zuidoosten van de planlocatie. Vanwege de aard van de ontwikkeling, de lokale invloedsfeer en de ligging buiten beschermd (natuur)gebied, kan worden gesteld dat de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming leiden.

Voor wat betreft de stikstofdepositie die veroorzaakt wordt vanwege de uitbreiding geldt dat deze nauwelijks verandert ten opzichte van de huidige situatie. Er vindt enkel stikstofdepositie plaats door de verkeersgeneratie. Uit paragraaf 4.12 blijkt dat het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt. Gelet op de omvang van het initiatief en de afstand van meer dan 5 km tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied, kan gesteld worden dat de uitbreiding van de bestaande bedrijfshal geen significante effecten veroorzaakt.

Het uitvoeren van een onderzoek naar beschermde flora en fauna wordt niet noodzakelijk geacht. Tevens is het uitvoeren van een stikstofdepositieberekening niet nodig. Vanuit het aspect natuurwaarden worden er geen belemmeringen verwacht voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Dinkelland beschikt over een eigen archeologische verwachtings- en advieskaart (RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2007). Deze kaart maakt voor het grondgebied van de
gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. In figuur 5.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen. Het plangebied is globaal in het zwart omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPBORNSESTR52-VG01_0013.png"

Figuur 5.3: Archeologische verwachtings- en advieskaart (bron: RAAP Archeologisch Adviesbureau).

Toets en conclusie
Zoals in figuur 5.3 is af te lezen ligt het plangebied in een gebied met een zwarte arcering. Ter plaatse van de zwarte arcering is de bodem verstoord en is er geen sprake van een archeologische verwachting. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Vanuit het aspect archeologie zullen er dan ook geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Tevens maakt het plangebied geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn niet aanwezig binnen het plangebied. Middels de voorgenomen ontwikkeling wordt er geen afbreuk gedaan aan het eigen karakter van het gebied. Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting

6.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 3 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

6.2 Toelichting Op De Regels

6.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • 'Agrarisch - 1'

De gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Daarnaast zijn deze gronden onder andere bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden, doeleinden van agrarisch natuurbeheer, wegen en paden. Er is voor de planlocatie binnen deze bestemming geen bouwvlak opgenomen. Het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen is niet toegestaan.

  • 'Bedrijf'

de bestemming bedrijf is opgenomen voor de niet-agrarische bedrijven. Per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één bedrijf worden gebouwd. Er is daarnaast op de planlocatie één bedrijfswoning toegestaan. De maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing bedraagt 325 m².

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad besluit dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is.

Vooroverleg met de provincie Overijssel wordt voor het voorliggende plan niet noodzakelijk geacht. De voorgenomen ontwikkeling in dit plan wordt gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheden uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', waaraan de provincie Overijssel goedkeuring heeft verleend. Van extra vooroverleg wordt daarom afgezien.

Waterschap Vechtstromen
Op 2 december 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 29 april 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek, Bornsestraat 52 Te Saasveld

Bijlage 2 Digitale Watertoets Bornsestraat 52, Saasveld