KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Voormalig Agrarisch
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Overgangsrecht
Artikel 5 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Geur
4.4 Bodem
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 3 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 4 Watertoets

Buitengebied, herziening Twelweg 15 Rossum

Wijzigingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 21-01-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Twelweg 15 Rossum" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01 van de gemeente Twelweg 15.

1.2 wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402;

1.4 facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland

Het Facetbestemmingsplan ''parkeren Dinkelland" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BPFACETPARKEREN-VG01 van de gemeente Dinkelland.

1.5 verbeelding

De verbeelding behorende bij het wijzigingsplan ''Buitengebied, herziening Twelweg 15 Rossum''.

1.6 zorgboerderij

Een (voormalig) agrarisch bedrijf in het buitengebied waar opvang, zorg en/of begeleiding wordt geboden aan cliënten met beperkingen waarbij de verbinding met agrarische activiteiten (professioneel dan wel hobbymatig) belangrijk is.

Voor het overige blijven de begrippen behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" onverkort van toepassing.

Artikel 2 Wijze Van Meten

De wijze van meten behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" blijft onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Voormalig Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van bedrijven voor:
    1. 1. kantoor en opslag voor handel van landbouwmachines, werktuigen en tractoren;
    2. 2. een zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zorgboerderij';
  2. b. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. water;

met de daarbijbehorende:

  1. e. tuinen, erven en terreinen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  1. a. het bepaalde in lid 16.2.1. onder c en toestaan dat de gezamenlijke inhoud van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, wordt vergroot, mits:
    1. 1. het een vervanging betreft van bestaande bedrijfsgebouwen en/of overkappingen boven de aanwezige 2000 m³;
    2. 2. er sprake is van een eenmalige sanering van alle bestaande bebouwing boven de aanwezige 2000 m³;
    3. 3. de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
    4. 4. bij de vervangende nieuwbouw ten hoogste 25% van de gesaneerde oppervlakte aan gebouwen en overkappingen boven de 2000 m³ wordt teruggebouwd;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 16.2.1. onder e en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
    1. 1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast in relatie tot het verwijderen van een bestaande veldschuur uit het agrarisch gebied, waarbij de veldschuur wordt verplaatst binnen de grenzen van het bestemmingsvlak;
    2. 2. voor de bestaande veldschuur de wijzigingsbevoegdheid van 3.7. onder j of 4.7. onder g van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', vastgesteld op 18 februari 2010 met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 is toegepast;
    3. 3. de oppervlakte van het bijgebouw ten hoogste 50 m² zal be­dragen, tenzij de bestaande, te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m², in welk geval het bijgebouw 50 m² zal bedragen, vermeerderd met een kwart van het aantal m² dat de te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m²;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

De algemen regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met identifictatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010, blijven onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 4 Overgangsrecht

Ten aanzien van het overgangsrecht blijven de regels behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met identifictatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010, onverkort van toepassing.

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Buitengebied, herziening Twelweg 15 Rossum' van de gemeente Dinkelland.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het voormalig agrarische erf op de locatie Twelweg 15 in Rossum is al enkele jaren tractorenhandel Damhuis gevestigd. De tractorenhandel heeft heeft inmiddels een tweede bedrijfslocatie in Deurningen waar een deel van de stalling kan plaatsvinden. Hierdoor hoeft er minder stallingsruimte beschikbaar te zijn aan de Twelweg.

De eigenaren van het perceel wensen nu graag twee voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (VAB's) te slopen en in de plaats daarvoor een nieuw gebouw te realiseren dat zij als zorgboerderij voor dagopvang van ouderen in gebruik willen nemen. Het realiseren van een zorgboerderij past niet binnen het huidige wijzigingsplan. Daardoor is een wijziging van het wijzigingsplan noodzakelijk. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het erf aan de Twelweg 15 in Rossum. Het plangebied ligt op ca. 3,5 kilometer ten westen van het dorp Denekamp. Het plangebied staat kadastraal bekend alsIU gemeente Weerselo, sectie U, perceelsnummers 455 en 456. Op figuur 1.1 staat het plangebied met een rode contour weergegeven. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0001.png"Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst).

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 globaal weergegeven (rood kader). In deze figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied is weergegeven. De begrenzing komt overeen met de betrokken kadastrale percelen. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging plangebied, luchtfoto 2017 (bron: Atlas van Overijssel).

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor de Twelweg 15 in Rossum geldt het wijzigingspsplan 'Buitengebied, Twelweg 15 Rossum 'Het wijzigingsplanplan 'Buitengebied, Twelweg 15 Rossum' is door het college van Dinkelland op 28 april 2015vastgesteld. In figuur 1.3 is de verbeelding van dit wijzigingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede wijzigingsplan 'Buitengebied, Twelweg 15 Rossum' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Bedrijf - voormalig agrarisch' toegekend. De gronden zijn daarmee onder meer bestemd voor bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van een bedrijf aan de Twelweg 15 in Rossum (kantoor en opslag landbouwmachines, werktuigen en tractoren).

Het geldende wijzingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om een zorgboerderij te realiseren. Een wijziging van het geldende wijzigingsplan is noodzakelijk.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Twelweg 15 Rossum' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Op het perceel Twelweg 15 was tot 2002 een agrarisch bedrijf met 7 hectare grond gevestigd. Na de beëindiging van het bedrijf is de eigenaar op het (voormalig) agrarische erf overgegaan op het in- en verkopen van tractoren. Op het erf zijn diverse gebouwen aanwezig. Naast de voormalige bedrijfswoning met bijgebouw gaat het om enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (VAB's). De 7 hectare omliggende weidegrond is eveneens nog in het bezit van de eigenaar. Zie figuur 2.1 voor een impressie van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: (Lucht-) foto's huidige situatie: bedrijfswoning + VAB-gebouwen.

2.2 Toekomstige Situatie

Vanwege een tweede bedrijfslocatie van de tractorenhandel in Deurningen waar een deel van de stalling kan plaatsvinden hoeft er minder stallingsruimte beschikbaar te zijn aan de Twelweg. De eigenaren van het perceel zijn daarom voornemens twee voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (VAB's) te slopen (rechtsonder op figuur 2.1) en in de plaats daarvoor een nieuw gebouw te realiseren dat zij als zorgboerderij voor dagopvang van ouderen in gebruik willen nemen. De ligging in het landelijk gebied geeft de dagbesteding een extra dimensie. De ruimte en de vrije ligging zijn van positieve invloed op het welbevinden van de doelgroep. Ten behoeve de voorgenomen ontwikkeling is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in figuur 2.3 en is tevens als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0005.png"

Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1):

Deze bewoording wordt enigszins bijgesteld door een recente uitspraak door de Raad van State van 18 februari 2015 (zaak nr. 201311211/1/R3). Daarin is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw.

De afdeling suggereert hiermee dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functiewijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functiewijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.

Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:

  • er geen sprake is van nieuw beslag op de ruimte;
  • er sprake is van een relatief kleinschalige ontwikkeling, gelieerd aan het buitengebied;
  • er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is;

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. Desondanks kan wel nader ingegaan worden aan de behoefte van voorliggend plan om de wenselijkheid van het plan aan te tonen. Hierbij ontstaat het volgende beeld:

Behoeftevraag en invulling

Door de verandering van wet- en regelgeving verandert de afgelopen jaren veel in het zorgstelsel. Het aantal ouderen groeit en moeten langer thuis (kunnen) blijven wonen. De doelgroep waar de zorgboerderij in voorliggend plan zich op richt zijn mensen met een dementie. Op basis van alleen demografische ontwikkelingen is de verwachting dat het absoluut aantal personen met dementie tussen 2011 en 2030 met 73% zal stijgen (Dementie). Daarmee neemt deze doelgroep fors in omvang toe en hiervoor zijn ook voorzieningen nodig.

De groeiende groep dementerenden heeft naast hulp ook toezicht nodig. Mantelzorgers zijn vaak overbelast. Door een dagbesteding aan te bieden kun je de overbelasting een stukje wegnemen. Deelnemers worden 's morgens op een vast tijdstip gebracht en gaan 's middags op een vast tijdstip weer naar huis.

Het idee een eigen zorgboerderij te starten is ontstaan doordat initiefnemers kansen zien in zorgverlening voor deze doelgroep en gezien bovenstaande veranderingen/trends. De betreffende locatie ligt in het buitengebied, op een locatie waar een agrarische bestemming op heeft gezeten. De ruimte en rust is er. De agrarische uitstraling wordt benut in de zorgboerderij en het bijbehroende erf.

Hoe mooi is het om de dag door te brengen in het buitengebied. Het aanbod maakt mensen blij. De vrije natuur, de rustige omgeving, lekker bezig zijn in de groente tuin of het verzorgen van de dieren is het idee wat mensen moet aanspreken om deel te nemen aan de zorgboerderij. Niks moet alles mag.

De bedoeling is om vrijwilligers betrekken bij de zorgboerderij om iets extra's te bieden voor de bezoekers van de zorgboerderij. De ervaring en krachten van deze mensen zijn te gebruiken om het kleinschalig en persoonlijk te houden. Daarnaast biedt de zorgfunctie de mogelijkheid om stage plekken te creëren voor maatschappelijke stage. Met als doel, een leerproces voor de student en de bezoekers iets extra's bieden. Denkend aan wandelen in de natuur, een spelletje spelen, hulp bij het verzorgen van de dieren of de tuin. Hoe mooi kan het zijn om jong en oud samen te brengen. Vanuit deze visie is een duidelijke behoeftevraag aangetoond.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0006.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

In artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening is bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  1. 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  2. 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Bij voorliggend plan wordt circa 250 m2 vrijgekomen agrarische bebouwing gesloopt en in de plaats daarvan wordt een nieuw gebouw van circa 115 m2 teruggebouwd. Daarmee neemt het ruimtebeslag af. Dit plan voldoet daarmee aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

In artikel 2.1.5 van de verordening is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Voor onderhavig plan wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit door twee (landschapsontsierende) schuren te saneren en in de plaats daarvoor een nieuw gebouw te realiseren. Met deze ontwikkeling zal de oppervlakte aan bebouwing verminderen. Daarnaast is voor het plangebied is een erfinrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 2) waarmee de ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan een positieve bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit levert.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0007.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief voor 'mixlandschap' wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Het plangebied is gelegen in een gebied waarin sprake is van een verweving van functies. Agrarisch gebruik, wonen, recreatie en bedrijvigheid zijn functies die in de omgeving aanwezig zijn.

De omgeving van het plangebied behoort tot het Natuurnetwerk Nederland. Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan in Overijssel de kwaliteitsambities Natuur als ruggengraat en Continu en Beleefbaar watersysteem voorop . Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is binnen het natuurnetwerk geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij hanteren hanteert de provincie zogenaamde NNN-spelregels. Binnen de gebieden waar de komende jaren natuurrealisatie plaatsvindt, is medegebruik mogelijk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit.

De herontwikkeling van het voormalige agrarische erf voor woon- en werkdoeleinden, zijnde zorgboerderij, past binnen dit ontwikkelingsperspectief en draagt bij aan de diversiteit van functies binnen het perspectief.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

Het plangebied is gelegen op een dekwelving binnen het dekzandlandschap 'Dal van de Dinkel'. Derhalve geeft de natuurlijke laag van de Catalogus Gebiedskenmerken het gebied het kenmerk 'dekzandvlakten en -ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0008.png"Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)

De gebieden met dekzandvlakten en -ruggen kenmerken zich met een afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaats vinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

Het plan betreft de realisatie van een zorgboerderij op een voormalig agrarisch erf. Twee voormalige agrarische (landschapsontsierende) gebouwen worden gesloopt in de plaats daarvoor wordt een nieuw gebouw gerealiseerd en wordt het erf anders van opzet. Daarnaast vindt landschappelijke inpassing plaats. Door sloop van de gebouwen en de landschappelijke inpassing van het nieuwe erf wordt geïnvesteerd in het gebied door een versterking van de ruimtelijke kwaliteit waarbij zo veel mogelijk de waardevolle kenmerken worden behouden. Geconcludeerd wordt dan ook dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De planlocatie is gelegen binnen het 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0009.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Kenmerkend voor het heide- en broeklandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlaktes aan natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de heide- en broekontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door bos. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidingslandschappen' met rommelige driehoekstructuren als resultaat.

De ambitie is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Ten aanzien van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' kan hetzelfde geconcludeerd worden als ten aanzien van de 'Natuurlijke laag'. Door sloop van twee gebouwen en de landschappelijke inpassing van het nieuwe erf wordt geïnvesteerd in het gebied door een versterking van de ruimtelijke kwaliteit waarbij zo veel mogelijk de waardevolle kenmerken worden behouden. Geconcludeerd wordt dan ook dat de 'Laag van het agrarisch cultuur landschap' geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

Bij onderhavig wijzigingsplan is geen sprake van een nieuw erf, maar van de herontwikkeling van een voormalig agrarisch erf waaraan de functie van zorgboerderij wordt toegevoegd. Zoals eerder aangeven wordt de ontwikkeling door middel van een erfinrichtingsplan landschappelijk ingepast waarbij er een positieve impuls aan de ruimtelijke kwaliteit wordt gegeven. Hierbij is zoveel mogelijk rekening gehouden met de kenmerken van het jong heide- en broekontginningslandschap.

Stedelijke laag en laag van de beleving

De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' en wijzigingsplan 'Buitengebied, Twelweg 15 Rossum'

De Twelweg 15 in Rossum is een voormalig agrarisch erf dat een aantal jaren al in gebruik was voor woondoeleinden. Aan het erf is daarom in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' de bestemming 'Wonen' toegekend. In 2015 is voor de locatie het wijzigingsplan 'Buitengebied, Twelweg 15 Rossum' vastgesteld waarmee het gebruik van de locatie als tractorenhandel mogelijk is gemaakt. Het geldende wijzingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om een zorgboerderij te realiseren. Op basis van artikel 2 van het wijzigingsplan 'Buitengebied, Twelweg 15 Rossum' in combinatie met artikel 16 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' is het mogelijk dat burgermeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat:

  1. a. de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, die passen binnen het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijven zoals beschreven in paragraaf 6.4. van de toelichting, en die naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in lid 16.1. onder a genoemde bedrijven, mits:
    1. 1. het geen detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
    2. 2. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de ruimtelijke uitstraling, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Toets

Met onderhavig plan wordt aan deze voorwaarden voldaan. Aan het erf wordt de bestemming 'Bedrijf - Voormalig Agrarisch' met toepassing van de regels uit artikel 16 van bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' toegekend. Dit plan leidt niet tot onevenredige schade voor aangrenzende (agrarische) bedrijven. Aan de overzijde van de weg ligt het meest nabijgelegen agrarische bedrijf (Twelweg 4, Rossum). De voormalige bedrijfswoning blijft in gebruik als woning. Door de beperkte omvang van de bedrijfsactiviteiten op het erf zelf en de afstand tot omliggende percelen vindt er geen onevenredige afbreuk plaats aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Onderhavig plan voldoet volledig aan de voorwaardenzoals die in het VAB+ beleid worden gesteld (zie ook paragraaf 3.3.5). Zoals in paragrafen 1.1 en 2.2 is aangegeven behelst onderhavig plan de sloop van twee voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (VAB's) van circa 250 m2 te slopen en in de plaats daarvoor een nieuw gebouw, van circa 115 m2, te realiseren dat als zorgboerderij voor dagopvang van ouderen in gebruik genomen zal worden. In het VAB+ beleid is opgenomen dat vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie alleen toegestaan is onder voorwaarden. Tot 2000 m³ mag 2000 m³ worden teruggebouwd. Onderhavig plan voldoet aan dit inhoudscriterium. In onderhavig plan wordt er 1108,08 m3 gesloopt. In plaats daarvan wordt er 800,7 m3 teruggebouwd. Daarnaast is er een erfinrichtingsplan opgesteld en zal er in de ruimtelijke kwaliteit worden geïnvesteerd.

3.3.2 Structuurvisie Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

De gemeente Dinkelland profileert zich als een agrarische en toeristische gemeente. Deze twee componenten zijn dan ook grote dragers van de Dinkellandse economie. Het beleid wordt gericht op het versterken van dit economische profiel. Dinkelland kiest voor een regisserende en faciliterende rol in het borgen en bevorderen van een gezond en maatschappelijk verantwoord economisch leven in de gemeente. Realisering van compenserende werkgelegenheid voor de teruglopende agrarische sector en de bevordering van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector zijn hoofdkeuzes van beleid.

Het plangebied ligt op de structuurvisiekaart voor het buitengebied in het deelgebied 'Midden'. Voor dat gebied hanteert de gemeente de volgende doelstellingen:

  • Accent op natuur en landschap in verband met ligging EHS, Natura 2000 gebieden, de stuwwallen en natuurlijke bronnen;
  • Ontplooiingsmogelijkheden agrarische sector in kleinschalig landschap;
  • Herstel beekdalenstructuur;
  • Aanwijzing Natura 2000 gebieden in procedure ‘Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek’ (324 hectare), Springendal & Dal van de Mosbeek, ontwikkeling van aaneengesloten natuurgebieden in de brongebieden op de stuwwallen van Oldenzaal en Ootmarsum met een afwisseling van bossen, half natuurlijke graslanden, heide en half natuurlijke beekdalen;
  • Versterken recreatieve trekker Ootmarsum;
  • Versterken toeristische trekker natuur en cultuur (Tilligte en Denekamp).

In de structuurvisie staat bovendien aangegeven dat gemeentelijk beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor een verbreding van bestaande economische dragers in het landelijk gebied. Het gemeentelijk beleid heeft een sociaal-economisch hoofddoel. Daarnaast dient het ter voorkoming van verval en verkrotting van agrarische bedrijfsgebouwen in het landelijk gebied. De verruiming van de mogelijkheden mag in elk geval niet leiden tot afbreuk van de ruimtelijke kwaliteit. Eén van de nota's die dergelijke mogelijkheden voor nieuwe economische dragers biedt is de 'beleidsnota Vrijkomende Agrarische Bedrijfsgebouwen + in het landelijk gebied' (VAB+ beleid). Toetsing daaraan vindt plaats in de volgende paragraaf.

Toets

Onderhavig voorziet in het realiseren van een nieuwe economische drager in het landelijk gebied. Verval en verkrotting van agrarische bedrijfsgebouwen wordt tegengegaan door sloop en vervangende nieuwebouw binnen de kaders van het VAB+ beleid. Daarbij wordt er geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit door middel van een landschappelijk inpassingsplan. Dit plan is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. Het initiatief aan de Twelweg 15 in Rossum een zorgboerderij te vestigen is daarmee in lijn met het beleid uit de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.5) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0010.png"

Figuur 3.5: Fragment casco-kaart (bron: http://gisopenbaar.overijssel.nl/viewer/app/cascokaart/v1)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  1. 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  2. 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  3. 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets
Binnen het plangebied zal 142 m2 aan houtopstanden niet zijnde casco-element worden geveld. Ter compensatie daarvan zal in de toekomstige situatie 242 m2 aan houtopstanden aangeplant worden. Daarmee wordt voldaan aan het cascobeleid en de kapverordening. Er is sprake van een kwalitatieve en kwantitatieve compensatie.

3.3.4 Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016

De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:

  1. 1. Basis omgeving
  2. 2. Midden omgeving
  3. 3. Bijzondere omgeving

Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:

  • ‘Ambtelijk’: alleen kleine bouwwerken van- en voor de voorgevel worden getoetst. Deze toets vindt ambtelijk plaats. Bouwplannen achter de voorgevel zijn toetsvrij.
  • 'Stadsbouwmeester’: de stadsbouwmeester toetst.
  • ‘Q-team’: het Q-team beoordeelt en kan daarbij in overleg treden met de inititatiefnemer en/of ontwerper.

Toets

Het plangebied ligt in het buitengebied en kent het niveau 'Basis'. Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de realisatie van het nieuwe gebouw waar een zorgboerderij voor dagopvang wordt gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0011.png"

Figuur 3.3: Fragment Ambitiekaart Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016.

3.3.5 VAB+ beleid

Het VAB+ beleid heeft een sociaal-economisch hoofddoel. Het beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor verbreding van bestaande economische dragers ofwel het benutten van de resterende economische waarde van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen voor andere functies. Een uitgangspunt hierbij is dat de uitstraling van het erf en het landelijk gebied niet wijzigt. De bedrijvigheid die onderdak heeft gevonden binnen het VAB beleid is onder te verdelen in twee categorieën. Bedrijvigheid & activiteiten gelieerd aan het buitengebied (bijvoorbeeld recreatie) en bedrijvigheid die geen binding heeft met het landelijk gebied (bijvoorbeeld een timmerbedrijf). Niet aan het buitengebied gebonden activiteiten horen primair thuis in de kernen. Uitgangspunt hierbij is dat deze activiteiten in het landelijk gebied kleinschalig van aard zijn. Gelet hierop is 500 m² de maximale oppervlakte. Bij groei van het bedrijf boven deze maximale oppervlakte moet het bedrijf ruimte op een bedrijventerrein zoeken.

Zonerings-, voorwaarden- en kwaliteitstoets

Voor activiteiten die gelieerd zijn aan het landelijk gebied en die in het buitengebied een plek verdienen zijn de kwantitatieve normen niet meer leidend. De gemeente Dinkelland heeft criteria geformuleerd, waaraan nieuwe ontwikkelingen in vrijkomende agrarische bebouwing kunnen worden getoetst. Deze toetsing bestaat uit een drietal stappen:

  1. 1. Zoneringstoets

In de zoneringstoets wordt gekeken naar welke locatie de aanvrager op het oog heeft en welke gebiedsdoelstelling geldt hier. Daarbij wordt gekeken naar de ontwikkelingsperspectieven uit de omgevingsvisie en daarnaast naar het gemeentelijke beleid. Aan de hand van deze zoneringtoets moet beoordeeld worden of het type bedrijvigheid niet bij voorbaat strijdig is met de gebiedsdoelstelling ongeacht de voorwaarden.

  1. a. Groen-blauwe hoofdsstructuur

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden met als hoofdaccent de ontwikkeling van natuur en de versterking van het watersysteem. De gebieden bevatten het in de Omgevingsvisie vastgelegde “Natuurnetwerk Nederland”. Met nieuwe functies in en rondom de bestaande gebieden dient terughoudend te worden omgegaan, vanwege de kwetsbaarheid van deze gebieden. In het bestemmingsplan Buitengebied zijn deze gebieden bestemd als “waarde ecologie” en daar waar de natuur al gerealiseerd is tot “Bos en natuur”. In deze gebieden moet terughoudend worden omgesprongen met publiektrekkende activiteiten en activiteiten met grote milieu effecten (geluid, stank, meer dan 50 voertuigbewegingen per dag). Een woonfunctie met activiteiten gericht op natuuren landschapsbeheer en –educatie, dagbesteding en kleinschalige verblijfsrecreatie zouden mogelijk kunnen zijn. Vooral in deze zone is maatwerk nodig om enerzijds een economische vervolgfunctie mogelijk te maken en anderzijds de natuur in die gebieden te beschermen.

  1. b. Buitengebied, accent productie

In dit ontwikkelingsperspectief zijn open gebieden opgenomen, waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw de ruimte krijgt en de landbouwontwikkelingsgebieden. Verzoeken voor VAB activeiten dienen hier afgewogen te worden tegen de agrarische functie. Aan het agrarisch bedrijf gelieerde activiteiten (het be- en of verwerken van agrarische producten) dienen hier voorrang te krijgen ten opzichte van geurgevoelige functies als zorg en verblijfsrecreatie. Nieuwe functies op het gebied van recreatie en zorg dienen op een minimale afstand van deze gebieden te worden gesitueerd. Bij het toestaan van nieuwe functies dient ook rekening gehouden te worden met mogelijke groei van de agrarische bedrijvigheid. De verkeersaantrekkende werking in deze zones dient beperkt te blijven tot maximaal 100 voertuigbewegingen per dag.

  1. c. Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. In dit perspectief zijn de meeste mogelijkheden voor andere functies. Dit ontwikkelingsperspectief beslaat het grootste deel van het grondgebied van Dinkelland. In de zoneringtoets dient dit ontwikkelingsperspectief onderverdeeld te worden in kernrandzone, hoofdwegen en overig.

3a) Kernrandzone

Deze gebiedsaanduiding heeft in het bestemmingsplan Buitengebied en in de Omgevingsvisie geen specifieke bestemming. Onder kernrandzone wordt verstaan een zone rondom een kern waar sprake is van een menging van tot de kern horende functies en meer aan het landelijk gebied gebonden functies. Over het algemeen gaat het hier om een zone van rond 500 meter vanaf een kern. In deze zone zijn meer mogelijkheden voor andere functies dan in andere zones. Voor de agrarische sector is de kernrandzone veelal van weinig betekenis; de gronden zijn te versnipperd en bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn in verband met milieu-eisen gering. Functies die economisch aan de kern zijn gebonden en door hun binding aan bewoners van de kern niet op een industrieterrein thuis horen, kunnen een plaats kunnen vinden in deze kernrandzones.

3b) Hoofdwegen

Activiteiten met een verkeersaantrekkende werking meer dan 100 voertuigbewegingen gemiddeld per dag dienen aan de gebiedsontsluitingswegen te zijn gesitueerd.

3c) Overig

In de overige gebieden geldt dat het aantal verkeersbewegingen beperkt dient te blijven tot 100 voertuigbewegingen per dag.

  1. 2. Voorwaardentoets

Indien een activiteit in principe op de voorgestelde locatie mogelijk is, dient de vraag beantwoord te worden of die activiteit op korte en lange termijn aan de navolgende voorwaarden kan voldoen. Hierbij wordt opgemerkt dat de voorwaarden zo objectief mogelijk zijn vastgesteld, teneinde op voorhand duidelijk te stellen wat wel en wat niet mogelijk is.

In het kader van onderhavig plan zijn de volgende voorwaarden relevant:

Aard en omvang

  1. a. De aard en de omvang van het bedrijf moeten passen binnen de bestaande bebouwing. Buitenopslag is niet toegestaan. Ook als voor de aard van de activiteit buitenopslag nodig is is dit niet toegestaan. Een uitzondering hierop is een kleinschalig terras.
  2. b. De omvang van een activiteit dient beperkt te zijn tot 500 m2, in de overige gebouwen mag wel opslag plaatsvinden. Dit geldt niet voor activiteiten gericht op het be- en of verwerken van agrarische producten, dag en verblijfsrecreatie.
  3. c. Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen die in aanmerking komen voor een andere functie zijn gebouwen behorend bij een erf. Er zal dan ook altijd sprake moeten zijn van bij het gebouw behorende woning. De gebouwen dienen daarnaast minimaal 3 jaar aantoonbaar voor de agrarische functie in gebruik te zijn geweest.
  4. d. De inrichting, verkeersaantrekkende werking en de uitstraling moet in overeenstemming zijn met de gebiedsperspectieven en de bebouwing moet kwaliteit uitstralen. De verkeersveiligheid voor overige weggebruikers zal betrokken moeten worden bij de beoordeling.
  5. e. Voor zorg geldt dat dagbesteding voor een deel passend is binnen de hoofd agrarische bestemming, waardoor hier geen bestemmingsplanwijziging voor nodig is. Dagbesteding op een vrijgekomen erf dient via een bestemmingsplanwijziging uitgegeven te worden.

Milieukundige randvoorwaarden

  1. a. De nieuwe activiteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.
  2. b. Voor gebieden binnen het ontwikkelingsperspectief “Buitengebied, accent productie” moet er ook beoordeeld worden of er sprake is voor toekomstige uitbreidingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven.
  3. c. Het Vrijkomende Agrarisch Bedrijfsgebouw (VAB) moet op minimaal 50 meter afstand staan van de grens van het bouwperceel van het naburige perceel.
  1. 3. Kwaliteitstoets
  1. a. De nieuwe functie moet leiden tot behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en mag geen toename van verstedelijking of aantasting van het landschap tot gevolg hebben.
  2. b. Landschapsontsierende gebouwen moeten zoveel mogelijk worden gesloopt.
  3. c. Vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie is alleen toegestaan onder strikte kwaliteitscriteria voorwaarden. Tot 2000m³ mag 2000m³ worden teruggebouwd. Indien het gewenst is meer terug te bouwen dan 2000m³ dan is daarvoor een zogenaamde saneringsregeling van toepassing. Boven de 2000m³ sloop van ontsierende bedrijfsgebouwen mag 25% van de gesloopte inhoud worden teruggebouwd
  4. d. Ten aanzien van de aard van deze nieuwe bebouwing zal de welstandsnota leidend zijn.
  5. e. Er mag geen buitenopslag plaatsvinden; (behoudens een ondergeschikt terras)
  6. f. Er mogen geen reclame-uitingen plaatsvinden (vergunningvrij is overigens wel een reclameuiting van een halve m² toegestaan);
  7. g. Het erf moet worden voorzien van een adequate landschappelijke inpassing. Een plan voor de landschappelijke inpassing van het erf dient betrokken te worden bij de aanvraag. Vooral op het erf te realiseren parkeerplaatsen dienen goed te worden ingepast.
  8. h. In de omgevingsvisie is opgenomen dat grootschalige ontwikkelingen moet bijdragen in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Om ook de VAB activiteiten hieraan te laten voldoen zal er in plannen groter dan 500 m2 aandacht moeten worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit (naast de reguliere landschappelijke inpassing).

Vervangende nieuwbouw

Vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie is alleen toegestaan onder voorwaarden. Tot 2000 m³ mag 2000 m³ worden teruggebouwd. Indien het gewenst is meer terug te bouwen dan 2000 m³ dan is daarvoor een zogenaamde saneringsregeling van toepassing. Boven de 2000 m3 sloop van ontsierende bedrijfsgebouwen mag 25% van de gesloopte inhoud worden teruggebouwd.

Toetsing aan VAB+ beleid

Zoneringstoets

Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap'. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Er zijn daar dan ook meer mogelijkheden met betrekking tot andere functies dan in de andere ontwikkelingsperspectieven. In de zoneringstoets dient dit ontwikkelingsperspectief onderverdeeld te worden in kernrandzone, hoofdwegen en overig. De Twelweg 15 in Rossum ligt niet in een kernrandzone of langs een hoofdweg. Het plangebied valt daarom binnen de categorie overig. In de overige gebieden geldt dat het aantal verkeersbewegingen beperkt dient te blijven tot 100 voertuigbewegingen per dag. De verkeersbewegingen ten behoeve de zorgboerderij blijven hier ruimschoots onder. Met voorliggend plan wordt daarmee aan de zoneringstoets voldaan.

Voorwaardentoets

De aard en omvang van de zorgboerderij passen binnen de erfstructuur. In de toekomstige situatie zal er sprake zijn van circa 495 m2 aan bebouwing. De zorgboerderij zal gerealiseerd worden in vervangende nieuwbouw.

In het VAB+ beleid is - zoals reeds benoemd - bepaald dat vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie alleen is toegestaan onder voorwaarden. Tot 2000 m³ aan bedrijfsbebouwing mag 2000 m³ worden teruggebouwd. Indien het gewenst is meer terug te bouwen dan 2000 m³ dan is daarvoor een zogenaamde saneringsregeling van toepassing. Boven de 2000 m3 van ontsierende bedrijfsgebouwen mag 25% van de gesloopte inhoud worden teruggebouwd.

Op basis van het VAB+ beleid mag dus meer dan 2.000 m3 aanwezig zijn. In onderhavig plan wordt er 1108,08 m3 gesloopt. In plaats daarvan wordt er 800,7 m3 teruggebouwd. Dit past binnen de regel dat 'Tot 2000 m³ mag 2000 m³ worden teruggebouwd'.In de huidige situatie is aan de Twelweg 15 in totaal 2538,8 m3 aan bedrijfsbebouwing aanwezig, dit wordt in de toekomstige situatie een totaal van 2133,69 m3 aan bedrijfsbebouwing. Het plan voorziet daarmee in een vermindering van aanwezige inhoud aan bedrijfbebouwing die past binnen de saneringsregeling.

De toekomstige situatie voldoet voor wat betreft het VAB+ beleid en kan ook mogelijk gemaakt worden met de afwijking van de bouwregels zoals opgenomen in artikel 16.3 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010. Om de maximale inhoudsmaat aan bedrijfsbebouwing in dit plan eenduidig vast te leggen wordt de maximale inhoudsmaat van 2134 m3 in de regels geborgd.

De inrichting, verkeersaantrekkende werking en de uitstraling zijn in overeenstemming zijn met de gebiedsperspectieven. Onderhavig plan zal slechts beperkt verkeersaantrekkende werking met zich meebrengen. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld dat in overeenstemming is met de gebiedsperspectieven (zie Bijlage 2). Het bouwplan wordt getoetst aan de Nota Omgevingskwaliteit. Er is sprake van dagbesteding die middels onderhavig wijzigingsplan toegestaan wordt.

Onderhavig plan levert geen beperking op voor omliggende agrarische bedrijven, dit wordt nader onderbouwd in Hoofdstuk 4.

Kwaliteitstoets

Onderhavig plan gaat gepaard met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie Bijlage 2). Bestaande landschapsontsierende bebouwing wordt zoveel mogelijk gesloopt en vervangen. Daarbij is sprake van een afname van de inhoud en de oppervlakte. Het bouwplan zal getoetst worden aan de welstandsnota. Als gevolg van onderhavig plan zal er geen sprake zijn van buitenopslag en grootschalige reclame-uitingen.

Conclusie

Gelet op vorenstaande moet geconcludeerd worden dat onderhavig plan voldoet aan in de VAB+ beleid opgenomen zonerings-, voorwaarden- en kwaliteitstoets en de voorwaarden voor vervangende nieuwbouw.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit plan de realisatie van een zorgboerderij voor dagopvang mogelijk gemaakt. Hierbij worden twee voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. In de plaats daarvan zal er één gebouw teruggebouwd worden. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2. De huidige bestemming van het plangebied is reeds 'Bedrijf - Voormalig agrarisch'.

In beginsel kan de ontwikkeling die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt aangemerkt worden als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. In de nota van toelichting op het Besluit milieueffectrapportage wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook dorpen hieronder vallen. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat de de sloop van een tweetal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en de realisatie van een nieuw gebouw in de plaats daarvan met als doel hier een zorgboerderij in te vestigen in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r.. Het betreft reeds een bestaande 'Bedrijf - Voormalig agrarisch' bestemming. De gevolgen voor het milieu zijn als nihil aan te merken. Deze kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld. De ontwikkeling wordt bovendien op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt.

Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0012.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Externe werking

Een zorgboerderij voor dagbesteding is een bedrijf dat op op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' het basis aansluit bij 'Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' (SBI-2008: 8623). Bij dergelijke activiteiten geldt een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. De meest nabijgelegen gevoelige functie (bedrijfswoning agrarische bedrijf Twelweg 2-4) ligt op circa 75 meter afstand.

Interne werking

Ten oosten van het plangebied, aan de Twelweg 2-4, is een agrarisch bedrijf gevestigd. Het VAB+ beleid bepaalt als milieukundige randvoorwaarde dat de nieuwe activiteit geen beperking mag opleveren voor omliggende agrarische bedrijven. Op grond hiervan moet een afstand tussen een bouwvlak van een agrarisch bedrijf en een VAB-functie minimaal 50 meter bedragen. De kortste afstand tussen het nieuw te realiseren gebouw waar de zorgboerderij in gevestigd zal worden en bouwvlak van voornoemd agrarisch bedrijf bedraagt circa 75 meter, de eerste stal met dieren is op een afstand van circa 90 meter gesitueerd.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Zoals aangegeven in paragraaf 4.3 is het dichtsbijzijnde dierenverblijf op circa 90 meter van het nieuw te realiseren gebouw gelegen. Deze afstand is aanzienlijk meer dan de afstand van ten minste 50 meter die op grond van de Wgv aangehouden dient te worden. In theorie kan de agrariër op korte afstand van het nieuw te realiseren gebouw een stal oprichten. Gelet op de situering van de bedrijfswoning zal dit hoogstwaarschijnlijk niet gebeuren. Wanneer dergelijke ontwikkeling wel aan de orde is zal de afstand tussen het dierenverblijf en het nieuw te realiseren gebouw waarin de zorgboerboerderij gevestigd zal worden niet dichter dan 50 meter van deze stal komen te liggen in verband met de situering van het bouwvlak van dit bedrijf. Daarmee wordt geconcludeerd dat onderhavig plan niet in strijd is met de bepalingen van de Wet geurhinder en veehouderij.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig wijzigingsplan is door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode: 19034716, rapportagedatum: 9 juli 2019). Het bodemonderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit wijzigingsplan opgenomen.

De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

Resultaten veldwerk

Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 4 inspectiegaten gegraven. Eén boring is doorgezet tot 3.6 meter diepte, welke is afgewerkt tot een peilbuis. De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie is globaal tot 0.7 meter min maaiveld zeer fijn, matig siltig, zwak humeus, donkerbruin zand met sporen wortels en teelaarde. Tot 2.5 meter diepte is matig fijn, zwak siltig, geel tot rood zand met sporen leem aangetroffen. Tot 3.6 meter is zeer fijn, licht grijs zand aangetroffen. In de ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn, met uitzondering van de sporen puin op het maaiveld bij boring 2 en 4, geen bodemvreemde materialen waargenomen, die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 2.10 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (peilbuis 1) is zeer licht verontreinigd met zink en matig verontreinigd met barium.

Resultaten asbestanalyses

  • MM FF - Gat 1, 2 en 4 bevat geen asbest.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien er verontreinigingen zijn aangetoond.

De hypothese “verdacht van aanwezigheid van asbest” kan worden verworpen, gezien het feit dat het mengmonster van de fijne fractie geen asbest bevat.

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater zijn verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde bariumgehalten gemeten. In de ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen waargenomen, wat duidt op de natuurlijke aanwezigheid van metalen in de bodem. Hierdoor wordt ondanks de overschrijding van de tussenwaarde, het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen en bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Een zorgboerderij voor dagbesteding is geen geluidsgevoelig object genoemd in de Wgh en artikel 1.2, eerste lid, van het Besluit geluidhinder. Een nadere beschouwing ten aanzien van wegverkeerslawaai is derhalve niet nodig.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met voorliggend plan zullen extra verkeersbewegingen onstaan door de activiteiten van de zorgboerderij. Een eventuele toename zal vooral plaatsvinden via de erftoegangsweg Twelweg. De cliënten zullen dagelijks met een busje gehaald en gebracht worden. Verwacht wordt dat het aantal verkeersbewegingen met maximaal vier per dag zal toenemen. Als uitgegaan wordt van een worst-case scenario kan het maximum extra verkeersbewegingen op 15 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0013.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0014.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 700 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 12 juli 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4. Op basis van deze toets volgt de korte procedure. Dit houdt in dat er direct doorgegaan kan worden met de planvorming van het plan onder devoorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Natuurbank Overijssel een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, 10 mei 2019, projectnummer 1921, versie 1.0). Het volledige onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura-2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Met betrekking tot stikstof (NOx) geldt dat de aanlegfase van het voorliggende plan gepaard zal gaan met enige emissie van stikstof. Dit betreft het saneren van de voormalig agrarische schuren en de bouw van de zorgboerderij. Dit, de sloop en herbouw van bebouwing, is echter een activiteit die in het kader van het huidige bestemmingsplan reeds mogelijk is. Bovendien zijn dit (zeer) tijdelijke sloop- en bouwwerkzaamheden met een beperkte omvang.

In de gebruiksfase van de zorgboerderij zal er geen verslechterde situatie optreden, aangezien de zorgboerderij slechts beperkt verkeersbewegingen met zich meebrengt en er verder voldaan wordt aan de huidige wettelijke normen zoals gasloos bouwen. De tractorenhandel in Rossum wordt met voorliggend plan verder afgebouwd doordat deze activiteiten verspreid worden over de twee locaties (Rossum en Deurningen), waarbij de locatie Deurningen als hoofdvestiging gaat fungeren. De verkeersbewegingen van deze activiteiten 'heffen' elkaar op. Daarbij zal een tractor meer NOx of NH3 uitstoten dan een personenvoertuig waarmee de cliënten voor de zorgboerderij vervoerd worden. Op basis hiervan wordt het voorliggend plan aanvaardbaar geacht.

Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende amfibieën-, vogel-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied en bezetten er geen rust- of voortplantingsplaats. In het plangebied nestelen geen vogels, maar er nestelen mogelijk wel vogels in de scheerhaag net naast het plangebied. Deze mogelijke nestplaats wordt niet negatief beïnvloed door uitvoering van de voorgenomen activiteiten. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen, amfibieën, vogels en grondgebonden zoogdieren wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

De functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen, amfibieën, vogels en grondgebonden zoogdieren wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

Samenvattende conclusie:

Het plangebied bestaat uit bebouwing, erfverharding en braakland. Gelet op de inrichting, het gevoerde beheer en de ligging van het plangebied in een woonkern, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden)diersoorten en als een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd.

Er nestelen geen vogels in het plangebied en vleermuizen, amfibieën of grondgebonden zoogdieren bezetten er geen rust- of voortplantingsplaats. De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het gebied voorkomende soorten wordt niet aangetast. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijkeconsequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunningaangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland gelegen in de gebieden aangemerkt als 'dekzandhoogten en - ruggen. In figuur 4.4 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHERTWELWEG15-VG01_0015.png"Figuur 4.4: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart.

Voor gebieden met deze aanduiding geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologische resten liggen veelal vlak onder het maaiveld en zijn daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn hierdoor vaak minder goed geconserveerd. Het beleidsadvies bij dergelijke gebieden luidt: "Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek'.

Toets

Bij voorliggend plan wordt een nieuw gebouw met een oppervlakte van circa 112 m2. Derhalve geldt conform het beleid een vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat het erf voor het eerst te zien is op de topografische kaart uit 1935. Het erf is dan ook gelegen in het jonge heide- en broekontginningslandschap. Binnen of direct grenzend aan het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en/of elementen gelegen.

4.11 Verkeer / Parkeren

Door de ontwikkeling van dit plan neemt het aantal verkeersbewegingen slechts beperkt toe. Het zal dan vooral gaan om het aan- en afrijden van een busje om de cliënten van en naar de zorgboerderij te vervoer. Dit gebeurt via de Twelweg. De bestaande infrastructuur is hierop berekend en hoeft daarvoor niet gewijzigd te worden. Het erf biedt bovendien voldoende mogelijkheden om te parkeren, waardoor er op eigen terrein geparkeerd kan worden. In het erfinrichtingsplan is aangegeven waar het parkeren op het erf zal plaatsvinden. Voor de aspecten 'verkeer' en 'parkeren' is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. De begrippen van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" zijn van toepassing verklaard.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In dit hoofdstuk en het daarin opgenomen artikel 'Bedrijf - Voormalig Agrarisch' worden de bestemmingsregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van toepassing verklaard. In de regels worden enkele wijzigingen doorgevoerd. De wijzigingen worden in paragraaf 5.2.2 toegelicht.

Algemene regels

In dit hoofdstuk worden de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" onverkort van toepassing verklaard. Met de vaststelling van het 'Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland' op 29 mei 2018 zijn de regels uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" die betrekking hebben op parkeren gewijzigd. In de algemene regels zijn de regels uit het facetbestemmingsplan opgenomen.

Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" onverkort van toepassing verklaard. De slotregel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemming

Bedrijf - Voormalig Agrarisch

De bestemming 'Bedrijf - Voormalig Agrarisch', geregeld in artikel 16 van de van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' is nagenoeg geheel overgenomen in de regels behorend bij dit plan. De bestemming is in hoofdlijnen van toepassing, maar wel voor deze concrete situatie gespecificeerd. Deze bestemming maakt nieuwe bedrijvigheid op voormalige agrarische erven in het buitengebied mogelijk. Binnen de regels is de toegestane bedrijvigheid aangegeven. Voor dit plan heeft dit betrekking op de tractorenhandel en de zorgboerderij.

De bestemming bevat voor het bevoegd gezag de mogelijkheid om onder voorwaarden af te wijken van de gebruiksregels en bedrijven toe te staan die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 5, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 12 juli 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 22 november 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijzigingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 3 Quickscan Natuurwaarden

Bijlage 3 Quickscan natuurwaarden

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets