KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs-en Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Artikel 7 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Huidige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Gewenste Ontwikkeling
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Geluid
5.2 Bodem
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.6 Geur
5.7 Ecologie
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
5.9 Water
5.10 Verkeer En Parkeren
5.11 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
6.2 Opbouw Van De Regels
6.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
8.1 Vooroverleg
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Aanmeldnotitie Mer
Bijlage 4 Watertoetsresultaat
Bijlage 5 Beoordeling Mer

Buitengebied, Holscherdijk 2

Wijzigingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 25-06-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het wijzigingsplan Buitengebied, Holscherdijk 2, Saasveld met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPHOLSCHDK2-VG01 van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen);

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 bestemmingsplan Buitengebied 2010

het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010' met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010;

1.5 parkeren

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.

1.6 stallen

in een garage of andere bewaarplaats zetten.

1.7 verbeelding

de verbeelding van het wijzigingsplan 'Buitengebied, Holscherdijk 2' , bestaande uit de kaart met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPHOLSCHDK2-VG01;

1.8 voertuig

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.

Voor het overige blijven de in het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied 2010' opgenomen begrippen onverkort van toepassing op dit plan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

De regels met betrekking tot de wijze van meten behorende bij het bestemmingsplan 'bestemmingsplanBuitengebied 2010' blijven onverkort van toepassing op dit plan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 2

De bestemmingsregels voor Agrarisch - 2, behorende bij het bestemmingsplan 'bestemmingsplanBuitengebied 2010' blijven onverkort van toepassing op dit plan, met dien verstande dat van bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied 2010':

  1. a. artikel 4.4 wordt aangevuld met:
    1. 1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend: het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting' zonder de uitvoering en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen: bomenrij (1), houtwal (2) en waterberging (3) conform het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Agrarisch - 2' worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden na ingebruikname van nieuwe bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting' uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  2. b. artikel 4.5 wordt aangevuld met:
    1. 1. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a sub 1 indien in plaats van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
      • de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in het erfinrichtingsplan in Bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
      • er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Overige Regels

5.1 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs-en Slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Buitengebied, Holscherdijk 2' van de gemeente Dinkelland.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Holscherdijk 2 te Saasveld, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, is een agrarisch erf aanwezig waar een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend (varkenshouderij). Op het erf bevinden zich drie bedrijfswoningen met een bijbehorend bijgebouw en enkele agrarische opstallen. Initiatiefnemer is voornemens om een nieuwe schuur voor vleesvarkens te bouwen om een deel van de geproduceerde biggen zelf af te kunnen mesten. Deze schuur is deels beoogd buiten het bestaande bouwvlak. Het is daarom gewenst de situering van het bouwvlak te wijzigen met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4.7 sub e van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'.

De gemeente heeft besloten om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het initiatief. Voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan voorgenoemde wijzigingsbevoegdheid en toont aan dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. Daarnaast wordt aangetoond dat de wijziging van de situering van het bouwvlak in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied omvat het agrarisch bedrijfsperceel (varkenshouderij) aan de Holscherdijk 2 te Saasveld. De locatie is gelegen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland ten westen van het dorp Saasveld. In afbeelding 1.1 zijn de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving en de kern Saasveld weergegeven met respectievelijk de beschrijving Saasveld en de rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHOLSCHDK2-VG01_0001.png"
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: Ruimtelijke plannen & Provincie Overijssel)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het wijzigingsplan "Buitengebied, Holscherdijk 2" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.BUIWPHOLSCHDK2-VG01 en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen)


Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.4 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het “Bestemmingsplan Buitengebied 2010” dat door de gemeenteraad van Dinkelland is vastgesteld op 18 februari 2010. Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het “Bestemmingsplan Buitengebied 2010” opgenomen. De begrenzing van het plangebied is indicatief met de rode omlijning aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHOLSCHDK2-VG01_0002.png"
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding “Bestemmingsplan Buitengebied 2010” (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden binnen het plangebied zijn in het geldende bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch – 2'. Het plangebied is voorzien van een bouwperceelgrens en een bouwvlak. Gronden met de hiervoor genoemde bestemming zijn hoofdzakelijk bedoeld voor agrarisch gebruik en de uitoefening van verschillende vormen van agrarische bedrijfsvoering.

Op het plangebied zijn daarnaast de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet grondgebonden agrarisch bedrijf' en 'specifieke vorm van wonen - derde bedrijfswoning' van toepassing.

Zoals in de aanleiding is beschreven is het realiseren van een schuur buiten het bouwvlak niet toegestaan. De bouwregels behorend bij de bestemming 'Agrarisch – 2' bepalen namelijk dat gebouwen alleen mogen gebouwd binnen een bouwvlak op gronden die zijn voorzien van een bouwperceel. Op grond van artikel 4.7 sub e van het geldende bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat een aangegeven bouwperceel, bij gelijkblijvende oppervlakte (1,5 ha), qua situering wordt gewijzigd, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

  1. 1. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten, de situering van het bouwperceel/-vlak te wijzigen;
  2. 2. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;
  3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Dit wijzigingsplan voorziet in een gewijzigde situering van het bouwperceel en het hierbinnen gelegen bouwvlak voor het realiseren van een nieuwe varkensschuur. Dit wijiginsplan toont aan dat het voorgenomen initiatief past binnen de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat aan de gestelde milieuvoorwaarden wordt voldaan. Middels een 'Erfinrichtingsplan' is het nieuwe erf landschappelijk ingepast. Er kan worden geconcludeerd dat er sprake is van 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 en 3 de huidige en gewenste situatie in het plangebied beschreven.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante omgevingsaspecten de revue.

In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg, de inspraak en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Huidige Situatie Plangebied

Het erf aan Holscherdijk 2 ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, ten westen van de kern Saasveld. De ruimtelijke-functionele structuur van de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit verspreid liggende woonerven en agrarische bedrijvigheid.

Het plangebied betreft een agrarisch bedrijfsperceel. Ten noorden van het erf ligt een bosperceel verder wordt het erf ten oosten en westen grotendeels omgeven door agrarische gronden en ten zuiden ligt aangrenzend een agrarisch bedrijf. Verder bestaat het erf uit meerdere agrarische opstallen ten behoeve van varkens, een drietal bedrijfswoningen met bijhorend bijgebouw en tuin. De overige gronden die onderdeel uitmaken van het perceel zijn verhard In afbeeldingen 2.1 is de situatie op het erf visueel weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHOLSCHDK2-VG01_0003.png"
Afbeelding 2.1 Huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste Ontwikkeling

Initiatiefnemer is voornemens om ten behoeve van het agrarisch bedrijf een nieuwe schuur te bouwen. Deze schuur zal voornamelijk worden ingezet om een deel van de geproduceerde biggen zelf af te kunnen mesten. De bestaande stallen zullen ongewijzigd blijven. Ten westen van deze bestaande stallen zal deze nieuwe stal worden gerealiseerd. Ten aanzien van de brandveiligheid wordt de stal op 8 meter van de bestaande stallen gebouwd. De nieuw te bouwen vleesvarkensstal zal voorzien zijn van een emissie- arm systeem (ammoniak). De vleesvarkensstal bestaat uit een systeem met een water-mestkanaal en bolle vloer. De roosters boven het mestkanaal bestaan uit een stalen driekantrooster.

Het wijzigen van de situering van het bouwperceel en het hierbinnen gelegen bouwvlak is mogelijk op basis van artikel 4.7 sub e van het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010'.

In afbeelding 3.1 is het erfinrichtingsplan weergegeven (Bijlage 1 Erfinrichtingsplan). Het erfinrichtingsplan laat zien waar de nieuwe schuur wordt gebouwd en welke landschapsmaatregelen er worden genomen ten behoeve van deze ontwikkeling. Ten noorden van de nieuwe varkensstal zullen vier zomereiken worden geplant. Daarnaast dient ten behoeve van de waterberging een wadi te worden gerealiseerd en ter compensatie, van het verleggen van de oprit, het aanplanten van een houtwal.


afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHOLSCHDK2-VG01_0004.png"
Afbeelding 3.1 Weergave erfinrichtingsplan Holscherdijk 2 (Bron: Borgerink Groendesign)

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor het plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). Voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van een varkenshouderij in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Deze functie is, gelet op de definitie, niet aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'. in voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  1. 1. Of - generieke beleidskeuzes
  2. 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
  3. 3. Hoe - gebiedskenmerken


Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worde.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHOLSCHDK2-VG01_0005.png"
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Structuurvisie Dinkelland

4.3.2 Casco-benadering in Noordoost-Twente

4.3.3 Bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan of wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, water, verkeer & parkeren en het Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In dit geval is er sprake van een planologische wijziging ten behoeve van de realisatie van een agrarisch bedrijfsgebouw. Dit bedrijfsgebouw zal worden gebruikt als varkensstal. Deze functie wordt in het kader van de Wgh niet aangemerkt als geluidsgevoelig object of als een nieuwe geluidsbron.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In dit geval is bodemonderzoek uitgevoerd door Kruse Groep. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Voor de complete rapportage wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze toelichting.

5.2.2 Situatie plangebied

Het bodemonderzoek dat is uitgevoerd door Kruse heeft de volgende resultaten opgeleverd. Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I en BG II) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium en 1,1,1-trichloorethaan.

In het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouw van een varkensstal, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (veehouderij).

5.2.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

5.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is sprake van een bestemmingsplanwijziging waarbij de situering van een bestaand agrarisch bouwperceel en het bijbehorende bouwvlak wordt aangepast ten behoeve van de bouw van een schuur voor het houden van vleesvarkens. Een dergelijke wijziging is, gezien aard en omvang, aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. De toename van het aantal deeltjes fijnstof is fors lager dan de norm. Geconcludeerd wordt dat er ruimschoots wordt voldaan aan de norm van NIBM. Voor de rapportage wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze toelichting.

Tot slot wordt geconcludeerd dat dit wijzigingsplan niet voorziet in een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).

Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHOLSCHDK2-VG01_0010.png"
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.5 Bedrijven En Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Derhalve wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk”.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPHOLSCHDK2-VG01_0011.png"

5.5.3 Situatie plangebied

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

5.6.2 Beoordeling

Voorgenomen situatie gaat uit van het wijzigen van de situering van het agrarisch bouwvlak om een extra varkensstal voor vleesvarkens te kunnen realiseren. Het meest nabij gelegen milieugevoelige object betreft een agrarisch bedrijfsperceel (Holscherdijk 6). De afstand tussen het plangebied en het nabijgelegen milieugevoelige object bedraagt circa 60 meter.

Voor varkens geldt normaliter geen vaste afstanden maar geurnormen. In voorliggend geval zijn de meest nabijgelegen geurgevoelige objecten echter bedrijfswoningen die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij. Voor dergelijke geurgevoelige objecten geldt op basis van artikel 3 lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij een minimale afstand van 50 meter. Gelet op het feit dat de onderlinge afstand circa 60 meter bedraagt wordt derhalve aan de vaste afstand voldaan.

Voor de burgerwoningen op grotere afstand wordt aan de normen voldaan. Voor de resultaten van de V-stacks wordt verwezen naar bijlage 3 paragraaf 3.3.

Geconcludeerd wordt dat aan alle normen voldaan wordt. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen wat betreft geurhinder. Omgekeerd belemmeren omliggende woningen de ontwikkelings mogelijkheden en bedrijfsvoering van de varkenshouderij niet.

5.6.3 Conclusie

Op basis van de Wgv en een goede ruimtelijke ordening zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

5.7 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.1 Gebiedsbescherming

5.7.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Dit wijzigingsplan voorziet in een wijziging van de situering van het bouwperceel en bouwvlak ten behoeve van de bouw van een varkensschuur. Met deze wijziging zijn geen ingrepen als sloop of het verwijderen van groenstructuren gemoeid. Ter plaatse van de nieuwe schuur is sprake van gronden die ten dienste staan van de agrarische bestemming en onderhouden danwel verhard zijn. Deze gronden zijn ongeschikt voor beschermde flora en-of fauna. Van enige vorm van aantasting van beschermde flora en/of fauna als gevolg van vaststelling van dit wijzigingsplan is dan ook geen sprake. Gelet op vorenstaande is het uitvoeren van onderzoek niet noodzakelijk.

5.7.3 Conclusie

Onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. Vaststelling van dit wijzigingsplan heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN.

5.8 Archeologie En Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

5.8.2 Cultuurhistorie

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Water

5.9.1 Vigerend beleid

5.9.2 Waterparagraaf

5.10 Verkeer En Parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Er vinden als gevolg van dit wijzigingsplan geen fysieke ontwikkelingen plaats die nadelige gevolgen hebben voor de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie ter plaatse van het plangebied. De ontsluiting van het erf wijzigt niet en blijft via de bestaande in- en uitrit plaatsvinden. Qua aantallen verkeersbewegingen wordt opgemerkt dat er een zeer lichte toename zal zijn en wel de volgende:

  • 1x per twee weken varkens laden; ongeveer 1.0 uur in de dagperiode;
  • 1x per twee weken voer lossen; 1.0 uur in de dagperiode;
  • 1x per maand mestladen; 0.5 uur in de dagperiode.

Het parkeren zal op eigen erf blijven plaatsvinden. Hier biedt het erf voldoende ruimte voor.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkeling.

5.11 Besluit Milieueffectrapportage

5.11.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen dan voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.11.2 Situatie plangebied

5.11.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt bij het maken van de keuzes voor het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.

6.2 Opbouw Van De Regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

6.2.2 Inleidende regels

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Ten aanzien van deze bestemming wordt hier verwezen naar de desbetreffende regels uit het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied 2010' aangezien deze onverkort van toepassing blijft.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor het plangebied voor deze bestemmingen is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Omdat het in dit geval een wijzigingsplan betreft zijn de algemene regels zoals opgenomen in 'bestemmingsplan Buitengebied 2010' en 'Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland' onverkort van toepassing verklaard.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch - 2 (artikel 3)

In dit geval heeft de planologische ontwikkeling enkel betrekking op het wijzigen van de situering van het bouwperceel en bouwvlak behorend bij de bestaande Agrarisch - 2 bestemming. omdat er geen wijzigingen zijn in de bestemming zelf wordt verwezen naar de bestemming Agrarisch - 2 uit het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied 2010' aangezien deze onverkort van toepassing blijven.

Deze gronden zijn en blijven hoofdzakelijk bedoeld voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarische bedrijfsvoering. Ook de geldende specifieke functieaanduidingen zijn overgenomen en gekoppeld aan de nieuwe begrenzing van het bouwperceel en bouwvlak in lijn met de bestaande planologische situatie.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is er een planschade-overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 van de Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst Vooroverleg Ruimtelijke Plannen' opgesteld.

Voor plannen in de groene omgeving/buitengebied is in deze lijst B, lid (Agrarische bebouwing) opgenomen:

Plannen/projectbesluiten voor kleinschalige agrarische bebouwing zoals schuilgelegenheid en mestopslag buiten het bouwperceel, mits passend binnen de gebiedskenmerken en er een versterking plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.

Zoals blijkt uit het vorenstaande voldoet de bestemmingswijziging waar dit wijzigingsplan in voorziet aan hetgeen hierboven is beschreven. Derhalve wordt het plan in het kader van vooroverleg niet voorgelegd aan de provincie Overijssel.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een 'normale procedure’. Resultaat van de waterschapstoets is opgenomen in bijlage 4.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt er, gezien de aard van dit wijzigingsplan, geen inspraak verleend.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het vooroverleg is daarmee afgerond.

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Aanmeldnotitie Mer

Bijlage 3 Aanmeldnotitie MER

Bijlage 4 Watertoetsresultaat

Bijlage 4 Watertoetsresultaat

Bijlage 5 Beoordeling Mer

Bijlage 5 Beoordeling MER