KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Wijzigingsplan
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingen
1.4 Opzet Van De Toelichting
1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.3 Milieuzonering
4.4 Geur
4.5 Geluid
4.6 Bodem
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Archeologie
4.9 Ecologie
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Water
4.12 Verkeer En Vervoer
Hoofdstuk 5 Opzet Van De Regels
5.1 Algemeen
5.2 Verantwoording Bestemmingskeuze
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Haalbaarheid
6.2 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Overgangsrecht
Artikel 5 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Erfbeplantingsplan

Buitengebied, Ootmarsumsestraat 87 Tilligte

Wijzigingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 01-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Wijzigingsplan

Aan de Ootmarsumsestraat 87 te Tilligte is melkveehouderij Mts. Scholtenhave gevestigd. Om ook naar de toekomst een volwaardig bedrijf in stand te houden wil de maatschap het bedrijf verder door ontwikkelen. Daarom zijn er plannen om een nieuwe ligboxenstal te bouwen. De nieuwe stal wordt naast de bestaande ligboxenstal gesitueerd.

De gewenste uitbreiding ligt buiten het bestaande bouwvlak waardoor realisatie van de stal niet mogelijk is binnen de huidige planologische kaders. Door het bouwvlak anders te situeren kan planologisch wel aan de gewenste ontwikkeling worden voldaan. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee, bij gelijkblijvende oppervlakte, de situering van het bouwperceel en het bouwvlak gewijzigd kan worden.

In voorliggend wijzigingsplan zal worden aangetoond dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het perceel Ootmarsumsestraat 87 te Tilligte is gelegen aan de provinciale weg Ootmarsumsestraat (N349), die Denekamp met Tilligte en Ootmarsum verbindt. In afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied met een rode cirkel weergegeven.

verplicht

Afbeelding 1.1: ligging plangebied Ootmarsumsestraat 87 Tilligte (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Vigerende Bestemmingen

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland. Dit bestemmingsplan is op 18 februari 2010 vastgesteld en op 20 april 2012 onherroepelijk geworden. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan weergegeven.

verplicht

Afbeelding 1.2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan

Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch-1'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Voor de gronden waarbinnen het agrarisch bedrijf momenteel is gevestigd is een bouwperceel en een bouwvlak aangewezen. De gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering mogen alleen binnen een bouwvlak worden gebouwd op gronden die zijn voorzien van een bouwperceel. Voorzieningen als silo's, platen en bassins moeten binnen het bouwperceel liggen.

Gezien de situering van het bouwvlak zou uitbreiding van het agrarisch bedrijf alleen in westelijke richting mogelijk zijn, echter zijn daar de kuilvoerplaten reeds gesitueerd. Daarnaast is praktisch gezien een uitbreiding juist in noordelijke richting gewenst. Door de nieuwe stal in noordelijke richting achter de bestaande stallen te bouwen ontstaat er een goede afscheiding tussen de looplijnen van de koeien en de transportroutes van en naar het bedrijf. De in deze richting gewenste uitbreiding is in strijd met het geldende bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7, onder e) opgenomen waarmee de situering van het bouwperceel en het bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, kan worden gewijzigd. Aan deze bevoegdheid zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  1. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten, de situering van het bouwperceel/-vlak te wijzigen;
  2. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', is opgesteld;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijk waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Dit wijzigingsplan geeft uitvoering aan deze wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Opzet Van De Toelichting

In deze toelichting op het wijzigingsplan wordt na deze inleiding eerst in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het van toepassing zijnde nationale, provinciale en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de toets van het wijzigingsplan aan de omgevingsaspecten als bodem, geluid, luchtkwaliteit, etc.. In hoofdstuk 5 wordt een nadere toelichting gegeven op de wijze waarop de regels zijn vormgegeven. Tot slot volgt in de hoofdstuk 6 informatie over de economische haalbaarheid en de maatschappelijke aanvaardbaarheid van dit wijzigingsplan.

1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het wijzigingsplan 'Buitengebied, Ootmarsumsestraat 87 Tilligte' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • toelichting;
  • regels;
  • bijlagen bij regels.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het melkveebedrijf van Mts. Scholtenhave is vanouds een familiebedrijf en is gelegen aan de Ootmarsumsestraat 87 te Tilligte. Het is een grondgebonden bedrijf met 44 hectare grond in eigendom en 16 hectare grond in pacht. De huidige omvang van het melkveebedrijf bestaat uit ruim 100 melkkoeien met bijbehorend jongvee. In de afbeeldingen 2.1 en 2.2 is respectievelijk de ligging van het bedrijf en het aanzicht van het bedrijf vanaf de Ootmarsumsestraat weergegeven.

verplicht

Afbeelding 2.1: ligging plangebied

verplicht

Afbeelding 2.2: aanzicht op het plangebied vanaf de Ootmarsumsestraat

2.2 Beoogde Situatie

De huidige omvang van het bedrijf heeft geleid tot gebrek aan huisvestingsruimte voor zowel de melkkoeien als het jongvee. Ook zijn de huidige stallen sterk verouderd. De intentie is om het bedrijf verder te optimaliseren. Hiertoe wordt de capaciteit vergroot naar 158 melkkoeien en 104 stuks jongvee. Door het inzetten van twee melkrobots wordt ingezet op verdere automatisering en arbeidsefficiency. Een nieuwe ligboxenstal is daarom onmisbaar voor de huisvesting van de koeien en het jongvee, en is noodzakelijk voor een duurzame bedrijfsvoering.

De nieuwe stal moet aan de noordzijde van het bestaande bouwvlak, achter de bestaande stallen, gerealiseerd worden. De reden hiervoor is dat binnen het huidige bouwvlak geen ruimte is voor een nieuwe stal met de gewenste afmetingen. Daarnaast wordt door het achter elkaar situeren van alle schuren er een afscheiding gecreëerd tussen de looplijnen van de koeien en de transportroutes van en naar het bedrijf.

Door een gewijzigde situering van het bouwperceel en het bouwvlak kan planologisch aan de gewenste uitbreiding worden meegewerkt. De oppervlakte van zowel het bouwperceel als het bouwvlak verandert door deze gewijzigde situering niet. In de afbeeldingen 2.3 en 2.4 is respectievelijk de huidige en de toekomstige situering van het bouwperceel en het bouwvlak weergegeven. In afbeelding 2.5 is de situering van de te bouwen ligboxenstal weergegeven.

verplicht

Afbeelding 2.3: huidige situering bouwperceel (blauw omlijnd) en bouwvlak (rood omlijnd)

verplicht

Afbeelding 2.4: nieuwe situering bouwperceel (blauw omlijnd) en bouwvlak (rood omlijnd)

verplicht

Afbeelding 2.5: situering te bouwen ligboxenstal

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld, waarmee het huidige ruimtelijke en mobiliteitsbeleid in werking is getreden. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in Rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn.

Het Rijk heeft drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie Rijksdoelen worden 13 nationale belangen benoemd waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaat wil boeken. Om de samenhang tussen de verschillende nationale opgaven inzichtelijk te maken zijn de rijksopgaven gebiedsgericht beschreven. Voor Oost-Nederland (Overijssel, Gelderland) gaat het om de volgende opgaven van nationaal belang:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de Mainports Rotterdam en Schiphol. Hiervoor wordt onder meer een MIRT-onderzoek naar het goederenvervoer over spoor op de lange termijn uitgevoerd, evenals het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer;
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van het gebiedsgerichte deelprogramma Rivieren van het Deltaprogramma ten behoeve van het formuleren van een integrale strategie voor het rivierengebied. In Oost-Nederland gaat het deelprogramma Rivieren over de Waal, Neder-Rijn, Lek, IJssel en IJssel-Vechtdelta;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma’s Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet en het buisleidingennetwerk.

Dit wijzigingsplan regelt een gewijzigde situering van een bestaand agrarisch bouwperceel. Er worden geen extra bouwmogelijkheden geboden ten opzichte van de bestaande situatie. Voor het overige heeft voorgenomen ontwikkeling geen betekenis voor de genoemde infrastructurele-, waterkundige- en energie netwerken. Het voorliggende wijzigingsplan is dan ook niet in strijd met het nationale beleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.

Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het betreft de volgende thema's:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Geen van de onderwerpen waarover in het Barro regels zijn gesteld is hier van toepassing.

Conclusie

Met dit plan wordt een gewijzigde situering van een bestaand agrarisch bouwperceel mogelijk gemaakt. Hierbij zijn geen Rijksbelangen gemoeid. Ook zijn geen voorschriften uit het Barro van toepassing. Het plan is dus niet in strijd met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciale ruimtelijk beleid staat omschreven in de Omgevingsvisie Overijssel. Deze visie is sinds 1 juli 2009 van kracht en voor het laatst herzien op 8 oktober 2014. De visie geeft het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving voor de lange termijn weer. Om er zorg voor te dragen dat het provinciale beleid van de Omgevingsvisie doorwerkt in plannen van andere overheden is de Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld. Hierin zijn dwingende bepalingen opgenomen waaraan plannen moeten voldoen. Daarnaast heeft de provincie een uitvoeringsmodel vastgesteld, waarmee kan worden bekeken of een plan in lijn is met het provinciale beleid. Daarvoor wordt het plan getoetst aan de generieke beleidskeuzes (de of vraag), het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief (de waar vraag) en de lokale gebiedskenmerken (de hoe vraag). Hieronder worden de of, waar, en hoe vraag nader uitgewerkt.

Generieke beleidskeuzes (of):

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie zelf. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn.

Voor voorliggend plangebied zijn onderstaande generieke beleidskeuzes van belang:

  • Het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Uitgangspunt is dat ontwikkelingen die door bouwen en verharden een extra ruimtebeslag leggen op de groene omgeving alleen mogelijk zijn wanneer aannemelijk is gemaakt dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is en dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut. Uitbreiding dient vervolgens in aansluiting op bestaande bebouwing plaats te vinden, rekening houdend met ontsluiting en conform de gebiedskenmerken.

Met onderhavig plan wordt voldaan aan het beleid tot zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan betreft de gewijzigde situering van een bestaand agrarisch bouwperceel. Het creëert geen nieuwe bouwmogelijkheden en claimt derhalve ook geen extra beslag op de groene ruimte. Om ook in de toekomst een rendabel bedrijf te hebben moet er uitgebreid worden naar 158 melkkoeien. Deze groei is niet op te vangen in de bestaande stallen waardoor nieuwbouw noodzakelijk is. Door de gewijzigde situering van het bouwperceel kan de nieuwe ligboxenstal in een rechte lijn achter de bestaande stal worden gesitueerd. Door deze aansluiting op de bestaande bebouwing wordt er een afscheiding gecreëerd tussen de looplijnen van de koeien en de transportroutes van en naar het bedrijf.

  • Nationaal Landschap

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn:

  • het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter.

Deze kernkwaliteiten zijn nader uitgewerkt in tabel B in bijlage 7 van de Omgevingsverordening Overijssel.

In de Omgevingsverordening Overijssel is bepaald dat bestemmingsplannen alleen voorzien in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die in artikel 2.6.2 van deze verordening begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten als benoemd in artikel 2.6.3 en zoals nader uitgewerkt in tabel B in bijlage 7 van deze verordening.

Het plangebied ligt in een essenlandschap. Binnen dit landschapstype zijn grote erven met grote volumes en zware beplanting (eiken houtwallen) kenmerkend. Deze kernkwaliteiten zie je in voorliggend erf terug en het erfbeplantingsplan sluit hier ook bij aan. Voorliggende ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

  • Reconstructieplan verwevingsgebied

Voorliggende ontwikkeling betreft een melkveehouderij, waardoor de ontwikkeling past binnen het verwevingsgebied.

Conclusie:

Uit de generieke beleidskeuzes blijkt dat voorliggende ontwikkeling aanvaardbaar is.

Ontwikkelingsperspectieven (waar):

Binnen de Omgevingsvisie zijn zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de Groene en Stedelijke omgeving. Deze geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. De ontwikkelingsperspectieven zijn in tegenstelling tot de generieke beleidskeuzes niet normstellend, maar richtinggevend.

Het plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap' (zie afbeelding 3.1). In gebieden met dit perspectief is sprake van verweving van functies: aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik, aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Onderhavige ontwikkeling betreft een melkveehouderij. Deze functie is genoemd als een van de mogelijke functies binnen het mixlandschap en derhalve passend binnen het ontwikkelingsperspectief.

Daarnaast geldt voor het plangebied de overige beleidsaanduiding 'Nationaal Landschap: Noord Oost Twente'. Nationale landschappen moeten zich sociaal-economisch voldoende kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt. Onderhavig wijzigingsplan betreft de gewijzigde situering van het bestaande bouwperceel en tast de kernkwaliteiten van het landschap niet onevenredig aan.

verplicht

Afbeelding 3.1: uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

Gebiedskenmerken (hoe):

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Binnen het plangebied zijn alleen de natuurlijke laag en de laag van agrarisch cultuurlandschap van toepassing (zie afbeelding 3.2)

verplicht

Afbeelding 3.2: uitsnede gebiedskenmerkenkaart (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

  • De natuurlijke laag: 'dekzandvlakte en ruggen'.

In gebieden welke getypeerd zijn als 'dekzandvlakte en ruggen' is er een afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgewaaide beekdalen. De daarbij behorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Ontwikkelingen die plaatsvinden dienen bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap: 'essenlandschap'

Het essenlandschap kent een samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en - voormalige - grote open heidevelden. Uit de catalogus Gebiedskenmerken behorende bij de Omgevingsvisie Overijssel blijkt de volgende richtinggevende uitspraak voor het essenlandschap. Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Het opgestelde erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1) sluit aan bij de specifieke kenmerken van het agrarisch cultuurlandschap. De nieuwe stal draagt bij aan de bebouwingsstructuur van het erf. Door aanplant van linden op het erf, welke soort prima past binnen het essenlandschap, wordt de biodiversiteit vergroot, wat een ecologische meerwaarde betekent.

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Dinkelland (2013)

De gemeenteraad van Dinkelland heeft in de vergadering van 10 september 2013 besloten de structuurvisie Dinkelland gewijzigd vast te stellen. Een kennisgeving hiervan is geplaatst in de Staatscourant van dinsdag 17 september 2013. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het gemeentelijke ruimtelijk beleid. De nota vormt daarmee een integrale ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland voor de periode tot 2020.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied staat Dinkelland voor:

  1. een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het haar toevertrouwde grondgebied met respect voor het natuurlijke en culture erfgoed.
  2. modern boeren in een kleinschalig landschap: goede condities voor een goed functionerende economische sector, passend bij het karakter van Dinkelland met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector.

Het plangebied ligt in het buitengebied ten zuiden van Weerselo. Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt het plangebied in het deelgebied 'Buitengebied, deelgebied 1 Midden'. Voor dit deelgebied zijn de volgende hoofdlijnen opgenomen:

  • Accent op natuur en landschap in verband met ligging EHS, Natura 2000 gebieden, de stuwwallen en natuurlijke bronnen;
  • Ontplooiingsmogelijkheden agrarische sector in kleinschalig landschap;
  • Herstel beekdalenstructuur;
  • Aanwijzing Natura 2000 gebieden in procedure 'Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek' (324 hectare), Springendal & Dal van de Mosbeek,
  • Ontwikkeling van aaneengesloten natuurgebieden in de brongebieden op de stuwwallen van Oldenzaal en Ootmarsum met een afwisseling van bossen, half natuurlijke graslanden, heide en half natuurlijke beekdalen;
  • Versterken recreatieve trekker Ootmarsum;
  • Versterken toeristische trekker natuur en cultuur (Tilligte en Denekamp).

De gewijzigde situering van het agrarische bouwperceel in het plangebied ligt op ruim voldoende afstand van het aan de oost- en zuidzijde gelegen beekdal en de ecologische verbindingszones. Hierdoor ontstaat er ruimte voor de agrariër om zijn bouwperceel anders te situeren.

Conclusie
De conclusie luidt dat voorliggende ontwikkeling goed aansluit op de uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied' 2010 van de gemeente Dinkelland. In dit bestemmingsplan is een groot deel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid opgenomen.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied' bevat de mogelijkheid om bij gelijkblijvende oppervlakte de situering van een agrarisch bouwperceel, met inbegrip van het daarbinnen gelegen bouwvlak, te wijzigen. Voor een gewijzigde situering van het bouwperceel zijn in artikel 3.7, sub e, van de Regels van het bestemmingsplan voorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet worden.

Hieronder worden deze voorwaarden genoemd en wordt per voorwaarde onderbouwd dat voorliggende ontwikkeling aan de voorwaarden voldoet.

  1. er is een bedrijfstechnische noodzaak om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen, en/of andere agrarische producten, de situering van het bouwperceel/-vlak te wijzigen;

Om voldoende toekomstperspectieven te bieden voor een financieel gezond bedrijf, moet de capaciteit van het bedrijf vergroot worden naar 158 melkkoeien en 104 stuks jongvee. Door het inzetten van twee melkrobots wordt ingezet op verdere automatisering en arbeidsefficiency. Een nieuwe ligboxenstal is daarom onmisbaar voor de huisvesting van de koeien en jongvee, en is noodzakelijk voor een duurzame bedrijfsvoering. De maatvoering van deze nieuwe stal bedraagt 35,70 x 48,70 meter. Om een stal van die omvang binnen de het huidige bouwvlak tussen de bestaande schuren te plaatsen is onvoldoende ruimte. Daarnaast is het voor de efficiency van de bedrijfsvoering gewenst dat de nieuwe stal recht achter de bestaande stallen geprojecteerd wordt. Door de stal op voorgestelde locatie te situeren blijven de looplijnen voor het koeverekeer en de toe en afvoer wegen naar het bedrijf goed gescheiden.

  1. er is ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan opgesteld die is afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting van het bestemmingsplan;

Het plangebied is volgens de Ontwikkelingsrichtingenkaart van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) gelegen in een essen- en kampenlandschap (zie afbeelding 3.3) waarbij de ontwikkelingsrichting 'boerenland' geldt. Binnen 'boerenland' is het accent gericht op grootschalig boeren in een kleinschalig landschap. Er is meer ruimte voor grootschalige (grondgebonden) landbouw, het creëren van grote huiskavels en verbeteren van de structuur dan in behoud en herstel gebieden, mits de karakteristieken van het kampen- en essenlandschap overeind blijven. Bijvoorbeeld minder waardevolle beplantingen die de bedrijfsvoering belemmeren kunnen worden verwijderd en elders gecompenseerd. Voor een individueel erf geldt dat het erf aan de rand van een es of kamp verankerd ligt in het kleinschalig landschap.

verplicht

Afbeelding 3.3: uitsnede ontwikkelingsrichtingen Landschapontwikkelingsplan gemeente Dinkelland

Het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1) voor het plangebied voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen en tegenprestaties voor het uitvoeren van nieuwe ontwikkelingen. De nieuwe ligboxenstal komt tot in de rand van het essenlandschap. Naast de aanwezige beplanting worden er 2 groepen met linden geplant. Mede door het aanwezige groen en de voorgestelde nieuwe aanplant wordt de locatie voldoende landschappelijk ingepast. Door aanplant van linden, welke soort prima past binnen kampen- en essenlandschap, wordt de biodiversiteit vergroot, wat een ecologische meerwaarde betekent.

Om de goede landschappelijke inpassing van het plangebied te waarborgen is het erfbeplantingsplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het wijzigingsplan. Op deze wijze wordt gegarandeerd dat de inrichting conform het erfbeplantingsplan wordt aangelegd en onderhouden.

  1. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

In het plangebied is geen sprake van een historische buitenplaats. De dichtstbijzijnde bebouwing betreft een agrarisch bouwperceel op circa 215 meter en een burgerwoning op circa 270 meter vanaf het nieuwe bouwperceel. Gelet op deze afstand worden de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de woonsituatie door de voorgenomen ontwikkeling niet beperkt. Voor een onderbouwing waarom geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de overige in voorwaarde 3 genoemde aspecten, wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk wordt per ruimtelijke relevant aspect een toelichting gegeven op de relatie tussen dit aspect en de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

De conclusie is derhalve dat de gewenste gewijzigde situering van het bouwperceel, inclusief het daarbinnen gelegen bouwvlak, voldoet aan het beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan 'Buitengebied' 2010 van de gemeente Dinkelland.

3.3.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

Het op 8 oktober 2013 vastgestelde beleid 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)' biedt ruimte aan grootschalige uitbreidingen en ontwikkelingen in het buitengebied, onder de voorwaarde dat er tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De kwaliteitsimpuls is van toepassing op ontwikkelingen die niet in het geldende bestemmingsplan passen. KGO is een instrument om ruimtelijke kwaliteit te realiseren en meer mogelijkheden te bieden tot maatwerk.

In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen een basis inspanning en de kwaliteitsimpuls. Dit onderscheid komt voort uit de omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Hierin staat het volgende: "Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van het bestaande) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf, tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit (aanvullende inspanning)".

Bij elke ontwikkeling op een bestaand bouwblok waarbij meer dan 500 m3 bebouwing wordt toegevoegd, geldt op basis van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied en het gemeentelijke beleid, de noodzaak tot landschappelijke inpassing. Zodra sprake is van een grootschalige ontwikkeling, geldt een meer gebiedsgerichte benadering. De KGO is dan van toepassing, náást de basis inspanning. Dat geldt voor nieuwe functies en grootschalige uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied.

In het KGO-beleid is bepaald wanneer er sprake is van een kleinschalige of een grootschalige ontwikkeling. In de gevallen waarbij medewerking kan worden verleend aan een ontwikkeling welke in het bestemmingsplan zijn geregeld, hetzij bij recht, hetzij met toepassing van een afwijking, dan geldt deze ontwikkeling in principe als een ontwikkeling met een kleinschalige impact en hoeft er geen KGO te worden geleverd en kan er worden volstaan met de basis inspanning. Is er wél een bestemmingsplanprocedure nodig dan is er sprake van een ontwikkeling met een grootschalige impact. Hierbij is opgemerkt dat partiële wijzigingen evenwel dusdanig beperkt zijn qua impact dat het reëel is deze niet onder de reikwijdte van de KGO te laten vallen, tenzij hogere regelgeving anders voorschrijft.

Voorliggende ontwikkeling valt binnen de bevoegdheden van een partiële wijziging zoals deze in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' is opgenomen en is daarmee een kleinschalige ontwikkeling die niet valt onder de reikwijdte van de KGO. Er kan in voorliggend geval dus volstaan worden met de basis inspanning. De basis inspanning bestaat uit de landschappelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Deze landschappelijke inpassing is weergegeven in het erfbeplantingsplan die als bijlage bij de regels is gevoegd (zie Bijlage 1).

Conclusie

Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling waardoor volstaan kan worden met de basis inspanning en er geen KGO nodig is.

3.3.4 Cascobeleid

De gemeenteraad van Dinkelland heeft in zijn vergadering van 10 juli 2012 de beleidsnota 'CASCO-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Deze nota bevat een generieke methode om vorm te geven aan het behoud en de ontwikkeling van het Nationaal-Landschap in Noordoost-Twente.

Op de CASCO-kaart is de locatie gelegen in het landschapstype 'kampen', grenzend aan 'essenlandschap' aan de noordzijde en 'bos groter dan 0,5 ha' ten zuiden/zuidwest (zie afbeelding 3.4).

verplicht

Afbeelding 3.4: uitsnede CASCO-kaart

De nieuw te bouwen ligboxenstal komt op basis van de CASCO-kaart tot in de rand van het essenlandschap. Volgens de CASCO-kaart is er ten noorden een gewenste nieuwe lijn weergegeven. Voor het erfbeplantingsplan zou het dan ook wenselijk zijn hierop aansluiting te zoeken.

Initiatiefnemer heeft er echter bewust voor gekozen de aanplant dicht bij het erf te plaatsen en niet op de nieuwe casco-lijn aangezien deze lijn op een grotere aftand van zijn erf is gelegen. Dit alternatief compensatieplan is getoetst aan de bouwstenen van de CASCO-benadering en volstaat. Naast de aanwezige beplanting worden er 2 groepen met linden geplant. Mede door het aanwezige groen en de voorgestelde nieuwe aanplant wordt de locatie voldoende landschappelijk ingepast. Door aanplant van linden, welke soort prima past binnen kampen- en essenlandschap, wordt de biodiversiteit vergroot, wat een ecologische meerwaarde betekent.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt bij een wijzigingsplan een toelichting gegeven op de relatie tussen de voorgenomen ontwikkeling en relevante omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten: vormvrije m.e.r.-beoordeling, milieuzonering, geur, geluid, bodem, luchtkwaliteit, archeologie, ecologie, externe veiligheid, water en verkeer en vervoer.

4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van projecten waarvoor een m.e.r.-plicht geldt. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. en voor deze projecten geldt een m.e.r.-beoordeling.

In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten (artikel 7.2.a Wm). Dan geldt de verplichting tot het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet (artikel 19j, tweede lid) en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een planm.e.r..

Toetsing plan m.e.r.

Onderhavige ontwikkeling komt niet voor op lijst C van de bijlage Besluit m.e.r. en derhalve geldt er geen m.e.r.-plicht. Vervolgens moet gekeken worden of de ontwikkeling op lijst D van de bijlage Besluit m.e.r. voorkomt en er dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Dit is niet het geval. In de nieuwe stal kunnen 148 melkkoeien worden gehuisvest en in de bestaande stallen zullen 10 melkkoeien en 104 stuks vrouwelijk jongvee jonger 2 jaar worden gehuisvest. Hiermee blijft het plan ruim onder de drempelwaarde van lijst D (340 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar). Er geldt derhalve geen formele m.e.r.-beoordeling. Sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 geldt de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

Voor de voorbereiding van voorliggend wijzigingsplan kan verwezen worden naar de eerder gemaakte passende beoordeling in het kader van de op 6 november 2013 verleende vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998. Een separate passende beoordeling is niet nodig omdat deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante effecten. Gelet hierop geldt op grond van artikel 7.2a, eerste lid Wm ook geen verplichting tot het maken van een plan m.e.r.. Er kan derhalve volstaan worden met het maken van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling heeft een (mogelijke) negatieve invloed op de aanwezige habitattypen en/of soorten in omliggende Natura-2000 gebieden voor wat betreft de factoren verzuring en vermesting. Rondom het plangebied zijn diverse Natura 2000-gebieden gelegen, waarvan het Natura 2000-gebied 'Achter de Voort, - Agelerbroek en Voltherbroek' het dichtst bij het bedrijf ligt (circa 1.550 meter hemelsbreed). Aangezien het melkrundveebedrijf stikstof uitstoot en de achtergronddepositie van stikstof hoger is dan de kritische depositiewaarden van de betrokken gebieden zijn significant negatieve effecten op voorhand niet uit te sluiten en is een passende beoordeling noodzakelijk. Zoals hierboven genoemd is in het kader van de verleende vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet reeds een passende beoordeling gemaakt en kan naar deze beoordeling worden verwezen. Uit deze passende beoordeling blijkt dat, gelet op de genomen externe salderingsmaatregelen (overname van 1.000,0 kg ammoniakemissie), de depositie op de Natura-2000 gebieden niet toe neemt ten opzichte van de laagste milieuvergunde situatie. Voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen nadelig invloed op de Natura 2000-gebieden heeft.

Conclusie

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat, gelet op de genomen salderingsmaatregelen, voorgenomen ontwikkeling geen aanzienlijke milieugevolgen heeft die aanleiding geven voor het opstellen van een plan-mer.

4.3 Milieuzonering

Wettelijk kader

Onder milieuzonering wordt verstaan: 'het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds'. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bij de planontwikkeling moet rekening gehouden worden met milieuzoneringen om zodoende hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (2009)' gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Deze richtafstanden kunnen worden gezien als de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

Toetsing

Voor een melkrundveehouderij zijn in de VNG-brochure de volgende richtafstanden opgenomen: geur 100 meter, stof en geluid 30 meter en gevaar 0 meter.

Het meest nabijgelegen perceel met een woonbestemming ligt op circa 215 meter afstand vanaf het bouwperceel. Deze woning is gelegen aan de zuidzijde van het plangebied. De gewijzigde situering van het bouwperceel vindt echter plaats aan de noordzijde. Vanaf deze zijde bekeken bedraagt de afstand van het gewijzigde bouwperceel tot de aan die zijde dichtstbijzijnde woonbestemming circa 270 meter. Er wordt derhalve ruim voldoende voldaan aan de gestelde richtafstanden.

Conclusie

Gelet op de afstand van voorgenomen ontwikkeling tot de dichtstbij gelegen milieugevoelige functie vormt het aspect 'milieuzonering' geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.4 Geur

Wettelijk kader

Ten aanzien van het aspect geur is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. Deze wet beschermt de geurgevoelige objecten in de buurt van (intensieve) veehouderijbedrijven. De Wgv kent harde normen over de afstand en maximale geurbelasting die op geurgevoelige objecten aanwezig mag zijn. De normen hebben betrekking op:

  • Voorgrondbelasting (= individuele geurbelasting), gaat over met name varkens, pluimvee, vleesvee, schapen, geiten
  • Afstanden, gaat met name over melkrundvee (inclusief jongvee) en paarden
  • Achtergrondbelasting (= cumulatieve geurbelasting), gaat over met name varkens, pluimvee, vleesvee, schapen, geiten

Toetsing

Het initiatief betreft een melkveehouderij waar enkel vaste afstanden van toepassing zijn. Op basis van de Wgv dient buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter van geurgevoelige functies, zoals woningen, in acht te worden genomen. Het gaat hier om de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de dichtstbijzijnde buitenzijde van een geurgevoelig object.

De uitvoering van de nieuwe stal is nog niet geheel bekend en daarmee het emissiepunt ook niet. Uitgaande van de dichtstbijzijnde afstanden bedraagt de afstand tussen de uiterste grens van het nieuwe bouwperceel en de dichtstbijzijnde woonbestemming circa 270 meter.

Conclusie

De afstand van voorgenomen ontwikkeling tot aan de dichtstbijzijnde geurgevoelig object voldoet aan de Wet geurhinder en veehouderijen. Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.5 Geluid

Wettelijk kader

Voor het aspect 'geluid' is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Deze bescherming komt tot stand door middel van zonering. Bij de vaststelling van bestemmingsplannen moet bekeken worden of er een geluidsgevoelige bestemming wordt ontwikkeld en er sprake is van een acceptabel geluidsniveau.

Toetsing

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een gewijzigde situering van het agrarisch bouwperceel en maakt geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk. Tevens is er geen sprake van een nieuwe geluidsbron in het kader van de Wgh. Daarom is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. De geluidsaspecten hoeven in dit kader niet nader te worden beschouwd.

Conclusie

Geluidsaspecten vormen geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.6 Bodem

Wettelijk kader

Vanuit het milieuaspect 'bodem' moet rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in relatie tot toegelaten functies. De bodem moet geschikt zijn voor de voorgenomen activiteit en andersom mag de activiteit niet leiden tot vervuiling of verontreiniging van de bodem.

Bodemonderzoek is nodig bij gebouwen waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. Hiermee wordt bedoeld een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk-)dag. Het gaat daarbij niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een structureel (over een langere periode dan een dag) verblijf van dezelfde mensen in een gebouw. Achterliggende gedachte is dat het bouwwerk bestemd moet zijn voor het verblijf van mensen.

Toetsing

Het voorgenomen agrarisch gebruik van de gronden leidt niet tot een vervuiling of verontreiniging van de bodem. Het agrarisch gebruik behoort bij het buitengebied en wordt gezien als gewenste functie. Daarnaast wordt de locatie niet als 'verdacht' aangemerkt wat betreft bodemverontreiniging. De uitbreiding van het bouwvlak leidt ook niet tot het toevoegen van gebouwen waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven. Gelet op deze uitgangspunten is een afzonderlijk bodemonderzoek niet nodig.

Conclusie

Voor het aspect 'bodem' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het gaat om plannen die zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd kunnen worden. Veehouderijen zijn niet in de Regeling NIBM opgenomen. Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekende mate bijdragen. De bijdrage aan stikstofdioxide en fijnstof moet dan minder dan 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn.

Toetsing

Onderhavig wijzigingsplan betreft een gewijzigde situering van het reeds aanwezige bouwperceel, met in begrip van het daarin aanwezige bouwvlak. De oppervlakte van het bouwvlak wijzigt niet, waardoor er ten opzichte van het bestaande bouwvlak geen extra bouwmogelijkheden ontstaan. Als gevolg van voorliggende ontwikkeling is er dan ook geen significante verhoging van de uitstoot van fijnstof te verwachten. Het project zal ruimschoots aan het 3% criterium voldoen. Het wijzigingsplan is derhalve aan te merken als een plan dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging. Daarmee is er voor het aspect luchtkwaliteit sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Er zijn geen gevolgen voor de luchtkwaliteit die een belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan vormen.

4.8 Archeologie

Wettelijk kader

Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) moet er in ruimtelijke plannen rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Op 27 mei 2008 heeft de gemeenteraad van Dinkelland archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid regelt hoe omgegaan moet worden met archeologie bij ruimtelijke plannen. De archeologische verwachtingskaart maakt voor het gehele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld.

Toetsing

In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart voor het plangebied weergegeven.

verplicht

Afbeelding 4.1: Uitsnede archeologische verwachtingskaart

Uit deze kaart blijkt dat het plangebied binnen meerdere verwachtingszones ligt. De nieuwe stal valt binnen de zones 'dekzandwelvingen en-vlakten', 'beekdalen en overige laagten', 'dekzandhoogten en-ruggen met een plaggendek' en 'bufferzone rond erf, adelijk huis of watermolen'. De hoogste archeologische verwachting hierbinnen is een hoge verwachting voor resten uit alle perioden Het hierbij behorende beleidsadvies is dat er archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 2.500 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Het wijzigingsplan behelst een gewijzigde situering van het bouwvlak. Het deel van het plangebied waarop door de gewijzigde situering nu een bouwvlak is komen te liggen is kleiner dan 2.500 m2. Dit betekent dat er, uitgaande van het beleidsadvies voor het deel met de hoogste archeologische verwachtingswaarde, een vrijstelling voor het voeren van archeologisch onderzoek geldt.

Conclusie

Vanuit het aspect 'archeologie' zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

4.9 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van mogelijke negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt een onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.9.1 Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000-gebieden), gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.

Natura 2000-gebieden:

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa, bedoeld om geïsoleerd liggende natuurgebieden met elkaar te verbinden zodat planten en dieren tussen gebieden kunnen migeren. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. In en rond Natura 2000-gebieden geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht.

Rondom het plangebied zijn diverse Natura 2000-gebieden gelegen (zie afbeelding 4.2), waarvan het Natura 2000-gebied 'Achter de Voort,- Agelerbroek en Voltherbroek' het dichtst bij het bedrijf ligt (circa 1.550 meter hemelsbreed).

verplicht

Afbeelding 4.2: Natura 2000-gebieden (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

Vanwege de mogelijke stikstofdepositie van het bedrijf op de Natura 2000 gebieden is een vergunning op grond van artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 aangevraagd. De provincie Overijssel is bevoegd gezag en heeft op 6 november 2013 besloten de vergunning te verlenen. Uit de toetsing van de aanvraag bleek dat er sprake is van een toename van de stikstofdepositie en dat daarom significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden niet uit te sluiten zijn waardoor een passende beoordeling noodzakelijk was. Maatschap Scholtenhave heeft in haar aanvraag aangegeven externe salderingsmaatregelen te nemen om de stikstofdepositie op habitattypen binnen de omringende Natura 2000-gebieden. Hiertoe is op 16 mei 2013 een overeenkomst met het agrarisch bedrijf van de heer Lansink aan de Schiphorsterdijk 3a te Rossum gesloten betreffende de overname van 1.000,0 kg ammoniakemissie. Door deze genomen maatregelen is de stikstofdepositie lager dan het niveau ten tijde van de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat door de genomen maatregelen voorliggende ontwikkeling geen significant negatieve invloed op de Natura 2000-gebieden heeft.

Op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet dient een passende beoordeling gemaakt te worden voor plannen die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000 gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied. Dit geldt niet voor zover er al eerder een passende beoordeling is gemaakt. Nu dit thans aan de orde is hoeft het wijzigingsplan niet te worden voorzien van een passende beoordeling en de verplichting tot het opstellen van een planMer. Het wijzigingsplan voorziet niet in meer dieren dan zijn opgenomen in de NB vergunning.

Ecologische Hoofdstructuur:

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een landelijk netwerk van natuurgebieden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten. Binnen de EHS geldt een ‘nee, tenzij’- principe. Ontwikkelingen die leiden tot significante effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het EHS-gebied zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven mogelijk zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

In afbeelding 4.3 is de begrenzing van de EHS rondom het plangebied weergegeven. Het plangebied is buiten de EHS gelegen. De regels van Omgevingsverordening Overijssel zijn alleen van toepassing binnen de EHS (artikel 2.7.2 verordening). De voorgenomen ontwikkeling tast de EHS derhalve niet aan.

verplicht

Afbeelding 4.3: begrenzing EHS (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

4.9.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan middels ontheffingen worden afgeweken van de verbodsbepalingen.

Het agrarisch bouwperceel van het bedrijf aan de Ootmarsumsestraat 87 ligt in een landelijk gebied. Ter plaatse van de gewijzigde situering van het bouwperceel vinden in de praktijk al agrarische activiteiten plaats, zoals het langsrijden met een tractor en wagens. In de praktijk leidt dit er toe dat direct ter plaatse geen flora- en fauna aanwezig is. Flora en fauna kan wel gedijen in de directe omgeving zoals de bestaande omliggende gronden en weilanden. De uitbreiding van het agrarisch bouwvlak heeft hierop geen negatief effect. In de directe omgeving blijft er voldoende ruimte in de vorm van weilanden over om eventueel als foerageergebied te kunnen gebruiken.

4.9.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering tegen voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations) en vervoer van gevaarlijke stoffen en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit). Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Toetsing

Uit de Risicokaart Overijssel (zie afbeelding 4.4) is gebleken dat de meest nabij gelegen risicobron een buisleiding op circa 1300 meter afstand van het plangebied is. Deze leiding ligt op een dermate grote afstand dat deze buiten de risicocontouren valt en hiermee geen rekening mee hoeft te worden gehouden.

verplicht

Afbeelding 4.4: Uitsnede risicokaart omgeving Ootmarsumsestraat 87

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' levert geen problemen op voor dit wijzigingsplan.

4.11 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. In de toelichting op ruimtelijke plannen moet een beschrijving opgenomen worden van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijke verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit als de waterkwaliteit.

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Vechtstromen. Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Voor dit wijzigingsplan is op 9 juni 2014 de digitale watertoets (Code: 20150609-63-11074 ) ingevuld. Daaruit volgt dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. Naar aanleiding van deze toets is er contact geweest tussen initiatiefnemer en het Waterschap Vechtstromen waarbij het Waterschap heeft aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding heeft. Hiermee heeft het Waterschap Vechtstromen een positief wateradvies gegeven.

4.12 Verkeer En Vervoer

Het plangebied grenst aan de Ootmarsumsestraat en wordt ook via deze weg ontsloten. De Ootmarsumsestraat is een provinciale weg (N349) buiten de bebouwde kom met 2x1 rijstroken en een maximaal toegestane snelheid van 80 km/h. De weg wordt in het gemeentelijke verkeers- en vervoersplan (GVVP) ingedeeld als gebiedsontsluitingsweg, type B. Dit betekent dat de weg bestemd is voor de ontsluiting van de kernen en dat de woon-/verblijfsfunctie duidelijk ondergeschikt is aan de ontsluitingsfunctie.

Op basis van het GVVP heeft de Ootmarsumsestraat een maximale capaciteit van 10.000 motorvoertuigen per etmaal. De verkeersintensiteit op deze weg bedroeg op een werkdag in 2014 gemiddeld 4.000 motorvoertuigen per etmaal (Bron: Provincie Overijssel). Hieruit kan geconcludeerd worden dat de Ootmarsumsestraat in voldoende mate is ingericht om eventuele extra verkeersbewegingen eenvoudig te kunnen verwerken.

De bouwmogelijkheden op zich worden niet vergroot, alleen de situering waar de uitbreiding van het agrarisch bedrijf plaatsvindt wordt gewijzigd. Hierdoor neemt de verkeersintensiteit ten opzichte van de reeds bestaande bouwmogelijkheden niet toe.

Het parkeren zal overeenkomstig de huidige situatie op eigen terrein plaatsvinden. Gezien de omvang van het erf is hier voldoende ruimte voor.

Geconcludeerd wordt dat uit het oogpunt van verkeer en vervoer geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling zijn aan te geven.

Hoofdstuk 5 Opzet Van De Regels

5.1 Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland.

De regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' zijn van toepassing op het plangebied en worden in de regels van dit wijzigingsplan dan ook onverkort van toepassing verklaard.

5.2 Verantwoording Bestemmingskeuze

Bij het opstellen van dit wijzigingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het moederplan, bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Voorliggend plan betreft een wijziging van het bouwperceel en het daarbinnen gelegen bouwvlak. De enkelbestemming is en blijft 'Agrarisch-1'. De gronden binnen deze bestemming hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. De wijziging ziet toe op de functie-aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. Een deel van de gronden in voorliggend plangebied hebben deze functie-aanduiding gekregen en aan een even groot deel van de gronden is deze functie-aanduiding ontnomen. De gronden die gelegen zijn binnen het bouwperceel zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en hebben binnen het bouwvlak bouwmogelijkheden ten behoeve van het agrarische bedrijf. Op gronden buiten het bouwperceel zijn slechts overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten.

In de regels wordt verwezen naar het moederplan.Ten opzichte van het moederplan is aan de bestemmingsregel 'Agrarisch-1' een voorwaardelijke verplichting en een afwijkingsbevoegdheid op deze voorwaardelijke verplichting toegevoegd. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de maatregelen om te komen tot een zorgvuldige landschappelijke inpassing van het geheel. In de gebruiksregels is daartoe bepaald dat het verboden is de gronden en bouwwerken te gebruiken voor de bestemming, zonder dat de landschapsmaatregelen overeenkomstig het erfbeplantingslan ten uitvoer zijn gebracht en vervolgens aldus in stand wordt gehouden. Het erfbeplantingsplan wordt hiertoe als bijlage aan de regels gekoppeld. Het gebruiksverbod geldt vanaf 1 jaar na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan. Het is mogelijk dat bij de realisatie van de plannen blijkt dat het niet gewenst is om vast te houden aan het erfbeplantingsplan. In de regels is daarom een afwijkingsbevoegheid opgenomen. Aan deze bevoegdheid zijn wel een aantal voorwaarden verbonden zodat een goede landschappelijke inpassing van het gehele erf gewaarborgd blijft.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Haalbaarheid

Op basis van artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststellen. Op basis van het tweede lid kan hiervan worden afgeweken in de bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen. Hiervan is in onderhavige situatie sprake omdat het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, van de Wro.

Dit wijzigingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk die geheel voor rekening en risico van de aanvrager komt. Voor dit wijzigingsplan is een exploitatieovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Dinkelland. Hierin zijn onder andere afspraken gemaakt over het verhalen van eventuele tegemoetkoming in planschade.

6.2 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid

De maatschappelijke aanvaardbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat in het wijzigingsplan het maatschappelijk belang voldoende is meegenomen in de afweging.

6.2.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksbelangen:

Zoals weergegeven in paragraaf '3.1 Rijksbeleid' worden er met de voorgenomen ontwikkeling geen nationale belangen geschaad. Hierdoor kan afgezien worden van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel:

Op basis van artikel 3.1.1., lid 2 Besluit ruimtelijke ordening heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt en een dergelijke lijst opgesteld. Het onderhavige plan valt binnen de in de lijst genoemde categorie, waardoor geen vooroverleg nodig is.

Waterschap Vechtstromen:

Op 9 juni 2015 is een digitale watertoets uitgevoerd (Code: 20150609-63-11074). Uit deze toets volgt de normale procedure. Vervolgens heeft het waterschap Vechtstromen op 18 juni 2015 aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding heeft. Hiermee heeft het Waterschap Vechtstromen een positief wateradvies gegeven.

6.2.2 Zienswijzen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat op de voorbereiding van een ruimtelijke plan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Het ontwerpbesluit heeft met ingang van 10 juli 2015 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage wordt gelegd. De kennisgeving hiervan heeft plaatsgevonden via het gemeentelijke huis-aan-huis-blad 'Dinkelland Visie' en de gemeentelijke website. Tijden de ter inzage legging van het ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In de regels van dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan 'Buitengebied, Ootmarsumsestraat 87 Tilligte' met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPOOTMARSUMST87-0401 van de gemeente Dinkelland.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het wijzigingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie (met tekeningnummer NL.IMRO.1774.BUIWPOOTMARSUMST87-0401)

Voor het overige blijven de begrippen behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010, onverkort van toepassing.

Artikel 2 Wijze Van Meten

De wijze van meten behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010, blijft onverkort van toepassing

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

De regels ten aanzien van de bestemming 'Agrarisch - 1', zoals opgenomen in artikel 3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010, blijven onverkort van toepassing, met dien verstande dat een bepaling wordt toegevoegd.

3.1 Specifieke gebruiksregels

3.2 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

De algemene regels behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010, blijven onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 4 Overgangsrecht

4.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gedaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

4.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Buitengebied, Ootmarsumsestraat 87 Tilligte'.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d.

de burgemeester,

de secretaris,

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Erfbeplantingsplan