Buitengebied, Rossumerstraat 34 Agelo, 1e herziening
Wijzigingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 17-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het wijzigingsplan "Buitengebied, Rossumerstraat 34 Agelo, 1e herziening" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPROSSUMST34HZ1-VG01 van de gemeente Dinkelland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIWPROSSUMST34HZ1-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.4 verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het wijzigingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie (met tekeningnummer NL.IMRO.1774.BUIWPROSSUMST34HZ1-VG01).
Voor het overige blijven de begrippen behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied, Rossumerstraat 34, Agelo ' met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPAMNSVTAGELO-VG01 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 29 juni 2020, onverkort van toepassing.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De wijze van meten zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied, Rossumerstraat 34, Agelo" met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPAMNSVTAGELO-VG01 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 29 juni 2020 blijft onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
De bestemmingsregels van het bestemming "maatschappelijk' behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied, Rossumerstraat 34, Agelo" met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPAMNSVTAGELO-VG01, blijven onverkort van toepassing, met dien verstande dat een artikel wordt aangevuld en een bepaling wordt toegevoegd.
3.1 Bouwregels
- a. artikel 3.2.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied, Rossumerstraat 34, Agelo" met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPAMNSVTAGELO-VG01, wordt aangevuld met:
- 1. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen;
- 2. Het bouwschema in lid c zal worden aangevuld met:
Functie van een bouwwerk | Maximale oppervlakte/inhoud | Goothoogte in m | Dakhelling in ° | Hoogte in m | ||
per gebouw of overkapping | gezamenlijk | max. | min. | max. | max. | |
Bedrijfswoning | 750 m3 | 3,50 | 30 | 60 | 9,00 | |
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning | - | 100 m2 | 3,50 | - | 60 | ** |
** de bouwhoogte van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
De algemene regels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied, Rossumerstraat 34, Agelo" met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPAMNSVTAGELO-VG01 blijven onverkort van toepassing
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Overgangsrecht
De overgang regels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied, Rossumerstraat 34, Agelo" met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPAMNSVTAGELO-VG01 blijven onverkort van toepassing
Artikel 5 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: ‘Regels van het wijzigingsplan Buitengebied, Rossumerstraat 34 Agelo, 1e herziening.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor de locatie Rossumerstraat 34 in Agelois een plan ontwikkeld. De initiatiefnemer is voornemens op het terrein van de zorginstelling de Amanshoeve een bedrijfswoning te realiseren. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toevoegen van een bedrijfswoning, waardoor een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Aan de Rossummerstraat 34, de doorgaande weg tussen Rossum en Ootmarsum, is de Amanshoeve, locatie Agelo, gelegen. Het plangebied ligt op ca. 3,5 kilometer ten noorden van Rossum en ca. 1,9kilometer ten zuiden van Ootmarsum. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie Q, perceelsnummers 883 en 882. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een topografische kaart weergegeven waarop het plangebied aan de Rossumerstraat 34 te zien is. De kadastrale perceelsgrenzen vormen de grenzen van het plangebied. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor de Rossumerstraat 34 in Agelo geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied, Rossumerstraat 34 Agelo'. Het bestemmingplan 'Buitengebied, Rossumerstraat 34 Agelo ' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 29 juni 2020vastgesteld. In figuur 1.3 is een afbeelding van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Bestemmingsplan 'Buitengebied, Rossumerstraat 34 Agelo ' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend met een dubbelbestemming 'Waarde - ecologie'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor een zorginstelling. Per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ter plaatse gevestigde zorginstelling worden gebouwd. Een bedrijfswoning is niet opgenomen in het bestemmingsplan. In artikel 3.4.2 van het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid voor een bedrijfswoning opgenomen:
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat er één bedrijfswoning gerealiseerd wordt, mits:
- a. de noodzaak van de bedrijfswoning aangetoond is;
- b. er een relatie bestaat tussen de bewoner van de beoogde bedrijfswoning en de zorginstelling;
- c. bij de bouw van de bedrijfswoning de volgende maatvoering wordt gehateerd:
- 1. de maximale inhoud bedraagt 750 m3;
- 2. de maximale goothoogte bedraagt 3,5 m;
- 3. de maximale bouwhoogte bedraagt 9 m;
- 4. de dakhelling bedraagt minimaal 30 graden en maximaal 60 graden.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het toevoegen van een bedrijfswoning en derhalve is een wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige wijzigingsplan 'Buitengebied, Rossumerstraat 34 Agelo, 1e herziening' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.BUIWPROSSUMST34HZ1-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
De Amanshoeve is gevestigd aan de Rossumerstraat 34 te Agelo. Het is een kleinschalige woonvorm voor ouderen met een zorgvraag. De Amanshoeve levert extramurale zorg. Dat is zorg in natura zonder verblijf in een instelling. Op de locatie aan de Rossumerstraat 34 wonen uitsluitend Wlz-geïdiceerden met een zorgprofiel 4, 5 of 6. Wlz-geïndiceerden kunnen niet meer zelfstandig wonen en hebben 24 uur per dag, zeven dagen per week, zorg nodig. Deze 24/7 zorg wordt geboden door het zorgteam van de Amanshoeve.
Figuur 2.1: Bovenaanzicht Amanshoeve luchtfoto 2023 (bron: Google Maps)
Figuur 2.2: Aanzicht Amanshoeve vanaf de Rossumerstraat in 2022 (bron: Google Maps)
Figuur 2.3: Aanzicht Amanshoeve vanaf de Voortsweg in 2022 (bron: Google Maps)
Het complex wordt ontsloten via de Voortsweg. De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische gronden. Op ruimere afstand van het plangebied bevinden zich verschillende woonerven en een aantal (agrarische) bedrijven.
2.2 Toekomstige Situatie
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het toevoegen van een bedrijfswoning aan de maatschappelijke voorziening in Agelo. Middels dit wijzigingsplan wordt er een bedrijfswoning gerealiseerd op het terrein van de Amanshoeve.
De bedrijfswoning wordt op het noordwestelijke gedeelte van het terrein gesitueerd, zie onderstaande afbeelding. De locatie voor de bedrijfswoning is reeds opgenomen in de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling van het nieuwe zorggebouw en het belevingspark.
Figuur 2.4: Landschappelijke inpassing Amanshoeve (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 2.5: Bedrijfswoning Amanshoeve (bron: Architom architecten)
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een bedrijfswoning bij een zorginstelling. Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling weliswaar past binnen de ambities van de NOVI maar dat het lokale en kleinschalige karakter van dit initiatief geen echte bijdrage levert aan de rijksbelangen, maar deze belangen ook niet raakt.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt beschrijft dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
Dit wijzigingsplan maakt de bouw van één bedrijfswoning mogelijk. Uit jurisprudentie blijkt dat een plan voor 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Vastgesteld kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Aangezien er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is er geen nadere toets nodig aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.3 wordt, in het kader van het vereiste van het voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, nader ingegaan op de behoefte aan de bedrijfswoning. Verder wordt met dit wijzigingsplan het bedrijfsperceel niet uitgebreid.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Lid 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpenwanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving inredelijkheid niet mogelijk is;
- dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.
De bedrijfswoning zal gesitueerd worden binnen de bestaande grenzen van de maatschappelijke bestemming. De bedrijfswoning wordt landschappelijk verantwoord ingepast conform het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan. De ontwikkeling zorgt niet voor een extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving. Op basis van voorgaande kan er worden gesproken dat wordt voldaan aan het uitgangspunt van een zorgvuldig en zuinig gebruik van de ruimte.
Artikel 2.1.5. Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 2.1.5 van de verordening is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Dit onderdeel is toegelicht in de landschappelijke inpassing opgenomen in Bijlage 1.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan is hoe toepassing wordt gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd. Daarnaast wordt het ontwikkelingsperspectief gemotiveerd die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Er is een landschappelijke inpassing opgesteld om de bedrijfswoning in combinatie met de overige gebouwen van de ontwikkeling van de Amanshoeve in te passen. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling zorgt voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en dat de ontwikkeling als passend kan worden aangemerkt.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
- 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
- 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
- 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
- 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
De actuele gemeentelijke woonvisie is in overeenstemming met het provinciaal en regionaal beleid. In dit beleid wordt de behoefte naar woningen aangetoond. In Bijlage 2 wordt gemotiveerd waarom de bedrijfswoning op deze locatie benodigd is. Het voorliggend plan is daarom in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief voor de groene omgeving 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie ook figuur 3.2). In het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische gronden. Op ruimere afstand van het plangebied bevinden zich verschillende woonerven en een aantal (agrarische) bedrijven.
Het toevoegen van een bedrijfswoning bij het zorgappartementencomplex past binnen dit ontwikkelingsperspectief en draagt bij aan de diversiteit van functies binnen het perspectief. De bedrijfswoning wordt gepositioneerd binnen de grenzen van de bestaande maatschappelijke bestemming. De plannen van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en levert geen extra belemmeringen op voor omliggende functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
Het plangebied is gelegen op een gordeldekzandrug binnen het 'Stuwwal- en grondmorenelandschap Twente Oost'. Derhalve geeft de natuurlijke laag van de Catalogus Gebiedskenmerken het gebied het kenmerk 'dekzandvlakten en -ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
De gebieden met dekzandvlakten en -ruggen kenmerken zich met een afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaats vinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.
Het landschapsplan dat opgesteld is om de eerdere bedrijfsuitbreiding, waarbij de bedrijfswoning reeds is meegenomen in het plan, mogelijk te maken heeft zoveel mogelijk rekening gehouden met de gebiedskenmerken. Geconcludeerd wordt dat dit plan geen afbreuk doet aan de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied is gelegen binnen het 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Kenmerkend voor het heide- en broeklandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlaktes aan natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de heide- en broekontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door bos. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden.
Vaak zijn het 'inbreidingslandschappen' met rommelige driehoekstructuren als resultaat. De ambitie is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
Bij onderhavig plan is sprake van het toevoegen van een bedrijfswoning bij het zorgcomplex. De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast waarbij wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en de kenmerken van het landschap in acht zijn genomen, zodat de maatregelen een versterking van het landschap tot gevolg hebben. Er is geen sprake van afbreuk aan de laag van het agrarisch cultuurlandschap.
Laag van de beleving
In de laag van de beleving geldt ter plaatse van het plangebied het gebiedskenmerk 'donkerte'. Dit gebiedskenmerk wordt toegekend aan gebieden waar het 's nachts nog echt donker is en waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het behouden en waar mogelijk versterken van deze donkere gebieden, gebeurt door terughoudend te zijn met het verlichten van wegen en bedrijventerreinen.
Wat betreft de verlichting bij de bedrijfswoning zal rekening worden gehouden met de situering van de verlichting en het soort verlichting dat zal worden gebruikt om het de beleving van het kenmerk 'donkerte' ter plaatse te behouden.
Stedelijke laag
De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijf daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
- 1. We doen het samen;
- 2. We geven het goede voorbeeld;
- 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
- 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
De gemeente Dinkelland wil kernen waar het lekker wonen is, waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.
De inwoners zien hun leefomgeving veranderen. Het wordt moeilijker om voorzieningen in stand te houden. Dit geldt voor winkels, horeca, kerken, kultuurhuizen, sportvoorzieningen en scholen. Aan de andere kant ziet de gemeente ook nieuwe plannen en combinaties van functies van onderop die kernen juist krachtiger maken.
Van oudsher zijn inwoners van de kernen gewend om de leefbaarheid van hun omgeving in eigen hand te nemen en te zorgen dat het er goed toeven is. Het versterken van de leefbaarheid van de kernen wordt door inwoners en gemeente via MijnDinkelland al langer samen opgepakt. Dit wil de gemeente Dinkelland voortzetten aan de hand van vier speerpunten:
- 1. voldoende voorzieningen;
- 2. aantrekkelijk wonen;
- 3. ruimte voor ondernemen;
- 4. leefbare openbare ruimte
In figuur 3.5 is een uitsnede van de Waardenkaart uit de Omgevingsvisie opgenomen. Daaruit blijkt dat het plangebied ligt in een gebied dat is gericht op ontwikkeling door gemiddelde waarde en dynamiek.
Figuur 3.5: Uitsnede Omgevingsvisie Dinkelland (bron: gemeente Dinkelland)
Speerpunten
Voor het buitengebied zijn de speerpunten:
- Goed toegankelijke fiets- en wandelpaden
- Kwalitatief toerisme
- Duurzame opwekking van energie
- Mogelijkheden om buiten te sporten en te bewegen
- Variatie beplanting en grondgebruik
Toets
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een bedrijfswoning bij een bestaande zorginstelling. De ontwikkeling draagt niet specifiek bij aan een van de speerpunten van het buitengebied. De ontwikkeling doet echter ook geen afbreuk aan de genoemde speerpunten. Door bij het bedrijf te kunnen wonen wordt de kwaliteit van de zorginstelling gewaarborgd. Daarnaast wordt de ontwikkeling landschappelijk ingepast. De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de gemeentelijke Omgevingsvisie.
3.3.2 Woonvisie 2021+ Dinkelland
Op 5 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2021+ vastgesteld. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. Tegelijkertijd met de gemeentelijke woonvisie is ook de regionale Woonagenda Twente opgesteld. Hierin worden de belangrijkste regionale ambities op het vlak van wonen vastgelegd.
De komende jaren gaat de gemeente voldoende woningen bouwen om te voorzien in de verwachte vraag. Om dat te bewerkstelligen is het ten eerste zaak om goed inzicht te hebben in die verwachte woningvraag. De afgelopen vijf jaar is het aantal huishoudens in Dinkelland gegroeid met ongeveer +470.
Voor de komende jaren gaan de gemeente Dinkelland uit van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030. Voor deze woonvisie gaan de gemeente uit van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat uitgegaan wordt van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar houden we ook rekening met de instroom van vestigers. Gezien de huidige druk op de markt wil de gemeente deze woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren.
De gemeente wil een ruimere plancapaciteit aan houden dan enkel koersen op de verwachte woningbehoefte. De ervaring leert dat een deel van de plannen vertraging oploopt of helemaal niet doorgaat. Als de gemeente tijdig wil kunnen inspelen op de behoefte dan is een programma van 130% reëel; zo'n 665 woningen (ervan uitgaande dat 30% van de plannen niet of vertraagd wordt gerealiseerd).
Er ligt een grote opgave voor het buitengebied. De verwachting is dat de komende jaren veel agrarische bedrijven zullen stoppen. Via de rood voor rood regeling wordt het financieel mogelijk om vrijkomende agrarische bebouwing te slopen door hiervoor in de plaats woningen te bouwen. Voor de ruimtelijke inpasbaarheid ligt de ontwikkeling van ruime grondgebonden woningen het meest voor de hand. Daarmee bieden we ruimte voor de vraag naar ruim wonen in het buitengebied, waarmee we inspelen op een regionale vraag (zowel woningzoekenden uit de gemeente Dinkelland als daarbuiten). De gemeente Dinkelland reserveert 60 woningen voor de rood voor rood regeling. Het is wel belangrijk dat de te realiseren woningen tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied leiden.
Voor veel oudere huishoudens in de gemeente Dinkelland volstaat een zelfstandige woning, mogelijk met enkele fysieke aanpassingen. Zij hebben geen of slechts lichte gezondheidsklachten, waardoor aanvullende zorg of ondersteuning (nog) niet aan de orde is. Maar er is ook een groep ouderen met een zwaardere zorgvraag die nog steeds zelfstandig wonen. Het zijn ouderen met somatische en/of beginnende psychogeriatrische klachten (dementie). Uit onderzoek van de Provincie Overijssel kwam naar voren dat deze doelgroep de komende tien jaar toeneemt met ongeveer 120 huishoudens in de gemeente Dinkelland. Een deel van hen zal niet willen verhuizen en blijft (ook met gezondheidsklachten) in de huidige (reguliere) woning wonen. Maar een deel van hen zal overwegen om te verhuizen naar een levensloopbestendige woning met professionele zorg nabij, als dit woningaanbod voorhanden is. Hoe beter nieuwe wooninitiatieven aansluiten op de woonwensen en zorgbehoefte van deze doelgroep, hoe groter de groep ouderen dat een verhuizing zal overwegen.
Als ouderen met een zorgvraag overwegen te verhuizen naar een aangepaste woonvorm, dan gaat de voorkeur uit naar een woonruimte in de eigen vertrouwde omgeving. Vooral voor de kleine kernen geldt dat er gezocht moet worden naar kleinschalige woonzorgconcepten die voldoende draagvlak hebben om te kunnen bestaan (ook in een omgeving met relatief weinig voorzieningen nabij). Met betrekking tot bereikbare zorgvoorzieningen is de organisatie van ambulante zorg een belangrijk aspect, zeker in een gemeente als Dinkelland met veel kernen en een groot buitengebied.
In het buitengebied van Dinkelland ligt een grote opgave. Er is regionale vraag naar ruim wonen in het buitengebied. Het is hierbij van belang dat de te realiseren woningen tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied leidt.
Toets
De Amanshoeve is een woonzorgcomplex gelegen in het buitengebied in Agelo. Zoals in de woonvisie wordt benoemd overwegen veel ouderen met zorgvraag om te verhuizen naar een levensloopbestendige woning met professionele zorg dichtbij. Daarbij geven ouderen de voorkeur om te wonen in een woonruimte in de eigen vertrouwde omgeving. De Amanshoeve biedt woonzorgruimte aan ouderen wiens vertrouwde omgeving het buitengebied is.
Om goede zorg te kunnen leveren in de Amanshoeve, is een bedrijfswoning noodzakelijk. Deze motivering is te lezen in Bijlage 2. Voor de periode 2020-2030 is een woningbouwprogramma voor het buitengebied opgesteld voor 50 woningen (100%), oplopend naar 60 woningen (130%). De bedrijfswonig gaat af van de contigenten in het buitengebied. Er is ruimte in de woningbouwprogrammering voor één bedrijfswoning. De voorgenomen ontwikkeling past daarom binnen de Woonvisie 2021+ van de gemeente Dinkelland.
3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.6) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.6: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
- 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
- 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
- 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).
Toets
Op basis van figuur 3.6 kan geconstateerd worden dat er binnen/grenzend aan de west- en zuidzijde van het plangebied een casco-element aanwezig is. In het landschappelijke inpassingsplan (zie Bijlage1) zijn de casco-elementen voor zover van toepassing verwerkt in de landschappelijke inpassing.
3.3.4 Bestemmingsplan Buitengebied, Rossumerstraat 34, Agelo
De Amanshoeve exploiteert een zorginstelling aan de Rossumerstraat 34 te Agelo. Het bestemmingsplan "Buitengebied, Rossumerstraat 34 Agelo", dat op 29 juni 2020 is vastgesteld, voorziet niet bij recht in een dienstwoning. In artikel 3.4.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Rossumerstraat 34, Agelo, is een wijzigingsbevoegd opgenomen om een bedrijfswoning mogelijk te maken. De voorwaarden zijn als volgt:
- 1. de noodzaak van de bedrijfswoning aangetoond is;
- 2. er een relatie bestaat tussen de bewoner van de beoogde bedrijfswoning en de zorginstelling;
- 3. bij de bouw van de bedrijfswoning de volgende maatvoering wordt gehateerd:
- a. de maximale inhoud bedraagt 750 m3;
- b. de maximale goothoogte bedraagt 3,5 m;
- c. de maximale bouwhoogte bedraagt 9 m;
- d. de dakhelling bedraagt minimaal 30 graden en maximaal 60 graden.
Hierna vindt een toetsing aan deze voorwaarden plaats:
Voorwaarde 1
Voor de noodzaak van de bedrijfswoning wordt verwezen naar Bijlage 2. In deze bijlage is een onderbouwing van de noodzaak van de bedrijfswoning opgenomen. Hiermee is de noodzaak onderbouwd en wordt voldaan aan voorwaarde 1.
Voorwaarde 2
Voor de relatie tussen bewoners van de bedrijfswoning en de zorginstelling wordt verwezen naar Bijlage2. De bedrijfswoning zal worden bewoond door de eigenaren van de zorginstelling.
Voorwaarde 3
Op het noordwestelijke gedeelte van het terrein zal de bedrijfswoning gesitueerd worden. Onderstaand een afbeelding van de positionering van de bedrijfswoning op het terrein. De bedrijfswoning zal voldoen aan de gestelde maatvoering in de wijzigingsbevoegdheid. In Artikel 3 is de maatvoering als benoemd in de wijzigingsbevoegdheid vastgesteld. Hiermee wordt voldaan aan voorwaarde 3.
Figuur 3.7: Inrichtingstekening met maatvoering bedrijfswoning (bron: Architom architecten)
Figuur 3.8: Doorsnede woning met maatvoering bedrijfswoning (bron: Architom architecten)
Conclusie
Er wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid, zodat het college bevoegd is om deze toe te passen.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:
- de aard en omvang van de ontwikkeling;
- de vormgeving en opzet;
- de schaalgrootte;
- de ligging;
- de voorgenomen functie(wijziging), en;
- de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Gelet op de toename van de bebouwde oppervlakte kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel het plan betrekking heeft op de toevoeging van een woning op reeds maatschappelijk bestemde gronden, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is, reeds binnen de maatschappelijke bestemming gesitueerd is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte uitbreiding van de bebouwing op het perceel.
Uit voorgaande volgt dat de bouw van één woning in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap/de stedenbouwkundige structuur opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In het voorliggend geval is er sprake van het omgevingstype 'buitengebied'. De bedrijfswoning behorende bij het woonzorgcomplex binnen de bestemming 'maatschappelijk' is zowel een milieubelastende als een milieugevoelige functie.
Externe werking
Bij externe werking gaat het om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling milieubelastend is naar de omgeving. Een woonzorgcomplex valt op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' aan te merken als verpleeghuis waarvoor een maximale richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid geldt. De dichtbijzijnde milieugevoelige functies (woningen) bevinden zich op minimaal 75 meter van het plangebied. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
Interne werking
Bij interne werking gaat het om de vraag of de functie(s) binnen een plangebied hinder ondervinden van milieubelastende functies in de omgeving van het plangbied. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende (agrarische) bedrijven.
Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen aan de Voortsweg 9. De activiteiten van dit bedrijf zijn grondgebonden en bestaan uit het fokken en houden van melkvee en de teelt van voedergewassen. Voor de activiteit 'Akker-en/of bouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief)' geldt op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een maximale richtafstand van 100 meter voor het aspect geur. De kortste afstand tussen het agrarisch bedrijf en het plangebied (bouwvlak bedrijf tot plangebied) bedraagt circa 450 meter. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
Aan de Aa Broek 7 is een metaalbedrijf/ijzerhandel gevestigd. Het bedrijf kan op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' aangemerkt worden als 'Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur' met een b.o. groter dan 2.000 m2. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. De kortste afstand tussen het bedrijf en het plangebied (bouwvlak bedrijf tot plangebied) bedraagt circa 230 meter. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
Gelet op het feit dat er aan de richtafstanden voldaan wordt, is er ter plaatse van het te realiseren bedrijfswoning sprake van een goed woon- en leefklimaat en worden de desbetreffende bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
4.3 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
In paragraaf 4.2 is reeds beschreven dat de dichtsbijzijnde veehouderij zich op circa 450 meter van het plangebied bevindt. Daarmee voldoet het plan aan de kaders van de Wgv. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren bedrijfswoning en het agrarisch bedrijf wordt door deze bedrijfswoning niet beperkt in zijn bedrijfsvoering.
4.4 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode: 19039916, rapportagedatum: 18 juli 2019). Het bodemonderzoek is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit wijzigingsplan opgenomen.
De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:
Resultaten veldwerk
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 16 inspectiegaten gegraven. Eén boring is doorgezet tot 4.00 meter diepte, welke is afgewerkt tot een peilbuis. De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie is globaal matig fijn zand. De bovengrond is zwak humeus, donkerbruin soms met grind en wortels. De ondergrond is ter plaatse van de diepe boringen tot 2.2 meter geel tot donkerbruin. Ter plaatse van de ondiepe boringen is in de ondergrond matig grof zand aangetroffen. Tot 4.0 meter is sterk zandig veen aangetroffen. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen, die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging (puin). Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 2.22 meter min maaiveld.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan worden geconcludeerd:
- de bovengrond (BG I en BG II) is niet verontreinigd;
- de ondergrond (OG I en OG II) is niet verontreinigd;
- het grondwater (peilbuis 1) is (zeer) licht verontreinigd met barium en zink.
Resultaten asbestanalyses
- MM FF - 01 bevat geen asbest;
- MM FF - 02 bevat asbest, maar de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek
- MM FF - 03 bevat geen asbest.
Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien er verontreinigingen zijn aangetoond.
De hypothese “verdacht van aanwezigheid van asbest” dient te worden aangenomen, gezien het feit dat het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 02 asbest bevat.
Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoek. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen en bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
4.5 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszones van de Rossumerstraat en de Voortsweg gelegen waar ter plaatse van het plangebied respectievelijk 80 en 60 km/u is toegestaan. De Voortsweg betreft een rustige 60 km/uur weg met lage verkeersintensiteiten. Te verwachten is dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van deze weg.
Uit de kaart met 'Geluidbelasting langs provinciale wegen (dag)' blijkt dat de bedrijfswoning gelegen is in de 45-50 dB Lden contour (zie figuur 4.2). Daarmee valt de te verwachten is dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van deze weg. Op grond hiervan is het aannemelijk dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.2 Geluidbelasting langs provinciale wegen (dag) ter plaatse van het plangebied (bron: provincie Overijssel). De contouren van het nieuwe zorggebouw zijn aangegeven met rood.
4.6 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In de toekomstige situatie neemt het aantal verkeersbewegingen niet of nauwelijks toe ten opzichte van de huidige situatie, waarin er geen bedrijfswoning aanwezig is. De omvang van de voorgenomen ontwikkeling (één woning) betreft een fractie van de omvang van de activiteiten die in de regeling NIBM als NIBM zijn aangeduid. Het eventuele en zeer beperkte extra verkeer, draagt niet in een betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast is er nu en in de toekomst geen sprake van overschrijdingen van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit;
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
- Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
- Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
- Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
- Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (blauw omcirkeld) (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie van de risicokaart blijkt dat het dichtsbijzijnde risico op circa 400 meter ten zuiden van het plangebied gelegen is. Het betreft een buisleiding van de Nederlandse Gasunie gelegen (N-531-10-KR-014 ). Volgens de risicokaart heeft de gasleiding een plaatsgebonden risicocontour (PR) van 0 meter. Onderhavig plangebied is gelegen buiten deze plaatsgebonden risicocontour. Ten aanzien van het groepsrisico kan geconcludeerd worden dat gezien het feit dat het gebied een lage personendichtheid heeft en de personendichtheid zeer minimaal toeneemt in als gevolg van dit wijzigingsplan het groepsrisico niet zal toenemen.
Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.8 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
- de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
- de waterkwaliteit die onder druk staat:
- de transitie naar een duurzame ontwikkeling.
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
- Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
- Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
- Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.
Watertoetsproces
Op 11 juli 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de korte procedure van de watertoets van toepassing is. Het waterschap Vechtstromen heeft geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Quickscan natuurwaarden
Voor de ontwikkeling van het woonzorgcomplex is door Natuurbank Overijssel een flora- en faunaonderzoek (Natuurbank Overijssel, 18 oktober 2019, projectnummer 2185, versie 1.0), bijlage 7. In dit onderzoek is tevens de locatie van de bedrijfswoning meegenomen. Het volledige onderzoek is als bij deze toelichting opgenomen.
Nature 2000 gebieden en Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt buiten beschermd natuurgebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek, ligt op een afstand van minimaal 828 meter ten zuidwesten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek, zoals een stikstofberekening, uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied als foerageergebied, mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieën er een (winter)rust- of voortplantingsplaats en nestelen er vogels in de bebouwing en beplanting. Vleermuizen bezetten geen rust- of verblijfplaats in het plangebied.
In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. De klimop mag alleen gerooid worden buiten de voortplantingsperiode van vogels of uit een broedvogelscan moet blijken dat er geen bezette vogelnesten in de klimop aanwezig zijn.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. In het kader van de zorgplicht, dient voorkomen te worden dat dieren onnodig verwond of gedood worden. Het dempen van de vijver dient daarom afgestemd te worden op de ecologie van amfibieën. De meest geschikte periode om de vijver de dempen is half augustus-september. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt geen essentieel foerageergebied van beschermde dieren aangetast.
Samenvattende conclusie:
Het plangebied vormt een zorgcomplex omgeven door een parkachtige tuin met een vijver en bestaat voor een klein deel uit bebouwing van een woon-zorg-accommodatie. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische grondgebonden beschermde diersoorten, maar tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten.
Mits bezette vogelnesten beschermd worden en de vijver in de meest geschikte periode van het jaar gedempt wordt, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.
Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied is gelegen binnen het 'Stuwwal- en grondmorenelandschap Twente Oost'. De archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland merkt het plangebied vrijwel volledig aan als 'dekzandhoogten en -ruggen'. De archeologische verwachting is hier hoog voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Een zeer klein deel aan de noordzijde van het plangebied wordt aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Figuur 4.4: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart gemeente Dinkelland. Plangebied rood omkaderd.
Toets
De oppervlakte van de nieuw te realiseren bedrijfswoning bij het woonzorgcomplex bedraagt circa 130 m2. Daarmee blijft het oppervlak waarbij bodemingrepen plaatsvinden ruim onder de 2.500 m2. Derhalve is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie blijkt dat de Rossumerstraat een historische weg betreft die zeker in 1648 aanwezig was. De ontwikkeling die met onderhavig plan mogelijk wordt gemaakt is niet van invloed op deze weg. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
4.11 Verkeer / Parkeren
Verkeer
De Amanshoeve wordt ontsloten via de Voortsweg. Dit betreft een gebiedsonsluitingsweg waar een maximale snelheid van 60 km/uur is toegestaan. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen als gevolg van één extra woning kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
De gemeente Dinkelland hanteert de nota "bouwen en parkeren 2018' voor het parkeerbeleid in de gemeente. Daarbij wordt uitgegaan van de gemiddelde normen in de publicatie 317 CROW. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied geldt een gemiddelde parkeernorm van 2,4 parkeerplaats. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het wijzgingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in apil 2023 een uitzonderingenlijst waarin is opgenomen welke ruimtelijke initiatieven /ontwikkelingen de provincie niet hoeft te zien zolang geen ander provinciaal beleid en/of andere provinciale belangen zoals NNN en grondwaterbescherming geraakt wordt.
De voorgenomen ontwikkeling valt onder de categorie 'woningbouw'. Er is met de voorgenomen ontwikkeling sprake van een kleinschalige uitbreiding zonder functiewijziging. Er is echter geen sprake van een bestaande en bestemde (bedrijfs)woning en/of van een bij de woning behorend bijgebouw op gronden die aansluiten bij de woning. Er wordt een bedrijfswoning toegevoegd binnen de bestaande grenzen van het maatschappelijke bestemmingsvlak. Gezien het vorenstaande wordt het plan in het kader van vooroverleg naar de provincie Overijssel toegezonden.
Waterschap Vechtstromen
Op 11 juli 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 18 augustus 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijzigingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Inrichtingsplan Kgo
Bijlage 2 Motivering Noodzaak Bedrijfswoning
Bijlage 2 Motivering noodzaak bedrijfswoning
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek