KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf
Artikel 4 Agrarisch - Cultuurgrond
Artikel 5 Bedrijf
Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 7 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen
Artikel 8 Bos
Artikel 9 Centrum
Artikel 10 Cultuur En Ontspanning 1
Artikel 11 Cultuur En Ontspanning 2
Artikel 12 Detailhandel
Artikel 13 Groen
Artikel 14 Horeca
Artikel 15 Kantoor
Artikel 16 Maatschappelijk
Artikel 17 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 18 Sport
Artikel 19 Verkeer
Artikel 20 Water
Artikel 21 Wonen
Artikel 22 Leiding - Gas
Artikel 23 Leiding - Water
Artikel 24 Waarde - Archeologie
3 Algemene Regels
Artikel 25 Anti-dubbeltelregel
Artikel 26 Algemene Bouwregels
Artikel 27 Algemene Gebruiksregels
Artikel 28 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 29 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 30 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 31 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 32 Overgangsrecht
Artikel 33 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding Planherziening
1.2 Geldende Bestemmingsplannen
1.3 Opgave Voor Het Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Algemeen
2.2 Ontstaansgeschiedenis
2.3 Huidige Ruimtelijke En Functionele Structuur
3 Beleidskader
3.1 Algemeen
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Centrumgebied Denekamp (2007)
3.4.2 Concept Structuurvisie Gemeente Dinkelland
3.4.3 Woonvisie 2009-2020 (2009)
3.4.4 Paraplubestemmingsplan Ontheffingsegeling (2009)
3.4.5 Welstandsnota (2004)
3.4.6 Archeologiebeleid (2008)
3.4.7 Waterbeleid
4 Randvoorwaarden
4.1 Algemeen
4.2 Geluid
4.3 Bodem
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Water
4.8 Archeologie
4.8.1 Archeologische Waarde
4.8.2 Cultuurhistorie
4.9 Ecologie
5 Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Beheer
5.2.1 Ruimtelijke Structuur
5.2.2 Functionele Structuur
5.3 Nieuwe Ontwikkelingen
5.3.1 Ruimtelijke En Functionele Uitgangspunten
5.3.2 Ontwikkellocaties
6 Planopzet
6.1 Svbp 2008
6.2 Opbouw Bestemmingen
6.3 Bestemmingen
6.3.1 Toelichting Op De Bestemmingen
6.3.2 Wijzigingsbevoegdheden Ontwikkelingslocaties
6.3.3 Toelichting Bijbehorende Bouwwerken Hoekperceel En Overschrijding Voorgevelrooilijn
7 Handhaving En Uitvoerbaarheid
7.1 Handhaving
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.3 Economische Uitvoerbaarheid

Bestemmingsplan Denekamp

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 09-10-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Bijlage Bij Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan:
het bestemmingsplan Denekamp kern van de gemeente Dinkelland
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO1774.DENBPDENEKAMPKERN-0401 met de bijbehorende regels en bijlage;
3. aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren;
4. aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
5. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
6. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
7. achtererfgebied:
erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
8. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
9. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
10. bed-and-breakfast:
het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
11. bedrijf:
een onderneming gericht op het bedrijfsmatie voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
12. bedrijfsvloeroppervlak (bvo):
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
13. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, weins huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
14. beperkt kwetsbaar object:
een object waar ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
15. bestaand:
a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe
verleende bouwvergunning;
b. ten aanzien van het overige gebruik:
1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
16. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak
17. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
18. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
19. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
20. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
21. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;
22. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
23.bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
24. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
25. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
26. carport:
staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;
27. cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de de mens in de loop van de geschiedenis;
28. cultuur en ontspanning 1 en 2:
Het verrichten van activiteiten gericht op educatie, vermaak en ontspanning en naar de aard daarbij behorende toeristische, recreatieve en culterele activiteiten
29. dak:
iedere vorm van bovenbeeindiging van een gebouw;
30. detailhandel:
het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
31. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
32. dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
33. eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
34. erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw;
35. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;
36. evenement:
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
a. bioscoopvoorstellingen, als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;
b. markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid onder h van de Gemeentewet;
c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
f. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2, 2.1.4.3 en 2A.3 van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Onder een evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid;
37. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt:
38. geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
39. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf:
40. (hoek)erker:
een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
41. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
42. horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
a. horecacategorie 1: een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petitrestaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
b. horecacategorie 2: een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar (grand)café, eetcafé, restaurant, café restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekken of een zalencentrum;
c. horecacategorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt: dancings, discotheken en nachtclubs;
43. huishouding:
een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree;
44. inwoning:
wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand;
45. jongeren ontmoetingsplek:
een openbare voorziening voor jongeren met een zitgelegenheid en een beschutting tegen regen en wind;
46. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
47. kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, dienstverlenende werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, architectenbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
48. kap
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o;
49. kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
50. kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;
51. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;
52. kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
53. kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
54. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in achtgenomen moet worden;
55. landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
56. logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;
57. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, museale en sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
58. mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
59. natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
60. niet - grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zondanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief kwekerijbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;
61. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
62. peil:
a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;
63. perifere detailhandel:
detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;
64. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
65. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
66. prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in geburik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
67. risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beprkt kwetsbaar object;
68. risicovolle inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beprkt kwetsbare object;
69. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
70. standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
71. supermarkt:
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
72. veldschuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;
73. verkoopvloeroppervlak (v.v.o):
binnenwerks met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte vanr uimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn (kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen), wordt opgeteld;
74. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
75. voorgevel rooilijn:
de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;
76. vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld de periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
77. winkel:
een gebouw dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;
78. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
79. woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
80. woonwagenstandplaats:
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
81. woonzorgcentrum:
een wooncentrum bestemd voor de huisvesting, verpleging en verzorging van senioren, waaronder begrepen een verpleeg- en verzorgingshuis, zorgwoningen en een medisch dienstencentrum.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
6. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het agrarisch gebruik;
b. gebouwen/overkappingen ten behoeve van:
1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering per bestemmingsvlak is ten hoogste 1
bedrijf toegestaan;
2. een bedrijfswoning;
c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie,
voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;
d. bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning;
met daaraan ondergeschikt:
e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
f. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
g. cultuurgrond;
h. openbare nutsvoorziening;
i. extensief dagrecreatief medegebruik;
j. wegen en paden;
k. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
l. terreinen voor evenementen;
m groenvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
n. parkeervoorzieningen;
o. tuinen, erven en terreinen;
p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2. Bouwregels
3.2.1. Algemeen
Op de voor 'Agrarisch - Bedrijf' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 3.1.
3.2.2. Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 3.1 sub b genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw/overkapping mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. het aantal bedrijfswoning(en) mag uitsluitend ten hoogste één per bouwvlak bedragen;
c. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse
gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag;
d. er mogen, behoudens de bestaande, geen kassen en torensilo's worden gebouwd;
e. indien twee of meer bouwvlakken aan elkaar grenzen mag de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de aan elkaar
grenzende bouwgrenzen ten minste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande
afstand geldt;
f.de gebouwen/overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het
verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, de bedrijfswoning op meer dan 50 m van de weg
is gesitueerd, dan wel de gebouwen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning zijn gebouwd, in welk geval de
bestaande afstand dan wel de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van de bedrijfswoning geldt;
g. de maatvoering van een gebouw/overkapping zal voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een bouwwerk
Maximale oppervlakte/inhoud
Goothoogte in meters
Dakhelling in graden
Hoogte in meters
Per gebouw of overkapping
Gezamenlijk
Max.
Min.
Max.
Max.
gebouw, waaronder een overkapping
#
-
6,00
18
60
12,00
Bedrijfswoning
750 m3*
-
3,50*
30*
60*
9,00*
Tunnelkassen en blaastunnels
-
-
-
-
-
1,50
# bij gebouwen en overkappingen, die groter zijn dan:
- 500 m3 dient het bouwplan vergezeld te gaan van een landschappelijk inpassingsplan;
- 2.000 m3 , dient het bouwplan vergezeld te gaan van een erfinrichtingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke
inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bestaande bebouwing.
* tenzij de bestaande maatvoering in geval van bewoning van een boerderijpand met een woongedeelte en een deel meer bedraagt, in
welk geval de maatvoering van het boerderijpand inclusief de deel ten hoogste de bestaande maatvoering zal bedragen, waarbij de
inhoud van het woongedeelte binnen het boerderijpand ten hoogste 750 m3 zal bedragen, tenzij de bestaande inhoud van het
woongedeelte meer bedraagt, in welk geval de inhoud van het woongedeelte binnen het boerderijpand ten hoogste de bestaande
inhoud zal bedragen.
3.2.3. Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
a. de bijbehorende bouwwerkenzullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of het
verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, de bedrijfswoning op meer dan 50 m van de weg
is gesitueerd, dan wel de gebouwen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning zijn gebouwd, in welk geval de
bestaande afstand dan wel de bestaande situering ten opzichte van de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning geldt;
b. in afwijking van het gestelde onder a, zal een carport tenminste 1,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de
bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden gebouwd;
c. de maatvoering van bijbehorende bouwwerken zal voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een bouwwerk
Maximale oppervlakte/inhoud
Goothoogte in meters
Dakhelling in graden
Hoogte in meters
Per gebouw of overkapping
Gezamenlijk
Max.
Min.
Max.
Max.
Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning
-
100 m2
3,50
-
60
-**
** de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning
3.2.4. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. silo's, platen en bassins zullen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwperceel;
b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,50 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 10,00 m bedragen;
d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing.
3.4. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden ten behoeve van het opslaan van agrarische producten voor zover het gronden betreft die gelegen zijn
voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het
dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten;
c. het gebruik van de gronden ten behoeve van het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, caravans en
boten, anders dan in gebouwen;
d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van nietgrondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
e. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen
producten;
g. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning;
h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan grondgebonden agrarische bedrijvigheid;
i. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden.
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
3.5. Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 3.4 sub h in die zin dat de gebouwen worden gebruikt ten behoeve van aan-huis-verbonden kleinschalige
bedrijfsmatige activiteiten,mits:
1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige
bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
2. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
3. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
4. vrijstaande bijgebouwen niet worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van voor
de bedrijvigheid ondersteunende functies, zoals opslag;
5. het bedrijf wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam
mag zijn;
6. het niet gaat om vormen van horeca en detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
7. de activiteiten niet vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
8. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt.
b. het bepaalde in lid 3.4 sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor inwoning, mits:
1. de (hoofd)toegang tot de afzonderlijke wooneenheden plaatsvindt via één voordeur, die toegang verschaft tot de
gemeenschappelijke hal. Een eigen achterdeur is wel toegestaan;
2. de gemeenschappelijke hal rechtstreeks toegang verschaft tot beide woonruimtes, zonder dat door een slaapkamer, badkamer,
toilet of bergruimte behoeft te worden gegaan;
3. in geval van meerdere achterdeuren deze visueel te onderscheiden zijn van de hoofdtoegang;
4. in de centrale hal een trap aanwezig is voor het bereiken van de verdieping. Meerdere trappen zijn toegestaan, doch deze dienen
uit te komen op één gezamenlijke overloop (zoldertrappen hierin niet meegerekend);
5. er sprake is van één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast);
6. de inwoning niet leidt tot een toename van het aantal ontsluitingswegen van het perceel;
7. er geen sprake is van het realiseren van extra bouwmogelijkheden, de bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan de woning.
3.6. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1. Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
a. het kappen en/of rooien en/of vellen van bomen en/of houtgewas, niet zijnde bomen en/of houtgewas deel uitmakend van een
grondgebonden agrarische teelt, en voorzover niet geregeld volgens de Boswet of krachtens een op grond van de Boswet
vastgestelde verordening;
b. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten
oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
c. het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
d. het afgraven en/of ophogen van gronden;
e. het dempen en/of graven van sloten, poelen, en/of andere watergangen en/of -partijen;
f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
g. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met
uitzondering van:
1. het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen en veldschuren; en
2. het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5,00 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van
veldschuren;
h. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
3.6.2. Uitzondering:
Het bepaalde in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud betreffen en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
b. het eenmalig afgraven en/of ophogen van gronden met een diepte en/of hoogte van ten hoogste 30 cm betreffen, waarbij wordt
gemeten vanaf de hoogte van het maaiveld;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.6.3. Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden.
De in lid 3.6.1. onder a en e, voorzover het betreft het dempen genoemde vergunningen kunnen voorts slechts worden verleend indien er zodanige compensatie plaatsvindt dat de landschappelijke structuur niet onevenredig wordt geschaad.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- de bestemming "Agrarisch-Bedrijf" uitsluitend voorzover voorzien van een bouwperceel, wordt gewijzigd in de bestemming "Wonen"
ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 20 van overeenkomstig toepassing zijn;
2. er geen sprake is van een onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun
ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden.

Artikel 4 Agrarisch - Cultuurgrond

4.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch gebruik;
b. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
d. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
e. openbare nutsvoorziening;
f. extensief dagrecreatief medegebruik;
g. wegen en paden;
h. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
i. terreinen voor evenementen
j. groenvoorzieningen
en mede bestemd voor:
k. de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone -
molenbiotoop";
met de daarbijbehorende:
l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2. Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op de voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 4.1.
4.2.2. Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
4.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
4.4. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden ten behoeve van het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten, met uitzondering
van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
b. het gebruik van de gronden ten behoeve van het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, caravans en
boten;
c. het gebruik van de gronden ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
d. het gebruik van de gronden ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
e. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande meerjarige teeltvormen.
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
4.5. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1. Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
a. het kappen en/of rooien en/of vellen van bomen en/of houtgewas, niet zijnde bomen en/of houtgewas deel uitmakend van een
grondgebonden agrarische teelt, en voorzover niet geregeld volgens de Boswet of krachtens een op grond van de Boswet
vastgestelde verordening;
b. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00
hectare;
c. het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
d. het afgraven en/of ophogen van gronden;
e. het dempen en/of graven van sloten, poelen, en/of andere watergangen en/of -partijen;
f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief
dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
g. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenheden en het
aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
1. het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen en veldschuren; en
2. het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5,00 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van
veldschuren;
h. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
4.5.2. Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 4.5.1. is niet van toepassing op werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.5.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in
dié zin dat:
a. de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen ' en bouwvlakken worden toegevoegd, mits:
1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2a";
2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende functies;
3. de gebouwen op een verantwoorde wijze worden ingepast in de omgeving;
4. er sprake is van sanering van de bestaande kassen
5. de gebouwen aansluiten bij het woningbouwprogramma conform de prestatieafspraken met de provincie Overijssel;
4. de inrichting van het gebied aansluit bij de inrichting en het gebruik van de (openbare) ruimte in de directe omgeving;
5. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
6. de verkeersdruk op de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
7. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 20 van toepassing zijn.
b. de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' wordt gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk ' en een bouwvlak wordt toegevoegd,
mits:
1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2b";
2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende functies;
3. de gebouwen op een verantwoorde wijze worden ingepast in de omgeving;
4. de inrichting van het gebied aansluit bij de inrichting en het gebruik van de (openbare) ruimte in de directe omgeving;
5. de verkeersdruk op de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
6. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 15 van toepassing zijn.
c. de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' wordt gewijzigd naar de bestemming 'Wonen' en bouwvlakken worden toegevoegd, mits:
1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3";
2. ten hoogste 5 vrijstaande woonhuizen worden gebouwd;
3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende functies;
4. de gebouwen op een verantwoorde wijze worden ingepast in de omgeving;
5. de gebouwen aansluiten bij het woningbouwprogramma conform de prestatieafspraken met de provincie Overijssel;
4. de inrichting van het gebied aansluit bij de inrichting en het gebruik van de (openbare) ruimte in de directe omgeving;
5. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
6. de verkeersdruk op de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
7. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 20 van toepassing zijn
d. de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer', mits:
1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4";
2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 18 van toepassing zijn.

Artikel 5 Bedrijf

5.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. bedrijven, die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
2. een bouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf";
3. een steenhouwerij, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - steenhouwerij";
4. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
5. een metaalbewerkingsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkingsbedrijf";
6. een drukkerij, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - drukkerij";
7. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
8. een opslagpunt voor LPG ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg";
9. een vulpunt voor LPG ter plaatse van de aanduiding "vulpunt lpg";
met uitzondering van risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
b. bijbehorende bouwwerken;
en medebestemd voor:
c. de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone -
molenbiotoop;
met daaraan ondergeschikt:
d. groenvoorzieningen;
e. nutsvoorzieningen;
f. wegen en paden;
g. water;
met de daarbijbehorende:
h. parkeervoorzieningen;
i. tuinen, erven en terreinen;
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2. Bouwregels
5.2.1. Algemeen
Op de voor 'Bedrijf' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 5.1.
5.2.2. Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 5.1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
c. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
d. de (op de verbeelding (plankaart)) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte in acht genomen
worden;
e. de inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 750 m³ bedragen.
f. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse
gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
5.2.3. Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden gebouwd;
b. deze niet mogen worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn;
c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak (waarbinnen het hoofdbouw moet worden
gebouwd) mag maximaal 85 m2 bedragen, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50 bedraagt;
d. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
e. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 3 meter dient te bedragen;
f. de nokhoogte minimaal 1 meter lager dan de nok van het hoofdgebouw;
g. bij vrijstaande woningen aan één zijde een afstand van tenminste 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht moet worden
genomen;
h. in afwijking van het gestelde onder g de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter dient te bedragen, in geval het
bebouwingsvlak op de verbeelding (plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot perceelgrens".
5.2.4. Overkappingen en Carports
In afwijking van het bepaalde in lid 5.2.3 sub e,g en h geldt voor overkappingen en carports dat:
a. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 1 meter dient te bedragen;
b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter dient te bedragen, in geval het bebouwingsvlak op de verbeelding (plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot de perceelgrens".
5.2.5. Hoekpercelen
In afwijking van het bepaalde in lid 5.2.3 en lid 5.2.4 mag bij een hoekperceel één van de twee voorgevelrooilijnen worden overschreden met dien verstande dat:
1. Een bijbehorend bouwwerk voor de naar de weg gekeerde gevel (s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd,
mits;
a. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
b. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3,00 meter achter een naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde
daarvan wordt gebouwd;
c. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien
de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
d. het bijbehorende bouwwerk tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn
van de aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
e. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
f. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan de oppervlakte genoemd artikel 5.2.3 sub c en niet
meer dan 50% van het bouwperceel bedraagt.
2. Een carport voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
a. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
b. de carport ten minste 1,00 meter achter een naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt
gebouwd;
c. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien
de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
d. de carport tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn van de
aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
e. de bouwhoogte van een carport ten hoogste 3,00 meter bedraagt;
f. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, waaronder de carport ook valt, niet meer bedraagt dan de oppervlakte
genoemd in artikel 5.2.3 sub c en dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
5.2.6. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-
en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan ten hoogste
2,00 m mag bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.
5.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing.
5.4. Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 5.2.3 sub d in die zin dat de goothoogte maximaal 5 meter mag bedragen, mits aangetoond wordt dat deze hoogte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering
5.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven, die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf", "specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkingsbedrijf", "specifieke vorm van bedrijf - steenhouwerij";
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige detailhandel, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "detailhandel".
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
5.6. Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 5.5 sub a. in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits:
1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd en toegestaan zijn of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan de toegestane categorie, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft.
5.7. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in dié zin dat :
a. de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - steenhouwerij", "specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf", "detailhandel", "specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkingsbedrijf", "specifieke vorm van bedrijf - drukkerij" wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd;
b. de bestemming 'Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Centrum', mits:
1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 5";
2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 9 van toepassing zijn.

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening

6.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen voor het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen voor de gasvoorziening, en naar de aard daarmee gelijk
te stellen gebouwen;
met de daarbijbehorende:
b. erven en terreinen;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2. Bouwregels
6.2.1. Algemeen
Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 6.1.
6.2.2. Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 6.1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw dient binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
c. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
6.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende
regel:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,00 m bedragen.
6.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing.

Artikel 7 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen

7.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen, inclusief LPG, ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt
motorbrandstoffen met lpg";
b. een vulpunt voor LPG ter plaatse van de aanduiding "vulpunt lpg";
c. een opslagpunt voor LPG ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg";
d. een afleverzuil voor LPG ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg";
e. detailhandel in motorbrandstoffen en weggebonden artikelen;
en mede bestemd voor:
f. het tegengaan van een te hoge gevaarzetting op risicogevoelige objecten, ter plaatse van de gebiedsaanduiding "veiligheidszone -
lpg"
met daaraan ondergeschikt:
g. groenvoorzieningen;
h. nutsvoorzieningen;
i. paden;
j. water;
met de daarbijbehorende:
k. parkeervoorzieningen;
l. terreinen;
m.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2. Bouwregels
7.2.1. Algemeen
Op de voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 7.1.
7.2.2. Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 7.1 sub a. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw dient binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste 5,00 m bedragen;
c. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
7.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.
7.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing.
7.4. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bewoning;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijfsdoeleinden, anders dan een verkooppunt van motorbrandstoffen.
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
7.5. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg", "vulpunt lpg", "specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg", "specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg"wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Artikel 8 Bos

8.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bos;
met daaraan ondergeschikt:
b. de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosplanting ten behoeve van de houtproductie;
c. groenvoorzieningen;
d. wegen, voet- en fietspaden;
e. water;
f. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
g. de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - \
molenbiotoop"
waarbij de instandhouding van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden wordt nagestreefd;
met de daarbijbehorende:
h. kunstobjecten;
i. nutsvoorzieningen;
j. veldschuren, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur";
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2. Bouwregels
8.2.1. Algemeen
Op de voor 'Bos' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover
dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 8.1.
8.2.2. Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
8.2.3. Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch-veldschuur" mag een veldschuur worden opgericht;
b. de oppervlakte van de veldschuur bedraagt ten hoogste 15 m2;
c. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 meter;
d. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4,5 meter.
8.2.4. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
a. de bouwhoogte van kunstobjecten mag ten hoogste 5,00 m bedragen;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste
2,00 m bedragen.
8.3. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten.
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
8.4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1. Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
a. het af- en/of vergraven en/of ophogen van gronden;
b. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;
c. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
d. het dempen, graven, baggeren en/of verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik, met
uitzondering van voorzieningen t.b.v. langlaufen;
g. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
h. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik.
8.4.2. Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
8.4.3. Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijk en cultuurhistorische waarden van het gebied.

Artikel 9 Centrum

9.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. detailhandel, niet zijnde perifere detailhandel, grootschalige detailhandel en/of supermarkten;
2. een supermarkt, ter plaatse van de aanduiding "supermarkt";
3. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
4. kantoren;
5. horecabedrijven categorie 1;
6. horecabedrijven categorie 2, ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2";
7. maatschappelijke voorzieningen;
8. een gemeentehuis, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - openbare dienstverlening";
9. het wonen, voorzover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft, al dan niet in combinatie met ruimte voor mantelzorg;
10. In afwijking van het gestelde onder 10 is wonen niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding "wonen uitgesloten".
11. het wonen, voor zover het de eerste bouwlaag betreft, ter plaatse van de aanduiding "wonen", al dan niet in combinatie met
ruimte voor mantelzorg;
12. een trafo, ter plaatse van de aanduiding "nutsvoorziening";
met uitzondering van risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
b. bijbehorende bouwwerken bij woningen;
en mede bestemd voor:
c. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding "garage"
d. de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone -
molenbiotoop";
met daaraan ondergeschikt:
e. incidentele en periodieke evenementen;
f. groenvoorzieningen;
g. speelvoorzieningen;
h. nutsvoorzieningen;
i. wegen en paden;
j. water;
met de daarbijbehorende:
k. parkeervoorzieningen;
l. tuinen, erven en terreinen;
m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2. Bouwregels
9.2.1. Algemeen
Op de voor 'Centrum' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 9.1.
9.2.2. Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 9.1 sub a genoemde gebouwen gelden de
volgende regels:
a. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de (op de verbeelding (plankaart)) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte in acht genomen
worden;
c. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
d. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
e. de inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 750 m³ bedragen.
f. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse
gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
g. garageboxen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "garage", met een goothoogte van ten hoogste 3,00
meter.
9.2.3. Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden gebouwd;
b. deze niet mogen worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn;
c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak (waarbinnen het hoofdbouw moet worden
gebouwd) mag maximaal 85 m2 bedragen, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50 bedraagt;
d. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
e. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 3 meter dient te bedragen;
f. de nokhoogte minimaal 1 meter lager dan de nok van het hoofdgebouw;
g. bij vrijstaande woningen aan één zijde een afstand van tenminste 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht moet worden
genomen;
h. in afwijking van het gestelde onder g de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter dient te bedragen, in geval het
bebouwingsvlak op de verbeelding (plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot perceelgrens".
9.2.4. Overkappingen en Carports
In afwijking van het bepaalde in lid 9.2.3 sub e, g en h geldt voor overkappingen en carports dat:
a. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 1 meter dient te bedragen;
b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter dient te bedragen, in geval het bebouwingsvlak op de verbeelding
(plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot de perceelgrens".
9.2.5. Hoekpercelen
In afwijking van het bepaalde in lid 9.2.3 en lid 9.2.4 mag bij een hoekperceel één van de twee voorgevelrooilijnen worden overschreden met dien verstande dat:
1. Een bijbehorend bouwwerk voor de naar de weg gekeerde gevel (s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd,
mits;
a. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
b. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3,00 meter achter een naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde
daarvan wordt gebouwd;
c. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien
de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
d. het bijbehorende bouwwerk tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn
van de aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
e. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
f. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan de oppervlakte genoemd artikel 9.2.3 sub c en het
bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50 bedraagt;
2. Een carport voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
a. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
b. de carport ten minste 1,00 meter achter een naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt
gebouwd;
c. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien
de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
d. de carport tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn van de
aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
e. de bouwhoogte van een carport ten hoogste 3,00 meter bedraagt;
f. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, waaronder de carport ook valt, niet meer bedraagt dan de oppervlakte
genoemd in artikel 9.2.3 sub c en dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
9.2.6. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-
en terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde
daarvan, ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
b. de bouwhoogte van kunstobjecten of speeltoestellen mag ten hoogste 5,00 m bedragen;
c. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6,00 m bedragen, waarbij ten hoogste 1 vlaggenmast per hoofdgebouw is
toegestaan;
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,00 m bedragen.
9.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
9.4 Afwijken van de de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 9.2.3 sub d in die zin dat de goothoogte maximaal 5 meter mag bedragen, mits aangetoond wordt dat deze
hoogte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
b. het bepaalde in lid 9.2.5 sub 1 onder d en sub 2 onder d in die zin dat de afstand tot het openbaar gebied wordt verkleind tot 0
meter.
9.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
b. het gebruik van gebouwen voor bewoning voorzover het de eerste bouwlaag betreft, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding
"wonen";
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven,
d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, anders dan de categorieën 1 en tenzij de gronden zijn
voorzien van de aanduiding "horeca 2";
e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
f. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouden.
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
9.6. Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 9.5 sub a in die zin dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg,
mits:
1. er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;
2. er sprake blijft van één huishouden;
b. het bepaalde in lid 9.5 sub c in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
1. het een beroep betreft dat naar de aard, omvang en mate van milieuhinder (geen milieuvergunningsplichtige activiteiten) in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
2. het pand waarin het beroep wordt uitgeoefend tevens kan worden aangemerkt als het hoofdverblijf van de exploitant of de beoefenaar van het beroep, danwel kan worden aangemerkt als het bij het hoofdverblijf behorende bijgebouw, waarbij één andere
arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
3. het gebruik ondergeschikt is aan de woning, waarbij de beroepsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel met een maximum tot 50 m²;
4. het geen detailhandel (uitzondering productiegebonden detailhandel), en/of horeca-activiteiten en/of prostitutieactiviteiten betreft;
5. het woon- en leefklimaat en de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
6. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
c. het bepaalde in lid 9.5 sub c in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits:
1. het bedrijf naar de aard, omvang en mate van milieuhinder (geen milieuvergunningsplichtige activiteiten) in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
2. het pand waarin het bedrijf wordt geëxploiteerd tevens kan worden aangemerkt als het hoofdverblijf van de exploitant, danwel kan worden aangemerkt als het bij het hoofdverblijf behorende bijgebouw, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
3. het gebruik ondergeschikt is aan de woning, waarbij de beroeps-/ bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel met een maximum tot 50 m²;
4. het geen detailhandel (uitzondering productiegebonden detailhandel), en/of horeca-activiteiten en/of prostitutieactiviteiten betreft;
5. het woon- en leefklimaat en de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
6. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
d. het bepaalde in lid 9.5 sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking in de vorm van bed-and-breakfast, mits:
1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden voor maximaal 5 personen;
3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
e. het bepaalde in lid 9.5 sub f in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor inwoning, mits:
1. de (hoofd)toegang tot de afzonderlijke wooneenheden plaatsvindt via één voordeur, die toegang verschaft tot de gemeenschappelijke hal. Een eigen achterdeur is wel toegestaan;
2. de gemeenschappelijke hal rechtstreeks toegang verschaft tot beide woonruimtes, zonder dat door een slaapkamer, badkamer, toilet of bergruimte behoeft te worden gegaan;
3. in geval van meerdere achterdeuren deze visueel te onderscheiden zijn van de hoofdtoegang;
4. in de centrale hal een trap aanwezig is voor het bereiken van de verdieping. Meerdere trappen zijn toegestaan, doch deze dienen uit te komen op één gezamenlijke overloop (zoldertrappen hierin niet meegerekend);
5. er sprake is van één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (éénmeterkast);
6. de inwoning niet leidt tot een toename van het aantal ontsluitingswegen van het perceel;
7. er geen sprake is van het realiseren van extra bouwmogelijkheden, de bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan de woning.
9.7. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in díe zin dat:
a. de aanduiding "wonen" wordt verwijderd, dan wel wordt aangebracht;
b. de aanduiding "horeca van categorie 2" wordt verwijderd, dan wel wordt aangebracht;
c. de aanduiding "supermarkt", "horeca van categorie 2" en/of "specifieke vorm van maatschappelijk - openbare
dienstverlening" wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Artikel 10 Cultuur En Ontspanning 1

10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en Ontspanning-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van cultuur en ontspanning voorzieningen;
b. horeca voor zover ten dienste van en ondergeschikt aan de onder lid 10.1.sub a genoemde functies;
c. detailhandel voor zover ten dienste van en ondergeschikt aan de onder lid 10.1.sub a genoemde functies;
d. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
e. groenvoorzieningen;
f. speelvoorzieningen;
g. paden;
met de daarbijbehorende:
h. parkeervoorzieningen;
i. tuinen, erven en terreinen;
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2. Bouwregels
10.2.1.
Algemeen
Op de voor 'Cultuur en Ontspanning 1' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 10.1.
10.2.2.
Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 10.1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
b. de (op de verbeelding (plankaart)) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte in acht genomen worden.
10.2.3.Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden gebouwd;
b. deze niet mogen worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn;
c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak (waarbinnen het hoofdbouw moet worden gebouwd) mag maximaal 85 m2 bedragen, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50 bedraagt;
d. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
e.de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 3 meter dient te bedragen;
f. de nokhoogte minimaal 1 meter lager dan de nok van het hoofdgebouw;
g.bij vrijstaande woningen aan één zijde een afstand van tenminste 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht moet worden genomen;
10.2.6.Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan,
ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
10.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
10.4. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige horeca;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige detailhandel.
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.

Artikel 11 Cultuur En Ontspanning 2

11.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en ontspanning 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een molen en een molenbedrijf, al dan niet in combinatie met educatieve en/of dagrecreatieve voorzieningen;
b. het wonen;
en mede bestemd voor:
c. de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone -
molenbiotoop";
met daaraan ondergeschikt:
d. groenvoorzieningen;
e. paden;
f. water;
met de daarbijbehorende:
g. parkeervoorzieningen;
h. tuinen, erven en terreinen;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2. Bouwregels
11.2.1. Molen
Voor het bouwen van een molen gelden de volgende regels:
a. een molen wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
b. de (op de verbeelding (plankaart)) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte in acht genomen
worden;
11.2.2.Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
11.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing.
11.4. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan een molenbedrijf.
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
11.5. Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 11.4 sub a in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden
detailhandel, mits:
1. de verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 20% van de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen per bedrijf bedraagt;
2. de functie vanuit de bestaande bebouwing wordt uitgeoefend;
3. er sprake is van verkoop van ter plaatse bereide, verwerkte en/of toegepaste producten met een lokaal verzorgingsgebied;
4. de functie geen onevenredige invloed heeft op het winkelapparaat in de diverse kernen.

Artikel 12 Detailhandel

12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. detailhandel, niet zijnde perifere detailhandel, grootschalige detailhandel en/of supermarkten;
2. een supermarkt, ter plaatse van de aanduiding "supermarkt";
3. een kantoor, ter plaatse van de aanduiding "kantoor";
4. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
5. het wonen, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft, al dan niet in combinatie met ruimte voor mantelzorg;
6. het wonen, voor zover het de eerste bouwlaag betreft, ter plaatse van de aanduiding "wonen", al dan niet in combinatie met
ruimte voor mantelzorg;
b. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
c. groenvoorzieningen;
d. speelvoorzieningen;
e. wegen en paden;
met de daarbijbehorende:
f. parkeervoorzieningen;
g. tuinen, erven en terreinen;
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2. Bouwregels
12.2.1. Algemeen
Op de voor 'Detailhandel' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 12.1.
12.2.2. Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 12.1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw dient binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse
gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
c. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
d. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
e. de (op de verbeelding (plankaart)) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte in acht genomen
worden;
f. de inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 750 m3 bedragen.
12.2.3. Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden gebouwd;
b. deze niet mogen worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn;
c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak (waarbinnen het hoofdbouw moet worden
gebouwd) mag maximaal 85 m2 bedragen, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50 bedraagt;
d. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
e. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 3 meter dient te bedragen;
f. de nokhoogte minimaal 1 meter lager dan de nok van het hoofdgebouw;
g. bij vrijstaande gebouwen aan één zijde een afstand van tenminste 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht moet worden
genomen;
h. in afwijking van het gestelde onder g dient de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter dient te bedragen, in geval
het bebouwingsvlak op de verbeelding (plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot
perceelgrens".
12.2.4. Overkappingen en Carports
In afwijking van het bepaalde in lid 12.2.3 sub e, g en h geldt voor overkappingen en carports dat:
a. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 1 meter dient te bedragen;
b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter dient te bedragen, in geval het bebouwingsvlak op de verbeelding (plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot de perceelgrens".
12.2.5. Hoekpercelen
In afwijking van het bepaalde in lid 12.2.3 en lid 12.2.4 mag bij een hoekperceel één van de twee voorgevelrooilijnen worden overschreden met dien verstande dat:
1. Een bijbehorend bouwwerk voor de naar de weg gekeerde gevel (s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd,
mits;
a. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
b. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3,00 meter achter een naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde
daarvan wordt gebouwd;
c. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien
de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
d. het bijbehorende bouwwerk tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn
van de aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
e. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
f. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan de oppervlakte genoemd artikel 12.2.3 sub c en niet
meer dan 50% van het bouwperceel bedraagt.
2. Een carport voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
a. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
b. de carport ten minste 1,00 meter achter een naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt
gebouwd;
c. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien
de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
d. de carport tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn van de
aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
e. de bouwhoogte van een carport ten hoogste 3,00 meter bedraagt;
f. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, waaronder de carport ook valt, niet meer bedraagt dan de oppervlakte
genoemd in artikel 12.2.3 sub c en dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
12.2.6. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan,
ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
12.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 12.2.3 sub d in die zin dat de goothoogte maximaal 5 meter mag bedragen, mits aangetoond wordt dat deze hoogte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.
12.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs-)woning voor bewoning;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, tenzij:
1. het een kleinschalig beroep of bedrijfsmatige activiteit betreft ten behoeve van de detailhandelsfunctie, met een
bruto beroepsvloeroppervlak van ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de
bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel tot een maximum van 50 m²;
2. de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf" in welk geval een
schildersbedrijf toegestaan is;
3. de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "praktijkruimte", in welk geval een salon voor een schoonheidsspecialiste
toegestaan is;
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
12.6. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in díe zin dat:
a. de aanduiding "wonen"wordt verwijderd, dan wel wordt aangebracht;
b. de aanduiding "supermarkt", "praktijkruimte", "specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf", "bedrijfswoning" wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Artikel 13 Groen

13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. voet- en fietspaden;
c. ontsluitingswegen;
d. speelvoorzieningen;
e. parkeervoorzieningen;
f. water;
g. volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding "volkstuin";
en mede bestemd voor:
h. de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone-
molenbiotoop";
met de daarbijbehorende:
i. verhardingen;
j. nutsvoorzieningen;
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2. Bouwregels
13.2.1. Algemeen
Op de voor 'Groen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 13.1.
13.2.2. Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
13.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
b. de bouwhoogte van kunstwerken of speeltoestellen zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
13.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing.

Artikel 14 Horeca

14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. horecabedrijven categorie 1;
2. horecabedrijven categorie 2, ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2";
3. het wonen voor zover het de tweede bouwlaag en/of hoger betreft, al dan niet in combinatie met ruimte voor mantelzorg;
4. In afwijking van het gestelde onder 3 is wonen niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding "wonen uitgesloten". Tenzij er
sprake is van wonen t.b.v. de bedrijfswoning.
5. het wonen, voor zover het de eerste bouwlaag betreft, ter plaatse van de aanduiding "wonen", al dan niet in combinatie met
ruimte voor mantelzorg, tenzij er sprake is van wonen t.b.v. de bedrijfswoning;
6. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning"
b. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
c. groenvoorzieningen;
d. speelvoorzieningen;
e. wegen en paden;
met de daarbijbehorende:
f. parkeervoorzieningen;
g. tuinen, erven en terreinen;
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2. Bouwregels
14.2.1. Algemeen
a. Op de voor 'Horeca' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in
lid 14.1.;
b. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak zal ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage
(%)" aangegeven percentage bedragen.
14.2.2. Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 14.1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw dient binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
c. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
d. de (op de verbeelding (plankaart)) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte in acht genomen
worden;
e. de inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 750 m3 bedragen;
14.2.3. Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden gebouwd;
b. deze niet mogen worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn;
c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak (waarbinnen het hoofdbouw moet worden
gebouwd) mag maximaal 85 m2 bedragen, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50 bedraagt;
d. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
e. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 3 meter dient te bedragen;
f. de nokhoogte minimaal 1 meter lager dan de nok van het hoofdgebouw;
g. bij vrijstaande gebouwen aan één zijde een afstand van tenminste 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht moet worden
genomen;
h. in afwijking van het gestelde onder g de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter dient te bedragen, in geval het
bebouwingsvlak op de verbeelding (plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot perceelgrens".
14.2.4. Overkappingen en Carports
In afwijking van het bepaalde in lid 14.2.3 sub e, g en h geldt voor overkappingen en carports dat:
a. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 1 meter dient te bedragen;
b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter dient te bedragen, in geval het bebouwingsvlak op de verbeelding
(plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot de perceelgrens".
14.2.5. Hoekpercelen
In afwijking van het bepaalde in lid 14.2.3 en lid 14.2.4 mag bij een hoekperceel één van de twee voorgevelrooilijnen worden overschreden met dien verstande dat:
1. Een bijbehorend bouwwerk voor de naar de weg gekeerde gevel (s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd,
mits;
a. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
b. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3,00 meter achter een naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde
daarvan wordt gebouwd;
c. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien
de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
d. het bijbehorende bouwwerk tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn
van de aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
e. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
f. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan de oppervlakte genoemd artikel 13.2.3 sub c en niet
meer dan 50% van het bouwperceel bedraagt.
2. Een carport voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
a. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
b. de carport ten minste 1,00 meter achter een naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt
gebouwd;
c. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien
de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
d. de carport tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn van de
aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
e. de bouwhoogte van een carport ten hoogste 3,00 meter bedraagt;
f. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, waaronder de carport ook valt, niet meer bedraagt dan de oppervlakte
genoemd in artikel 14.2.3 sub c en dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
14.2.6. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan,
ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt binnen het bouwvlak ten hoogste 8 meter;
c. de bouwhoogte bedraagt buiten het bouwvlak ten behoeve van een reclamezuil ten hoogste 6 meter;
d. de bouwhoogte bedraagt buiten het bouwvlak ten behoeve van lantaarnpalen ten hoogste 4 meter;
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt buiten het bouwvlak ten hoogste 2,00 m bedragen.
14.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing.
14.4 Afwijken van de de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 14.2.3 sub d in die zin dat de goothoogte maximaal 5 meter mag bedragen, mits aangetoond wordt dat deze
hoogte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.
14.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;
b. het gebruik van de gebouwen voor bewoning voor zover het de eerste bouwlaag betreft, tenzij de gronden zijn voorzien van de
aanduiding "(bedrijfs)woning".
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
14.6. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in díe zin dat:
  • de aanduiding "horeca van categorie 2" wordt verwijderd, dan wel wordt aangebracht.

Artikel 15 Kantoor

15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. kantoren;
2. het wonen, voorzover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft, al dan niet in combinatie met ruimte voor mantelzorg;
3. het wonen, voor zover het de eerste bouwlaag betreft, ter plaatse van de aanduiding "wonen", al dan niet in combinatie met
ruimte voor mantelzorg;
b. bijbehorende bouwwerken bij een woning;
en mede bestemd voor:
c. de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen,ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone -
molenbiotoop";
met daaraan ondergeschikt:
d. groenvoorzieningen;
e. paden;
met de daarbijbehorende:
f. parkeervoorzieningen;
g. tuinen, erven en terreinen;
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
15.2. Bouwregels
15.2.1. Algemeen
Op de voor 'Kantoor' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 15.1.
15.2.2. Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 15.1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw dient binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de (op de verbeelding (plankaart)) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte in acht genomen
worden;
15.2.3. Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden gebouwd;
b. deze niet mogen worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn;
c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak (waarbinnen het hoofdbouw moet worden
gebouwd) mag maximaal 85 m2 bedragen, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50 bedraagt;
d. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
e. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 3 meter dient te bedragen;
f. de nokhoogte minimaal 1 meter lager dan de nok van het hoofdgebouw;
g. bij vrijstaande woningen aan één zijde een afstand van tenminste 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht moet worden
genomen;
h. in afwijking van het gestelde onder g de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter dient te bedragen, in geval het
bebouwingsvlak op de verbeelding (plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot perceelgrens".
15.2.4. Overkappingen en Carports
In afwijking van het bepaalde in lid 15.2.3 sub e, g en h geldt voor overkappingen en carports dat:
a. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 1 meter dient te bedragen;
b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter dient te bedragen, in geval het bebouwingsvlak op de verbeelding
(plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot de perceelgrens".
15.2.5.Hoekpercelen
In afwijking van het bepaalde in lid 15.2.3 en lid 15.2.4 mag bij een hoekperceel één van de twee voorgevelrooilijnen worden overschreden met dien verstande dat:
1. Een bijbehorend bouwwerk voor de naar de weg gekeerde gevel (s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd,
mits;
a. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
b. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3,00 meter achter een naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde
daarvan wordt gebouwd;
c. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien
de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
d. het bijbehorende bouwwerk tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn
van de aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
e. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
f. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan de oppervlakte genoemd artikel 15.2.3 sub c en niet
meer dan 50% van het bouwperceel bedraagt.
2. Een carport voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
a. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
b. de carport ten minste 1,00 meter achter een naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt
gebouwd;
c. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien
de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
d. de carport tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn van de
aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
e. de bouwhoogte van een carport ten hoogste 3,00 meter bedraagt;
f. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, waaronder de carport ook valt, niet meer bedraagt dan de oppervlakte
genoemd in artikel 15.2.3 sub c en dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
15.2.6. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan,
ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
15.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing.
15.4 Afwijken van de de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 15.2.3 sub d in die zin dat de goothoogte maximaal 5 meter mag bedragen, mits aangetoond wordt dat deze
hoogte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.
15.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
c. het gebruik van de gebouwen voor bewoning voor zover het de eerste bouwlaag betreft, tenzij de gronden zijn voorzien van de
aanduiding "wonen".
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.

Artikel 16 Maatschappelijk

16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. maatschappelijke voorzieningen;
2. een woonzorgcentrum, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - woonzorgcentrum";
3. horecabedrijven categorie 2, ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2";
4. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
5. kantoren, ter plaatse van de aanduiding "kantoren";
6. in afwijking van het gestelde onder 1 is ter plaatse van de aanduiding "maximaal aantal bedrijven" uitsluitend één
huisartsenpraktijk toegestaan;
b. bijbehorende bouwwerken;
c. bijbehorend bouwwerk ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - extra bijgebouw;
en mede bestemd voor:
d. de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone -
molenbiotoop";
met daaraan ondergeschikt:
e. groenvoorzieningen;
f. speelvoorzieningen;
g. paden;
met de daarbijbehorende:
h. parkeervoorzieningen;
i. tuinen, erven en terreinen;
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2. Bouwregels
16.2.1. Algemeen
Op de voor 'Maatschappelijk' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 16.1.
16.2.2. Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 16.1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
c. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" zal ten hoogste één bedrijfswoning met een inhoud van ten hoogste 750 m3 worden
gebouwd;
d. de (op de verbeelding (plankaart)) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte in acht genomen
worden.
16.2.3. Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden gebouwd;
b. deze niet mogen worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn;
c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak (waarbinnen het hoofdbouw moet worden
gebouwd) mag maximaal 85 m2 bedragen, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50 bedraagt;
d. in afwijking van het gestelde onder c mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - extra bijgebouw" de
oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak ten hoogste 100 m2 bedragen;
e. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
f. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 3 meter dient te bedragen;
g. de nokhoogte minimaal 1 meter lager dan de nok van het hoofdgebouw;
h. bij vrijstaande woningen aan één zijde een afstand van tenminste 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht moet worden
genomen;
i. in afwijking van het gestelde onder h de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter dient te bedragen, in geval het
bebouwingsvlak op de verbeelding (plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot perceelgrens".
16.2.4. Overkappingen en Carports
In afwijking van het bepaalde in lid 16.2.3 sub f, h en i geldt voor overkappingen en carports dat:
a. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 1 meter dient te bedragen;
b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter dient te bedragen, in geval het bebouwingsvlak op de verbeelding
(plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot de perceelgrens".
16.2.5. Hoekpercelen
In afwijking van het bepaalde in lid 16.2.3 en lid 16.2.4 mag bij een hoekperceel één van de twee voorgevelrooilijnen worden overschreden met dien verstande dat:
1. Een bijbehorend bouwwerk voor de naar de weg gekeerde gevel (s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd,
mits;
a. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
b. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3,00 meter achter een naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde
daarvan wordt gebouwd;
c. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien
de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
d. het bijbehorende bouwwerk tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn
van de aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
e. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
f. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan de oppervlakte genoemd artikel 15.2.3 sub c en niet
meer dan 50% van het bouwperceel bedraagt.
2. Een carport voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
a. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
b. de carport ten minste 1,00 meter achter een naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt
gebouwd;
c. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien
de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
d. de carport tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn van de
aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
e. de bouwhoogte van een carport ten hoogste 3,00 meter bedraagt;
f. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, waaronder de carport ook valt, niet meer bedraagt dan de oppervlakte
genoemd in artikel 16.2.3 sub c en dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
16.2.6. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan,
ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
16.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
16.4 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 16.2.3 sub e in die zin dat de goothoogte maximaal 5 meter mag bedragen, mits aangetoond wordt dat deze
hoogte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.
16.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige horeca;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige detailhandel.
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
16.6. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in dié zin dat:
a. de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - woonzorgcentrum", "horeca van categorie 2", "wonen" wordt verwijderd, mits
de betreffende functie ter plaatse is beëindigd;
b. de bestemming 'Maatschappelijk' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' .

Artikel 17 Maatschappelijk - Begraafplaats

17.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een begraafplaats;
b. volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding "volkstuin";
met de daarbijbehorende:
c. terreinen;
d. groenvoorzieningen;
e. nutsvoorzieningen;
f. water;
g. paden en verhardingen;
h. gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
17.2. Bouwregels
17.2.1. Algemeen
Op de voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 17.1.
17.2.2. Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 17.1 sub h genoemde gebouwen gelden de
volgende regels:
a. de totale gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen zal ten hoogste 50 m² bedragen;
b. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen.
17.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
b. de bouwhoogte van kunstobjecten zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 4,00 m bedragen.
17.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 18 Sport

18.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. sport-, en speelterreinen;
b. gebouwen ten behoeve van:
1. sport- en recreatieve doeleinden;
2. horeca voor zover ten dienste van en ondergeschikt aan de onder lid 18.1.sub b onder 1 genoemde functies;
3. kleedruimtes;
4. onderhoud en beheer;
met de daarbijbehorende:
c. groenvoorzieningen;
d. paden en verhardingen;
e. parkeervoorzieningen;
f. nutsvoorzieningen;
g. water;
h. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
18.2. Bouwregels
18.2.1. Algemeen
Op de voor 'Sport' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 18.1.
18.2.2. Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de (op de verbeelding (plankaart)) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte in acht genomen
worden.
18.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 10,00 m bedragen.
18.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing.
18.4. Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 18.2.2 sub a in die zin dat de een gebouw ten behoeve van onderhoud en beheer buiten het bouwvlak wordt
gebouwd, mits:
1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;
2. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 3,00 m bedraagt.
18.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandig horecabedrijf.
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
18.6. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
  • de aanduiding "jongeren ontmoetingsplek" wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Artikel 19 Verkeer

19.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen, straten en (fiets)paden;
b. parkeervoorzieningen;
en mede bestemd voor:
c. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding "garage";
d. het tegengaan van een te hoge gevaarzetting op risicogevoelige objecten, ter
plaatse van de gebiedsaanduiding "veiligheidszone lpg";
e. de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen,
ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop";
met daaraan ondergeschikt:
f. straatmeubilair;
g. incidentele en periodieke evenementen;
h. terrassen;
i. groenvoorzieningen;
j. speelvoorzieningen;
k. water;
l. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
19.2. Bouwregels
19.2.1. Algemeen
Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 19.1.
19.2.2. Gebouwen
Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:
a. garageboxen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aanduiding "garage";
b. de goothoogte van een garagebox zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
19.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van kunstobjecten, herdenkingsmonumenten of speeltoestellen zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging
en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

19.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing.

Artikel 20 Water

20.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. water,
b. oevers;
c. dagrecreatie;
d. bruggen, duikers en/of dammen;
e. nutsvoorzieningen;
en mede bestemd voor:
f. de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone -
molenbiotoop";
met de daarbijbehorende:
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
20.2. Bouwregels
20.2.1. Algemeen
Op de voor 'Water' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 20.1
20.2.2. Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
20.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
20.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing.
20.4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1. Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
a. het dempen en/of graven van sloten, poelen, en/of andere watergangen en/of -partijen;
b. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
c. het aanleggen van dammen, duikers en daarmee gelijk te stellen werken.
20.4.2. Uitzondering:
Het bepaalde in lid 20.4.1 is niet van toepassing op werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
20.4.3. Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden.

Artikel 21 Wonen

21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen;
b. woonhuizen, ter plaatse van de aanduiding gestapeld;
c. bijbehorende bouwwerken bij woningen en woonhuizen;
en mede bestemd voor:
d. het tegengaan van een te hoge gevaarzetting op risicogevoelige objecten, ter plaatse vande gebiedsaanduiding "veiligheidszone
lpg";
e. de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse
van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop";
met daaraan ondergeschikt:
f. wegen en paden;
g. groenvoorzieningen;
h. parkeervoorzieningen;
i. een parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage";
j. speelvoorzieningen;
k. water;
l. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
m. tuinen, erven en terreinen;
n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
21.2. Bouwregels
21.2.1. Algemeen
Op de voor 'Wonen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voorzover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 21.1
21.2.2. Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. als hoofdgebouw mag uitsluitend één woning worden gebouwd;
b. in afwijking van het gestelde onder a mag ter plaatse van de aanduiding "gestapeld" één woonhuis worden gebouwd;
c. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak worden gebouwd;
d. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn, met dien verstande
dat ondergrondse gebouwen uitsluitend zijn toegestaan in één bouwlaag.
e. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de naar de weg gekeerde bouwgrens.Indien bij een hoekperceel twee
bouwgrenzen naar de openbare weg zijn gekeerd, dan dient de voorgevel te worden gebouwd in de bouwgrens, welke zoveel
mogelijk een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging ten opzichte van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen op de
naastgelegen percelen heeft. Dit lid is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding “gestapeld”;
f. de (op de verbeelding (plankaart)) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte in acht genomen
worden;
g. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens zal tenminste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand tot de
perceelgrens minder is, in welk geval die afstand aangehouden dient te worden;
h. in afwijking van het gestelde onder g dient de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens ter plaatse van de
aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot perceelgrens" ten minste 5,00 m bedragen;
i. een hoofdgebouw wordt vrijstaand, dan wel twee hoofdgebouwen aaneen gebouwd, tenzij
1) de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden" in welk geval het ter
plaatse van de aanduiding genoemde aantal hoofdgebouwen ten hoogste aaneengebouwd zal worden;
2) de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot perceelgrens" in welk geval ter
plaatse van de aanduiding een hoofdgebouw vrijstaand dient te worden gebouwd;
j. het bouwvlak/ voorgevelrooilijn mag door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen worden overschreden, met dien verstande dat:
1) de overschrijding ten hoogste 1,00 meter zal bedragen;
2) de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw zal bedragen en de breedte van
hoekerkers maximaal 50%. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van
hoekerkers;
3) indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, de breedte maximaal
3/4 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw zal bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3 .
De bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
4) de bouwhoogte ten hoogste 4,00 meter zal bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 graden tot 10
graden (platte dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de verdiepingsvloer van de eerste
verdiepingsvloer mag bedragen
5) de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2,00 m zal bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een
dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van 2,00 meter tot de zijdelingse perceelgrens
niet van toepassing;
6) maximaal 1 (hoek)erker per woning.
21.2.3. Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden gebouwd;
b. deze niet mogen worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn;
c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak (waarbinnen het hoofdbouw moet worden
gebouwd) mag, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50 bedraagt:
- maximaal 85 m2 bedragen;
- en bij percelen groter dan 400 m2 maximaal 100 m2 bedragen;
- tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijk oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal
bedragen met een maximum van 350 m2 ,
d. in afwijking van het gestelde onder c mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw meer
bedragen dan 50% van het perceel, mits de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw niet
meer bedraagt dan 20 m2;
e. in afwijking van het gestelde onder c en d zal de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ter
plaatse van de aanduiding "opslag" worden vermeerderd met ten hoogste 200 m2;
f. in afwijking van het gestelde onder c en d zal de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ter
plaatse van de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak" genoemde aantal m2 bedragen
g. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 graden tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant vande eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
h.de nokhoogte minimaal 1 meter lager dan de nok van het hoofdgebouw;
i.de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 3 meter dient te bedragen;
j. bij vrijstaande woningen aan één zijde een afstand van tenminste 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht moet worden
genomen;
k. in afwijking van het gestelde onder j de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter dient te bedragen, in geval het
bebouwingsvlak op de verbeelding (plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot perceelgrens".
21.2.4. Overkappingen en Carports
In afwijking van het bepaalde in lid 21.2.3 sub g t/m k geldt voor overkappingen en carports
dat:
a. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 1 meter dient te bedragen;
b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter dient te bedragen, in geval het bebouwingsvlak op de verbeelding
(plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot de perceelgrens".
21.2.5.
Hoekpercelen
In afwijking van het bepaalde in lid 21.2.3 en lid 21.2.4 mag bij een hoekperceel één van de
twee voorgevelrooilijnen worden overschreden met dien verstande dat:
a. Een bijbehorend bouwwerk voor de naar de weg gekeerde gevel (s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd,
mits;
1. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
2. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3,00 meter achter één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde
daarvan wordt gebouwd;
3. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien de
ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
4. het bijbehorende bouwwerk tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn van
de aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
5. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte
dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
6. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan de oppervlakte genoemd artikel 21.2.3 sub c en niet
meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
b. Een carport voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
1. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
2. de carport ten minste 1,00 meter achter één naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt
gebouwd;
3. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien de
ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
4. de carport tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn van de aangrenzende
percelen niet wordt overschreden;
5. de bouwhoogte van een carport ten hoogste 3,00 meter bedraagt;
6. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, waaronder de carport ook valt, niet meer bedraagt dan de oppervlakte genoemd
in artikel 21.2.3 sub c en dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
21.2.6. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan,
ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
b. de bouwhoogte van kunstobjecten of speeltoestellen zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
c. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen, waarbij ten hoogste 1 vlaggenmast per hoofdgebouw is
toegestaan;
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
21.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
21.4. Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 21.2.2 sub c in die zin dat een vrijstaand hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
1. de bouwdiepte van het hoofdgebouw ten hoogste 15,00 m bedraagt;
2. de zijdelingse bouwvlakgrenzen ten hoogste 3,00 m worden overschreden;
3. de oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 25% bedraagt van het bestemmingsvlak, met een maximum van 150 m²;
4. de uitbreiding plaatsvindt achter de voorgevelrooilijn;
5. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3,00 m bedraagt;
6. de afstand van het hoofdgebouw tot de achterperceelgrens minimaal 8,00 m bedraagt;
7. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor
geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
b. het bepaalde in lid 21.2.2 sub g in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelgrenzen wordt verkleind tot 0 meter, deze bepaling mag niet worden toegepast:
1. ter plaatse van de aanduiding " specifieke bouwaanduiding - afstand tot perceelgrens"
2. bij vrijstaande woningen;
c. het bepaalde in lid 21.2.2 sub h in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen wordt verkleind tot 3 meter;
d. het bepaalde in lid 21.2.3 sub c in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw
wordt vergroot met ten hoogste 100 m², mits:
1. het een vergroting betreft ten behoeve van de huisvesting van mindervaliden en zorgbehoeftigen, waarbij op basis van een besluit van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning of een verklaring van de GGD dient te worden aangetoond dat de gewenste
uitbreiding noodzakelijk is;
2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt.
e. het bepaalde in lid 21.2.5 sub a onder 4 en sub b onder 4 in die zin dat de afstand tot het openbaar gebied wordt verkleind tot 0 meter.
21.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huisverbonden beroep of een aan-huis-verbonden kleinschalige
bedrijfsmatige activiteit;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van mantelzorg;
d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
e. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouding.
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
21.6 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 21.5 sub a in die zin dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg,
mits:
1. er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;
2. er sprake blijft van één huishouden;
b. het bepaalde in lid 21.5 sub b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
1. het een beroep betreft dat naar de aard, omvang en mate van milieuhinder (geen milieuvergunningsplichtige activiteiten) in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
2. het pand waarin het beroep wordt uitgeoefend tevens kan worden aangemerkt als het hoofdverblijf van de exploitant of de beoefenaar van het beroep, danwel kan worden aangemerkt als het bij het hoofdverblijf behorende bijgebouw, waarbij één andere
arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
3. het gebruik ondergeschikt is aan de woning, waarbij de beroepsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel met een maximum tot 50 m²;
4. het geen detailhandel (uitzondering productiegebonden detailhandel), en/of horeca-activiteiten en/of prostitutieactiviteiten betreft;
5. het woon- en leefklimaat en de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
6. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
c. het bepaalde in lid 21.5 sub b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits:
1. het bedrijf naar de aard, omvang en mate van milieuhinder (geen milieuvergunningsplichtige activiteiten) in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
2. het pand waarin het bedrijf wordt geëxploiteerd tevens kan worden aangemerkt als het hoofdverblijf van de exploitant, danwel kan worden aangemerkt als het bij het hoofdverblijf behorende bijgebouw, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
3. het gebruik ondergeschikt is aan de woning, waarbij de beroeps-/ bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel met een maximum tot 50 m²;
4. het geen detailhandel (uitzondering productiegebonden detailhandel), en/of horeca-activiteiten en/of prostitutieactiviteiten betreft;
5. het woon- en leefklimaat en de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
6. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
d. het bepaalde in lid 21.5 sub d in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking in de vorm van bed-and-breakfast, mits:
1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden voor maximaal 5 personen;
3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
e. het bepaalde in lid 21.5 sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor inwoning, mits:
1. de (hoofd)toegang tot de afzonderlijke wooneenheden plaatsvindt via één voordeur, die toegang verschaft tot de gemeenschappelijke hal. Een eigen achterdeur is wel toegestaan;
2. de gemeenschappelijke hal rechtstreeks toegang verschaft tot beide woonruimtes, zonder dat door een slaapkamer, badkamer, toilet of bergruimte behoeft te worden gegaan;
3. in geval van meerdere achterdeuren deze visueel te onderscheiden zijn van de hoofdtoegang;
4. in de centrale hal een trap aanwezig is voor het bereiken van de verdieping. Meerdere trappen zijn toegestaan, doch deze dienen uit te komen op één gezamenlijke overloop (zoldertrappen hierin niet meegerekend);
5. er sprake is van één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (éénmeterkast);
6. de inwoning niet leidt tot een toename van het aantal ontsluitingswegen van het perceel;
7. er geen sprake is van het realiseren van extra bouwmogelijkheden, de bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan de woning.
21.7. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de milieusituatie, het plan wijzigen in die
zin dat:
a. de aanduiding "parkeergarage" wordt verwijderd mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd;
b. het bouwvlak wordt vergroot of gewijzigd, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 25% van het bestemmingsvlak bedraagt met een maximum van 150 m² per perceel;
2. de uitbreiding plaatsvindt achter de voorgevelrooilijn;
3. het bestaande hoofdgebouw binnen het te vergroten of te wijzigen bouwvlak blijft liggen;
4. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3,00 m bedraagt;
5. de afstand van het hoofdgebouw tot de achterperceelgrens minimaal 8,00 m bedraagt;
6. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
7. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 22 Leiding - Gas

Leiding - Gas
22.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van:
a. een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de
leiding;
22.2. Voorrangsbepaling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming "Leiding - Gas" voorrang krijgt.
22.3. Bouwregels
22.3.1. Bouwverbod
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid
22.3.2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende
regel:
  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
22.4. Afwijken van de bouwregels
Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
22.5. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.5.1. Vergunningsplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Leiding - Gas" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en andere straatmeubilair;
d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen,
ophogen en aanleggen van drainage;
e. het permanent opslaan van goederen;
f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
22.5.2. Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 22.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
22.5.3. Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien:
a. door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige
aantasting van de belangen van de in lid 22.1. genoemde leiding ontstaat of kan ontstaan;
b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of
werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om
eventuele schade te voorkomen.

Artikel 23 Leiding - Water

Leiding - Water
23.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. een strook ten behoeve van een watertransportleiding;
met de daarbijbehorende:
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
23.2. Bouwregels
23.2.1. Bouwverbod
In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen, mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de bestemming 'Leiding - Water'.
23.2.2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
23.3. Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de leiding, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 23.2.1 in die zin dat de in de daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
23.4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1. Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
a. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 0,40 m;
c. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 0,40 m;
d. het aanbrengen van beplantingen en het planten van bomen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 0,40 m;
e. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen.
23.4.2. Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 23.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van kracht worden van het plan.
23.4.3. Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien:
a. door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de in lid 23.1 genoemde leiding ontstaat of kan ontstaan;
b. vooraf advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 24 Waarde - Archeologie

Waarde - Archeologie
24.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
24.2. Bouwregels
a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,50 m, moet alvorens een
omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
b. Indien uit het in lid a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan er één of meerdere van de volgende voorwaarden verbonden worden aan de
omgevingsvergunning:
  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld in b wordt de provinciaal archeoloog om advies
gevraagd.
24.3. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.3.1. Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en), is een omgevingsvergunning vereist:
a. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur, over
een oppervlakte van meer dan 100 m²;
b. het graven en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
c. het aanbrengen van drainage;
d. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
e. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur.
24.3.2. Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 24.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
d. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m² beslaan.
24.3.3. Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
24.3.4. Onderzoeksplicht
Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
24.3.5. Rapport
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen moet ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies ingewonnen worden bij een ter zake deskundige.
24.3.6. Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 24.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden verbonden worden aan de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden
behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

3 Algemene Regels

Artikel 25 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 26 Algemene Bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

Artikel 27 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen,
anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 28 Algemene Aanduidingsregels

28.1. veiligheidszone - lpg
28.1.1. Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
28.1.2. Afwijken van de bouwregels
Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 28.1.1 in die zin dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:
1. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
28.1.3. Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  • het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.
28.1.4. Afwijken van de gebruiksregels
Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 28.1.3 in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als beperkt kwetsbare object, mits:
1. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
28.1.5.Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
a. de algemene aanduidingregel "veiligheidszone - lpg" wordt verwijderd, mits:
1. de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;
b. de algemene aanduidingregel "veiligheidszone - lpg" voor een risicovolle inrichting wordt gewijzigd (verkleind), mits:
1. voor de risicovolle inrichting een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend of gewijzigd;
2. de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit
Externe Veiligheid Inrichtingen;
3. zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten bevinden.
28.2. vrijwaringszone - molenbiotoop
28.2.1. Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mag op of in deze gronden niet hoger worden gebouwd dan:
a. binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal
staande wiek van de molen;
b. buiten een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het
bouwwerk en de molen.
28.2.2. Uitzondering
De regels genoemd in lid 28.2.1 gelden niet voor bestaande gebouwen en bouwwerken of gebouwen en bouwwerken die mogelijk zijn op basis van dit bestemmingsplan of hogere regelgeving of al reeds opgericht kunnen worden krachtens een (omgevings)vergunning.
28.2.3. Afwijken van de bouwregels
Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken worden van:
a. het bepaalde in lid 28.2.1 onder a en b in die zin dat de in de andere aangewezen bestemming(en) genoemde gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met een hogere bouwhoogte dan genoemd in lid 28.2.1, mits:
1. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de molen.
28.2.4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
a. het ophogen van gronden hoger dan de in lid 28.2.1 aangegeven toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
b. het beplanten met opgaande beplanting hoger dan de in lid 28.2.1 aangegeven toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
c. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de in lid 28.2.1 aangegeven toelaatbare
bouwhoogte voor bouwwerken.
b Uitzonderingen
Het bepaalde in lid a vergunningsplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
a. het normale onderhoud dan wel het normale gebruik betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
c Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door
windbelemmering;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde van de molen als landschapselement;
c. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de molen.

Artikel 29 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, de woonsituatie, het straat en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen
en percentages;
b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van de wegen onderling in geringe mate
wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geeft;
c. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
d. de bestemmingsregels ten aanzien van bouwwerken geen gebouw zijnde voor kunstobjecten, speelvoorzieningen, informatiezuilen,
minicontainers, papiercontainers, glasbakken en vlaggenmasten. Met dien verstande dat:
1. de hoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;
2. de hoogte van minicontainers, papiercontainers, glasbakken bedraagt maximaal 3 meter;
3. de hoogte van informatiezuilen bedraagt maximaal 5 meter;
4. voor kunstobjecten geldt een maximale hoogte van 8 meter;
5. voor vlaggenmasten en lichtmasten (lichtmast t.b.v. verkeersveiligheid is vergunningsvrij) geldt een maximale hoogte van 10
meter;
6. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter.
7. het bruto-vloeroppervlak is niet groter dan 50 m2;
e. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen
gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m, mits:
1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
2. de te plaatsen mast (deels) door bomen gecamoufleerd wordt dan wel dat bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande
gebouwen en andere verticale elementen;
3. door middel van een landschapsplan aansluiting wordt gezocht bij de omliggende omgeving en/of landschapselementen;
4. het principe van site-sharing wordt toegepast;
5. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing;
7. er afstemming plaatsvindt met de Nota antennebeleid gemeente Dinkelland (2008);
f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve
van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
1. deze vergroting niet meer dan 10 m² per plaatselijke verhoging bedraagt;
2. de vergroting leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
g. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de
buitenzijde met meer dan één meter worden overschreden door:
1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
h. voor het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen, waarbij geldt:
1. een maximum van 3 evenementen per jaar;
2. de duur ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement
hieronder begrepen.

Artikel 30 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in dié zin dat:
a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt verwijderd, mits:
1. na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundig advies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle
gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de
aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht;
b. de bestemming 'Bos' en/of 'Wonen' wordt gewijzigd naar de bestemming 'Wonen' en twee bouwvlakken worden toegevoegd, mits:
1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1";
2. per aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" ten hoogste 1 vrijstaand woonhuis wordt gebouwd;
3. de goothoogte van een hoofdgebouw ten hoogste 4 meter bedraagt;
4. de bouwhoogte van een hoofdgebouw ten hoogste 8 meter bedraagt;
5. geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende functies;
6. de hoofdgebouwen op een verantwoorde wijze worden ingepast in de omgeving;
7. de inrichting van het gebied aansluit bij de inrichting en het gebruik van de (openbare) ruimte in de directe omgeving, met dien
verstande dat het woonperceel zelfstandig ontsloten kan worden;
8. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
9. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 20 van toepassing zijn.
c. de bestemming 'Centrum' en/of 'Horeca' en/of 'Verkeer' wordt gewijzigd in de bestemming 'Centrum' en/of 'Wonen' en bouwvlakken
wordt toegevoegd,mits:
1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6";
2. geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende functies;
3. de gebouwen op een verantwoorde wijze worden ingepast in de omgeving;
4. de inrichting van het gebied aansluit bij de inrichting en het gebruik van de (openbare) ruimte in de directe omgeving;
5. de verkeersdruk op de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
6. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 9 respectievelijk artikel 20 van toepassing zijn, met dien
verstande dat: de goothoogte van de hoofdgebouwen ten hoogste 6,00 m zal bedragen; de bouwhoogte van de gebouwen ten
hoogste 10,00 m zal bedragen.

Artikel 31 Overige Regels

31.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
e. de ruimte tussen bouwwerken.
31.2 Aanvullende werking archeologiebeleid
Op dit bestemmingsplan is de aanvullende werking van het archeologiebeleid (mei 2008) van de gemeente Dinkelland van toepassing
(Raap-rapport).

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 32 Overgangsrecht

32.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan
worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het
bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn
gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
32.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in
strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een
ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder
begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
Bestemmingsplan Denekamp kern
van de gemeente Dinkelland.
Behorend bij het besluit van: ........
===

1 Inleiding

1.1 Aanleiding Planherziening

De gemeente Dinkelland is bezig om de bestemmingsplannen voor alle kernen in de gemeente te actualiseren. Doel van de actualisatie is om de gemeentelijke bestemmingsplannen inhoudelijk te actualiseren en daarnaast de uniformiteit van de plannen te vergroten en het aantal bestemmingsplannen ingrijpend te verminderen.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op vrijwel de gehele bebouwde kom van Denekamp.
De begrenzing van het plan is afgestemd op de begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied.
De bedrijventerreinen in Denekamp zijn niet in dit bestemmingsplan meegenomen. Gelet op de specifieke planologische situatie, worden voor deze terreinen afzonderlijke bestemmingsplannen opgesteld. Figuur 1 geeft de begrenzing van het plangebied van dit bestemmingsplan aan.
Figuur 1 Ligging en begrenzing van het plangebied van dit bestemmingsplan
Figuur 1. Ligging en begrenzing van het plangebied van dit bestemmingsplan

1.2 Geldende Bestemmingsplannen

Op dit moment gelden voor het plangebied nog 30 bestemmingsplannen.
Hieronder zijn deze plannen opgesomd. Hiermee komen na vaststelling alle hieronder genoemde plannen geheel of gedeeltelijk te vervallen.
Geldende bestemmingsplannen:
- Denekamp - Centrum
- Denekamp - Centrum, uitwerkingsplan 1987
- Denekamp - Centrum, uitwerkingsplan 1998
- Denekamp - Centrum, 1e herziening
- Denekamp - Centrum, partiële herziening Meester Dingeldeinstraat
- Denekamp - Centrum, partiële herziening Sanders-Supermarkt
- Denekamp - Centrum, partiële herziening Ootmarsumsestraat
- Denekamp - Centrum, partiële herziening Wilhelminastraat/ Meester Dingeldeinstraat
- Denekamp - Centrum, partiële herziening Julianastraat
- Denekamp - Oost
- Denekamp - Oost, partiële herziening Oude Dijk / Berghumerstraat
- Denekamp - Oost, partiële herziening 't Goor
- Denekamp - Oost, partiële herziening Hilgenhorst
- Denekamp - West
- Denekamp - West, 1e wijziging
- Denekamp - West, partiële herziening Alerdink
- Denekamp - West, partiële herziening De Knik
- Denekamp - West, partiële herziening CTA-terrein
- Janskamp 1998
- Janskamp 1998, uitwerkingsplan Spittendijk - De Kievit
- Krabbendijk
- Omgeving Oranjestraat-Stationstraat art. 30-herziening
- 't Pierik - fase 1
- 't Pierik - fase 1, 1e herziening
- 't Pierik - fase 2
- Randweg en Wijkontsluitingweg
- Randweg en Wijkontsluitingsweg, 1e herziening
- Het Remerink
- Telgenkamp
- Telgenkamp, 1e herziening
- Buitengebied (Denekamp)
- Paraplubestemmingsplan ontheffingsregeling
Daarnaast worden in dit bestemmingsplan ook de in het verleden in het plangebied op basis van artikel 19 Wro verleende vrijstellingen en de vastgestelde projectbesluiten op grond van de Wro omgezet in een definitieve planologische regeling.

1.3 Opgave Voor Het Bestemmingsplan

Omdat Denekamp een bestaand en reeds ingericht dorp is, heeft dit bestemmingsplan hoofdzakelijk een conserverend karakter. In het plan worden de feitelijke situatie c.q. de bestaande bebouwing en functies vastgelegd.
Het primaire doel van het plan is te komen tot één actueel bestemmingsplan voor Denekamp, met eenduidige en handhaafbare regels die behoudend zijn ten opzichte van waardevolle elementen en daarnaast ook voldoende ruimte bieden voor gewenste, nieuwe, ontwikkelingen. Denekamp vormt het bestuurlijke centrum van de gemeente Dinkelland. Voor het centrumgebied van Denekamp heeft de gemeenteraad in oktober 2007 de
Structuurvisie Centrumgebied Denekamp
vastgesteld. Directe aanleiding voor deze visie is de gewijzigde verkeerssituatie in het dorp door de aanleg van de oostelijke randweg. Hierdoor ontstond de mogelijkheid het centrum autoluw te maken. De structuurvisie geeft inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden van het centrumgebied en benoemd een aantal concrete veranderings- en ontwikkellocaties. Een aantal van deze projecten is reeds uitgevoerd, zoals het nieuwe centrumplein, de herinrichting van de Grotestraat, Eurowerft en Oldenzaalsestraat. Voor zover de (her)ontwikkelingsprojecten reeds zijn uitgevoerd en/of concreet in voorbereiding zijn, zijn ze in dit bestemmingsplan meegenomen c.q. vertaald in een juridisch-planologische regeling.
Momenteel wordt gewerkt aan de
Structuurvisie Dinkelland
. Deze visie bevat een integrale ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. Feitelijk betreft de Structuurvisie een actualisering en integratie van het bestaande beleid. Naast een integrale beleidsvisie bevat de visie ook de positionering van de gemeente Dinkelland in de regio Twente.
Digitaal bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan komt tot stand onder het regime van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is opgesteld conform de voorwaarden uit de SVBP 2008 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) zoals de wet deze voorschrijft. Om het plan geschikt te maken voor digitale uitwisseling, is het voorzien van IMRO-coderingen. Het bestemmingsplan voldoet daarmee ook aan de vormvereisten voor digitale beschikbaarheid die sinds 1 januari 2010 gelden.
Flexibiliteitsbepalingen
Uitgangspunt is om de kleinschalige ontwikkelingen op perceelsniveau, waarvoor dit bestemmignsplan de ruimte biedt, zo veel mogelijk bij recht in het bestemmingsplan op te nemen. Door het opnemen van flexibiliteitsbepalingen kan van deze "bij recht'-regels worden afgeweken, waarbij per geval een afweging wordt gemaakt of het verlenen van medewerking gewenst is. Bij de flexibiliteitsbepalingen gaat het in hoofdzaak om afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden. De procedure is daarbij afgestemd op de zwaarte van de ingreep. Zo zijn de concrete veranderings- en ontwikkellocaties in het centrumgebied meegenomen via een (zware) wijzigingsbevoegdheid. Het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op een woonperceel is mogelijk via (lichte) afwijking.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken gemotiveerd en toegelicht.
Hoofdstuk 2
beschrijft kort de ontstaansgeschiedenis en de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van het dorp Denekamp.
Hoofdstuk 3
en
hoofdstuk 4
bevatten het kader voor dit bestemmingsplan, dat gevormd wordt door relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid (hoofdstuk 3) en de randvoorwaarden op het gebied van de diverse milieu- en omgevingsaspecten (hoofdstuk 4). Tezamen zijn deze bepalend voor de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden binnen het plangebied. In
hoofdstuk 5
worden deze mogelijkheden concreet beschreven.
Hoofdstuk 6
geeft een toelichting op het algemene juridisch-planologisch systeem en op de diverse bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
In
hoofdstuk 7
volgt een korte verantwoording van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan het aspect handhaving.

2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Algemeen

Denekamp ligt in het oosten van de gemeente Dinkelland, nabij de Duitse grens ter hoogte van de kern Nordhorn. Denekamp is het bestuurlijk centrum van de gemeente en heeft een centrum- en verzorgingsfunctie voor de omliggende kleine kernen Lattrop, Tilligte en Noord-Deurningen. Er wonen circa 8.800 mensen. Tot 2001 was Denekamp de hoofdplaats van de gelijknamige gemeente. 1 januari 2001 werden de gemeenten Denekamp, Ootmarsum en Weerselo samengevoegd tot de gemeente Dinkelland.
Figuur 2 Luchtfoto Denekamp en omgeving (2009)
Figuur 2 Luchtfoto Denekamp en omgeving (2009)
Van oudsher is Denekamp een esdorp, dat deel uitmaakt van het omliggende Twentse hoevenlandschap. De karakteristieke eigenschappen van een esdorp zijn door wijzigingen en toegevoegde bebouwing niet duidelijk herkenbaar meer. Typische esdorpkenmerken zijn nog wel het rondlopende stratenpatroon en de, vanuit het hart van het dorp, uitwaaierende wegen.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Denekamp is één van de oudste kernen in Twente. Het dorp is ontstaan op een relatief hooggelegen plek, waar men buiten bereik was van het overstromingswater van de rivier de Dinkel. In de tijden voor Christus was Denekamp een Keltische nederzetting, totdat Germaanse stammen de streek gingen bevolken, vlak voor en na het begin van de jaartelling. De bewoners van het dorp waren van oudsher landbouwer. Rond 600 na Christus wordt het essenlandbouwsysteem geïntroduceerd waarbij van nature hogere gronden worden benut als akkerbouw en het grasland in de beekdalen als weidegrond voor het vee.
Met het organische materiaal uit de potstallen werden de akkers opgehoogd, waardoor in de loop der tijd een dik esdek ontstond. Rond de 8e eeuw wordt Denekamp genoemd als deel van het zogenoemde kerspel Ootmarsum. In een register van de kerkelijke tienden uit het jaar 1276 komt Denekamp (Demnichem) voor het eerst voor als een zelfstandige parochie.
Rond de 15e eeuw is Denekamp een betrekkelijk klein dorp met amper 100 huizen, verspreid langs een enkele dorpsstraat in de nabijheid van een kerk. Deze kerk, gewijd aan de heilige Nicolaas, is in de 13e eeuw gebouwd en vormt nu nog steeds het centrum van het dorp.
Figuur 3. Bebouwing en infrastructuur in Denekamp rond 1811-1832
Figuur 3. Bebouwing en infrastructuur in Denekamp rond 1811-1832
Vooral in de laatste anderhalve eeuw hebben veel boerderijen in het dorp plaatsgemaakt voor woningbouw en andere stedelijke functies.

2.3 Huidige Ruimtelijke En Functionele Structuur

In de huidige ruimtelijke structuur van Denekamp is de ontstaansgeschiedenis als historisch esdorp nog enigszins herkenbaar in de historisch gegroeide radiale wegenstructuur, waarbij wegen uit de verschillende richtingen bijeenkomen in het centrum. Daarnaast is een aantal oudere gebouwen in het dorp zodanig waardevol dat ze zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument. Een overzicht van de gebouwen waar het om gaat is opgenomen in Bijlage 1 van deze plantoelichting.
Figuur 4. Globale huidige ruimtelijke en functionele structuur Denekamp (bron: concept Structuurvisie Dinkelland, mei 2008)
Figuur 4. Globale huidige ruimtelijke en functionele structuur Denekamp (bron: concept Structuurvisie Dinkelland, mei 2008)
Het overgrote deel van de bebouwing in Denekamp heeft een woonfunctie. Na 1950 vindt een forse toename van de woonbebouwing in Denekamp plaats. De eerste uitbreidingen liggen rondom het huidige centrumgebied, latere uitbreidingen zijn vooral in noordoostelijke richting gesitueerd. De naoorlogse uitbreidingen bestaan voornamelijk uit rijwoningen, twee-onder-één-kap-woningen en vrijstaande woningen. Aan de noordoostzijde van het dorp zijn in de jaren 90 van de vorige eeuw ook twee bedrijventerreinen gerealiseerd (Kloppendijk en Sombeekweg). In figuur 4 zijn de verschillende gebieden in Denekamp weergegeven. In donkergrijs de historische bebouwingstructuur, in lichtgrijs de bestaande woonwijken en in paars de bestaande bedrijventerreinen. Aan de zuidzijde van het dorp bevinden zich ook enkele grote sportterreinen c.q. recreatiegebieden (geelgroene gebieden in figuur 4).
Vooral als gevolg van de voormalige verkeersfunctie van de wegen in het centrumgebied, komt in het centrum van Denekamp relatief weinig groen voor. Aan de randen van het centrumgebied en de overige delen van het dorp is de situatie anders.
Hier komt wel veel groen voor, vooral in de vorm van grotere groenstroken (zie figuur 4, groene gebieden). Het groen heeft zowel een recreatieve als een ecologische functie.
Vanuit het oogpunt van voorzieningen is Denekamp zeer compleet. Het aanbod aan voorzieningen is groot. Zo zijn er in het dorp talrijke winkels,waaronder een aantal supermarkten, horecavoorzieningen, scholen,
sportvoorzieningen, huisartsen, het gemeentehuis en voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer. Het centrumgebied (rood aangegeven in figuur 4) vervult daarbij de meeste maatschappelijke, culturele en sociaal-economische functies. Zowel de bevolking van Denekamp zelf als de omliggende dorpen maken gebruik van deze voorzieningen.
Na de aanleg van de randweg in 2004 ontstond de mogelijkheid het centrumgebied van Denekamp autoluw te maken. Het centrum heeft sindsdien een grondige herstructurering ondergaan. Hier zal verder op in worden gegaan in hoofdstuk 3.3.1.
In het centrumgebied en in het overige deel van het dorp is ook een aantal bedrijven gevestigd. De betreffende bedrijven zijn over het algemeen kleinschalig van omvang. Op een aantal plaatsen wordt de woonfunctie gecombineerd met een aan-huis-gebonden-beroep, met detailhandel of met een bedrijfsfunctie.

3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moeten gemeenten rekening houden met het relevante beleid van de diverse (hogere) overheden. Voor dit bestemmingsplan vormt het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel en het eigen gemeentelijke beleid het belangrijkste kader.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Doel van de wet is een slagvaardiger doorwerking en uitvoering van het ruimtelijk beleid. Daartoe wordt in de Wro, op zowel rijks-, provinciaal als gemeentelijk niveau, een duidelijk onderscheid gemaakt tussen strategische visie en juridisch bindend beleid.

3.2 Rijksbeleid

Op rijksniveau komt de scheiding tussen strategische visie en juridisch bindend beleid tot uitdrukking in de Nota Ruimte en het (ontwerp) Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de AMvB Ruimte). De Nota Ruimte is de structuurvisie van het rijk. De AMvB Ruimte bevat juridisch bindende uitspraken over rijksbelangen die moeten doorwerken in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.
De Nota Ruimte (2006) geeft de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020, met een doorkijk naar 2030. Hoofddoelstelling van het nationaal ruimtelijke beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak van Nederland. Meer specifiek richt de nota zich op vier verschillende doelen:
  • versterking van internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • boriging van veiligheid (tegen water en risicovolle activiteiten).
Een belangrijk element in de visie vormt de antionale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). In de RHS zijn de gebieden en netwerken opgenomen die in belangrijke mate ruimtelijk structurerend zijn voor Nederland. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de Ecologische hoofdstructuur, de Nationale Landschappen en de mainports Schiphol en Rotterdam.
Het rijk heeft voor de RHS een grotere verantwoordelijkheid dan daarbuiten. Buiten de RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Hier is het beleid gericht op het waarborgen en zo mogelijk vergroten van de basiskwaliteit. De primaire verantwoordelijkheid voor deze kwaliteit ligt bij de provincies.
Noordoost Twente, waarin Denekamp ligt, maakt deel uit van de Ruimtelijke Hoofdstructuur vanwege de ligging in het Nationaal Landschap Noordoost Twente. Nationale Landschappen zijn gebieden met internationaal unieke landschappelijke kwaliteiten en in samnehang daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve activiteiten. In Nederland zijn in totaal 20 gebieden aangewezen als Nationaal Landschap. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis toenemen. Uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid is "behoud door ontwikkeling". Ruimtelijke ontwikkelingen zijn dus mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap behouden blijven of worden versterkt ('ja, mits'-regime).
In het (ontwerp) AMvB Ruimte (2009) is dit "ja, mits'-principe ook juridisch vastgelegd. Daarbij zijn de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost Twente concreet benoemd:
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter;
  • samenhangend complex van essen, beken, kampen en moderne ontginningen.

3.3 Provinciaal Beleid

Op provinciaal niveau komt de scheiding tussen strategische visie en juridisch bindend beleid tot uitdrukking in de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsvisie is de provinciale structuurvisie. De provinciale Omgevingsverordening bevat juridisch bindende uitspraken over provinciale belangen die moeten doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
De
Omgevingsvisie Overijssel
(juli 2009) geeft de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie tot 2030. Primair zet het beleid in op een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Twee thema’s zijn voor de provincie leidend voor alle beleidskeuzes: duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Op de Beleidsperspectievenkaart (zie figuur 5), die tevens onderdeel is van de
provinciale Omgevingsverordening,
is het dorp Denekamp ondergebracht in de beleidscategorie ‘dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus’. Het beleid voor deze gebieden is gericht op herstructurering van de bestaande woon- en werkmilieus en het toevoegen van nieuwe woon en werkmilieus op een zodanige wijze dat de veelzijdigheid van de dorpse leefmilieus wordt versterkt en de karakteristiek van het betreffende
dorp / kern wordt gediend. De te behouden gebiedskarakteristieken zijn daarbij aangegeven op de
gebiedskenmerkenkaarten die te onderscheiden zijn in vier lagen:
Natuurlijke laag
(geomorfologie en bodem); op deze kaart is Denekamp aangegeven als ‘dekzandvlakte- en ruggen’;
Laag van het agrarisch-cultuurlandschap
; op deze kaart is Denekamp aangegeven als ‘hoevenlandschap’;
Stedelijke laag
(bebouwing en infrastructuur); Denekamp wordt op deze kaart als volgt omschreven: ‘woonwijk 1955 - nu en
bedrijventerreinen.De woonwijken zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk
kenmerkende hoofdstructuur met een eigen aard, maat en karakter van het grote geheel. Functies zijn meestal ruimtelijk
gescheiden;
Lust & Leisure-laag
(toerisme, recreatie en landgoederen). Van deze kaart maakt Denekamp geen deel uit. Wel wordt het dorp
omsloten door het kenmerk ‘donkerte’. Hier is het contrast tussen lichte en donkere en drukke en stille gebieden groot. Donkere
gebieden vragen om een minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht.
Voor het behoud en versterken van de ruimtelijke kwaliteit gelden deze gebiedskenmerken als uitgangspunt.
Figuur 5. Fragment Bleidsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel
Figuur 5. Fragment Beleidsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel
Het provinciaal beleid ten aanzien van de grote plattelandskernen met een regionale verzorgings- en/of werkgelegenheidsfunctie, waaronder Denekamp, is gericht op versterking van de positie, zonder aantasting van de positie van de stadsgewesten.
Voor gebieden die deel uitmaken van het Nationaal Landschap wordt beleid gehanteerd van migratiesaldo 0. Dit saldo is ook in de Omgevingsverordening als zodanig vastgelegd. Concreet betekent dit dat binnen een Nationaal Landschap ten hoogste ruimte is voor extra nieuwe woningen om de eigen bevolking te huisvesten.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Centrumgebied Denekamp (2007)

Voor het centrumgebied van Denekamp heeft de gemeenteraad in oktober 2007 de
Structuurvisie Centrumgebied Denekamp
vastgesteld. Primaire aanleiding voor de Structuurvisie is de ingebruikname van de randweg in 2004. Door de aanleg van deze weg verloor de brede doorgaande traverse door Denekamp (Oldenzaalsestraat, Eurowerft en Nordhornsestraat) zijn betekenis als doorgaande verbindingsweg. Deze ‘afwaardering’ bood de mogelijkheid het centrum autoluw te maken en de situering van de traverse terug te brengen naar een voor Denekamp passende schaal. Daarmee ontstond ook de mogelijkheid de ruimtelijke
structuur van het dorp sterk te verbeteren.
Op basis van onderzoek naar ruimtelijke, demografische, (distributie-) planologische (o.a. op het gebied van detailhandel, horeca en verblijfsrecreatie) én verkeerskundige aspecten is de ruimtelijke visie voor het centrumgebied
vastgelegd. Uitgangspunten voor de visie zijn:
• het realiseren van een ‘knip’ in de voormalige traverse, waarbij het profiel en de ligging van het tracé zo veel mogelijk aansluiten
bij het kleinschalige en dorpse karakter van Denekamp;
• het realiseren van een compact kernwinkelgebied rondom de Marktplein - Vledderstraat - Brinkstraat - Eurowerft, inclusief het
gebied rondom het gemeentehuis en de kerk. Door het creëren van een passage tussen de Vledderstraat en de Brinkstraat wordt
het kernwinkelgebied verder versterkt. De uitwisselbaarheid tussen de diverse centrumfuncties is groot. In het overige deel van
het centrumgebied is wonen de belangrijkste functie;
• de pleinen van Denekamp (Marktplein, Nicolaasplein, Eurowerft en Stationsplein) met ieder hun eigen identiteit vormen de dragers
van de ruimtelijke structuur van het centrum;
• behoud van het kleinschalige, dorpse karakter van Denekamp;
• een goede bereikbaarheid van de winkels in het centrumgebied;
• versterken van de woonfunctie en sturing van het aantal en soort woningen op basis van de gemeentelijke Woonvisie;
• verbetering van de groenstructuur en de openbare ruimte. Deze uitgangspunten vormen de basis voor de Structuurvisiekaart (zie
figuur 6). Daarbij zijn de onderstaande negen (her)ontwikkellocaties benoemd.
Project
Doel
1
Herontwikkeling VTO / De Kul
Nieuw gemeentehuis, centrumfunctie, wonen en parkeergarage
2
Herontwikkeling Eurowerft Noord
Ontwikkeling winkelruimte / centrumvoorzieningen
3
Passage Vledderstraat / Brinkstraat
Realiseren winkelroute / centrumfunctie
4
Herontwikkeling voormalige EDAH-locatie en omgeving
Ontwikkeling woongebied / centrumfuncties
5
Herstructurering Van der Borchstraat/transformatie Brinkstraat naar wonen
Uitbreiding begraafplaats en parkeren Van der Borchstraat
6
Herontwikkeling locatie Vledderstraat / Brinkstraat
Realisatie centrumfunctie met appartementen (Vledderstraat) en grondgebonden woningen (Brinkstraat)
7
Passage Vledderstraat – Eurowerft met nieuwe winkel
Nieuwbouw op huidige parkeerplaats
8
Sanering bedrijven omgeving Prinsessenstraat
Voorwaardescheppend
9
Herontwikkeling De Hiel en omgeving
Voorwaardescheppend
10
Herinrichting openbare ruimte conform uitgangspunten Masterplan
Realiseren passende, onderhoudsvriendleijke, eigentijdse inrichting van het openbare gebied waarbij het “eigene van Denekamp behouden blijft”
Figuur 6. Structuurvisiekaart Centrum Denekamp (rood = kernwinkelgebied, ontwikkellocaties = raster, beige = pleinen)
Figuur 6. Structuurvisiekaart Centrum Denekamp (rood = kernwinkelgebied, ontwikkellocaties = raster, beige = pleinen)

3.4.2 Concept Structuurvisie Gemeente Dinkelland

De (concept)
Structuurvisie Dinkelland
bevat een integrale ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente. Feitelijk betreft de Structuurvisie een actualisering en integratie van het bestaande beleid. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.
Hoofdambitie van de concept Structuurvisie is:
‘Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie’.
Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:
1. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de
hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
2. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het
bevorderen van de economische betekenis van de toeristische recreatieve sector;
3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
4. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
5. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.
Figuur 7. Visie Denekamp Structuurvisie Dinkelland
Figuur 7. Visie Denekamp Structuurvisie Dinkelland
Voor de kern Denekamp is de structuurvisie op hoofdlijnen als volgt (zie figuur 7):
• uitbreiding van woningbouw vindt plaats binnen de schil van de nieuwe randweg. De gebieden binnen de schil zijn aangewezen als
zoekgebied voor uitbreiding woonbebouwing. Extensieve woningbouw is voorzien in het gebied rondom de voormalige vuilstort bij 't
Diepengoor;
• het gebied is eveneens is beeld voor maatschappelijke voorzieningen, zoals een school. De vuilstort zelf is in beeld als
groenvoorziening;
• uitbreiding bedrijventerrein Sombeek / herstructurering bedrijventerrein Kloppendijk;
• afronding van de wijk Pierik 2e fase;
• afronding herinrichting centrum;
• zandkuil II voor twee landschappelijk ingepaste woningen.
Voor zover de structuurvisie geleid heeft tot concrete projecten zijn deze in dit bestemmingsplan meegenomen en vertaald in een planologisch juridische regeling. Een voorbeeld hiervan is de bouw van twee landschappelijk ingepaste woningen in Zandkuil II. Voor een aantal andere projecten is in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

3.4.3 Woonvisie 2009-2020 (2009)

In de Woonvisie 2009 - 2020 wordt het volgende toekomstbeeld van de gemeente Dinkelland geschetst:
Dinkelland is in 2020 een aantrekkelijke agrarisch-toeristische gemeente met drie verzorgingskernen (Denekamp,
Ootmarsum en Weerselo) en zes woonkernen. Alle kernen hebben een diversiteit aan groene woonmilieus. In de verzorgingskernen wil de gemeente onder meer de grotere gemeenschapsvoorzieningen en woningen voor ouderen concentreren’.
Uit de provinciale prognose ten aanzien van de woningmarkt blijkt dat de woningbehoefte in Dinkelland voor de periode 2009 - 2020 960 woningen bedraagt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de behoefte aan nieuwbouw
voor 75-plussers (260 woningen) en van overige doelgroepen (700 woningen). Naast de behoefte aan nieuwbouwwoningen voor senioren bestaat er een behoefte aan het ‘opplussen’ van 260 bestaande woningen tot seniorenwoning. Dit omdat ouderen liever in hun eigen woning blijven wonen dan verhuizen.
Aanvullend op de provinciale prognose voor de woningmarkt heeft de gemeente eigen onderzoek laten verrichten. Hieruit is gebleken dat de gemiddelde woningbezetting in Dinkelland sneller daalt dan de provinciale prognose aangeeft. Oorzaken hiervan zijn het meerekenen en oplossen van inwoonsituaties en het inlopen van het woningtekort uit het verleden. De gemeentelijke prognose voor de woningmarkt komt hierdoor uit op in totaal 1590 woningen tot 2020.
Het concrete woningbouwprogramma voor de kern Denekamp tot 2020 is in de woonvisie vastgesteld op totaal 460 woningen, verdeeld over:
• verzorgd wonen: 105 woningen;
• gezinsverdunning (extra): 115 woningen;
• andere doelgroepen: 240 woningen.
Van dit programma is in de periode 2006 - 2008 al een deel (namelijk 221 woningen) werkelijk gerealiseerd. Het overige deel (239 woningen) zal in de periode 2009 - 2020 worden gerealiseerd. In de verzorgingskern Denekamp is Sint Lucia (Wilhelminastraat) aangewezen als zorgsteunpunt, waaromheen een woonzorgzone wordt gerealiseerd. Een woonzorgzone is een (deel van een) wijk waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg en welzijn tot en met nietplanbare 24-uurs-zorg. Deze zorg wordt geleverd vanuit het zorgsteunpunt, dat het centrum is van de woonzorgzone.

3.4.4 Paraplubestemmingsplan Ontheffingsegeling (2009)

Dit paraplubestemmingsplan geeft invulling aan de wijze waarop de gemeente mee wil werken aan relatief eenvoudige bouwaanvragen in de kernen, die niet in de geldende (en verouderde) bestemmingsplannen passen. Het Parapluplan heeft zijn grondslag in de Wro artikel 3.23 juncto artikel 4.1.1 Bro. In het bestemmingsplan zijn mogelijkheden opgenomen om voor bouwprojecten van geringe omvang, in afwijking van het bestemmingsplan, ontheffing te verlenen. Onderwerpen waarvoor het
Parapluplan een regeling geeft zijn:
- de bebouwingsdiepte van hoofdgebouwen;
- overschrijding van de voorgevelrooilijn;
- het realiseren van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, carports, dakkapellen en dakopbouwen;
- het realiseren van bouwwerken geen gebouwen zijnde;
- aan-huis-verbonden-beroepen en aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- inwoning;
- evenementen.
De regeling ten aanzien van de genoemde onderwerpen in voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij het paraplubestemmingsplan ontheffingsregeling.

3.4.5 Welstandsnota (2004)

Het gemeentelijk welstandsbeleid is vastgelegd in de
Welstandsnota gemeente Dinkelland
(mei 2004). De welstandsnota bevat de welstandscriteria waaraan bouwaanvragen getoetst worden. Afhankelijk van de waarde van een gebied en de gemeentelijke ambitie zijn de criteria meer of minder streng.
De welstandsnota onderscheid drie niveaus van welstandtoezicht:
• Basisniveau van welstand;
• Plusniveau van welstand;
• Bijzonder niveau van welstand.

Voor het merendeel van de bestaande woongebieden in Denekamp geldt een basisniveau van welstand. Hierbij worden gebouwen en bouwwerken niet op detailniveau beoordeeld. Voor het historische dorpscentrum geldt een plusniveau van welstand.
Het welstandsbeleid is hier gericht op het handhaven van de ruimtelijke kwaliteit van het dorpse eslint en het bewaren van de eenvoud in hoofdbouwvormen en kleurgebruik. Van gebieden met een bijzonder niveau van welstand is in Denekamp geen sprake.

3.4.6 Archeologiebeleid (2008)

In mei 2008 heeft de gemeente (eigen) archeologisch beleid vastgesteld. Dit beleid bestaat uit een archeologische verwachtings- en advieskaart en geeft voor het grondgebied van de gemeente de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan de hand van deze kaart kan bepaald worden of archeologisch onderzoek nodig is. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet hiermee rekening gehouden worden. Zie verder paragraaf 4.7.

3.4.7 Waterbeleid

Het waterbeleid van de gemeente is in december 2009 vastgelegd in het
Rioleringsplan 2009 – 2011,
met als ondertitel ‘Watertakenplan’
.
Dit beleidsplan beschrijft naast het rioleringsbeleid ook het hemelwater- en grondwaterbeleid. Het plan is afgestemd met het betrokken Waterschap Regge en Dinkel. De gemeentelijke taken op het gebied van afval-, hemel- en grondwater die relevant zijn voor de kern Denekamp zijn als volgt omschreven. Hier zal nader op ingegaan worden in paragraaf 4.6.
Afvalwater
De gemeente zorgt vanaf de erfgrens voor (vuilwater)riolering en transporteert dit naar een rioolgemaal of rioolzuivering van het waterschap.
Hemelwater
Waar mogelijk zal de gemeente de hemelwateraansluitingen afkoppelen van de (vuilwater)riolering. Schoon hemelwater moet gescheiden van afvalwater aan de
erfgrens worden aangeboden, met uitzondering van bestaande situaties met een
gemengd rioolstelsel. Bij nieuwbouw moet hemelwater altijd gescheiden worden
aangeboden, ongeacht het stelseltype van de riolering. In het beleidsplan is de
‘beslisboom systeemkeuze’ opgenomen. Aan de hand daarvan wordt bij alle infrastructurele
projecten en ruimtelijke ontwikkelingen nagegaan of daarbij het
hemelwater kan worden afgekoppeld van de riolering.
Grondwater
Ook bij deze taak wordt geprobeerd waterketen en watersysteem gescheiden te
houden. De gemeente hanteert de volgende voorkeursvolgorde:
1. grondwater in de bodem laten (niet onttrekken / niet inzamelen);
2. ingezameld overtollig grondwater infiltreren in de bodem (zo mogelijk lokaal
maar op plaatsen waar dit niet tot overlast leidt);
3. ingezameld overtollig grondwater (zonodig vertraagd) op het oppervlaktewater lozen;
4. ingezameld overtollig grondwater afvoeren.
Naar verwachting is eind 2011 is een grondwatermeetnet operationeel waarmee de grondwaterstanden op cruciale punten in stedelijk gebied worden gemonitord.

4 Randvoorwaarden

4.1 Algemeen

Om conflictsituaties te voorkomen moet een ruimtelijk plan getoetst worden aan de wetgeving op het gebied van de omgevingsaspecten. Doel van deze wetgeving is de bescherming van de menselijke en natuurlijke omgeving. Europese richtlijnen met betrekking tot deze aspecten zijn steeds meer in de landelijke wetgeving verankerd.
Wat betreft de menselijke omgevingskwaliteit is een ‘milieutoets’ met betrekking tot geluidhinder, bodem, veiligheid en luchtkwaliteit verplicht. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening geldt voor ruimtelijke plannen een verplichte watertoets en op grond van de Wet op de Archeolgische Monumentenzorg een verplichte archeologische toets. Tot slot verplichten de Flora- en faunawet en de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 tot een ecologische toets van ruimtelijke plannen. In de onderstaande paragrafen wordt aan al deze aspecten aandacht besteed.
Gelet op het conserverende karakter van dit bestemmingsplan geldt als uitgangspunt dat aanvullend onderzoek op het gebied van de diverse omgevingsaspecten niet noodzakelijk is. Uitzonderingen op het conserverende karakter vormen een aantal
gebieden waar nieuwe ontwikkelingen plaats gaan vinden en die zijn meegenomen in dit bestemmingsplan. Het gaat om de ontwikkellocatie Zandkuil II, de herinvulling van het kwekerijbedrijf aan de Diekmanweg en een aantal centrumontwikkelingen. Voor de betreffende locaties wordt een
uitgestelde toets
gehanteerd. Dit betekent dat de concrete toets aan een omgevingsaspect (pas) wordt uitgevoerd ten tijde van de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.

4.2 Geluid

In een bestemmingsplan moet rekening gehouden worden met geluidhinder. Ten aanzien van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) bepalend. Deze onderscheidt drie vormen van geluidhinder: wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. De wet geeft (voorkeurs) grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige functies zoals woningen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dienen deze grenswaarden in acht te worden genomen.
Voor dit bestemmingsplan is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai relevant. Op grond van de Wgh hebben alle wegen een geluidzone waarbinnen in principe akoestisch onderzoek moet plaatsvinden. De breedte van de geluidzone van wegen is afhankelijk van de ligging van de weg in (buiten)stedelijk gebied en van het aantal rijstroken.
Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt, hebben geen zone. De meeste wegen binnen het plangebied zijn 30-km-wegen. Op de doorgaande wegen geldt een maximum snelheid van 50 km per uur.
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan, waarin bestande geluidgevoelige objecten, zoals woningen, en bestaande wegen slechts opnieuw worden bestemd. Ten aanzien van dergelijke bestaande situaties stelt de wet dat deze niet hoeven te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh.
Nader onderzoek en de eventuele vaststelling van een hogere grenswaarde, is voor deze gevallen dan ook niet noodzakelijk.
Ook bij de voorgenomen nieuwe ontwikkelingen mag er - gezien de ligging (ruime afstand van wegen) van de betreffende locaties en/of het voorgenomen beleid voor een autoluw karakter van het centrum waardoor de beperkingen vanwege verkeerslawaai gering zullen zijn - van worden uitgegaan dat geen strijdige situaties ontstaan met de Wet geluidhinder.

4.3 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan is het zaak door middel van een bodemonderzoek de bodemgesteldheid van het plan inzichtelijk te maken. Indien sprake is van bodemverontreiniging dient een afweging plaats te vinden over de te realiseren functies op dan wel nabij betreffende verontreiniging alsmede voor de mogelijke kosten omtrent bodemsanering. De kwaliteit van de bodem dient uiteindelijk zodanig te zijn, dat zij geen belemmering oplevert voor de ter plaatse te realiseren bebouwing, c.q. functies.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op een bestaand bebouwd gebied. Om deze reden en gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect bodem geen aanvullend onderzoek noodzakelijk.

4.4 Externe Veiligheid

De risico’s van activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn regels gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Bevi. In het kader hiervan moet bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzocht worden of:
• er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen, maar ook bepaalde
bedrijfsgebouwen) enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
• er (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het
groepsrisico.
De risico’s worden in twee maten gemeten: het plaatsgebonden risico (voor individuen) en het groepsrisico (voor groepen mensen).
Een bestemmingsplan moet voldoen aan de wettelijke grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico.
Voor de bepaling van risicovolle en risicogevoelige inrichtingen in een gebied, kan gebruik worden gemaakt van de (provinciale) Risicokaart (zie figuur 8). Uit deze kaart blijkt dat zich in het plangebied één Beviinrichting bevindt, namelijk het LPG-station aan de Oldenzaalsestraat. De overige Bevi-inrichtingen in Denekamp liggen buiten het plangebied en ook buiten de invloedssfeer van het plangebied (twee LPG-stations aan de noordzijde van Denekamp en een pijpleiding van Defensie ten zuidoosten van het dorp). Door het plangebied loopt wel een hoofdgastransportleiding (de rode stippellijn in onderstaande figuur). Dit betreft een leiding van 108 mm en een druk van 40 bar. De plaatsgebonden risicocontour ligt op het hart van de leiding. Er is geen sprake van een toename van het groepsrisico.
Figuur 8. Risicovolle inrichtingen en buisleidingen in en rond Denekamp (Bron: Risicokaart Overijssel
Figuur 8. Risicovolle inrichtingen en buisleidingen in en rond Denekamp (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)
Het gemeentelijke beleid ten aanzien van externe veiligheid is vastgelegd in de Beleidsnota Externe veiligheidsbeleid, ‘Hoe veilig wil Denekamp zijn ’ (maart 2007). Uit deze nota blijkt dat zowel alle aanwezige risicovolle objecten in Denekamp geen risicoknelpunten opleveren voor de externe veiligheid. Nieuwe (woon)ontwikkelingen worden getoetst c.q. moeten voldoen aan de ambities van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid. Concluderend mag dan ook worden gesteld dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen oplevert in het kader van dit bestemmingsplan.
Mobil Oil 't Singraven, Oldenzaalsestraat 53
De vergunde doorzet van het tankstation is 1000 m3 per jaar. De zones van het vulpunt (40 meter), de afleverzuil (25 meter) en de opslagtank (15 meter) en het plaatsgebonden risicó is van toepassing op dit bestemmingsplan.
Voor het groepsrisico geldt een strook van 150 meter van de locatie waar het vulpunt is gesitueerd, deze strook is niet op de verbeelding opgenomen.
Vertaling in het bestemmingsplan
De plaatsgebonden risicocontour van 45 meter rondom het LPG-station aan de Oldenzaalsestraat is opgenomen in het bestemmingsplan. Binnen deze risicocontour liggen geen risicogevoelige functies en worden deze ook niet toegestaan.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven, is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem
Bedrijven en milieuzonering
ontwikkeld, in de vorm van een bedrijvenlijst waarin de bedrijven zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten.
De lijst is onderverdeeld in bedrijfsklassen en bedrijfstypen. Afhankelijk van de mate waarin de in de lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtlijnafstanden tot gevoelige woonfuncties, waarbij onderscheid wordt gemaakt in een “rustige woonwijk” of een “gemengd gebied”. Voor categorie 1- en 2-bedrijven is de richtlijnafstand (uitgaande van het omgevingstype rustige woonwijk) tot woningen 0 tot 30 meter, voor categorie 3-bedrijven 50 tot 200 meter.
Bij de in Denekamp voorkomende bedrijvigheid gaat het vooral om kleinschalige ambachtelijke bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 van de VNG-lijst. Vaak worden ze gecombineerd met een woonfunctie. Voor deze bedrijven geldt een richtlijnafstand van 0-30 meter tot woningen. Over het algemeen passen deze bedrijven binnen een woongebied.
Binnen het plangebied komt ook een aantal bedrijven voor uit milieucategorie 3 van de VNG-bedrijvenlijst. Voor deze bestaande bedrijven geldt - meestal vanwege het aspect geluid - een richtlijnafstand van 50 tot 200 meter. Deze afstand wordt niet in alle gevallen gehaald. Op individueel niveau worden de milieu-effecten echter geregeld via de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer. In het bestemmingsplan worden de betreffende bedrijven specifiek bestemd. Op deze wijze is op de betreffende locatie uitsluitend dát bedrijfstype of een bedrijf uit de (lichtere) milieucategorieën 1 en 2 toegestaan.

4.6 Luchtkwaliteit

Het aspect luchtkwaliteit is per 15 november 2007 geregeld in de Wet luchtkwaliteit. Deze wet maakt deel uit van de Wet milieubeheer. De wet is enerzijds bedoeld om negatieve effecten van luchtverontreiniging op de volksgezondheid aan te pakken. Anderzijds schept de wet ruimte voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks de (landelijke) overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De
Wet luchtkwaliteit
voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal amenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling
tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan de luchtverontreiniging als de 3%-grens niet wordt overschreden. De 1%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM
10) of stikstofdioxide (NO2). Projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:
• woningbouwlocaties met niet meer dan 1500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3000 nieuwe woningen bij twee
ontsluitingswegen;
• kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee
ontsluitingswegen;
• bepaalde landbouwinrichtingen.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningbouw mogelijk. Nieuwe kantoorfuncties zijn mogelijk in het kernwinkelgebied, maar uitsluitend in reeds bestaande panden. Het plan draagt derhalve niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Hiermee wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in de
Wet milieubeheer
.

4.7 Water

Het aspect water is de afgelopen jaren steeds meer op een integrale wijze benaderd. Sinds 2003 is wettelijk vastgelegd dat over ruimtelijke plannen vooroverleg met het betrokken waterschap dient plaats te vinden en dat ruimtelijke plannen een waterparagraaf moet bevatten waarin de effecten van ruimtelijke ingrepen op de waterhuishouding worden aangegeven.
De basisprincipes van het waterbeleid van zowel rijk, provincie, waterschap als gemeente zijn: meer ruimte voor water en het voorkomen van afwenteling van waterproblematiek in ruimte of tijd. Daarbij staan twee drietrapsstrategieën centraal:
• Waterkwantiteit: vasthouden, bergen, afvoeren;
• Waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden, zuiveren.
Het aspect water speelt in Denekamp een zeer ondergeschikte rol. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden zich geen waterlopen, beken of waterpartijen die bijdragen aan het stedelijk waterbeheer. Bovendien biedt dit bestemmingsplan hoofdzakelijk een conserverende regeling. Het plan maakt geen toename aan verharding en bebouwing mogelijk ten opzichte van de vorige planologische regelingen. Extra compenserende maatregelen zijn dan ook niet nodig. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is de bestaande adequate en gescheiden afvoer van afval- en regenwater te handhaven.
Het voorontwerp van het bestemmingsplan wordt voor overleg ook toegezonden aan het Waterschap Regge en Dinkel.

4.8 Archeologie

4.8.1 Archeologische Waarde

Voor het aspect archeologie vormt de Wet op de archeologische monumentenzorg (1988) het wettelijk kader. Kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.
Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarden, moet het bestemmingsplan, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.
In mei 2008 heeft de gemeenteraad de nota
Archeologiebeleid gemeente Dinkelland
vastgesteld. Dit beleid bestaat onder meer uit een archeologische verwachtings- en advieskaart en geeft voor het grondgebied van de gemeente de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan de op het kaartmateriaal vlakdekkend aangegeven verwachtingszones (zie figuur 9) zijn beleidsadviezen gekoppeld.
Figuur 9. Kaartfragmenten archeologische beleidskaart
Figuur 9. Kaartfragmenten archeologische beleidskaart
De gehele kern Denekamp maakt op de archeologische beleidskaart deel uit van uit van het ‘dekzandlandschap’. Daarbinnen onderscheidt de kaart vier zones.
Voor de als
historische
kern aangegeven zone (kastanjebruine gebieden in figuur 9) is de verwachting hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, die in verband staan met bewoning in een historische kern. Binnen deze zone is het beleidsadvies om bij ontwikkelingen groter dan 100 m² bij bodemingrepen dieper dan 50 cm archeologisch onderzoek te verrichten. Voor de
dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek
(donkerbruine zone) is de verwachtingswaarde hoog voor resten uit alle perioden.
Door de aanwezigheid van een plaggendek van >50 cm is de bodem minder kwetsbaar voor ingrepen en zijn archeologische resten goed geconserveerd. Binnen deze zone geldt als beleidsadvies dat bij ontwikkelingen groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor de dekzandwelvingen en -vlakten (oranje gebieden in het oostelijk
deel van Denekamp) geldt een middelmatige verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Omdat de archeologische resten zich vlak onder het maaiveld bevinden zijn ze kwetsbaar voor bodemingrepen en zijn ze vaak minder goed geconserveerd. Op de hoogste delen van dekzandwelvingen geldt een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd, langs de randen van dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek een verhoogde kans op archeologische resten uit de Late middeleeuwen. Het beleidsadvies binnen deze zone is dat bij ontwikkelingen groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm archeologisch
onderzoek noodzakelijk is. Binnen de Beekdalen en overige laagten (gele gebieden) geldt een lage verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Binnen deze zone geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Dit met uitzondering van gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones én
gebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten.
Vertaling naar het bestemmingsplan
Voor de archeologisch waardevolle gebieden binnen de historische kern van Denekamp is de bestemming “Waarde – Archeologie” opgenomen. Binnen deze gebieden dient - conform het beleidsadvies bij de archeologische beleidskaart - bij ingrepen groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 50 cm archeologisch onderzoek te worden verricht.
Voor overige ingrepen is via "artikel 30 overige regels" het archeologiebeleid (mei 2008) van de gemeente Dinkelland van toepassing.

4.8.2 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn een aantal gemeentelijke en rijksmonumenten aanwezig. Voor de rijksmonumenten geldt dat deze via de Monumentenwet beschermd worden. De gemeentelijke monumenten hebben een strak bouwvlak gekregen, waardoor uitbreiding van het bestaande pand in principe niet mogelijk is. Een overzicht van de monumenten is in bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

4.9 Ecologie

Ecologie is een belangrijk aspect in de ruimtelijke planvorming. Daarbij gaat het niet alleen om de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op beschermde soorten, maar ook om de effecten op beschermde gebieden De gebiedsbescherming en soortenbescherming zijn wettelijk vastgelegd in respectievelijk de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Vanuit nationaal ruimtelijk beleid is ook de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang.
Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming moet gekeken worden naar de effecten van het bestemmingsplan op Natura 2000-gebieden en gebieden die behoren tot de EHS. Activiteiten die Natura 2000-gebieden kunnen schaden zijn verboden, tenzij de provincie hiervoor een vergunning verleend. Wanneer er activiteiten in of rond een Natura 2000-gebied gaan plaatsvinden, moet vooraf worden onderzocht of deze significante effecten op de specifieke instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende gebied (kunnen) hebben. De instandhoudingsdoelstellingen zijn/worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten die voor de Natura 2000-gebieden worden vastgesteld. In de EHS mogen geen activiteiten plaatsvinden die afbreuk doen aan de wezenlijke natuurwaarden. Hoofdoel van ruimtelijk beleid voor EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitief hoogwaardige natuurgebieden in natuurrijk cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken.
De kern Denekamp vormt geen onderdeel van een Natura 2000- en/of EHS-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-(en EHS)gebied is het beekdalgebied "Dinkelland", op circa 3 km ten zuidoosten van de dorpskern. Het beekdal en bosgebied rond Singraven, direct aan de westzijde van het dorp, maakt deel uit van de (provinciale) EHS.
In het algemeen geldt dat het karakter van dit bestemmingsplan conserverend is, wat betekent dat er geen sprake zal zijn van negatieve effecten en/of van externe werking als gevolg van dit bestemmingsplan. Ook van de nieuwe ontwikkelingen die in het kader van dit bestemmingsplan spelen, is de verwachting dat deze geen negatieve effecten zullen hebben op de nabijgelegen beschermde natuurgebieden.
Soortenbescherming
In de Flora- en faunawet zijn planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. De bescherming houdt in dat het verboden is beschermde, inheemse planten te beschadigen en om beschermde inheemse dieren te doden, te verontrusten, dan wel hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren. Binnen de soortenbescherming bestaan drie soortcategorieen:
- soorten waarvoor vrijstelling mogelijk is (licht beschermde soorten);
- soorten waarvoor vrijstelling mogelijk is mits aantoonbaar wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode;
- soorten waarvoor ontheffing moet worden aangevraag (zwaar beschermde soorten).
Naast de bescherming van soorten via de Flora- en faunawet, geldt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe omgeving de 'zorgplicht'. Dit houdt in dat iedereen moet voorkomen dat zijn handelen nadelige gevolgen voor flora en fauna heeft. De zorgplicht geldt altijd, zowel voor beschermde als onbeschermde soorten.
Voor vogels geldt een algemene bescherming, waarbij het verboden is vogels en nesten in het broedseizoen te verstoren. Dat betekent dat het in die periode, voor de meeste volges van 15 maart tot 15 juli, niet is toegestaan werkzaamheden in een gebied te starten die verstorend zijn voor broedvogels.
Dit bestemmingsplan gaat primair uit van een conserverende regeling voor bestaand bebouwd gebied. In de huidige situatie is geen sprake van een verstorende werking naar soorten in de omgeving. Als gevolg van dit bestemmingsplan worden dan ook geen nadelige effecten verwacht op aanwezige beschermde soorten. Bij aanvragen voor een vergunning wordt de initiatiefnemer zo nodig door de gemeente gewezen op de noodzaak tot het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. Voor wat betreft de ontwikkellocaties wordt te zijner tijd, wanneer de hiervoor opgenomen wijzigingsbevoegdheden in procedure worden gebracht, zo nodig ecologisch onderzoek verricht.

5 Planbeschrijving

De huidige situatie, de gewenste ontwikkeling (het beleid) en de randvoorwaarden zoals beschreven in vorige hoofdstukken, worden in dit hoofdstuk vertaald in een aantal concrete uitgangspunten voor de inhoud van het bestemmingsplan.

5.1 Algemeen

Zoals al eerder gesteld, is dit bestemmingsplan hoofdzakelijk een conserverend plan, met als doel een éénduidige, handhaafbare planologische regeling voor de kern Denekamp op te stellen. Het hoofduitgangspunt voor dit bestemmingsplan is het behoud en waar mogelijk het versterken van de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van Denekamp, in combinatie met het behoud van de cultuurhistorische en archeologische waarden.
Voor het overgrote deel van Denekamp betekent de vertaling van dit hoofduitgangspunt dat de bestaande ruimtelijke en functionele structuur (opnieuw) wordt vastgelegd (zie paragraaf 5.2). Op een aantal locaties biedt het bestemmingsplan ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe functies die een wezenlijke verandering betekenen ten opzichte van de huidige situatie. Deze ontwikkelingen dragen bij aan de versterking van de ruimtelijke en functionele structuur van (het centrumgebied van) Denekamp (zie paragraaf 5.3).

5.2 Beheer

5.2.1 Ruimtelijke Structuur

Bij de bescherming van de ruimtelijke structuur spelen vooral de verbeelding en de regels een belangrijke rol. Via de bouwvlakken op de verbeelding en de bouwregels in de regels, is de situering en hoofdvorm van de bestaande bebouwing In Denekamp vastgelegd.
Bij de bescherming van de bebouwde structuur spelen ook de gemeentelijke Welstandsnota en de Monumentenwet 1988 een rol. Bij wijziging van de bebouwing moet rekening gehouden worden met hetgeen in de Welstandsnota is vastgelegd. Op grond van de Monumentenwet 1988 geldt onder meer een verbod op het slopen van monumentale bebouwing en een vergunningsplicht voor hett veranderen en/of vernieuwen van een beschermd monument.
Naast bebouwing bestaat de ruimtelijke structuur van Denekamp ook uit wegen, beken en groengebieden. Ook hiervoor geldt dat het bestemmingsplan gericht is op behoud.

5.2.2 Functionele Structuur

Wonen
Het overgrote deel van de bebouwing in Denekamp heeft een woonfunctie. Het behoud van de woonfunctie is een belangrijk uitgangspunt voor dit bestemmingsplan. De bestaande woningen in het plangebied worden dan ook positief bestemd. Bij de woningen worden mogelijkheden geboden voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, welke onder de WABO bijbehorende bouwwerken worden genoemd. Rondom het kernwinkelgebied (zie hieronder) is het bestemmingsplan, conform de structuurvisie voor het centrumgebied van Denekamp, gericht op het versterken van de woonfunctie. Om dit te bewerkstelligen is een aantal ontwikkelingsprojecten in voorbereiding waarbij bestaande bedrijvigheid en/of winkels na beëindiging of verplaatsing een woonfunctie kan krijgen. Voor zover voor deze projecten reeds een planologische procedure is gevoerd, zijn ze meegenomen in dit bestemmingsplan. Ook het uitbreidingsplan “‘t Pierik fase 3” past in het uitgangspunt de woonfunctie te versterken en is meegenomen in dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan 't Pierik 2e fase waren deze gronden al bestemd voor wonen- uit te werken. Daarnaast zijn er een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor de bouw van woningen, zie paragraaf 5.3.2.
Kernwinkelgebied
Het kernwinkelgebied is het gebied rondom de Eurowerft, de Vledderstraat/ Brinkstraat, het Marktplein en het Nicolaasplein. De begrenzing van het gebied is vastgelegd in de Structuurvisie voor het centrum van Denekamp. Dit gebied bevat winkels, dienstverlenende bedrijven, horecabedrijven, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en woningen (meestal in een bovenwoning). De concentratie van winkels en horeca is noodzakelijk voor een goed functionerend centrum. De woonfunctie (in de tweede of hogere bouwlaag) is van belang voor de levendigheid en de sociale controle in het gebied. In het bestemmingsplan is het kernwinkelgebied specifiek bestemd als ‘Centrum’. Nieuwe detailhandelsondernemingen en centrumvoorzieningen als dienstverlenende bedrijven dienen zich te vestigingen in dit gebied. Binnen het kernwinkelgebied is uitwisseling van de diverse centrumfuncties mogelijk. Dit draagt bij aan de multifunctionaliteit en het voorkomen van leegstand van panden. Waar nu nog expliciet sprake is van alleen een woonfunctie op de begane grond is het benutten voor winkels (niet zijnde supermarkten) en kantoren mogelijk. Ook het benutten van kantoor- of woonpanden voor winkelactiviteiten of lichte horeca is mogelijk. Bestaande ‘zware’ horecagelegenheden zoals restaurants, hotels en disco’s worden gehandhaafd. Met het toestaan van nieuwe vormen van zware horeca wordt terughoudender omgegaan. Ook de woonfunctie op de begane grond is niet uitwisselbaar. Voorkomen moet worden dat de woonfunctie in het kernwinkelgebied de overhand krijgt. De bestaande begane grond-woningen worden daartoe specifiek aangegeven. Via een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk een woonfunctie toe te staan (of te verwijderen).
Voorzieningen en bedrijven
De diverse voorzieningen en bedrijfsactiviteiten in Denekamp dragen bij aan de leefbaarheid. Uitgangspunt ten aanzien van deze voorzieningen is dan ook het behoud ervan. In het bestemmingsplan krijgen ze met het oog hierop een positieve bestemming. Functies die naar de aard en impact op de (woon)omgeving vergelijkbaar zijn, zijn ondergebracht in dezelfde bestemming.
Op deze manier is onderlinge uitwisselbaarheid mogelijk wat ook bijdraagt aan het voorkomen van leegstand van panden.
In een aantal gevallen komen de woon- en bedrijfsfunctie vlak naast elkaar voor. Uitgangspunt ten aanzien van deze bedrijvigheid is dat de milieuhygiënische situatie ten opzichte van omliggende woonbebouwing niet mag verslechteren. De milieuzonering in de Basiszoneringslijst van de VNG is hierbij richtinggevend. Dit betekent dat bedrijven uit categorie 3 uit de VNG-lijst specifiek zijn vastgelegd. Op deze wijze is uitsluitend dát bedrijfstype of bedrijven uit de lichtere categorieën 1 en 2 mogelijk. Voor de ongewenste situaties ten aanzien van milieuhinder (of beeldkwaliteit) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt bij
bedrijfsbeëindiging een lichtere vorm van bedrijvigheid toe te staan. Het voorgaande wil niet zeggen dat binnen het plangebied helemaal
geen nieuwe bedrijvigheid wordt toegestaan. Binnen het kernwinkelgebied is de vestiging van nieuwe (lichte) bedrijven toegestaan. Daarnaast worden bij bestaande woningen mogelijkheden geboden voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en/of een aan-huis-verbonden-beroep.

5.3 Nieuwe Ontwikkelingen

5.3.1 Ruimtelijke En Functionele Uitgangspunten

Op een aantal locaties in Denekamp zijn in de (nabije) toekomst specifieke ontwikkelingen aan de orde, die voor een wezenlijk andere invulling van de betreffende locaties zullen zorgen.
Hiervan is ook sprake bij het uitbreidingsplan “‘t Pierik fase 3”, in het bestemmingsplan 't Pierik 2e fase waren deze gronden al bestemd voor wonen- uit te werken. In dit bestemmingsplan zijn de bouwvlakken en verkeersbestemmingen voor deze gronden opgenomen.
Algemeen uitgangspunt voor overige nieuwe ontwikkelingen is een goede ruimtelijke en functionele inpassing en waar mogelijk een versterking van de ruimtelijke waarden. Omdat voor de betreffende ontwikkelingen nog geen concreet bouwplan beschikbaar is, zijn ze gekoppeld aan een nadere afwegingsprocedure in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid. De (her)invulling van de ontwikkellocaties is reeds vastgelegd in de (concept) Structuurvisie gemeente Dinkelland en/of de Structuurvisie voor het centrumgebied.

5.3.2 Ontwikkellocaties

Zandkuil II
In de structuurvisie is de locatie Zandkuil opgenomen als locatie voor de bouw van twee landschappelijk ingepaste woningen. De bouw van deze woningen past in één van de hoofduitgangspunten van de structuurvisie, namelijk het waarborgen van de kwaliteit van het buitengebied.
Herinvulling locatie voormalig glastuinbouwbedrijf Diekmanweg
Op deze locatie is nu nog sprake van een groot oppervlak aan kassen van een (voormalig) glastuinbouwbedrijf.
De locatie is vanwege de ligging in het dorp en goede ontsluitingsmogelijkheid geschikt voor herinvulling met woningbouw of een maatschappelijke voorziening waarbij gedacht wordt aan een brede school. In de (concept) Structuurvisie is de locatie ook als zodanig aangegeven. Ook hiervoor is in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Centrumontwikkelingen
Nabij het gemeentehuis ligt een tijdelijk parkeerterrein waar in de toekomst de ontwikkeling van winkels en (vanaf de tweede bouwlaag) appartementen is voorzien. De ontwikkeling van dergelijke centrumvoorzieningen past goed in de ruimtelijke visie voor het centrumgebied waarin het realiseren van een compact kernwinkelgebied rondom de Marktplein-Vledderstraat-Brinkstraat-Eurowerft inclusief het gebied rondom het gemeentehuis en de kerk één van de hoofduitgangspunten is. De ontwikkelingslocatie aan de Vledderstraat/Brinkstraat wordt in dit bestemmingsplan via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Het terrein ligt momenteel braak. Aan de Vledderstraat is een nieuwe centrumfunctie (op de begane grond) beoogd, met daarboven appartementen.
Daarnaast zijn, tussen de nieuwe bebouwing aan de Vledderstraat en de Brinkstraat, grondgebonden woningen voorzien. Daarnaast zijn er plannen om de strook weidegrond nabij de Vledderstraat te wijzigen naar een parkeerfunctie. Hiervoor is eveneens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Tot slot is voor het garagebedrijf aan de Noordhornsestraat, ten noorden van de Eurowerft, een wijziging naar centrum opgenomen. Ook voor deze locatie zijn plannen om de locatie te wijzigen naar functies die meer passend zijn bij het centrum. Ook hier zijn er geen concrete plannen en is er gekozen voor een wijzigingsbevoegdheid.
Woningbouw locatie Sombeekweg / Achterom
De nu nog onbebouwde gronden direct ten zuiden van het kruispunt Sombeekweg / Achterom vormen in de (concept) Structuurvisie onderdeel van een inbreidingslocatie voor woningbouw. In de toekomst is hier de bouw van vijf vrijstaande woningen voorzien.

6 Planopzet

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in voorgaande hoofdstukken, zijn juridisch vertaald in de regels en op de verbeelding in de vorm van bestemmingen. Het juridisch systeem en de bestemmingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht.

6.1 Svbp 2008

Het bestemmingplan valt onder de
Wet ruimtelijke ordening
(Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de
Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht
(Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. De SVBP voorziet in een standaardopbouw van een bestemmingsplan door onder andere:
• standaardbenamingen van een bestemming en de daarin voorkomende bepalingen (zie paragraaf 6.2);
• de alfabetische volgorde van de begripsbepalingen en bestemmingen;
• een vaste volgorde van een indeling van een bestemming;
• een aantal standaardbegripsbepalingen;
• een standaardwijze van meten;
• vaste kleuren en kleurcodes van een bestemming op de verbeelding;
• standaardbenamingen van aanduidingen op de verbeelding en in de regels.
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking treedt.
In het kader van de nieuwe wet- en regelgeving is het bestemmingsplan technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd. Het plan kan in het informatiesysteem van de gemeente en diverse andere overheden worden ingevoerd en worden ontsloten via internet.

6.2 Opbouw Bestemmingen

De opbouw van de regels per bestemming is (conform SVBP 2008) als
volgt:
a.
Bestemmingsomschrijving
Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht en hoe de onderlinge rangorde van functies is.
b.
Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe toegestaan zijn en welke maatvoering daarbij moet worden
aangehouden.
c.
Nadere eisen
Hierin wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmeting(en) van de bebouwing. Deze eisen kunnen alleen gesteld worden wanneer er ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing reeds
een hoofdeis is opgenomen binnen de bestemming.
d.
Afwijking met omgevingsvergunning (bouwen)
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (die nu nog niet zijn voorzien) waarbij de bouwregels niet voldoen. Daarom kunnen Burgemeester en Wethouders voor ondergeschikte aspecten binnen de bestemming een afwijking met omgevingsvergunning verlenen van de bouwregels c.q. gebruiksregels (zie onder f.) Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.
e.
Specifieke gebruiksregels
In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en
voor het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen genoemd, die in ieder geval als strijdig met de bestemming
worden aangemerkt.
f.
Afwijking met omgevingsvergunning (gebruik)
Van een aantal gebruiksvormen kan nu nog niet worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet. Voor dergelijke gebruiksvormen is een
afwijking met omgevingsvergunning opgenomen. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig al wel mogelijk zijn, maar die vanwege
een zorgvuldige afweging onder een ontheffing zijn gebracht. De ontheffing wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden
en functies in de bestemmingen.
g.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden (facultatief)
Voor een aantal met name genoemde werken en werkzaamheden geldt (binnen de bestemmingen “Bos”, “Leiding - Gas” en “Leiding -
Water”) een omgevingsvergunningsplicht. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd nadat een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal (agrarisch) gebruik, is geen omgevingsvergunning vereist.
h.
Algemene afwijkingsregels (10%-regeling)
Bij hoge uitzondering kan via afwijking worden toegestaan dat van de bij recht gegeven maten, afmetingen en percentages, ten hoogste 10% wordt afgeweken. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarbij het om bouwtechnische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk en aantoonbaar is, dat in geringe mate van de gegeven maten moet worden afgeweken.
i.
Wijzigingsbevoegdheden (facultatief)
Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de in de regels aangegeven grenzen. Voor zo’n wijziging bestaan aparte procedureregels.
j.
Overgangsbepaling
Het overgangsrecht heeft betrekking op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Ook reeds tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik, worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is erop gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd.
In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Toelichting Op De Bestemmingen

Agrarisch - Bedrijf
Aan de oostzijde van het dorp komt nog één volwaardig agrarisch bedrijf voor. Deze is met de bijbehorende bedrijfswoning onder de agrarische bestemming gebracht. Het gaat om een grondgebonden bedrijf. De bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen deze bestemming zijn zo veel mogelijk afgestemd op de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in het buitengebied van Dinkelland.Op onderdelen is de regeling beperkter vanwege de ligging nabij woonomgeving met dorps karakter.
Agrarisch - Cultuurgrond
Aan de dorpsrand liggen diverse (voormalige) agrarische percelen, met nu veelal een bescheiden hobbymatig agrarisch gebruik. Deze onbebouwde gronden zijn bestemd als agrarische cultuurgrond. Ook het (voormalige) glastuinbouwbedrijf aan de Diekmanweg is onder deze bestemming gebracht. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voortzetting van het hobbymatig agrarisch gebruik is mogelijk. Binnen de bestemming is sprake van één bestaand gebouw, dat als opslagplaats voor langlaufmaterialen dient. Dit gebouw is specifiek aangeduid.
Bedrijf
Deze bestemming heeft betrekking op de bestaande volwaardige bedrijven buiten het kernwinkelgebied en de bijbehorende bedrijfswoningen. De huidige omvang van de bedrijven is op de verbeelding vastgelegd. In een aantal gevallen is sprake van een bedrijf dat valt in een zwaardere milieucategorie dan 1 of 2 volgens de VNG-bedrijvenlijst. Ter bescherming van omliggende woonfuncties zijn deze ‘zwaardere’ bedrijven specifiek aangeduid. Hierdoor kan er, wanneer sprake is van bedrijfsbeëindiging, zich ter plaatse alleen eenzelfde bedrijf of een bedrijf uit een lichtere milieucategorie vestigen (door het verwijderen van de specifieke aanduiding waarvoor
een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 van de Wro is opgenomen).
Bedrijf - Nutsvoorziening
In het plangebied komt een aantal nutsvoorzieningen voor, zoals transformatorgebouwen en gasdrukstations. Deze voorzieningen voor het openbaar nut zijn onder de bestemming “Bedrijf – Nutsvoorziening” gebracht. Kleinere nutsvoorzieningen van ondergeschikte aard (< 50 m²), zoals schakelkasten, zijn vergunningsvrij en kunnen door het hele plangebied gerealiseerd worden.
Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen
Deze bestemming heeft betrekking op het benzinestation aan de Oldenzaalsestraat. Naast de verkoop van motorbrandstoffen is binnen deze bestemming ook de verkoop van weggebonden artikelen mogelijk. Het vulpunt, het opslagpunt en de afleverzuil voor LPG zijn vanwege het externe veiligheidsaspect specifiek aangeduid. De plaatsgebonden risicocontour van 45 meter rondom het LPG-station is aangegeven met de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone lpg’. Binnen deze zone zijn geen risicogevoelige functies toegestaan. Mocht de verkoop van LPG op dezelocatie worden beëindigd, dan kunnen de aanduidingen op de verbeelding
verwijdert worden.
Bos
Vooral op de overgang van het dorp naar het omringende buitengebied komen enkele bosgebiedjes voor. In lijn met de gebiedssystematiek die in het bestemmingsplan Buitengebied is gehanteerd, is voor deze gebieden de bestemming “Bos” opgenomen. Ter bescherming van de aanwezige waarden zijn binnen deze bestemming geen gebouwen toegestaan en geldt een vergunningenstelsel voor onder meer het verwijderen van bomen en beplanting en het aanbrengen van oppervlakteverharding.
Centrum
Deze verzamelbestemming is opgenomen voor een groot deel van de gronden met bebouwing in het kernwinkelgebied van Denekamp. In de bestemmingsomschrijving komt de diversiteit aan gebruik tot uitdrukking: zowel detailhandel (niet zijnde perifere / grootschalige detailhandel en/of supermarkten), dienstverlenende bedrijven, (lichte) horecabedrijven, als maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Binnen de bestemming zijn deze functies vrij uitwisselbaar. Dit betekent dat een pand waar nu een bedrijf in is gevestigd, over een aantal jaren als winkel kan worden gebruikt. De vrije uitwisselbaarheid geldt niet voor woningen, de ‘zwaardere’ horecagelegenheden en grootschalige en perifere detailhandel en supermarkten. Grootschalige en perifere detailhandel
als bouwmarkten en tuincentra zijn binnen het kernwinkelgebied uitgesloten. Dit geldt ook voor supermarkten, met uitzondering van de bestaande supermarkten die specifiek aangeduid zijn. Ook voor zwaardere horecabedrijven (categorie 2) zoals eetcafés, restaurants
en hotels geldt de vrije uitwisselbaarheid niet. Dit omdat deze bedrijven met name in de avonduren veel bezoekers aantrekken, wat
kan leiden tot overlast. Via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, is de vestiging van de horacavormen wel mogelijk.
Ook het gemeentehuis heeft een centrumbestemming. Binnen deze bestemming is het restaurant aangeduid en is er een uitwisselbaarheid van andere functies mogelijk. De functie van het gemeentehuis is middels een aanduiding “specifieke vorm van maatschappelijk - openbare dienstverlening” vastgelegd.
Wonen is in het kernwinkelgebied (bij recht) toegestaan vanaf de tweede bouwlaag of hoger. Wanneer er op de begane grond (eerste bouwlaag) wordt gewoond, is dit met een specifieke aanduiding ‘wonen’ aangegeven. Verdwijnt de woonfunctie op de begane grond, dan kan de aanduiding worden verwijderd. Via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, kan de aanduiding ook worden aangebracht.
In het centrumgebied mag de woonfunctie worden gecombineerd met een aan-huis-verbonden-beroep of aan-huis-verbonden-bedrijfsmatige activiteiten met mantelzorg. Zie voor een verdere omschrijving onder “Wonen”.
Cultuur- en Ontspanning 1
Deze bestemming ligt op het belevingsmuseum en landschapscentrum Wonderryck Twente aan de Oldenzaalsestraat. Binnen de bestemming is naast de museale functie, ruimte voor educatieve functies en activiteiten gericht op vermaak en ontspanning en naar de aard daarbij behorende toeristische, recreatieve en culterele activiteiten. Daarnaast is het ook mogelijk om ondergeschikt aan deze bestemming horeca- en detailhandelsactiviteiten uit te oefenen
Cultuur- en Ontspanning 2
Deze bestemming ligt op de twee monumentale molens in Denekamp: de Borgelinkmolen aan de Lattropperstraat en de Nieuwe of Sint Nicolaasmolen aan de Ootmarsumsestraat. Binnen de bestemming is, naast de molenfunctie, ruimte voor educatieve en dagrecreatieve functies. Rondom de molens is de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - molenbeschermingszone” opgenomen. Deze beschermt de zone rond de molens voor hoge bouwwerken die de windvang kunnen belemmeren. Hierbij wordt opgemerkt dat beide molens in een bestaand dorpsgebied staan. Rondom de molens zijn sowieso geen nieuwe, hoge gebouwen en bouwwerken voorzien.
Detailhandel
De voorkomende winkels buiten het kernwinkelgebied, zijn specifiek bestemd als “Detailhandel”. Daar waar sprake is van een bedrijfswoning, is deze eveneens positief bestemd door de aanduiding ‘bedrijfswoning’. Vanaf de tweede bouwlaag of hoger is wonen binnen deze bestemming bij recht toegestaan. Wanneer er op de begane grond gewoond wordt, is dit met een aanduiding (‘wonen’) aangegeven. Verdwijnt de woonfunctie op de begane grond, dan kan de aanduiding ook worden verwijderd. Tot slot zijn een aantal specifieke functies binnen detailhandel op de verbeelding aangegeven. Het betreft onder meer een schildersbedrijf waar
verf wordt verkocht.
Groen
De openbare groengebieden zijn als “Groen” bestemd. Nieuwe gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. De plaatsing van speeltoestellen of kunstwerken is wel mogelijk. Onder deze bestemming vallen ook voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen.
Horeca
De bestaande horecagelegenheden buiten het kernwinkelgebied zijn specifiek bestemd. Daar waar sprake is van een bedrijfswoning, is ook deze positief bestemd. Door het onderbrengen in een aparte bestemming is uitbreiding van het aantal horecagelegenheden buiten het kernwinkelgebied uitgesloten. Binnen de bestemming is onderscheid gemaakt tussen ‘lichte’ (categorie 1) en ‘zwaardere’ (categorie 2) horecabedrijven. De mogelijke hinder van deze bedrijven voor de omringende woonomgeving rechtvaardigt dit onderscheid.
Kantoor
De in het plangebied voorkomende kantoren zijn onder de bestemming “Kantoor” gebracht.
Maatschappelijk
Gebouwen met een maatschappelijke functie, waaronder de kerken, de scholen en de gebouwen met een sociaal/culturele en/of medische functie, zijn onder de bestemming “Maatschappelijk” gebracht. Daar waar de maatschappelijke functie gecombineerd wordt met een andere functie, is deze specifiek aangeduid. Aan de Brink 3 is geen sprake van meerdere maatschappelijke functies, hier is met een aanduiding specifiek aangeduid dat er uitsluitend één huisartsenpraktijk is toegestaan.
Maatschappelijk - Begraafplaats
De begraafplaatsen in het dorp is dienovereenkomstig bestemd.
Sport
De sportvelden in het dorp aan de zuidwestrand (sportcomplex en voetbalvelden) en in het zuidoostelijke deel (ijsbaan, tennisvereniging en schietvereniging), vallen onder de bestemming “Sport”. De bebouwing op deze terreinen bestaat uit kleed- en opslagruimtes en verenigingsgebouwen met kantines. Rondom de aanwezige bebouwing is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. De jongerenontmoetingsplek bij de ijsbaan en schietvereniging is specifiek aangeduid.
Verkeer
De bestemming “Verkeer” is opgenomen voor alle openbare wegen in het dorp. Voor een deel hebben deze wegen een doorgaande functie, voor een deel bestaan ze uit woonstraten. Ook de bijbehorende groenen
parkeervoorzieningen en garageboxen (specifiek aangeduid) vallen onder deze bestemming, evenals de bijbehorende bouwwerken.
Water
De in het plangebied aanwezige waterpartijen zijn als “Water” bestemd. Het specifiek bestemmen van dit water komt voort uit de ruimtelijke betekenis ervan.
Wonen
De bestemming “Wonen” is een verzamelbestemming voor alle in het plangebied voorkomende vrijstaande en aaneengeschakelde woningen en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen. De bestemming is primair een conserverende regeling voor de woningen, met tegelijk ruimte voor kwalitatieve verbeteringen. Rondom de woningen zijn bouwvlakken gelegd waarbij met de aanduiding ‘maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden’ het aantal bestaande woningen is vastgelegd.
Deze aanduiding is alleen bedoeld voor rijen woningen. Vrijstaande en twee onder één kap woningen kunnen in een bouwvlak zonder aanduiding worden opgericht. Bij twee onder één kap woningen dient geschakeld te worden met de hoofdbouw en niet met de bijbehorende bouwwerken. In de systematiek van dit bestemmingsplan hebben vrijstaande woningen een bouwvlak van 10 meter bij 15 meter toegekend gekregen, in deze bouwvlakken is het dus niet mogelijk om een twee onder één kap woning te realiseren.
Ook de toegestane goot- en bouwhoogtes van de woningen zijn op de verbeelding vastgelegd. Ook deze zijn afgestemd op de bestaande situatie.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden bebouwingsbepalingen die betrekking hebben op de oppervlakte (maximaal 85 m²), de situering en de hoogte. Voor wat betreft de situering zijn de bebouwingsbepalingen erop gericht - ter bescherming van het straat- en bebouwingsbeeld - bebouwing aan de voorzijde van de woning te voorkomen. In verband met de bescherming van belangen van buren (privacy, lichttoetreding) gelden ook bij het oprichten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen achter de (voorgevel van) woningen eisen ten aanzien van oppervlakte, hoogte en situering.
Binnen de woonbestemming wordt ruimte geboden voor een aan-huisverbonden-beroep, dan wel (middels een afwijking) kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het gaat om kleinschalige beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt zijn aan de woonfunctie en daardoor verantwoord zijn in woongebieden. Hierbij kan gedacht worden aan klassieke ‘vrije’ beroepen (arts, advocaat, notaris) maar ook aan beroepen als makelaar of accountant of bedrijfsmatige
activiteiten als een kapper of een schoonheidsspecialist. Om de ruimtelijke en functionele ondergeschiktheid aan de woonfunctie te
waarborgen gelden criteria ten aanzien van de aard en omvang van de activiteiten.
De woonbestemming biedt ook ruimte voor mantelzorg bij woningen. Ten eerste in de vorm van inwoning, daarnaast ook, via afwijking, in de vorm van (tijdelijke) bewoning van vrijstaande bijgebouwen. Bestaande bijgebouwen kunnen ook worden vergroot ten behoeve van mantelzorg. Voorwaarde is wel dat de noodzaak van de mantelzorg (op medische gronden) hierbij wordt aangetoond.
Leiding - Gas
Voor de ondergrondse hoofdgastransportleiding die door het noordelijk deel van het plangebied loopt is een dubbelbestemming opgenomen. Deze is gericht op de bescherming van de buisleiding. Hiertoe geldt aan weerszijden van de leiding een beheersstrook waar niet zonder meer gebouwen mogen worden gebouwd of grondwerkzaamheden mogen worden verricht.
Leiding - Water
Ook de ondergrondse hoofdwaterleiding die van oost naar west door het midden van het plangebied loopt is met een dubbelbestemming bestemd. De bestemming is gericht op de bescherming van de waterleiding. Hiertoe geldt aan weerszijden van de waterleiding een beheersstrook waar niet zonder meer gebouwen mogen worden gebouwd of grondwerkzaamheden mogen worden verricht.
Waarde - Archeologie
Voor de archeologisch waardevolle gebieden binnen de historische kern van Denekamp is de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie” opgenomen. Binnen deze gebieden dient, conform het beleidsadvies bij de gemeentelijke archeologische beleidskaart, bij ingrepen groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 50 cm archeologisch onderzoek te worden verricht.

6.3.2 Wijzigingsbevoegdheden Ontwikkelingslocaties

Het plan bevat voor ieder van de in paragraaf 5.3.2 beschreven ontwikkellocaties een wijzigingsbevoegdheid die de mogelijkheid biedt de bestemmingen te wijzigen binnen de in de regels aangegeven grenzen. Voor een dergelijke wijziging bestaan aparte procedureregels. Op de verbeelding bij het plan zijn de ontwikkellocaties aangeduid met de zes verschillende wijzigingsgebieden.
De aanduiding
‘wro-zone - wijzigingsgebied 1’
is van toepassing op de locatie Zandkuil II waar de bestemming “Bos” / "Wonen" kan worden omgezet in de bestemming Wonen ten behoeve van de bouw van twee woningen. Voorwaarde voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is dat de nieuwe woningen landschappelijk goed worden ingepast.
De
aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 2a’
is van toepassing op de locatie van het (voormalige) glastuinbouwbedrijf aan de Diekmanweg. De bestemming Agrarisch - Cultuurgrond kan op deze locatie worden gewijzigd naar een bestemming “Wonen”. De regels geven nadere voorwaarden voor deze functiewijziging, onder andere met betrekking de toegestane bouwhoogte.
De
aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 2b’
is van toepassing op de locatie Diekmanweg/Brandlichterweg. De bestemming Agrarisch - Cultuurgrond kan op deze locatie worden gewijzigd naar een bestemming “Maatschappelijk”. De regels geven nadere voorwaarden voor deze functiewijziging, onder andere met betrekking de toegestane bouwhoogte.
De
aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 3’
is van toepassing op de onbebouwde gronden in het noordelijke deel van Denekamp, direct ten zuiden van het kruispunt van de Sombeekweg met de Achterom. Via wijziging is het mogelijk de bestemming “Agrarisch - Cultuurgrond” voor deze gronden te wijzigen in de bestemming Wonen ten behoeve van de bouw van maximaal vijf woningen.
Voor de weide grenzend aan de parkeerplaats aan de Vledderstraat, is de
aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 4’
opgenomen. Via deze wijzigingsbevoegdheid kan de weidegrond omgezet worden naar de bestemming ‘Verkeer’, om een nieuwe parkeerplaats mogelijk te maken.
Voor het garagebedrijf aan de Noordhornsestraat, ten noorden van de Eurowerft, de aanduiding
‘wro-zone - wijzigingsgebied 5’
opgenomen. Het pand kan omgezet worden naar een centrumfunctie.
Voor het braakliggende terrein aan de Vledderstraat is de
aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 6’
opgenomen. Hier kan via de wijzigingsbevoegdheid invulling gegeven worden aan deze ontwikkellocatie. Er is de mogelijkheid opgenomen om hier centrumfuncties en woningen mogelijk te maken.

6.3.3 Toelichting Bijbehorende Bouwwerken Hoekperceel En Overschrijding Voorgevelrooilijn

Bijbehorende bouwwerken hoekperceel
Voor hoekpercelen is een regeling opgenomen indien er sprake is van twee voorgevels onder voorwaarden mogelijk is om voor de voorgevel die logischerwijs niet als voorgevel kan worden aangemerkt een bijbehorend bouwwerk te bouwen. Dit is alleen mogelijk indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende percelen niet wordt overschreden.
Onderstaand figuur maakt dit duidelijk.
afbeelding
Overschrijding voorgevelrooilijn
Het straatbeeld wordt met name bepaald door de voorgevelrooilijn. Uitbouwen aan de voorzijde van de woning doorbreken dit straatbeeld, hetgeen in beginsel ongewenst is. Een uitzondering hierop geldt voor het bouwen van erkers, luifels, balkons en ingangspartijen, mits deze van beperkte omvang zijn. Onderstaande voorbeelden illustreren de mogelijkheden voor erkers.
afbeelding

7 Handhaving En Uitvoerbaarheid

7.1 Handhaving

Een belangrijk onderdeel van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is de mogelijkheid om de regels daadwerkelijk te kunnen handhaven. Het opschonen van de regelgeving in relatie tot de handhaafbaarheid is één van de aanleidingen voor het actualiseringsproject geweest.
Met het oog op de handhaafbaarheid is in dit bestemmingsplan gestreefd naar een duidelijke formulering van de regels, met duidelijke toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de beoordeling van vergunnings-, afwijkings- en wijzigingsaanvragen.
Voor wat betreft het toezicht op het bouwen en wat daarmee samenhangt, vervult de gemeente het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Dat toezicht heeft onder andere betrekking op het opsporen en eventueel aanpakken van illegale bouw en/of gebruik. Het gemeentelijke bouwtoezicht is tevens belast met het toezicht op de naleving van vergunningsvoorschriften. Daarbij is er een nauwe samenwerking tussen de gemeentelijke afdelingen ruimtelijke ordening en milieu. Met dit bestemmingsplan worden geen handhavingszaken gelegaliseerd.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Om rechtskracht te krijgen moet dit bestemmingsplan de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegde procedures doorlopen. Daarbij worden de volgende stappen doorlopen.
Inspraak en vooroverleg
Over het voorontwerpbestemmingsplan wordt in eerste instantie gelegenheid gegeven tot inspraak. Het verlenen van inspraak is geen wettelijke verplichting, maar de gemeente Dinkelland is van mening dat inspraak wel wenselijk is. Daarnaast worden betrokken overheden en instanties uitgenodigd voor het indienen van overlegreacties (artikel 3.1.1. Bro).
Ten behoeve van de inspraak vindt een publicatie plaats. Met deze publicatie kan ook voldaan worden aan de publicatieplicht zoals opgenomen in artikel 1.3.1. van het Bro. Het voorontwerp bestemmingsplan Denekamp heeft met ingang van 3 december 2010 voor een ieder voor de periode van zes weken ter inzage gelegen. Daarnaast was het voorontwerpbestemmingsplan te raadplegen via de gemeentelijk website www.dinkelland.nl en via de websit www.ruimtelijkeplannen.nl. De rechtstreekse link tot het voorontwerp bestemmingsplan is: http://www.ruimtelijkeplannen.nl/web-roo/?planidn=nl.imro.1774.denbpdenekampkern-0201
Ook zijn er twee inloopdagen geweest. Namelijk op 16 december in het gemeentehuis te Denekamp en op 21 december bij Van Olffen te Weerselo.De resultaten van de inspraak en het vooroverleg zijn verwoord in de inspraakreactienota, die als bijlage 2 aan de toelichting is toegevoegd.
Zienswijzen
Na de inspraak- en overlegperiode wordt het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd, zoals bepaald in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierbij wordt eenieder gedurende 6 weken in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden voorzien van een gemeentelijke reactie. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld.
Het ontwerp-bestemmingsplan “Denekamp kern” heeft met ingang van 1 april 2011 voor een ieder gedurende een periode van zes weken tijdens de openingsuren ter inzage gelegen bij de receptie in het gemeentehuis te Denekamp.
Het bestemmingsplan was ook te raadplegen via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl door middel van de link:
De bronbestanden waren te raadplegen op:
Vaststelling
De gemeenteraad stelt vervolgens het bestemmingsplan vast. Daarbij neemt de raad ook een besluit over de ingediende zienswijzen. Tijdens de daarop volgende ter-inzage-termijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag na de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

7.3 Economische Uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. Inzicht in de uitvoerbaarheid is in het bijzonder van belang waar het gaat om nieuwe activiteiten. Dit bestemmingsplan richt zich echter primair op het actualiseren van de geldende planologische regelingen. Perceelsgebonden ontwikkelingen zijn binnen de randvoorwaarden van het plan mogelijk. Bij dergelijke ontwikkelingen wordt uitgegaan van een particuliere investering die financieel ook mogelijk is. Vanuit gemeentelijke optiek zijn hieraan geen financiële consequenties verbonden. Bij het toepassen van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden wordt bekeken hoe om te gaan met het kostenverhaal. Dit hoeft in dit bestemmingsplan nog niet vastgelegd te worden. Het is dan ook niet noodzakelijk voor dit bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.