KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Huidige Situatie Plangebied
2.2 Gewenste Ontwikkeling
2.3 Verkeer- En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Geluid
4.2 Bodem
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Ecologie
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Molenbiotoop
4.9 Besluit Milieueffectrapportage
4.10 Water
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten En Planverantwoording
5.1 Inleiding
5.2 Opbouw Van De Regels
5.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
7.1 Vooroverleg
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen

Denekamp, Hopmanstraat 30

Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 19-01-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan ''Denekamp, Hopmanstraat 30'' met identificatienummer NL.IMRO.1774.DENBPHOPMANSTR30-VG01 van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden bedrijf:

het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 archeologisch monument:

een terrein welke van algemeen belang is wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, de betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Erfgoedwet wordt beschermd;

1.8 archeologisch waardevol terrein:

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.9 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gebaseerd op de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.12 bed-and-breakfast:

het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.13 bedrijf:

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.14 bedrijfsmatig:

gericht op het behalen van winst;

1.15 bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de (logies)verblijven -permanent wisselende - recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden geboden worden;

1.16 bedrijfsmatige kamerverhuur:

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen;

1.17 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.18 bestaand:

legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.19 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;

1.20 bestaand gebouw:

een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;

1.21 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;

1.22 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een zolder en vliering;

1.28 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.30 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.31 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 bruto-vloeroppervlakte:

de vloeroppervlakte van een ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een bouwwerk gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen;

1.33 carport:

staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;

1.34 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;

1.35 dak:

iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;

1.36 detailhandel:

het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.37 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw;

1.38 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;

1.39 evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;

1.40 geaccidenteerd terrein:

een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap);

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een ruimte of een terrein op basis van de Wet geluidhinder als geluidsgevoelige ruimte en/of geluidsgevoelig terrein wordt aangemerkt;

1.43 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.44 (hoek)erker:

een bijbehorende bouwwerk met een beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

1.45 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.46 hoofdverblijf:

het adres/de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene, waarbij betrokkene moet zijn ingeschreven in de Gemeente Basisadministratie Persoonsgegevens op dat adres en/of betrokkene het adres heeft opgegeven bij de Belastingdienst als hoofdadres en/of uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat het adres als hoofdverblijf moet worden aangemerkt;

1.47 horeca-activiteit:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.48 huishouden:

een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen wordt daaronder niet begrepen;

1.49 inwoning:

wonen in een (ondergeschikt) deel van een als medegebruiker van het pand;

1.50 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.51 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;

1.52 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.53 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.54 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.55 logieverstrekkend bedrijf:

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;

1.56 meetverschil:

een door feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.57 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.58 nutsvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, waaronder straatmeubilair, abri's, transformatorhuisjes, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen;

1.59 overkapping:

een bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.60 parkeren:

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;

1.61 peil:

Onder het peil wordt verstaan:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

1.62 permanente bewoning:

bewoning door een of meer personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken;

1.63 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.64 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.65 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.66 recreatie verblijf:

verblijf dat plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie;

1.67 recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf;

1.68 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.69 stallen:

in een garage of andere bewaarplaats zetten;

1.70 verdieping(en):

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;

1.71 voertuig:

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;

1.72 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.73 voorgevelrooilijn:

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevel van het hoofdgebouw is georiënteerd, alsmede het verlengde daarvan;

1.74 voorkeurswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.75 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve en/of ten dienste van de waterhuishouding, waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, bruggen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers, voorzieningen voor infiltratie, buffering, berging en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van biologische waterzuivering en (secundaire en/of tertiaire) bluswatervoorzieningen;

1.76 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning;

1.77 woning:

een complex van ruimten in een gebouw uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.78 wooneenheid:

een tot bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning, voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keuken en/of een toilet en/of een douche, waarbij de aan de wooneenheid ontbrekende voorzieningen wel als gemeenschappelijke voorzieningen ter compensatie moeten zijn gelegen in hetzelfde gebouw;

1.79 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.80 (woonwagen)standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en (fiets)paden;
  2. b. parkeervoorzieningen;

en mede bestemd voor:

  1. c. de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop";

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. straatmeubilair;
  2. e. incidentele en periodieke evenementen;
  3. f. terrassen;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. speelvoorzieningen;
  6. i. water;
  7. j. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken bij woningen;

en mede bestemd voor:

  1. c. de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop";

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. parkeervoorzieningen;
  4. g. speelvoorzieningen;
  5. h. water;
  6. i. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. j. tuinen, erven en terreinen;
  2. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.2.2 als er vanuit architectonisch oogpunt een hoogwaardige versterking van de ruimtelijke kwaliteit en het omgevingsbeeld wordt bewerkstelligd, mits:
    1. 1. de bouwhoogte van het hoofdgebouw ten hoogste 10,00 m zal bedragen
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 4.2.2 als de afwijking noodzakelijk is als gevolg van aanpassingen om het hoofdgebouw duurzaam te maken;
  3. c. het bepaalde in lid 4.2.2 sub b in die zin dat een vrijstaand hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. 1. de bouwdiepte van het hoofdgebouw ten hoogste 15,00 m bedraagt;
    2. 2. de zijdelingse bouwvlakgrenzen ten hoogste 3,00 m worden overschreden;
    3. 3. de oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 25% bedraagt van het bestemmingsvlak, met een maximum van 150 m²;
    4. 4. de uitbreiding plaatsvindt achter de voorgevelrooilijn;
    5. 5. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3,00 m bedraagt;
    6. 6. de afstand van het hoofdgebouw tot de achterperceelgrens minimaal 8,00 m bedraagt;
    7. 7. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
  4. d. het bepaalde in lid 4.2.5 sub c en sub d in die zin dat de afstand tot het openbaar gebied wordt verkleind tot 0 meter.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  5. e. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouding.

Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.5 sub b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
    1. 1. het een beroep betreft dat naar de aard, omvang en mate van milieuhinder (geen milieuvergunningsplichtige activiteiten) in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
    2. 2. het pand waarin het beroep wordt uitgeoefend tevens kan worden aangemerkt als het hoofdverblijf van de exploitant of de beoefenaar van het beroep, danwel kan worden aangemerkt als het bij het hoofdverblijf behorende bijgebouw, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    3. 3. het gebruik ondergeschikt is aan de woning, waarbij de beroepsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel met een maximum tot 50 m²;
    4. 4. het geen detailhandel (uitzondering productiegebonden detailhandel), en/of horeca-activiteiten en/of prostitutieactiviteiten betreft;
    5. 5. het woon- en leefklimaat en de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    6. 6. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
  2. b. het bepaalde in lid 4.5 sub b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits:
    1. 1. het bedrijf naar de aard, omvang en mate van milieuhinder (geen milieuvergunningsplichtige activiteiten) in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
    2. 2. het pand waarin het bedrijf wordt geëxploiteerd tevens kan worden aangemerkt als het hoofdverblijf van de exploitant, danwel kan worden aangemerkt als het bij het hoofdverblijf behorende bijgebouw, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    3. 3. het gebruik ondergeschikt is aan de woning, waarbij de beroeps-/ bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel met een maximum tot 50 m²;
    4. 4. het geen detailhandel (uitzondering productiegebonden detailhandel), en/of horeca-activiteiten en/of prostitutieactiviteiten betreft;
    5. 5. het woon- en leefklimaat en de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    6. 6. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
  3. c. het bepaalde in lid 4.5 sub d in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking in de vorm van bed-and-breakfast, mits:
    1. 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
    2. 2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden voor maximaal 5 personen;
    3. 3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
    4. 4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
    6. 6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    7. 7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. d. het bepaalde in lid 4.5 sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor inwoning, mits:
    1. 1. de (hoofd)toegang tot de afzonderlijke wooneenheden plaatsvindt via één voordeur, die toegang verschaft tot de gemeenschappelijke hal. Een eigen achterdeur is wel toegestaan;
    2. 2. de gemeenschappelijke hal rechtstreeks toegang verschaft tot beide woonruimtes, zonder dat door een slaapkamer, badkamer, toilet of bergruimte behoeft te worden gegaan;
    3. 3. in geval van meerdere achterdeuren deze visueel te onderscheiden zijn van de hoofdtoegang;
    4. 4. in de centrale hal een trap aanwezig is voor het bereiken van de verdieping. Meerdere trappen zijn toegestaan, doch deze dienen uit te komen op één gezamenlijke overloop (zoldertrappen hierin niet meegerekend);
    5. 5. er sprake is van één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast);
    6. 6. de inwoning niet leidt tot een toename van het aantal ontsluitingswegen van het perceel;
    7. 7. er geen sprake is van het realiseren van extra bouwmogelijkheden, de bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan de woning.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de milieusituatie, het plan wijzigen in die zin dat het bouwvlak wordt vergroot of gewijzigd, met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 25% van het bestemmingsvlak bedraagt met een maximum van 150 m² per perceel;
  2. b. de uitbreiding plaatsvindt achter de voorgevelrooilijn;
  3. c. het bestaande hoofdgebouw binnen het te vergroten of te wijzigen bouwvlak blijft liggen;
  4. d. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3,00 m bedraagt;
  5. e. de afstand van het hoofdgebouw tot de achterperceelgrens minimaal 8,00 m bedraagt;
  6. f. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
  7. g. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

  1. a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,50 m, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:
    1. 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. b. Indien uit het in lid a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan er één of meerdere van de volgende voorwaarden verbonden worden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. c. Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld in b wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, recreatiewoningen en kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;
  6. f. het gebruik van bijbehorende bouwwerken, recreatiewoningen en kampeermiddelen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders dan wel elders werkzaam zijnde arbeiders;
  7. g. het gebruik van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen, voor wonen;
  8. h. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouden;
  9. i. het gebruik van een woning voor bedrijfsmatige kamerverhuur.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, de woonsituatie, het straat en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van de wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van bouwwerken geen gebouw zijnde voor kunstobjecten, speelvoorzieningen, informatiezuilen, minicontainers, papiercontainers, glasbakken en vlaggenmasten. Met dien verstande dat:
    1. 1. de hoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;
    2. 2. de hoogte van minicontainers, papiercontainers, glasbakken bedraagt maximaal 3 meter;
    3. 3. de hoogte van informatiezuilen bedraagt maximaal 5 meter;
    4. 4. voor kunstobjecten geldt een maximale hoogte van 8 meter;
    5. 5. voor vlaggenmasten en lichtmasten (lichtmast t.b.v. verkeersveiligheid is vergunningsvrij) geldt een maximale hoogte van 10 meter;
    6. 6. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter.
    7. 7. het bruto-vloeroppervlak is niet groter dan 50 m²;
  5. e. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m, mits:
    1. 1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
    2. 2. de te plaatsen mast (deels) door bomen gecamoufleerd wordt dan wel dat bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande gebouwen en andere verticale elementen;
    3. 3. door middel van een landschapsplan aansluiting wordt gezocht bij de omliggende omgeving en/of landschapselementen;
    4. 4. het principe van site-sharing wordt toegepast;
    5. 5. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing;
    7. 7. er afstemming plaatsvindt met de Nota antennebeleid gemeente Dinkelland (2008);
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. 1. deze vergroting niet meer dan 10 m² per plaatselijke verhoging bedraagt;
    2. 2. de vergroting leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  7. g. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde met meer dan één meter worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  8. h. voor het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen, waarbij geldt:
    1. 1. een maximum van 3 evenementen per jaar;
    2. 2. de duur ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in dié zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt verwijderd, mits:

  1. a. na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundig advies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht;

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

12.2 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. c. Het genoemde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het genoemde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan "Denekamp, Hopmanstraat 30".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Hopmanstraat 30 in de kern Denekamp (gemeente Dinkelland) bevindt zich een bedrijfsperceel met aangrenzend een deel met een verkeersbestemming (noorden) en een deel van een groenperceel (zuidoosten) (hierna: plangebied). Op het bedrijfsperceel bevindt zich bedrijfsbebouwing.

De gemeente Dinkelland is voornemens om de bestaande bedrijfsbebouwing te slopen en het plangebied te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Concreet voorziet het plan in het realiseren van zes rijwoningen, verdeeld over twee woonblokken. Ten noorden en oosten van deze woningen worden parkeer- en verkeervoorzieningen aangelegd. Ten zuidoosten van het plangebied is een groenvoorziening met voetpad beoogd.

Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Denekamp Kern' is het voornemen ter plaatse niet mogelijk, aangezien ter plaatse van het bedrijfsperceel en het aangrenzende groenperceel geen woningen zijn toegestaan.

Om het voornemen mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening is vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

De locatie aan de Hopmanstraat 30 ligt ten westen van het centrum in de kern Denekamp (Dinkelland). Het plangebied omvat het bedrijfsperceel met aangrenzend een deel met een verkeersbestemming (noorden) en een deel van een groenperceel (zuidoosten).

In afbeelding 1.1 is de ligging van de het plangebied binnen de kern Denekamp (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving (rode onderbroken omlijning) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOPMANSTR30-VG01_0001.png"
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied binnen de kern Denekamp en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Denekamp, Hopmanstraat 30" bestaat uit de volgende stukken

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.DENBPHOPMANSTR30-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen)


Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van bestemmingsplan 'Denekamp Kern' en 'facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland', respectievelijk vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland op 9 oktober 2012 en 29 mei 2018.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van bestemmingsplan 'Denekamp Kern' weergegeven. Het plangebied is indicatief met rode onderbroken lijn aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOPMANSTR30-VG01_0002.png"
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Denekamp Kern' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)


De gronden binnen het plangebied beschikken over de enkelbestemmingen 'Bedrijf', 'Groen' en 'Verkeer'. Op de bedrijfsbestemming zijn twee bouwvlakken met maatvoeringseisen opgenomen. Voor het noordoostelijke deel van het plangebied geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Over het gehele plangebied geldt tot slot de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

'Bedrijf'

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor gebouwen ten behoeve van bedrijven, die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of geluidszoneringsplichtige inrichtingen, en bijbehorende bouwwerken. Daarnaast zijn deze gronden medebestemd voor de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

Voor het bouwen van gebouwen voor bedrijven geldt onder meer dat een gebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd en dat de (op de verbeelding (plankaart)) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte (maatvoeringseisen) in acht moeten worden genomen.

'Groen'

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water. Daarnaast zijn deze gronden mede bestemd voor de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

'Verkeer'

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer wegen, straten en (fiets)paden en parkeervoorzieningen. Deze gronden zijn onder andere mede bestemd voor de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Hieraan zijn ondergeschikt onder meer groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan, evenals bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ter plaatse zijn geen gebouwen toegestaan.

'Waarde - Archeologie'

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,50 m, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd.

Strijdigheid

De realisatie van de gewenste zes woningen is, gelet op de aanwezige bedrijfs- en groenbestemmingen binnen het plangebied, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Ter plaatse van de beoogde woningen moeten de gronden dan ook worden voorzien van een passende woonbestemming.

Opgemerkt wordt dat ten noorden en oosten van de woningen parkeer- en verkeervoorzieningen zijn beoogd. Ten noorden is de hierbij passende verkeersbestemming reeds aanwezig. Deze gronden behouden een verkeersbestemming, maar maken deel uit van voorliggend bestemmingsplan in verband met het aspect parkeren (zie ook paragraaf 2.3 van deze toelichting). De gronden ten oosten van de woningen zijn eveneens onderdeel van het bestemmingsplan en worden ook voorzien van een verkeersbestemming.

Tot slot wordt opgemerkt dat ter plaatse van de gewenste groenvoorziening met voetpad (ten zuidoosten van het plangebied) reeds een hierbij passende groenbestemming is opgenomen. Deze gronden maken daarom geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren. Aangetoond wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied en de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In Hoofdstuk 6wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in Hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Huidige En Gewenste Situatie

2.1 Huidige Situatie Plangebied

Het plangebied ligt aan de Hopmanstraat 30, in het westen van de kern Denekamp (gemeente Dinkelland). Het betreft een bedrijfsperceel met aangrenzende gronden ('verkeer' en 'groen'). In de directe omgeving bevinden zich hoofdzakelijk woonfuncties, detailhandelsfuncties, kantoorfuncties en maatschappelijke functies.

Ten noorden van het plangebied bevindt zich de Hopmanstraat, ten oosten een detailhandelsfunctie en woonfuncties en ten zuiden een groenperceel, woonfuncties, een parkeerplaats en de Prins Bernhardstraat. Tot slot zijn ook ten westen van het plangebied woonfuncties aanwezig.

Ter plaatse bevinden zich bedrijfsbebouwing, een nutsvoorziening, verharding en groenvoorzieningen.

In afbeelding 2.1 is de huidige situatie weergegeven middels een luchtfoto. Het plangebied is indicatief met de rode onderbroken omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOPMANSTR30-VG01_0003.png"
Afbeelding 2.1 Huidige situatie plangebied (Bron luchtfoto: Provincie Overijssel)

2.2 Gewenste Ontwikkeling

De gemeente Dinkelland is voornemens om de bestaande bebouwing te slopen en de locatie te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. In totaal worden, verdeeld over twee woonblokken, zes rijwoningen gerealiseerd. Deze woningen zijn bedoeld voor starters en senioren (voor beide 50% van de woningen).

In afbeelding 2.2 is een impressie van de gewenste opzet weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOPMANSTR30-VG01_0004.png"
Afbeelding 2.2 Impressie gewenste opzet plangebied (Bron: Gemeente Dinkelland)

De zes woningen worden in lijn met de bestaande bebouwing langs de Hopmanstraat gesitueerd en beschikken over een op de bestaande bebouwing aansluitende goot- en bouwhoogte, namelijk van respectievelijk maximaal 6 en 10 meter.

Tot slot worden meerdere groenvoorzieningen aangelegd en zijn ten noorden en oosten van de woningen parkeer- en verkeervoorzieningen beoogd. De ontsluiting vindt plaats via de Hopmanstraat.

2.3 Verkeer- En Parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Dinkelland hanteert hiervoor de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren'. In deze notitie zijn geen kencijfers opgenomen ten aanzien verkeersgeneratie. Hiertoe wordt binnen de notitie de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 371' van het CROW aangehouden. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie wordt de nieuwere versie van het CROW aangehouden (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381).

Voor het plangebied binnen de gemeente Dinkelland gelden de volgende uitgangspunten:

  • stedelijkheidsgraad: 'niet stedelijk';
  • zone: 'rest bebouwde kom'.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van zes nieuwe rijwoningen. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • tussenwoning of hoekwoning:
    1. 1. 2,0 parkeerplaatsen per woning;
    2. 2. 7,4 verkeersbewegingen per woning.

Parkeren

Als gevolg van de realisatie is sprake van een extra parkeerbehoefte van (6 x 2,0 =) 12 parkeerplaatsen. Met de in totaal circa 23 parkeerplaatsen ten noorden en ten oosten van de woningen kan zowel in deze behoefte als in de (bestaande) behoefte vanuit de omgeving worden voorzien. Er wordt dan ook voldaan aan de parkeerbehoefte.

Verkeer

Als gevolg van het voornemen is sprake van (6 x 7,4 =) 44,4 extra verkeersbewegingen. De Hopmanstraat kan deze verkeersbewegingen naar verwachting zonder problemen en op een verkeersveilige manier opvangen en verwerken.

Opgemerkt wordt dat als gevolg van het voornemen de bestaande verkeersgeneratie van de bedrijfslocatie komt te vervallen. Per saldo zullen de extra verkeersbewegingen, als gevolg van het voornemen, dan ook minder dan de reeds vermelde 44,4 bewegingen zijn.

Er worden verkeerskundig geen problemen verwacht als gevolg van deze geringe toename.

Conclusie

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

3.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Voor de toetsing aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4).

Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening, aangezien voorliggend bestemmingsplan slechts zes grondgebonden woningen mogelijk maakt.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  1. 1. Of - generieke beleidskeuzes
  2. 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
  3. 3. Hoe - gebiedskenmerken


Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOPMANSTR30-VG01_0005.png"
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Regionaal Beleid

Het regionaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan voor voorliggend initiatief betreft het Regionaal Woningbouwprogramma uit 2017.

3.3.1 Regionaal Woningbouwprogramma

3.4 Gemeentelijk Beleid

Hierna wordt het in het kader van voorliggende ontwikkeling het meest relevante gemeentelijke beleid behandeld.

3.4.1 Structuurvisie Dinkelland

3.4.2 Woonvisie 2016+

3.4.3 Beleidsnota inbreidingslocaties

3.4.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, molenbiotoop, het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) en water.

4.1 Geluid

4.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

Voorliggend plan maakt zes nieuwe geluidsgevoelige objecten in de vorm van woningen mogelijk in de zin van de Wet geluidhinder. In voorliggend geval is in het kader van de ontwikkeling een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie bijlage 1 bij deze toelichting).

De zes woningen worden omgeven door verschillende 30 km/uur wegen. Deze wegen hebben geen geluidzone, waardoor de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op deze wegen formeel niet getoetst wordt aan de grenswaarden uit de Wgh (zie ook paragraaf 3.2 van het onderzoek). De geluidbelasting ten gevolge van deze wegen kan echter wel van belang zijn bij de beoordeling of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening”. In voorliggend geval is in het kader van een “goede ruimtelijke ordening” de geluidbelasting van een vijftal relevante wegen onderzocht.

De hoogst gemeten geluidbelasting als gevolg van deze wegen betreft 42 dB (incl. reductie), namelijk ter plaatse van de voorgevels van de woningen 1 t/m 4 als gevolg van de Hopmanstraat. Er wordt ter plaatse van alle gevels op de zes woningen (ruimschoots) voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB.

De cumulatieve geluidsbelasting exclusief aftrek bedraagt 48 dB. In het Bouwbesluit is bepaald dat woningen een standaard gevelwering van 20 dB dienen te hebben. Het binnenniveau bedraagt ter plaatse van de woningen dan ook maximaal 28 dB, waarmee ruim aan de uiterste binnenwaarde van 33 dB, zoals opgenomen in het Bouwbesluit, wordt voldaan.

Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

Ten aanzien van railverkeers- en industrielawaai wordt opgemerkt dat deze aspecten niet relevant zijn, aangezien zich in de omgeving geen spoorweg en gezoneerd industrieterrein bevinden. De individuele (bedrijfs)functies in de directe nabijheid van het plangebied worden nader beoordeeld in paragraaf 4.5 van deze toelichting (milieuzonering).

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is doorgaans een bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5740 noodzakelijk.

4.2.2 Situatie plangebied

Onderzoeken verleden

In het verleden zijn door NIBAG Milieu Advies, Thero BV en Kruse Groep ter plaatse van het plangebied meerdere onderzoeken in het kader van bodem en asbest uitgevoerd. In onderstaande tekst worden de resultaten van deze onderzoeken kort beschreven, voor de gehele onderzoeken wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze toelichting).

Het gaat om de volgende onderzoeken:

  • een nulsituatie-bodemonderzoek in 2007, ter plaatse van het bedrijfsperceel (NIBAG Milieu Advies):
    1. 1. uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat de eindsituatie is gesteld en dat er milieuhygiënisch gezien, geen belemmeringen zijn voor terug ingebruikname door de gemeente Dinkelland (waarvoor het onderzoek is uitgevoerd);
    2. 2. de opzet van het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie. Nader onderzoek wordt op basis van de aangetoonde lichte verhogingen niet noodzakelijk geacht;
  • een gecombineerd verkennend bodem- en asbestonderzoek in 2009, ter plaatse van het bedrijfsperceel (NIBAG Milieu Advies):
    1. 1. uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien, geen belemmeringen zijn voor grondoverdracht (waarvoor het onderzoek is uitgevoerd);
    2. 2. mocht bij herinrichting grond vrijkomen dan wordt aanbevolen grond op eigen locatie her te gebruiken;
    3. 3. de opzet van het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie. De gestelde hypothese als 'niet-verdacht' is juist gebleken, nader onderzoek wordt ten aanzien van de aangetoonde verhogingen niet noodzakelijk geacht;
  • een asbestinventarisatie in 2015, inzake de bebouwing (Thero BV):
    1. 1. uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat op een aantal locaties asbesthoudende en asbestverdachte materialen zijn aangetroffen;
    2. 2. de aangetroffen restanten dienden op korte termijn gesaneerd te worden, de overige bronnen kunnen ten tijde van de sloop c.q. vervangen worden gesaneerd;
    3. 3. er is geen aanleiding voor de uitvoering van een aanvullend destructief onderzoek type B;
  • een verkennend en nader bodemonderzoek in 2015, ter plaatse van het bedrijfsperceel (Kruse Groep):
    1. 1. de hypothese 'onverdachte locatie' dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond-, streef-, tussen- en interventiewaarden zijn aangetoond;
    2. 2. de sterk verhoogde oliegehalten in boring 12 en 14 gaven aanleiding om een nader bodemonderzoek uit te voeren;
    3. 3. op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
    4. 4. uit de resultaten van de chemische analyses van het nader onderzoek (vaste bodem) blijkt dat de aangetoonde verontreiniging in de vaste bodem in horizontale als verticale richting in voldoende mate is afgeperkt. De totale omvang van de grondverontreiniging met minerale oliecomponenten en PAK wordt geschat op 90 m³. Hiervan is circa 60 m³ sterk verontreinigd. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat het omvangcriterium van meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond wordt overschreden. Van boring 28 en 29 zijn aanvullende analyses verricht vanwege de aanwezigheid van sintels en kolengruis. Uit de resultaten bleek dat deze bodemlagen licht verontreinigd is met kwik. Soortgelijke lagen in boring 31, 32, 33 en 34 zijn niet verontreinigd;
    5. 5. uit de analyseresultaten van het grondwater uit peilbuis 12A blijkt dat het grondwater matig tot sterk verontreinigd is met brandstofcomponenten. De matig en sterk verhoogde gehalten gaven aanleiding om een nader grondwateronderzoek uit te voeren;
    6. 6. uit de resultaten van de chemische analyses van het nader onderzoek (grondwater) blijkt dat de aangetoonde verontreiniging in het grondwater in horizontale als in verticale richting in voldoende mate is afgeperkt, aangezien geen gehalten hoger dan de interventiewaarden zijn aangetoond. De totale omvang van de grondwaterverontreiniging wordt geschat op 100 m³, waarvan circa 60 m³ sterk verontreinigd is met minerale olie. Er is geen sprake van een geval van ernstige grondwaterverontreiniging, omdat het volumecriterium van 100 m³ sterk verontreinigd grondwater niet wordt overschreden. De naftaleenverontreiniging en de verontreiniging met xylenen lijkt zich te beperken in de omgeving van peilbuis 12A. Verder nader grondwateronderzoek geeft beter inzicht in de totale omvang van de grondwaterverontreiniging, maar wordt niet noodzakelijk geacht omdat de bron en de omvang van de sterke olieverontreiniging in het grondwater bekend is;
    7. 7. voorafgaand aan een sanering dient een saneringsplan of BUS-melding te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag (provincie Overijssel) dient te worden goedgekeurd;
    8. 8. uit milieukundig oogpunt is geen bezwaar tegen de voorgenomen transactie en herontwikkeling, na sanering van de olieverontreiniging, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na sanering, geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik;
  • een aanvullend en actualiserend bodemonderzoek in 2018, ter plaatse van het bedrijfsperceel en aangrenzend groenperceel (Kruse Groep):
    1. 1. gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Visueel zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is aangetroffen op gemiddeld 0.99 meter min maaiveld;
    2. 2. bodemonderzoek ter plekke van de huidige bebouwing: De onderzochte bodemlagen zijn niet verontreinigd. De matige puinhoudende bodemlaag in inspectiegat 52 is niet asbesthoudend;
    3. 3. in het mengmonster van de fijne fractie van de puinhoudende inspectiegaten 62 en 63 is geen asbest aangetoond;
    4. 4. de concentraties in de kern van de grondwaterverontreiniging (peilbuis 12A) zijn niet significant gewijzigd ten opzichte van juni 2015. Het oliegehalte in peilbuis 45 is licht toegenomen. Het grondwater in peilbuis 44 was in 2015 niet verontreinigd, nu is deze licht verontreinigd met xylenen. Gesteld kan worden dat de omvang van de grondwaterverontreiniging niet significant is toegenomen. De omvang de grondwaterverontreiniging wordt net zoals in 2015 geschat op 100 m³ sterk verontreinigd is met minerale olie. Er is geen sprake van een geval van ernstige grondwaterverontreiniging, omdat het volumecriterium van 100 m³ sterk verontreinigd grondwater niet wordt overschreden. De totale omvang van de grondverontreiniging met minerale oliecomponenten en PAK wordt geschat op 90 m³, waarvan circa 60 m³ sterk is verontreinigd. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat het omvangcriterium van meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond wordt overschreden;
    5. 5. aanvullend bodemonderzoek kolengruis- en sintelhoudende lagen: Er is geen duidelijke relatie tussen de zintuiglijke waarnemingen en de aangetoonde verontreinigingen. De kolengruis- en sintelhoudende lagen zijn heterogeen verontreinigd met zware metalen, minerale olie en/of PAK;
    6. 6. de resultaten van het aanvullend onderzoek (fase 2) op het speelterrein tonen wederom aan dat er geen eenduidige relatie is tussen de aanwezigheid van bodemvreemd materiaal en de gemeten gehalten. De lichte verontreinigingen in het aanvullend bodemonderzoek op het speelterrein zijn aangetoond in de donkerbruine/zwarte ondergrond al dan niet met bodemvreemd materiaal. De licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding voor nader bodemonderzoek. De sterke bodemverontreiniging in boring 76 beperkt zich tot de kolengruishoudende laag van 0.5 tot 1.0 m-mv. De laag onder de sterk verontreinigde laag en de bovengrond zijn niet verontreinigd. Er zijn, bij het huidig gebruik, geen blootstellingsrisico's met betrekking tot de sterke loodverontreiniging in de ondergrond van boring 76, aangezien de bovengrond niet verontreinigd is. De sterke loodverontreiniging betreft waarschijnlijk een puntbron van zeer beperkte omvang. De omvang van de sterke loodverontreiniging wordt geschat op circa 1 tot 2 m³. Er is geen saneringsnoodzaak;
    7. 7. uit milieukundig oogpunt is geen bezwaar tegen de voorgenomen transactie, bestemmingsplanwijziging en herontwikkeling, na sanering van de olieverontreiniging, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem op de locatie Hopmanstraat 30 wordt, na sanering, geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik. In de huidige situatie zijn er geen saneringsmaatregelen noodzakelijk ter plekke van de speelplaats.

Tot slot wordt vermeld dat ter plaatse van het deel van het plangebied dat reeds over een verkeersbestemming beschikt geen onderzoek in het kader van bodem noodzakelijk wordt geacht, aangezien hier geen (nieuwe) functies voor langdurig verblijf zijn beoogd (dit deel is in zowel de huidige als de gewenste situatie bedoeld voor parkeren, ontsluiting, groenvoorzieningen etc.). Het toegestane gebruik komt ter plaatse dan ook reeds overeen met het gewenste gebruik.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, na sanering van de aangetroffen saneringsplichtige verontreinigingen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

4.3.2 Situatie plangebied

Binnen het voornemen worden zes woningen mogelijk gemaakt.

In paragraaf 4.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, wordt geconcludeerd dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt opgemerkt dat de woningen niet worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) die op 1 januari 2011 in werking is getreden.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven, waarin het plangebied indicatief is aangegeven met de rode onderbroken omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOPMANSTR30-VG01_0008.png"
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in de kern Denekamp, waar in de omgeving direct naast woningen ook andere functies aanwezig zijn (zoals bedrijf (plangebied), detailhandel, kantoor en maatschappelijk). Vanwege deze verschillende functies in de omgeving is sprake van een matige functiemenging, waardoor kan worden uitgegaan van het omgevingstype "gemengd gebied".

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOPMANSTR30-VG01_0009.png"

4.5.3 Situatie plangebied

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

4.6.1 Gebiedsbescherming

In afbeelding 4.2 is de ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van de dichtstbijzijnde gebieden die onderdeel zijn Natura 2000-gebied en/of Natuur Netwerk Nederland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOPMANSTR30-VG01_0010.png"
Afbeelding 4.2 Plangebied ten opzichte van N2000- en NNN- gebieden (Bron: Provincie Overijssel)

4.6.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In voorliggend geval is ten behoeve van het voornemen door Natuurbank Overijssel in juli 2020 een quickscan flora en fauna uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (incl. het aangrenzende groenperceel ten zuidoosten hiervan), voor deze quickscan wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze toelichting. De volgende tekst betreft een samenvatting van dit onderzoek.

De onderzochte locatie bestaat uit bebouwing, beplanting, open zand en erfverharding en wordt omgeven door stedelijk gebied. De inrichting en het gevoerde beheer maken de locatie niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Er nestelen vogels in de beplanting en amfibieën en grondgebonden zoogdieren bezetten er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten, kan een negatief effect op vogels, amfibieën en grondgebonden zoogdieren niet uitgesloten worden.

Omdat bezette vogelnesten beschermd zijn, dient bij de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, rekening gehouden te worden met bezette vogelnesten. Omdat de aanwezigheid van een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van de egel niet uitgesloten kan worden op basis van het uitgevoerde onderzoek, dient daar rekening mee gehouden te worden. Omdat de egel en de vaste rust- en/of voortplantingsplaats van de egel beschermd is, dient een ontheffing aangevraagd te worden (na aanvullend onderzoek), of dient gewerkt te worden met een toepasbare gedragscode.

Wettelijke consequenties samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen op voortplantingsperiode van vogels;
  • Nader onderzoek naar egel uitvoeren of werken volgens gedragscode.

4.6.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan, indien ontheffing wordt aangevraagd (na aanvullend onderzoek) of wordt gewerkt met een toepasbare gedragscode in verband met de egel.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

4.7.2 Cultuurhistorie

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

4.8 Molenbiotoop

4.8.1 Algemeen

Het begrip molenbiotoop wordt gebruikt om de omgeving waarin een molen functioneert aan te duiden. Een molenbiotoop kent een aantal elementen, waarbij de open ruimte en de vrije toegankelijkheid een grote rol spelen.

Het plangebied ligt op circa 148 meter afstand van de Sint Nicolaasmolen of Nieuwe Molen: een korenmolen die in 1859 werd gebouwd in de kern Denekamp. Tot 1922 bleef de molen op windkracht in bedrijf, daarna volgde een lange periode van verval. In 1976 volgde een omvangrijke restauratie, waarna de molen weer op vrijwillige basis in bedrijf is gekomen.

De molen is vandaag de dagingericht met twee koppels maalstenen die op windkracht worden aangedreven, een derde kleiner exemplaar heeft motoraandrijving. De roeden van de molen zijn 22 meter lang en zijn voorzien van het fokwieksysteem met remkleppen en zeilen.

4.8.2 Situatie plangebied

In de regels van het geldende bestemmingsplan is in het kader van de molen rondom een gebiedsaanduiding opgenomen. Ook het plangebied is voorzien van deze aanduiding (zie paragraaf 1.4 van deze toelichting).

Op grond van de regels van het bestemmingsplan mag op of in de gronden met deze aanduiding niet hoger worden gebouwd dan:

  1. a. de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen (binnen een afstand van 100 m van de molen); of
  2. b. de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen (buiten een afstand van 100 m van de molen).

In voorliggend geval is, zoals reeds vermeld, sprake van circa 148 meter afstand. Met de bouwhoogte van de woningen (maximaal 10 meter) wordt voldaan aan de ter plaatse geldende maximale bouwhoogte, zoals genoemd onder b.

Om dit te waarborgen is ook in voorliggend geval de geldende gebiedsaanduiding opgenomen.

4.8.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor het functioneren van de Sint Nicolaasmolen/Nieuwe Molen.

4.9 Besluit Milieueffectrapportage

4.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met een milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan): Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3): Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4): Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Situatie plangebied

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op ruim 2,2 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied (zie ook paragraaf 4.6.1.1 van deze toelichting). Een passende beoordeling op basis van Afdeling 2.3 van de Wet natuurbescherming wordt in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk geacht. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen, waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.- (beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  1. 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, is of met de ontwikkeling van 6 woningen op de locatie Hopmanstraat 30 in Denekamp sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (o.a. ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van zes grondgebonden woningen binnen de bebouwde kom van de kern Denekamp. Op de schaal van Denekamp is hiermee qua aard en omvang sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Daarbij neemt het aantal verkeersbewegingen als gevolg van deze ontwikkeling niet onevenredig toe en voegt de bebouwing zich qua aard en functie in het stedenbouwkundig beeld van de Hopmanstraat. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Water

4.10.1 Vigerend beleid

4.10.2 Waterparagraaf

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten En Planverantwoording

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Opbouw Van De Regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

5.2.2 Inleidende regels

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In de bestemmingen is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

5.2.4 Algemene regels

De volgende algemene regels zijn opgenomen:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels (Artikel 7): in deze regels wordt geregeld dat ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten en dat een overschrijding van een hoofdgebouw van het bouwvlak is togestaan, indien dit noodzakelijk is in het kader van duurzaamheid.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8): in deze regels is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan.
  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 9): hier zijn regels in het kader van de nabij gelegen molen opgenomen.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 10): in deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 11): in deze regels is voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' verwijderen opgenomen.
  • Overige regels (Artikel 12): in dit artikel zijn regels in verband met nadere eisen en parkeren opgenomen.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Artikel 3 Verkeer

Daar waar binnen het plangebied parkeer- en verkeersvoorzieningen zijn beoogd is de bestemming 'Verkeer' opgenomen.

Deze gronden zijn bestemd voor onder meer wegen, straten en (fiets)paden en parkeervoorzieningen. Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving.

Artikel 4 Wonen

Ter plaatse van de nieuwe woningen is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woningen en bijbehorende bouwwerken bij woningen.

Op de voor 'Wonen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving. Als hoofdgebouw mag uitsluitend één woning worden gebouwd, deze dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd.

Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het op de verbeelding aangegeven aantal woningen ter plaatse van aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' (in totaal 6 woningen) en de aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte dienen in acht genomen te worden (respectievelijk 6 en 10 meter).

Een hoofdgebouw wordt vrijstaand, dan wel twee hoofdgebouwen aaneen gebouwd, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden', in welk geval het ter plaatse van de aanduiding genoemde aantal hoofdgebouwen ten hoogste aaneengebouwd zal worden. In voorliggend geval zijn twee keer drie aaneengebouwde woningen toegestaan.

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen geldt onder meer dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw ten hoogste 50% van het bouwperceel mag bedragen, met een maximum van 250 m². De goothoogte hiervan mag daarnaast ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 graden tot 10 graden (platte dakconstructie) de hoogte ten hoogste 0,3 m boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen, en de bouwhoogte dient ten minste 1 m lager te zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,50 m, is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds aangetoond door de financiële haalbaarheid en anderzijds via de grondexploitatieregeling vanuit de wetgeving. Dit betreft een gemeentelijk woningbouwplan. De vaststelling van een exploitatieplan is bij dit bestemmingsplan niet van toepassing

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Overijssel

Voorliggend bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel.

7.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in de zogenaamde 'korte procedure’ (zie ook bijlage 4 bij deze toelichting). Verder vooroverleg met het waterschap wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

7.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

7.3 Zienswijzen

Na voorafgaande publicatie op 1 oktober 2020 in de Staatscourant en het huis-aan-huis blad heeft het ontwerpbestemmingsplan “Denekamp, Hopmanstraat 30” een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze termijn kon een ieder mondeling dan wel schriftelijk zienswijzen kenbaar maken. Op het bestemmingsplan is één zienswijze ingediend. In bijlage 5 bij deze toelichting wordt de ingekomen zienswijze samengevat en vervolgens van een gemeentelijk standpunt voorzien.

Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijze zijn, ten opzichte van het ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan, geen wijzigingen doorgevoerd in voorliggend bestemmingsplan.