Bedrijventerrein Denekamp, herziening Sombeekweg ong.
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 17-07-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Denekamp, herziening Sombeekweg ong." met identificatienummer NL.IMRO.1774.DENBPMARCW13-VG01 van de gemeente Dinkelland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 bebouwingspercentage
Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.7 bedrijf
Een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
1.8 bestaand gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan.
1.9 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.10 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering.
1.11 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.12 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.13 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.14 dak
Iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw.
1.15 erf
Een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw.
1.16 evenement
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
- a. bioscoopvoorstellingen, als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;
- b. markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid onder h van de Gemeentewet;
- c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
- e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
- f. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2, 2.1.4.3 en 2A.3 van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
1.17 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.18 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.19 groenvoorzieningen
Onbebouwd gebied, bestaande uit grasvelden, (opgaande) beplantingen, waterpartijen, speelweiden, voetpaden, alsmede hondenuitlaatplekken en jongerenontmoetingsplekken.
1.20 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.21 kantoor
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, dienstverlenende werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, architectenbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
1.22 kelder
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil.
1.23 kunstwerk
Voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet zijnde een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.24 opslag
Handelingen waarbij een stof of product voor een korte of langere tijd in een zekere ruimte min of meer statisch wordt gehouden.
1.25 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.26 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang plus 0,25 m;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.27 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces, alsmede detailhandel in goederen welke in rechtstreekse relatie staan tot het productieproces waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces.
1.28 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.29 reclame
Iedere openbare aanprijzing van goederen, diensten, of denkbeelden (tezamen: producten). Onder reclame wordt mede verstaan het vragen van diensten;
1.30 risicovolle inrichting
Een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.31 rooilijn
de vanwege Burgemeester en Wethouders, zo nodig in het terrein, aangewezen lijn, welke op een zoveel mogelijk gelijkmatige afstand evenwijdig aan de as van de weg is gelegen en die:
- bij bestaande bebouwing zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de wegzijde gekeerde gevels van deze bebouwing;
- bij het ontbreken van bestaande bebouwing is gelegen op een afstand van ten minste 10 m uit de as van de weg.
Indien op de plankaart een rooilijn is aangegeven, geldt deze lijn als rooilijn;
1.32 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.33 verkoopvloeroppervlak (v.v.o)
De voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.34 voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.
1.35 zelfstandig kantoor
Een kantoor dat op zichzelf het bedrijf vormt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven die door de in dit plan als Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein zijn genoemd, met dien verstande dat:
- a. ter plaatse van de aanduiding "Bedrijf tot en met milieucategorie 2" uitsluitend bedrijven tot en met de milieucategorie 2 zijn toegestaan:
- 1. in het geval van bedrijven met de milieucategorie 2 dienen de bedrijfsactiviteiten in de dagperiode tussen 08:00 - 19:00 uur plaats te vinden;
- b. detailhandel in volumineuze goederen, uitsluitend overeenkomstig de bestaande bedrijfsvoering op naastgelegen percelen;
- c. productiegebonden detailhandel;
met daaraan onderschikt:
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. niet-zelfstandige kantoren;
- f. groenvoorzieningen;
- g. evenementen;
- h. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijk) berging en infiltratie van hemelwater;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. wegen en paden;
- k. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. ontsluitingswegen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijk) berging en infiltratie van hemelwater;
met de daarbijbehorende:
- g. verhardingen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bestaande en afwijkende maatvoering
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemming zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze bestond ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, en destijds in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet is gerealiseerd.
6.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,20 meter bedraagt.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:
- a. het gebruik van (een deel van) een bedrijfsgebouw als woning;
- b. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- d. het plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens;
- e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
7.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 7.1 is niet van toepassing:
- a. op (tijdelijk) gebruik voor de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken;
- b. op de opslag voor de normale bedrijfsvoering van de in het plan toegelaten bedrijven.
7.3 Strafbepaling
Overtreding van het verbod gesteld in lid 7.1 wordt hierbij aangemerkt als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 bedraagt;
- 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 de inhoud van een gasdruk-, regel- en meetstation ten hoogste 15 m3 bedraagt;
- 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,50 m bedraagt;
- d. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m, mits:
- 1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
- 2. de te plaatsen mast (deels) door bomen gecamoufleerd wordt dan wel dat bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande gebouwen en andere verticale elementen;
- 3. door middel van een landschapsplan aansluiting wordt gezocht bij de omliggende omgeving en/of landschapselementen;
- 4. het principe van site-sharing wordt toegepast;
- 5. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing;
- 7. er afstemming plaatsvindt met de Nota antennebeleid gemeente Dinkelland (2008).
- e. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclame-uitingen en kunstwerken wordt vergroot tot ten hoogste 8,50 m.
8.2 Afwegingskader
De onder 8.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verschijningsvorm van de gebouwen.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentekantoor ter inzage;
- b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen,die in de gemeente worden verspreid,digitaal,en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in sublid a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij Burgemeester en Wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Aanvullende werking archeologiebeleid
Op dit bestemmingsplan is de aanvullende werking van het archeologiebeleid (mei 2008) van de gemeente Dinkelland van toepassing (Raap-rapport).
10.2 Voorrangsregels
In geval van strijdigheid met bepalingen uit andere bestemmingen, gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge de andere bestemmingen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
10.3 Parkeerregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 11.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 11.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Bedrijventerrein Denekamp, herziening Sombeekweg ong..
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein
Bijlage 2 Inrichtingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor de locatie aan de Sombeekweg ong. (naast Marconiweg 1)is een plan ontwikkeld. Initiatiefnemers willen de gronden ten (zuid)westen van hun bedrijfspercelen aanwenden om hen bedrijf uit te breiden ten behoeve van opslag. Deze gronden zijn momenteel in eigendom van de gemeente Dinkelland. De gemeente heeft een voorlopig koopcontract afgesloten met initiatiefnemers en zal de gronden te zijner tijd aan initiatiefnemers overdagen.
Omdat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet bij recht past in het vigerende bestemmingsplan, is er een herziening van dit bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juiste juridisch-planologische vastlegging van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied om de beoogde bedrijfsuitbreidingen mogelijk te maken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied ligt op het bedrijventerrein van Denekamp, ca. 750 meter ten noordoosten van het centrum van Denekamp en wordt ontsloten door de Sombeekweg. De Sombeekweg betreft een weg binnen het stedelijke gebied die een maximumsnelheidsregime van 50 km/u heeft. Het plangebied staat kadastraal bekend als de gemeente Denekamp sectie P, deels nummer 2483 en deels nummer 1009. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven door middel van een rode pijl.
Figuur 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van kern Denekamp (bron: Google Maps)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. Het plangebied wordt aan de oost- en noordzijde begrensd door bestaand bedrijventerrein en aan de west- en zuidzijde door woonfuncties. Zie verder de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Ruimtelijke plannen)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied in onderhavig bestemmingsplan ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Denekamp". Dit plan is op 17 december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland en is onherroepelijk in werking.
Daarnaast zijn in de afgelopen jaren twee paraplubestemmingsplannen (Parapluplan Staat van Bedrijfsactiviteiten, vastgesteld op 2016-04-19 en Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland, vastgesteld op 2021-07-05) en een Facetbestemmingsplan (Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland, vastgesteld op 29 mei 2018) door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland vastgesteld. Voor zo ver van toepassing wordt met deze plannen in het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden.
Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Denekamp" is in onderhavig geval met name relevant, aangezien in dit plan voor het plangebied bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn opgenomen. Figuur 1.3 toont een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan. Het plangebied is hierop rood omkaderd.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Denekamp' (bron: Ruimtelijke plannen)
Zoals te zien is in figuur 1.3 zijn de gronden binnen het plangebied bestemd tot de enkelbestemming "Groen" en enkelbestemming "Agrarisch". De voor "Groen" aangewezen gronden zijn in eerste instantie bestemd voor groenvoorzieningen en de voor "Agrarisch" aangewezen gronden voor het agrarisch grondgebruik.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn er dan ook geen mogelijkheden om de gronden binnen het plangebied te gebruiken ten behoeve van de beoogde uitbreidingen van de bedrijven van initiatiefnemers. Gelet op dat er in het vigerende bestemmingsplan ook geen relevante afwijkingsbevoegdheden of wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, waarmee afgeweken kan worden van het bestemmingsplan of het bestemmingsplan gewijzigd kan worden, dient er een herziening van het vigerende bestemmingsplan te worden opgesteld.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juiste juridisch-planologische vastlegging van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied om de voorgenomen bedrijfsuitbreidingen mogelijk te maken.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Denekamp, herziening Sombeekweg ong.' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.DENBPMARCW13-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Zoals beschreven ligt het plangebied aan de rand van het bedrijventerrein "Sombeek" in Denekamp en direct aangrenzend aan de bedrijfspercelen van initiatiefnemers. De gronden binnen het plangebied zijn tot op heden gebruikt voor agrarische activiteiten, onder meer voor het beplanten van mais. Er bevindt zich geen bebouwing binnen het plangebied. In figuur 2.1 is een vooraanzicht opgenomen van het plangebied, waarop de huidige staat te zien is.
Het plangebied wordt omringd door zowel woonfuncties als bedrijfsfuncties (bedrijventerrein). De dichtsbijzijnde woning bevindt zich aan de overzijde van de Sombeekweg, op een afstand van circa 30 meter van het plangebied. In figuur 2.2 is een luchtfoto opgenomen, waarop het plangebied en de omliggende functies te zien zijn. De dichtsbijzijnde woningen zijn globaal rood omcirkeld en de aangrenzende bedrijfspercelen van initiatiefnemers zijn geel omcirkeld.
Figuur 2.1: Huidige situatie vooraanzicht van het plangebied (bron: Google Maps)
Figuur 2.2: Luchtfoto plangebied met omliggende functies (bron: Ruimtelijke plannen)
2.2 Toekomstige Situatie
De gronden binnen het plangebied zullen in de toekomstige situatie gebruikt worden ten behoeve van de bedrijven van initiatiefnemers. Dit betreffen de bedrijven aan de Marconiweg 1, Faradayweg 6 en Faradayweg 14. Het is de bedoeling dat deze bedrijven door de toenemende vraag aan producten c.q. opslagruimte hier een opslaggebouw gaan realiseren.
De gemeente Dinkelland heeft in haar principebesluit aangegeven dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een ruimtelijk kwaliteitsplan dient te worden opgesteld, waarin de bestaande groenstrook en watergang die als gevolg van het plan verwijderd zullen worden meegenomen moeten worden bij de afronding van het plangebied.
Met de gemeente is overeengekomen dat de groenstrook en watergang verlegd worden naar ten westen van het plangebied. Daarmee zullen bestaande landschappelijke kwaliteiten niet verloren gaan en zal er net zoals bij de huidige situatie van het plangebied sprake zijn van een goede overgang van de bebouwde kom naar het bedrijventerrein. Het ruimtelijke kwaliteitsplan is als Bijlage 1 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. Figuur 2.3 toont op voorhand een fragment daarvan.
Figuur 2.3: fragment inrichtingsplan (bron: Ad Fontem)
Naast een goede inrichting van het plangebied wordt in het voorliggende bestemmingsplan wegens de korte afstand tevens rekening gehouden met het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige functies. De beoogde uitbreidingen zullen daarom geen afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat van die functies. Zie ook Hoofdstuk 4 van de toelichting van voorliggend bestemmingplan.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
Zoals beschreven wordt middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt dat de bestaande bedrijven aan de Marconiweg 1, Faradayweg 6 en faradayweg 14 kunnen uitbreiden. Deze uitbreidingen worden geacht noodzakelijk te zijn in verband met het hebben van een goede bedrijfsvoering en het krijgen van een beter toekomstperspectief waardoor geconcurreerd kan worden met andere bedrijven. Daarbij zullen bestaande landschappelijke kwaliteiten binnen het plangebied behouden worden door deze te verleggen. De voorgenomen bedrijfsuitbreidingen zullen daarom geen afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Dit draagt bij aan de prioriteit "duurzaam economisch groeipotentieel" en toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied".
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan in overeenstemming is met de Nationale Omgevingsvisie.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de uitbreiding van drie bedrijven aangrenzend aan het plangebied mogelijk gemaakt. De oppervlakte van de uitbreidingen bedraagt gezamenlijk circa 3.200 m².
Op grond van vaste jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2014:1442) dient een uitbreiding met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² aan bedrijventerrein aangemerkt te worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het ruimtebeslag van onderhavig bestemmingsplan is groter dan 500 m², waardoor sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Hierdoor moet worden aangetoond dat er behoefte is aan de uitbreiding en waarom deze uitbreiding niet elders kan.
Op 27 juni 2019 heeft de provincie Overijssel in samenwerking met 14 gemeenten in Twente een beleidsdocument vastgesteld, waarin afspraken zijn gemaakt voor de programmering van bedrijventerreinen in Twente. Dit omdat de economie in Twente bloeit. Het uitgangspunt van dit zogeheten 'afsprakendocument' is om de economische groei van Twente te versterken. Dit betekent dat de economie niet op slot gaat en dat nieuwe plannen met een actuele marktvraag doorgang (moeten) krijgen.
Op basis van het afsprakendocument is er in Twente een jaarlijkse vraag van circa 10 - 20 hectare aan bedrijventerreinen. De grootste vraag komt voort uit de logistiek en uit High Tech Systemen en Materialen (HTSM). Voor de gemeente Dinkelland bedraagt de vraag aan bedrijventerreinen 3,9 ha en bedraagt het aanbod aan bedrijventerreinen 5,7 ha. Er is dus een licht kwantitatief teveel aan bedrijventerreinen (1,8 ha), echter zijn er in Dinkelland geen zachte plannen. Het huidige planologisch "harde" aanbod vormt vanwege kwaliteit - ligging (afstand tot zachte plannen; bereikbaarheid) en aard (kleinschalig; lokale oriëntatie) - slechts een beperkt ladder-risico voor zachte plannen in de regio. Dit betekent dat zachte plannen nog steeds wenselijk kunnen zijn.
Volgens het afsprakendocument is er een kruimelregeling voor ondergeschikte uitbreiding van reeds gevestigde bedrijven. Dit is toegestaan wanneer: 1) de uitbreiding het gevolg is van een actuele marktvraag; 2) onderbouwd is conform de vereisten vanuit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking; 3) financieel en economisch is aangetoond dat uitbreiding in overig bestaand planaanbod financieel en economisch geen reële optie is; 4) dat de uitbreiding binnen twee jaar na start tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan plaats kan vinden; en 5) dat de gemeente aan de overige afspraken omtrent bestaande locaties en plannen voldoet.
De initiatiefnemers willen hun bedrijf uitbreiden, omdat zij steeds meer groeien en dus meer klanten krijgen. Met de beschikbare ruimte en voorraad aan bedrijfsmiddelen is het echter niet mogelijk om de toenemende vraag aan diensten/producten te beantwoorden. Voor het bemachtigen van een goede concurrentiepositie is uitbreiding van het bedrijf een prioriteit voor de initiatiefnemers.
Daarbij is gekeken naar mogelijkheden elders op het bedrijventerrein in Denekamp, maar ook zelfs ook daarbuiten. Een passende ruimte is echter niet gevonden. De keuze is uiteindelijk gevallen op de gronden die in onderhavig bestemmingsplan het plangebied vormen. Dit omdat de gemeente bereid is om de gronden te verkopen. Gelet op dat de gronden vanaf het eigen terrein van de bedrijven van de initiatiefnemers goed toegankelijk zijn, is er overgegaan tot de koop van deze gronden onder voorbehoud dat het bestemmingsplan gewijzigd wordt. Met het uitbreiden van de bedrijven van de initiatiefnemers op de betreffende gronden zal de bedrijfsvoering ten opzichte van uitbreiding op een andere locatie velen malen beter zijn. Dit omdat de herkenbaarheid voor klanten niet zal verslechteren. Daarnaast is toezicht houden en controle uitoefenen op werknemers hiermee makkelijker, dan dat er meerdere locaties zijn.
Naast een betere bedrijfsvoering en herkenbaarheid voor klanten zal een vestiging op een andere locatie mogelijk stuiten op financiële en economische bezwaren, aangezien men in de huidige markt vaak een hoofdprijs vraagt voor het overnemen van bedrijfsruimten die waarschijnlijk nog verbouwd moeten worden naar de wensen van initiatiefnemers. Het is dan ook rendabeler om grond te kopen en die naar eigen wensen vorm te geven. Daarmee wordt langdurige vestiging gegarandeerd en is dit goed voor de vitaliteit van het bedrijventerrein.
Met het uitbreiden van de bedrijven van initiatiefnemers op het plangebied wordt naast de bestaande gebouwen uitgebreid. Daarom kan worden gesproken van een ondergeschikte uitbreiding, conform de kruimelregeling zoals beschreven in het afsprakendocument. Er is namelijk geen sprake van een nieuwvestiging.
Resumerend kan worden geconcludeerd dat de beoogde uitbreidingen het gevolg zijn van een actuele marktvraag en onderbouwd zijn volgens de vereisten vanuit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Daarbij zijn de uitbreidingen financieel en economisch onderbouwd dat uitbreiding in overig bestaand planaanbod financieel en economisch geen reële optie is. Aangezien de initiatiefnemers meteen na vaststelling van dit bestemmingsplan en na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de gebouwen zullen beginnen met de werkzaamheden, kunnen de beoogde uitbreindingen binnen binnen twee jaar na start tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan plaatsvinden.
Op basis van het vorenstaande wordt geacht dat voorliggend plan in overeenstemming is met de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zogenaamde principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
- dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het plangebied bevindt zich aan de Sombeekweg ong. in Denekamp. Gelet op de situering van het plangebied kan gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling die een extra ruimtebeslag legt op de Groene omgeving, zoals bedoeld in lid 1 van artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Initiatiefnemers wensen hun bedrijven uit te breiden wegens ontwikkelingsmogelijkheden in de toekomst. De uitbreiding is noodzakelijk om de bedrijfscontinuteït van deze bedrijven te kunnen waarborgen. Gelet op de omstandigheid dat deze bedrijven niet elders op het bedrijventerrein kunnen uitbreiden wegens ruimtegebrek, kan geconcludeerd worden dat de enige mogelijkheid voor een uitbreiding bestaat op de gronden aangrenzend aan deze bedrijven. Daarnaast is het vanuit bedrijfstechnische oogpunten logisch om nabij de bestaande bedrijven uit te breiden voor een optimale bedrijfsvoering, wat tevens een reden is dat niet elders kan worden uitgebreid. Geacht wordt dat er voldaan wordt aan het principe 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' van artikel 2.1.3.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is er een erfinrichtingsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. De bestaande houtwal en watergang wordt als gevolg van de ontwikkeling naar het westen verlegd, waarmee de bestaande landschappelijke kwaliteiten niet verloren gaan. Geacht wordt dat er voldaan wordt aan artikel 2.1.5. Geacht wordt hiermee dat er voldaan wordt aan artikel 2.1.5 uit de omgevingsverordening van de provincie Overijssel.
artikel 2.3 Werklocaties
Lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de totstandkoming van nieuwe bedrijventerreinen indien de nieuwe bedrijventerreinen naar aard, omvang en locatie in overeenstemming zijn met de gemeentelijke bedrijventerreinenvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten.
Lid 2
In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
Lid 3
Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op die bestemmingsplannen waarvoor geldt dat de provinciale diensten in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro een positief advies hebben uitgebracht over het voorontwerp.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De toetsing aan de gemeentelijke bedrijventerreinvisie van de gemeente Dinkelland vindt plaats in paragraaf 3.3.3 van de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan. Op voorhand wordt geacht dat de ontwikkeling volledig in overeenstemming is met het verwoorde beleid in de visie. Geacht wordt hiermee dat er voldaan wordt aan artikel 2.3 uit de omgevingsverordening van de provincie Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn zowel de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving als van de groene omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met een markering (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied bevindt zich in het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
De plannen van initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de functies in de omgeving. De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast waarbij de bedoeling is om de bestaande landschapselementen te behouden door te verplaatsen. Ook wordt rekening gehouden met bestaande functies in de omgeving. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor deze functies te garanderen wordt in de regels van voorliggende bestemmingsplan een regeling opgenomen, waarmee kan worden gestuurd dat er geen zware bedrijven mogen komen. Geacht wordt dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met het geldend ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3)
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)- richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt een stuk grond dat bestemd is voor agrarisch en groen, omgezet naar de bestemming bedrijventerrein. Ter plaatse zijn het watersysteem en hoogte verschillen al niet zichtbaar. Overigens gaat de voorgenomen ontwikkeling niet ten koste van het bestaande landschap. Dit omdat de eventuele bestaande landschapselementen slechts verplaatst worden, waarmee ruimte wordt gecreëerd voor de uitbreiding van de bedrijven van initiatiefnemers.
Geacht wordt dat de in dit bestemmingsplan besproken ontwikkeling volledig in overeenstemming is met de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen Overzicht jonge heide- en broekontginningslandschap (indicatief) en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings' landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze caegorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is.
De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding voor is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen. De ambitie is verder de landschappelijke karakteristieken voor weidevogels in stand te houden en te versterken.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
De jong heide- en broekontginningslandschap is bij het plangebied niet zichtbaar, omdat de gronden gedurende een lange tijd intensief bewerkt worden. De bestaande groenstrook en watergang worden als gevolg van de ontwikkeling verlegd, waardoor de nog aanwezige landschappelijke kwaliteiten behouden blijven.
Stedelijke laag
De stedelijke laag kent het kenmerk 'Woonwijken 1995 - nu' aan het gebied toe. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De ambitie is om naoorlogse wijken te herstructureren en om markante gebouwen zoals leegkomende kerken en winkelstrips te behouden door ze een nieuwe functie te geven.
Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in een naoorlogse woonwijk. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen invloed heeft op de stedelijke laag.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
- 1. We doen het samen.
- 2. We geven het goede voorbeeld.
- 3. We wentelen niet af op volgende generaties.
- 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
De gemeente Dinkelland wil kernen hebben, waar het lekker is om te wonen en waar voldoende bedrijvigheid aanwezig is zodat mensen werk kunnen vinden. Hiervoor heeft de gemeente vier speerpunten:
- 1. voldoende voorzieningen;
- 2. aantrekkelijk wonen;
- 3. ruimte voor ondernemen;
- 4. leefbare openbare ruimte.
Voor het voorliggende bestemmingsplan is speerpunt 'ruimte voor ondernemen' hoofdzakelijk van belang. De gemeente Dinkelland wil ervoor zorgen dat er voldoende ontwikkelruimte is voor bedrijven en dat er voldoende plek is voor de vestiging van nieuwe bedrijven. Daarbij ligt de nadruk op het behouden en versterken van het lokale bedrijfsleven, o.a. goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden en het faciliteren van ondernemerschap.
Goede vestigingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven betekent dat de aanwezige bedrijfsgronden moeten aansluiten bij de vraag. Ondernemers/bedrijven met een ruimtebehoefte dienen binnen de gemeente een plekje te kunnen vinden, waarbij indien noodzakelijk uitbreiding van bestaande bedrijfsterreinen een optie is. Daarbij wordt gestreefd naar kwalitatieve verbeteringen, o.a. voorkomen van leegstand, goede ontsluiting en een goede fysieke en digitale bereikbaarheid.
Toets en conclusie
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de uitbreiding van de bedrijven van initiatiefnemers mogelijk gemaakt. Daarmee wordt langdurig vestiging van bestaande bedrijven gegarandeerd. Dit is goed voor de vitalteit van het bedrijventerrein van Denekamp.
Met het uitbreiden van deze bedrijven op de naastgelegen gronden kan worden gesproken van een logische uitbreiding. Er hoeft geen ontsluiting te worden geregeld, dit kan worden gedaan via de bestaande ontsluiting van de bestaande bedrijven.
Verder is een inrichtingsplan opgesteld voor het landschappelijk goed inpassen van de uitbreiding van de bedrijven van initiatiefnemers. Daarbij wordt rekening gehouden met het bestaande landschap. Daarnaast gaat de ontwikkeling niet ten koste van het woon- en leefklimaat van de functies in de omgeving.
Geacht wordt dat voorliggend bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland'.
3.3.2 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.6) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.6: fragment casco-kaart, plangebied globaal omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
- 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
- 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
- 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).
Toets en conclusie
Uit figuur 3.6 blijkt dat er binnen het plangebied geen casco onderdelen aanwezig zijn. Geconcludeerd kan worden dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'.
3.3.3 Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Dinkelland
De gemeente Dinkelland heeft in november 2007 de "Integrale visie bedrijventerreinen" vastgesteld. Daarin geeft de gemeente Dinkelland een onderbouwing van de door haar gewenste ontwikkelingen met betrekking tot bedrijventerreinen en de randvoorwaarden die nodig zijn om deze ontwikkelingen te realiseren.
Na de ruimtelijk-economische analyse, de onderbouwing van de kwantitatieve behoefte en de wens aandacht te besteden aan aspecten rondom duurzaamheid en (beeld)kwaliteit zijn in de "Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Dinkelland" de navolgende doelstellingen geformuleerd;
- Uitbreiding van bedrijventerreinen wordt geconcentreerd in Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
- Streven naar profielversterkende bedrijvigheid, met name in Ootmarsum (passende bedrijvigheid);
- In de overige kernen geen significante uitbreidingen; realiseren van lokaal maatwerk;
- Nadruk op herstructurering bij het voorzien in de behoefte aan bedrijventerrein;
- Tijdig en flexibel beschikbaar hebben van voldoende uitgeefbaar terrein;
- Realiseren van duurzame bedrijventerreinen met aandacht voor overgangszones naar andere functies;
- Stimuleren van verplaatsing van milieuhinderlijke/ruimtebehoevende bedrijven (uit kernen en buitengebied) naar bedrijventerreinen
Deze hoofddoelstellingen zijn uitgewerkt en vertaald naar een concreet maatregelenprogramma. Via het uitvoeren van dit maatregelen-programma wordt invulling gegeven aan de beleidsvoornemens met als kernpunten het constant beschikbaar hebben van voldoende bedrijventerreinen, (mede) te realiseren door de herstructurering van bestaande terreinen met voldoende aandacht voor aspecten rondom duurzaamheid en beeldkwaliteit.
Toets en conclusie
De "Integrale visie bedrijventerreinen gemeente Dinkelland" geeft de gewenste ontwikkelingsrichting van bedrijventerreinen in de gemeente Dinkelland weer. Hierbij wordt uitgegaan van nieuwe ontwikkelingen. Voor de bestaande bedrijventerreinen in Denekamp wordt met name ingezet op revitalisering c.q. herstructurering. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin. Geacht wordt dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de "Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Dinkelland".
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
De uitbreiding van bedrijven wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrietrein. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij: een activiteit die betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer.
De genoemde oppervlakte geldt als drempelwaarden, waar het onderhavige project ver onder blijft. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Echter heeft de gemeente Dinkelland in haar principebesluit aangegeven dat er een m.e.r.- aanmeldnotitie moet worden geschreven. Deze notitie is opgenomen in Bijlage 2.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt het mogelijk dat initiatiefnemers hun bedrijven uitbreiden.
Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de ontwikkeling wordt gerealiseerd. Daarbij gaat het om de externe werking en de interne werking:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.
In de nabije omgeving van het plangebied zijn er drie woningen gelegen. Dit betreffen de woningen aan de Sombeekweg 12, Sombeekweg 5 en aan de Diekmanweg 11 te Denekamp. Tussen de woning aan de Sombeekweg 5 en het plangebied bedraagt de afstand circa 65 meter, tussen Sombeekweg 12 circa 25 meter en tussen de woning aan de Diekmanweg 11 en het plangebied ongeveer 38 meter. Deze afstanden zijn gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Het plangebied zal middels voorliggend plan een bedrijfsbestemming toegekend krijgen. Initiatiefnemers zijn voornemens op het plangebied een opslaggebouw te plaatsen, dan wel opslagactiviteiten te ontplooien. Een opslaggebouw behoort op basis van de VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" tot een bedrijf van de tweede milieucategorie, waarbij een maximale richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid geldt ten opzichte van gevoelige functies in de omgeving. Gelet hierop wordt voor de Sombeekweg 12 aan de richtafstand van 30 meter niet voldaan.
Echter kan worden gesteld dat het gerechtvaardigd is om in onderhavig plan uit te gaan van een gemengd gebied, aangezien het plangebied aan een drukke weg ligt die als hoofdroute wordt gebruikt voor de ontsluiting van het bedrijventerrein. Daarnaast zijn er diverse functies aanwezig zoals bedrijfsfuncties, woonfuncties, kantoorfuncties en agrarische functies. Door uit te gaan van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met een trede worden verlaagd. Dit komt neer op een richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid ten opzichte van gevoelige functies in de omgeving van het plangebied. Aan die afstand wordt voor alle voornoemde woningen voldaan. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving. Een bedrijfsfunctie is geen milieugevoelige functie, waardoor geen sprake is van hinder.
Conclusie
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.3 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe geur gevoelige objecten mogelijk en in de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.4 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets en conclusie
Gelet erop dat er sprake is van een functiewijziging (van agrarisch naar bedrijventerrein), dient de milieu-hygiënische bodemkwaliteit van de gronden binnen het plangebied onderzocht te worden.
De gemeente Dinkelland heeft op 14 april 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd bij de toelichting van dit bestemmingsplan. In de navolgende alinea's worden de resultaten besproken.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 15 boringen verricht, waarvan er 1 is doorgezet tot een diepte van 3,0 meter. Deze boring is afgewerkt met een peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn zand. In de ondergrond zijn sporen roest aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Ook zijn er geen visuele asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in de peilbuis is aangetroffen op 1,3 meter min maaiveld.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan geconcludeerd worden dat de bovengrond niet verontreinigd is. Ook is de ondergrond niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium, nikkel en zink.
Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG I en BG II) en ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater(PB 1) zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de verkoop van het terrein en de ontwikkeling tot bedrijfsterrein, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (bedrijfsterrein).
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.5 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets en conclusie
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Het plangebied bevindt zich aan de Sombeekweg in Denekamp. De weg betreft een weg binnen stedelijk gebied, bestaande uit 1 rijstrook. Op basis van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs deze weg een geluidzone van 200 meter. Gelet op het feit dat bedrijfsgebouwen geen geluidsgevoelige objecten zijn, kan geconcludeerd worden dat de geluidszone hier niet van toepassing is.
Industrielawaai
Op 26 februari 2020 heeft de gemeente Dinkelland ten behoeve van de uitbreiding van de bedrijven van initiatiefnemers een akoestisch onderzoek laten uitvoeren om te bepalen welke milieucategorie van bedrijven hier mogen vestigen zonder dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Omdat het plangebied in onderhavig bestemmingsplan afwijkt van het plangebied van het uitgevoerde onderzoek, is er een nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan.
Voor het plangebied zijn in het onderzoek verschillende opties voor de invulling van het plangebied doorgerekend:
- Met een invulling van het plangebied met (hoofdzakelijk) bedrijfsactiviteiten conform milieucategorie 1 wordt voldaan aan de ambitiewaarde voor de geluidbelasting ter plaatse van het maatgevend, zuidelijk gelegen woongebied. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt in deze varianten ten hoogste 45 dB(A) etmaalwaarde;
- Met een invulling van het kavel met (hoofdzakelijk) bedrijfsactiviteiten conform milieucategorie 2 wordt voldaan aan de plafondwaarde, de geluidklasse "redelijk rustig", voor de geluidbelasting ter plaatse van het maatgevend, zuidelijk gelegen woning (Sombeekweg 5). Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt in deze varianten ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde;
- Een hogere milieucategorie heeft een gemiddeld grotere geluidemissie en leidt tot een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau waarbij niet meer voldaan kan worden aan het Activiteitenbesluit;
- Het gebruik van het plangebied heeft beperkingen vanwege het maximaal geluidniveau in de avond- en nachtperiode;
- Op de planlocatie zijn relatief lichte bedrijfsfuncties mogelijk tot milieucategorie Aanbevolen wordt de toekomstige bedrijven een akoestisch onderzoek uit te laten voeren bij de melding Activiteitenbesluit;
- Ter plaatse van omliggende woningen is er geen onacceptabele samenloop van geluid omdat de voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai en de normering van het Activiteitenbesluit niet overschreden wordt.
Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat bedrijven met milieucategorie 1 en 2 op deze locatie passen. Bedrijvigheid conform milieucategorie 2 is nog acceptabel waarbij een goed woon- en leefklimaat nog mogelijk is. De toekomstige bedrijfsactiviteiten dienen met name in de dagperiode plaats te vinden. De bedrijven van initiatiefnemers voldoen hieraan. Er wordt maximaal een opslaggebouw gerealiseerd dat tot een 2e milieucategorie behoort. Daarnaast vinden de activiteiten van de bedrijven met name tussen 08:00 - 17:00 plaats.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan, mits invulling wordt gegeven aan het uitgevoerde akoestisch onderzoek opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan.
Om in de toekomst een goede woon- en leefklimaat voor de omwonenden te garanderen, is in de regels van het voorliggende bestemmingsplan bepaald dat op het plangebied geen hogere bedrijven kunnen vestigen dan de milieucategorie 1 of 2. Bij de vestiging van bedrijven met de milieucategorie 2 is een aanvullende regel opgenomen die bepaald dat de bedrijfsactiviteiten van een bedrijf in de dagperiode tussen de 08:00 - 19:00 moet plaatsvinden.
Geacht wordt hiermee dat er vanuit het aspect 'geluid' geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.6 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets en conclusie
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in bovenstaande paragraaf, kan op voorhand worden gesteld dat dit plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Ook wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets en conclusie
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart, plangebied globaal rood omlijnd (bron: Arcgis).
Uit de inventarisatie van de risicokaart (zie figuur 4.2) blijkt dat de dichtstbijzijnde risicobron 350 meter van het plangebied is gelegen. Dit betreft een buisleiding van de Gasunie. Binnen het plangebied worden geen (beperkt)kwetsbare objecten gerealiseerd. Een nadere verantwoording is niet noodzakelijk.
Verder bevindt het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid. Het aspect 'Externe veiligheid' vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
4.8 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid Vechtstromen
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 4 maart 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de Normale procedure van het watertoetsproces gevolgd moet worden. Dit houdt in dat een RO Adviseur van het waterschap betrokken moet worden bij het bestemmingsplan. Op 4 maart 2021 is het plan kenbaar gemaakt bij de voor Vechtstromen aangewezen RO Adviseur. De RO adviseur van het waterschap heeft aangegeven dat de gemeente Dinkelland ervoor dient te zorgen dat er voldoende hemelwaterberging wordt gerealiseerd. Verdere vooroverleg met het waterschap is wat betreft het waterschap niet noodzakelijk.
4.9 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing en conclusie
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd op 29 maart 2021. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan bijgevoegd. In de navolgende alinea's worden de resultaten besproken.
Gebiedsbescherming
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren liggen op 1,55 kilometer afstand van het plangebied. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.3: ligging van Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied (bron: Natuurbank Overijssel).
Geconcludeerd kan worden dat het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland is gelegen. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt op 2 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Dinkelland. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.4: ligging van Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied (bron: Natuurbank Overijssel).
Stikstofgevoelige habitattypen
Niet alle habitattypen in Natura 2000-gebied zijn even gevoelig voor verzuring, als gevolg van stikstofdepositie, maar het Natura 2000-gebied Dinkelland bestaat voor een aanzienlijk deel uit stikstofgevoelige habitattypen.
Effectbeoordeling
Beoordeling uitvoering fysieke activiteiten
De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van sloopwerkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.
Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied Dinkelland is een negatief effect uitgesloten.
Beoordeling Stikstof
Ten behoeve van de totale ontwikkeling, wordt materieel met een verbrandingsmotor ingezet en vindt er een tijdelijke toename plaats van verkeersbewegingen als gevolg van de aan- en afvoer van bouwmaterialen, materieel en personeel. Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen plangebied en Natura 2000-gebied, is het aannemelijk dat dit leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals het uitvoeren van een stikstofberekening wordt noodzakelijk geacht. Deze conclusie komt overeen met het advies van de Omgevingsdienst Twente. Die hanteren onderstaande toetsingscriteria voor het wel of niet uitvoeren van nader onderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Figuur 4.5: overzicht van de afstanden en gehanteerde emissies per categorie ruimtelijke ontwikkeling (bron: Natuurbank Overijssel).
Op 7 juni 2023 is door Ad Fontem een geactualiseerde AERIUS berekening uitgevoerd om op basis van een worst-case scenario na te gaan of de voorgenomen activiteiten nadelige effecten kunnen hebben voor de dichtsbijzijnde natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Deze berekening is als Bijlage 7 bijgevoegd bij dit bestemmingsplan.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling op het plangebied komt er NOx en NH3 vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In zowel de aanlegfase als de gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied mogelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Mogelijk wordt een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt een vaste rust- en/of voortplantingsplaats beschadigd en/of vernield, als gevolg van uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën, die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels, aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortenbescherming.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Ecologie' geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Dinkelland heeft een archeologische verwachtings- en advieskaart gemaakt voor haar gehele grondgebied, waarin aangegeven is wanneer een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In figuur 4.6 is een uitsnede opgenomen van de verwachtingskaart. Het plangebied is globaal rood omlijnd.
Figuur 4.6 uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: Archeologische verwachtings- en advieskaart).
Toets
Op basis van het figuur hierboven bevindt het plangebied zich in dekzandwelvingen en -vlakten. Het advies hier is dat er een archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij plangebieden groter dan 5.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 0,4 m. Voor plangebieden kleiner dan 5.000 m² geldt vrijstelling voor een archeologisch onderzoek.
Het plangebied in voorliggend bestemmingsplan heeft een oppervlakte van circa 3.200 m². Uitgaande van het advies in de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland is er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Het archeologische verwachtings- en advieskaart laat niet alleen zien welke archeologische verwachting binnen een gebied geldt, maar ook of er in dat gebied monumenten dan wel andere cultuurhistorische belangrijke gebouwen, landschappen etc. aanwezig zijn. Uit figuur 4.6 blijkt echter dat geen van de genoemde waardevolle cultuurhistorische elementen aanwezig zijn.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'archeologie en cultuurhistorie' geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.
4.11 Verkeer / Parkeren
Het plangebied wordt ontsloten via de Sombeekweg. Deze weg verbindt de provinciale weg (N342) met het bedrijventerrein van Denekamp. Er is momenteel nog geen concreet bouwplan, waardoor de parkeerbehoefte dan wel verkeersgeneratie niet berekend kan worden. Vanuit een worst-case benadering wordt toch een berekening gemaakt van de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte, om een inzicht te geven in de toekomstige situatie wanneer het plangebied volledig wordt gebruikt.
Verkeer
Volgens het inrichingsplan opgenomen als bijlage 1 bedraagt het oppervlak van het plangebied circa 3.300 m². Bekend is dat de gronden met name gebruikt zullen worden voor opslag, dan wel voor het parkeren van vrachtauto's. Op basis van de CROW publicatie 381 bedraagt de verkeersgeneratie voor een opslaggebouw gemiddeld 4,8 verkeersbewegingen per 100 m² per dag. Hiervan is het aandeel zwaar vrachtverkeer 5% (bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)).
Als het gehele plangebied zal worden gebruikt ten behoeve van opslag, dan komt dit neer op dagelijks afgerond 158 verkeersbewegingen. Het aantal zware verkeersbewegingen bedraagt dan dagelijks maximaal afgerond 13 verkeersbewegingen. In de praktijk zal het gehele plangebied niet volledig gebouwd worden, aangezien de bestemmingsregels slechts 80% bebouwing toelaat in het bouwvlak. De werkelijke verkeersbewegingen zullen daardoor lager liggen. Gelet op dat de bestaande ontsluitingen geschikt zijn om de toekomstige verkeersbewegingen op een veilige en eenvoudige manier af te wikkelen, wordt vanuit het aspect 'verkeer' geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestmemingsplan.
Parkeren
Volgens de CROW uitgave dient voor de uitgangssituatie zoals hierboven beschreven, gemiddeld 1,05 parkeerplaatsen te worden aangelegd per 100 m² aan bebouwing. Uitgaande van een maximale oppervlakte van 3.300 m², zijn er afgerond 35 parkeerplaatsen nodig (berekening: 3.300 m² / 100 m² x 1,05). In praktijk zullen er echter minder parkeerplaatsen nodig zijn, aangezien niet het gehele plangebied bebouwd zal worden. Om in de toekomstige situatie te garanderen dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd, wordt in de regels van voorliggend bestemmingsplan conform het paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland parkeerregels opgenomen. Een toekomstig bouwplan kan aan deze regels worden getoetst, om het aantal te realiseren parkeerplaatsen te bepalen. Op voorhand wordt niet geacht dat dit tot problemen zal leiden, aangezien op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden. Vanuit het aspect 'parkeren' wordt derhalve geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- nadere eisen:
Hier is aangegeven dat burgemeester en wethouders, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
- wijzigingsregels
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene bouwregels:
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene aanduidingsregels:
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Bedrijventerrein
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de uitbreiding van de bedrijfspercelen initiatiefnemers. De bestemming bevat de gebruikelijke bepalingen zoals die gelden volgens het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Denekamp' voor bedrijventerreinen. Om de woon- en leefklimaat van de omliggende woningen te waarborgen, is tevens de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' opgenomen. Hiermee wordt uitgesloten dat er op de betreffende gronden bedrijven vestigen die zwaarder zijn dan milieucategorie 2. Tot slot is er een bouwvlak opgenomen voor het bouwen van een bedrijfsgebouw.
Groen
Deze bestemming is opgenomen om aan de voorwaardelijke verplichting van het inrichtingsplan, het meenemen van de bestaande groenstrook en watergang, te voldoen. De bestemming bevat de gebruikelijke bepalingen zoals die gelden volgens het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Denekamp' voor groen bestemmingen. Daarnaast wordt met deze bestemming uitgesloten dat er in de toekomst gebouwen gebouwd worden op deze gronden.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt niet onder één van de categorieën. Vooroverleg is derhalve noodzakelijk.
Gezien de ligging, de schaal en het feit dat het om uitbreiding van bestaande bedrijven gaat, past de ontwikkeling binnen de bedrijventerrein-afspraken met de provincie.
Buurgemeenten
Het plan dient te worden afgestemd met de buurgemeenten.
Waterschap Vechtstromen
Op 4 maart 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Waterschap Vechtstromen. Er is nog geen reactie gekomen van het Waterschap.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 10 februari 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is er één zienswijze binnengekomen. De beantwoording van deze zienswijze heeft tot aanpassingen geleid in het bestemmingsplan. Voor de concrete inhoud van die beantwoording wordt verwezen naar Bijlage 8. Gelet op de aanpassingen dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden vastgesteld.