KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Artikel 6 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Inrichting Parkeren
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Vormvrije Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Stikstofberekening
Bijlage 5 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 6 Pve Archeologie
Bijlage 7 Watertoets

Appartementen Klooster Ootmarsum

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 22-10-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan "Appartementen Klooster Ootmarsum" met identificatienummer NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01 van de gemeente Dinkelland.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 (hoek)erker

een bijbehorende bouwwerk met een beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

1.4 aan-huis-verbonden bedrijf

het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aan-huis-verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 aaneengebouwde woningen

Twee of meer woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd.

1.9 archeologisch monument

een terrein welke van algemeen belang is wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, de betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Erfgoedwet wordt beschermd;

1.10 archeologisch waardevol terrein

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde gebaseerd op de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bed-and-breakfast

het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.14 bedrijfsmatig

gericht op het behalen van winst;

1.15 bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de (logies)verblijven -permanent wisselende - recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden geboden worden;

1.16 bedrijfsmatige kamerverhuur

Een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.

1.17 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.18 bestaand

Legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.19 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;

1.20 bestaand gebouw

een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;

1.21 bestaand gebruik

het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;

1.22 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een zolder en vliering;

1.28 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 cultuurhistorische waarden

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;

1.33 dak

Iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw.

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.36 eerste bouwlaag

De bouwlaag op de begane grond.

1.37 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw;

1.38 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;

1.39 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.41 hoofdverblijf

het adres/de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene, waarbij betrokkene moet zijn ingeschreven in de Gemeente Basisadministratie Persoonsgegevens op dat adres en/of betrokkene het adres heeft opgegeven bij de Belastingdienst als hoofdadres en/of uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat het adres als hoofdverblijf moet worden aangemerkt;

1.42 huishouden

een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree. Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen wordt daaronder niet begrepen;

1.43 inwoning

wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand;

1.44 kap

Een geheel of gedeeltelijk niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o.

1.45 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.46 meetverschil

een door feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.47 normaal onderhoud

het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.48 overkapping

een bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.49 parkeren

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;

1.50 peil

Onder het peil wordt verstaan:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

1.51 permanente bewoning

bewoning door een of meer personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken;

1.52 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.53 prostitutiebedrijf

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.54 stallen

In een garage of andere bewaarplaats zetten.

1.55 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.56 verdieping(en)

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;

1.57 voertuig

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.

1.58 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.59 voorgevelrooilijn

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevel van het hoofdgebouw is georiënteerd, alsmede het verlengde daarvan;

1.60 voorkeursgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.61 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning.

1.62 woning

een complex van ruimten in een gebouw uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.63 wooneenheid

een tot bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning, voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keuken en/of een toilet en/of een douche, waarbij de aan de wooneenheid ontbrekende voorzieningen wel als gemeenschappelijke voorzieningen ter compensatie moeten zijn gelegen in hetzelfde gebouw.

1.64 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. Alle aangebouwde bijbehorende bouwwerken maken daarbij onderdeel uit van het woonhuis;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Centrum" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen, met dien verstande dat deze functie alleen is toegestaan op de begane grond en ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2' tevens in de kelder;
  2. b. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functie alleen is toegestaan op de begane grond en ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2' tevens in de kelder;
  3. c. detailhandel, met dien verstande dat deze functie alleen is toegestaan op de begane grond en ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2' tevens in de kelder voor een oppervlakte van maximaal 170 m² v.v.o.;
  4. d. kantoren;
  5. e. horecabedrijven categorie 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2';
  6. f. wonen, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft;
  7. g. bedrijven, die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën A en B;
  8. h. een ambachtelijke whiskeystokerij met een maximum oppervlakte van 250 m² (exclusief berging/opslag);

met daaraan ondergeschikt:

  1. i. wegen en paden;
  2. j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. k. openbare nutsvoorzieningen;
  4. l. groenvoorzieningen;
  5. m. parkeervoorzieningen;
  6. n. tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de bouw en instandhouding van de kloostermuur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tuinmuur'.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';


met daaraan ondergeschikt:

  1. c. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. d. speelvoorzieningen;
  3. e. wegen en paden;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. openbare nutsvoorzieningen;
  6. h. groenvoorzieningen;
  7. i. parkeervoorzieningen;
  8. j. tuinen, erven en terreinen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Beschermd Stadsgezicht

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in paragraaf 4.9 van de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

6.2 Bouwregels

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de ligging van de aangegeven naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gewijzigd, mits het straat en bebouwingsbeeld, met name tot uitdrukking komend in de mate waarin de bebouwing in de rooilijn is gebouwd, hierdoor niet in onevenredige mate wordt aangetast;

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van bijbehorende bouwwerken, recreatiewoningen en kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;
  6. f. het gebruik van bijbehorende bouwwerken, recreatiewoningen en kampeermiddelen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders dan wel elders werkzaam zijnde arbeiders;
  7. g. het gebruik van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen, voor wonen;
  8. h. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouden;
  9. i. het gebruik van een (bedrijfs)woning voor bedrijfsmatige kamerverhuur;
  10. j. het gebruik van een (bedrijfs)woning voor een bijzondere woonvorm.

Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijken maatvoering

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeergelegenheid

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 12.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 12.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Appartementen Klooster Ootmarsum.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie aan de Oostwalin Ootmarsum, op het kloosterterreinis een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen op deze locatie twee geschakelde panden bouwen waarbinnen 6 appartementen worden gerealiseerd. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het plangebied ligt aan de Oostwal in het historische centrum van Ootmarsum.Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Ootmarsum, sectie A, perceelsnummer 3858. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOKviewer)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is op de luchtfoto weergegeven waarop de Oostwal te zien is.
Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOKviewer)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor de Oostwal in Ootmarsum geldt het bestemmingsplan 'Klooster Ootmarsum 2015'. Dit bestemmingplan is door de gemeenteraad van Dinkelland op 19 april 2016vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Klooster Ootmarsum 2015' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Centrum' toegekend met de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie" en "Waarde - beschermd stadsgezicht". De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor:

  • dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen (op begane grond);
  • maatschappelijke voorzieningen (op begane grond);
  • detailhandel (op begane grond);
  • kantoren;
  • wonen (op tweede en/of hogere bouwlaag);
  • bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën A en B.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden voor het realiseren van zes appartementen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Appartementen Klooster Ootmarsum' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is er aan de Oostwal in Ootmarsum sprake van een binnenterrein bij het klooster Maria Ad Fontes. In figuur 2.1 is het plangebied op de luchtfoto te zien. Het kloostergebouw ligt ten oosten en noorden van de plek waar de appartementen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0004.png"
Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied vogelperspectief (bron: StreetSmart)

Het plangebied is onderdeel van het binnenterrein dat hoort bij het klooster Maria Ad Fontes. Aan de zijde van de Oostwal is terrein omsloten door een muur (zie figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0005.png"
Figuur 2.2: Straatbeeld richting plangebied vanaf Oostwal (bron: GoogleStreetview)


Het kloostergebouw wordt verbouwd en geschikt gemaakt voor wonen, horeca en kantoorruimte met bijbehorende buitenruimte.
De plek waar het appartementengebouw wordt opgericht is nu gedeeltelijk met groen en gedeeltelijk met verharding ingericht.
Het terrein is (ook) toegankelijk vanaf de Oostwal.

2.2 Toekomstige Situatie

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om 6 appartementen te realiseren in één appartementengebouw. Het gebouw heeft de uitstraling van twee aan elkaar gebouwde panden.
Het pand bestaat uit twee bouwlagen met kap. In figuur 2.3 is de nieuwe situering weergegeven. De toegang voor de appartementen is geregeld via de Oostwal ten zuiden van het beoogde appartementengebouw en via de binnentuin. Hier wordt ook ruimte gecreëerd voor parkeergelegenheid ten behoeve van de appartementen. De bergingen voor de appartementen zijn naast het appartementengebouw gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0006.png"
Figuur 2.3: toekomstige plattegrond (bron: Loman architecten)

De voorgevels van de panden sluiten aan op de (nieuwe) kloostermuur en vormt daarmee één geheel. In figuur 2.4 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0007.png"
Figuur 2.4: Toekomstige situatie, voor- en achterzijde (bron: Loman architecten)

De locatie van de appartementen ligt in het centrumgebied, dat in 1996 is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het doel daarvan is om de karakteristieke, met historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als een zwaarwegend belang bij verdere ontwikkelingen.
Bij het ontwerpen van de gebouwen is veelvuldig overleg gevoerd met de gemeentelijke Q-team en de monumentencommissie. Dat heeft geleid tot het voorliggende ontwerp.

Het ontwerp bestaat uit min of meer twee panden die verbonden zijn met elkaar. De panden kennen elk drie bouwlagen, waarbij de derde bouwlaag in de kap is ontworpen.
In elke bouwlaag bevinden zich twee appartementen.

In het gedeelte van het gebouw dat de verbinding vormt, is een lift aanwezig. De appartementen zijn levensloopgeschikt ontworpen en bedoeld voor zowel starter als ouderen. Het betreft appartementen in de koopsector. De entree tot het gebouw is aan de zijde van de Oostwal.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Dit bestemmingsplan maakt het realiseren van 6 appartementen mogelijk.
Uit jurisprudentie is voor woningbouw duidelijk geworden welke aantallen wel en welke aantallen woningen niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden gezien.

Het realiseren van maximaal 11 woningen wordt niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Maakt een plan 12 woningen mogelijk, dan wordt dat wel beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953),

Het aantal van 6 appartementen valt ruim onder de bovengrens van 11 woningen en is op basis daarvan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In de toelichting wordt ingegaan op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van deze ontwikkeling, waarmee wordt aangetoond dat er sprake is van goede ruimtelijke ordening en eveneens wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Per 1-1-2024 is de Omgevingsverordening Overijssel in werking getreden. Dat heeft niet geleid tot een inhoudelijke beleidswijziging met betrekking tot voorliggen bestemmingsplan. Dat betekent dat als wordt verwezen naar de artikelnummers uit de oude provinciale verordening, hier de nummers van de nieuwe provinciale verordening moet worden gelezen.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Doorwerking voor voorliggend plan:
De bouw van het appartementengebouw voorziet in de lokale behoefte en wordt gebouwd voor de juiste doelgroep. Het betreft levensloopgeschikte woningen die geschikt zijn voor zowel ouderen als starters.
Gelet op de vorenstaande wordt gesteld dat de ontwikkeling past binnen het provinciale beleidsprincipe van concentratie.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:
In dit plan is er sprake van een stedelijke ontwikkeling op gronden die in de huidige situatie al benut kunnen worden voor stedelijke functies. Van (extra) ruimtebeslag op de Groene Omgeving is geen sprake. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan dit beleidsprincipe.

artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen (art. 2.1 lid 1 onder c Wabo) voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

lid 4
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Doorwerking voor voorliggend plan:
In paragraaf 3.3.2 is bij de Woonvisie 2021+ verder uitleg gegeven dat dit woningbouwplan past binnen de gemaakte woonafspraken.

Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven. Het plangebied valt binnen het kenmerk 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0009.png"
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Voor locaties die vallen binnen dit kenmerk geldt dat de steden en dorpen altijd mogen bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, mits onderbouwd en regionaal afgestemd.

De plannen van initiatiefnemer voor de bouw van 6 appartementen, voor de lokale behoefte, en doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Stuwwallen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0010.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)

De kenmerken van de stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwallen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ‘ingangen’ van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen.

Als er ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.

Toets
Het plangebied ligt in het historisch centrum van Ootmarsum, in bestaand bebouwd gebied. De kenmerken van de stuwwallen zijn ter plaatse niet meer herkenbaar.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0011.png"
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, -voormalige- heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest- heeft geleid tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd.

De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden. De zandpaden volgen steeds de lange ‘luie’ lijnen van het landschap, Zo ontstond vanuit de dorpen een organische spinragstructuur naar de omliggende gronden en de dorpen in de omgeving.

Toets
Het plangebied ligt in het bestaand bebouwd gebied. De kenmerken van het essenlandschap zijn ter plaatse niet meer herkenbaar.

Stedelijke laag
Het plangebied valt grotendeels binnen het kenmerk "Historische centra binnensteden'.
Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. Veel historische centra staan symbool voor de identiteit en eigenheid van de steden en stadjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0012.png"
Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Toets
Het plangebied valt in drie verschillende typen van de stedelijke laag, te weten:

  • Historische centra binnensteden;
  • Woonwijken 1955 - nu;
  • Bebouwingsschil 1900 - 1955.

Gezien de mate van gedetailleeerheid waarop deze kaart tot stand is gemaakt en de beschermde status van het plangebied, lijken de kenmerken 'woonwijken 1955 - nu' en 'bebouwingsschil 1900-1955' niet van toepassing en moet worden aangesloten bij de 'Historische centra binnensteden'.

De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand.
Functioneel worden deze gebieden gekenmerkt door een mix van functies waarvan de concentratie van voorzieningen op gebied van detailhandel, horeca, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg et cetera een belangrijk deel vormt. Oude singels en parken refereren aan oude stadswallen. Het historisch patroon van straten en bebouwing vormt nog steeds de onderlegger van de oude centra.

Als er ontwikkelingen plaatsvinden in historische centra, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid.
Bij inbreiding vindt de inpassing plaats met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren.

Het betreft een inbreidingslocatie in een historisch centrum waarbij in overleg met de gemeente het ontwerp van het appartementengebouw tot stand is gekomen. Daarbij speelt de kenmerken en waarden van het historische centrum een belangrijke rol.
Met het ontwerpen van de plannen is rekening gehouden met de waarden en kenmerken van het 'historisch centrum. Tevens is in een vroeg stadium de monumentencomissie betrokken bij de planvorming. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de kenmerken van de Stedelijke laag.

De 'Laag van de beleving' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Mijn Omgevingsvisie

De gemeenteraad van Dinkelland heeft MijnOmgevingsvisie Dinkelland vastgesteld op

Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en de samenleving willen sturen. Wat er behouden moet worden, wat er versterkt moet worden en wat er ontwikkeld moet worden.

MijnOmgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. De kernprincipes zijn manieren van werken, werkwijzen die altijd gelden. De vier kernprincipes zijn:

  • We doen het samen; de gemeente met haar inwoners, instellingen en ondernemers;
  • We geven het goede voorbeeld; wat we belangrijk vinden, laten we zien in de praktijk;
  • We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt;
  • We wentelen geen problemen af op volgende generaties.

In figuur 3.6 is een fragment van de Waardenkaart weergegeven met daarop de planlocatie met een blauwe cirkel aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0013.png"
Figuur 3.6: Fragment uit Waardenkaart (bron: MijnOmgevingsvisie Dinkelland)

Toets

De planlocatie valt binnen de "Beschermde dorpsgezichten" en is aangeduid als een ontwikkellocatie.
De waarden van kernen met een beschermd dorps- en stadsgezicht zitten in de cultuurhistorische waarden die tot uiting komen in:

  • het wegen- en padenpatroon;
  • het bebouwingspatroon;
  • de groenstructuren;
  • en karakteristieke bebouwing en inrichting.

Een andere waarde is de belevingswaarde.

In deze kernen ziet de gemeente graag de cultuurhistorie als inspiratiebron en leren en beleven van cultuurhistorische waarden.

Over het ontwerp is veelvuldig overleg geweest met het gemeentelijk Q-team en ook de monumentencommissie. In gezamenlijk overleg is het voorliggende ontwerp voor de 6 appartementen tot stand gekomen. In het ontwerp komt de kloostermuur weer terug. Een ontwerp passend in de omgeving en met respect voor het beelbepalende karakter van de omliggende panden.

De planlocatie is onderdeel van een 'ontwikkellocatie. Het betreft de ontwikkeling van het gehele complex van het klooster en de kloostertuin, omdat het klooster al enige tijd niet meer als zodanig in gebruik is. Een transformatie van deze locatie. Het kloostergebouw wordt inmiddels verbouwd voor ander, passend gebruik van het klooster.
In de Structuurvisie was deze locatie (inclusief klooster) opgenomen als ontwikkellocatie en als zodanig ook weer opgenomen in de Omgevingsvisie.

Dit bestemmingsplan voorziet in transformatie van een gedeelte van de ommuurde tuin, waarbij appartementen worden gerealiseerd, passend in de omgeving.

3.3.2 Woonvisie 2021+

De gemeenteraad van Dinkelland heeft op 5 juli 2021 de Woonvisie Dinkelland 2021+ vastgesteld. Deze visie is de opvolger van de Woonvisie 2016+ en vormt een actueel beleidskader om goed wonen in de gemeente te bevorderen.

Onderdeel van de Woonvisie is een kwaliteitskader die richting geeft aan de woningbehoefte per doelgroep en per kern.
In de visie wordt ingezet om de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom te realiseren. Dit is ook vastgelegd in de Nota Inbreidingslocaties (2020).

Voor de kernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo is er een behoefte van 275 woningen voor de periode 2020-2025. Daarbij wordt een bandbreedte van 130% gehanteerd, waarmee wordt ingezet op 360 woningen voor deze drie kernen.

Voor de kern Ootmarsum is het richtinggevende kader:

  • starters: het aanbod goedkope koop (grondgebonden of appartement) uit te breiden;
  • gezinnen/doorstromers: een kwalitatieve opgave (renovatie/vervanging) omdat een deel verouderd is;
  • senioren: behoefte aan levensloopgeschikte woningen (voor zowel senior als starter) en er is vraag naar zowel betaalbare koop als middeldure huur.

Toets
Het plan voorziet in het realiseren van 6 appartementen dichtbij het centrum van Ootmarsum. Het gaat om levensloopbestendige woningen in de koopsector, die geschikt zijn voor zowel senioren als starters.

3.3.3 Nota inbreidingslocaties 2020

De gemeenteraad van Dinkelland heeft op 19 januari 2021 de beleidsnota Inbreidingslocaties 2020 vastgesteld. Deze Nota inbreidingslocatie 2020 biedt een kader voor beoordeling van woningen binnen de kernen op inbreidingslocaties. Hierin zijn de uitgangspunten aangegeven en onder welke voorwaarden inbreiding mogelijk is.

Het moet gaan om locaties binnen de bebouwde kom en gebouwd worden op structuurversterkende plekken.
Onder structuurversterkende plekken wordt verstaan:

Plekken die:

  1. a. binnen bestaand bebouwd gebied zijn gelegen; en
  2. b. goed bereikbaar zijn voor al het verkeer; en
  3. c. door herontwikkeling voor woningbouw (als functie, naast eventuele andere functies) bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en vitaliteit van de kern door:
    1. 1. het herontwikkelen van een “rotte kies” (oude leegstaande/vervallen gebouwen); of
    2. 2. het oplossen van leegstand; of
    3. 3. het hergebruiken van bestaand maatschappelijk vastgoed of monumenten; of
    4. 4. het slopen of wegbestemmen van incourante woningen of bouwkavels; of
    5. 5. sanering van een milieuhinderlijk bedrijf; of
    6. 6. het (her)ontwikkelen van een locatie die voldoet aan de omschrijving stedelijke functies in paragraaf 3.2 van deze beleidsnota.
      Locaties met beeldbepalend groen/bos zijn uitgesloten.

Daarnaast gelden er nog overige stedenbouwkundige voorwaarden:

  • aansluiting op de bestaande stedenbouwkundige structuur;
  • kavel(s) moeten grenzen aan de openbare weg;
  • samenhang met de omgeving;
  • woonmilieus mogen niet onevenredig worden aangetast.

Toets
Het appartementengebouw bevindt in de bebouwde kom van Ootmarsum nabij het centrum van de stad. De locatie is goed bereikbaar via de Oostwal.
Het klooster heeft de oorspronkelijke functie verloren en is te zien als een herontwikkellingslocatie. Het klooster wordt verbouwd en heontwikkeld ten behoeve van nieuwe functies. Naast deze transformatie is nu de bouw van het voorliggende appartementencomplex op het binnenterrein bij het klooster, aan de orde om herinvulling/transformatie van een monument financieel mogelijk te maken. Een vrijstaand bijgebouw aan de achterzijde wordt gesloopt ten behoeve van de nieuwbouw. Deze herinvulling met de functie wonen, draagt bij de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in de kern.

Met het ontwerpen van dit appartementencomplex in overleg met het Q-team (en advies van de monumentencommissie), is een plan tot stand gekomen dat past binnen de gestelde stedenbouwkundige voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (genoemd in de D-lijst) vhangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:

  • de aard en omvang van de ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen functie(wijziging), en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Het betreft hier het realiseren van een appartementengebouw voor 6 appartementen in bestaand bebouwd gebied, met een oppervlakte van circa 200 m². De planontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het plangebied mag op basis van het geldende bestemmingsplan reeds worden bebouwd met gebouwen (niet zijnde hoofdgebouw), overkappingen en carports.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 11 maart 2020 (ECL:NL:RVS:2020:729) over een project van 12 woningen, gezien dat het in bestaand bebouwd gebied ligt en het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is, kan dit plan niet worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject.

Voor de planontwikkeling is een vormvrije aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld (zie Bijlage 1 Vormvrijeaanmeldnotitie m.e.r.). Hieruit kan worden geconcludeerd dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dus geen belemmering vormt voor het realiseren van dit plan.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0014.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Deze richtlijnen gaan er vanuit dat er sprake dient te zijn van functiescheiding, bijvoorbeeld tussen bedrijventerreinen en woonwijken. Er zijn echter ook gebieden waar functiemenging juist gewenst is. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn:

  • horecaconcentratiegebieden;
  • stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen;
  • woon-werkgebieden met kleinschalige, vooral ambachtelijke bedrijvigheid;
  • gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies;
  • lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.

In tegendstelling tot in woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden desgewenst ook milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. In de VNG-publicatie is daarvoor een specifieke lijst opgenomen voor gebieden met functiemenging. In de lijst worden 3 categorieën gehanteeerd:

  • categorie A: Actitviteiten die zodanig weinig milieubelastend zijn voor hun omgeving, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving, dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere functies dienen plaats te vinden.
  • categorie C: De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Toets

In het kader van dit bestemmingsplan is gekeken naar de functies in de omgeving van het plangebied. Daarbij worden twee vragen gesteld:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Het plangebied maakt deel uit van een gebied met functiemenging, het centrum van Ootmarsum. Globaal gaat het om de volgende functies in dat gebied:

  • dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen: cat. A;
  • maatschappelijke voorzieningen: cat. A/B;
  • horeca (SBI-code 2008 261/263, zoals restaurant, café, proeverij, keuken): cat. A
  • ambachtelijke bedrijvigheid (SBI-code 2008 231 glasblazer): cat B;
  • detailhandel (SBI-code 2008 47): cat. A.

Dit betekent dat het merendeel van de functies bestaat uit activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. Een uitzondering hierop is de glasblazerij, die bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

De whiskeystokerij valt conform de VNG-publicatie onder 'destilleerderijen en likeurstokerijen'. Voor dergelijke bedrijven (SBI-2008: 110101) geldt een richtafstand van 300 meter voor geur, 50 meter voor stof, 200 meter voor geluid en 30 meter voor gevaar. Dergelijke bedrijven vallen daarmee binnen de milieucategorie 4.2 en komen daarom niet voor op de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging', welke slechts bedrijven tot milieucategorie 3.1 bevat. De VNG-publicatie gaat echter uit van gemiddelde moderne bedrijven, oftewel de grote(re) productie-destilleerderijen en gaat qua milieubelasting niet op voor de onderhavige ambachtelijke whiskeystokerij.
De ambachtelijke stokerij komt door de kleinschaligheid voor het geluid en geuraspect meer overeen met de categorie 1102 tot 1104, 'vervaardiging van wijn, etc.', welke wel voorkomt op de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging' en onder categorie B valt.

Akoestisch onderzoek
Met het onderzoek naar de geluidsbelasting afkomstig van wegverkeerslawaai is eveneens het geluid vanwege bedrijfsmatige activiteiten nader onderzocht door Aveco de Bondt (zie bijlage Bijlage 3Akoestisch onderzoek). In paragraaf 4.5 is omschreven dat er in het akoestisch onderzoek is gekeken naar wegverkeerslawaai en naar geluid vanwege bedrijfsmatige activiteiten.
De conclusie is dat de bedrijvigheid op voldoende afstand ligt van het appartementengebouw en geen belemmeringen oplevert voor de woningen noch de bedrijvigheid.

Conclusie Het appartementengebouw is een vrijstaand gebouw en is dus fysiek gescheiden van de functies van het kloostergebouw.
Voor het aspect 'bedrijven en milieuzonering' is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.


Buiten het gebied waarvoor functiemenging geldt, gelden de richtafstanden uit de VNG-publicatie waarbij de categorieën 1, 2, 3.1, 3,2 etcetera gelden. Hier is sprake van een omgevingstype 'gemengd gebied' gezien de diverse functies in de directe omgeving.

Interne werking
Aan de de overzijde van de Oostwal bevindt zich de aula van een uitvaartcentrum. Voor een uitvaartcentrum geldt een richtafstand van minimaal 0 meter, zoals deze in tabel van figuur 4.1 zijn weergegeven. De daadwerkelijke afstand bedraagt minimaal 25 meter.
Naast deze aula ligt een openbare parkeerplaats die toegankelijk is vanaf de Smithuisstraat. In deze VNG-brochure wordt uitgegaan van een terrein waar veel meer auto's gestald kunnen worden dan in de praktijk aan de orde is. De afstand tot deze parkeerplaats bedraagt minimaal 20 meter en is dus voldoende.

Externe werking
Met de toevoeging van de appartementen worden er geen nieuwe milieubelastende functies toegevoegd. Een nadere beschouwing op dit onderdeel is niet nodig.

Conclusie
Gezien het vorenstaande, kan worden geconcludeerd dat het aspect 'milieuzonering' geen belemmering vormt voor het realiseren van de 6 appartementen.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend (asbest)bodemonderzoek om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen, uitgevoerd door Kruse Groep (d.d. juli 2022, projectcode 22038316) zie Bijlage 2 Bodemonderzoek.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de bovengrond en geroerde ondergrond van de locatie verdacht is voor de aanwezigheid van zware metalen, minerale olie, PAK en asbest. De ongeroerde ondergrond en het grondwater op de locatie is onverdacht voor chemische componenten.

Resultaten veldwerk
Er zijn in totaal 7 inspectiegaten gegraven en 1 boring verricht, waarvan 1 diepe boring is afgewerkt met een peilbuis (PB 51). Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit uiterst fijn tot matig fijn, zwak grindig, zwak humeus, zwak siltig zand. In zowel de boven- als ondergrond worden tevens zwak tot sterk zandige leemlagen aangetroffen. In de ondergrond zijn roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen (puin/baksteen/kolengruis/slakken). Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld, in het aangetroffen in het puin of in de bodem. Het freatische grondwater is gemiddeld aangetroffen op 1.90 meter min maaiveld.

Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG I, BG II en BG III), de ondergrond (OG I) en in het grondwater (PB 51) zijn lichte tot matige verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoek. In de ondergrond (OG II) zijn geen verontreinigingen aangetoond.

Naar aanleiding van het matig verhoogde loodgehalte in het mengmonster van de bovengrond BG II zijn de 3 deelmonsters separaat op lood geanalyseerd. Uit de separate analyses blijkt dat de bovengrond van boring 53.3 (0.5 - 1.0) en boring 55.1 (0.15 - 0.65) licht zijn verontreinigd met lood. De bovengrond van boring 53.4 (1.0 - 1.5) is matig verontreinigd met lood.
Lood (en andere zware metalen en PAK) is heterogeen op de onderzoekslocatie aanwezig als gevolg van stedelijke ophoging. Vanuit de Wet bodembescherming is er geen verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek, omdat er geen verhoogde gehalten ten opzichte van de interventiewaarde in een individueel monster zijn gemeten. Er is geen saneringsnoodzaak. In het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 01 is geen asbest aangetoond

Conclusie
Het aspect 'bodem' biedt geen belemmering voor het realiseren van de 6 appartementen.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied ligt aan de Oostwal, een weg waar een 30 km/uur-regime geldt. In het kader van de Wet geluidhinder zijn de gestelde grenswaarden niet van toepassing. Ook als de wet niet van toepassing, is geldt in het kader van de ruimtelijke ordening dat gemotiveerd moet worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Voor dit plan is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Aveco de Bondt (d.d. 13 juli 2022, projectnummer 222131). Deze is opgenomen in de bijlagen van de toelichting: Bijlage 3 Akoestischonderzoek.
Daarnaast is in het onderzoek op kwalitatieve wijze ingegaan op het aspect geluid vanwege bedrijfsactiviteiten.

Conclusie van het onderzoek

Wegverkeerslawaai
De berekende geluidbelasting is ten hoogste 49 dB, na toepassing aftrek van 5 dB conform artikel 110g Wgh en daarmee hoger dan de ambitiewaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid. Er is wel voldaan aan de bovengrens. Er is sprake van een beperkte overschrijding van de voorkeurs- en ambitiewaarde van 1 dB op één gevel. Gebleken is dat bronmaatregelen op overwegende bezwaren van financiële, verkeerskundige en stedenbouwkundige bezwaren stuiten. Indien verlangd wordt dat de overschrijding van 1 dB op de eerste bouwlaag wordt voorkomen, kan de kloostermuur als overdrachtsmaatregel fungeren. Echter, in de kloostermuur zijn (te openen) ramen gerealiseerd ten behoeve van de achterliggende appartementen. Doordat voorzien wordt in voldoende geluidwering van de gevels van de appartementen is het binnenniveau geborgd. Als gevolg van de overige 30 km/uur-wegen nabij het plangebied wordt aan de voorkeurs- en ambitiewaarde voldaan. Zodoende is de conclusie dat vanwege het onderdeel wegverkeerslawaai sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Geluid vanuit bedrijfsactiviteiten
Het plangebied bevindt zich op een afstand van minder dan 10 meter van het kloostergebouw. Aan de hand van de daadwerkelijk te verwachten bedrijfsmatige activiteiten is geconcludeerd dat geen onaanvaardbare negatieve geluideffecten te verwachten op de gevels van het plan.

Railverkeerslawaai
In de nabije omgeving bevindt zich geen spoorlijn en daarmee is dit aspect niet aan de orde.

Conclusie
Gelezen het vorenstaande vormt het aspect 'milieuzonering' geen belemmering voor de

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De 6 appartementen zullen verkeersbewegingen met zich mee brengen. De appartementen worden ontsloten via de Oostwal. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 5,2 per appartement per dag gesteld worden, een totaal van 31,2. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 31,2 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0015.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: Infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Conclusie
Gezien het vorenstaande vormt het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering voor realiseren van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0016.png"
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Toets

In figuur 4.3 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Hieruit blijkt dat het dichtstbijzijnde risico een gasleiding (40 bar), deze ligt op een afstand van minimaal 413 meter, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 22 juli 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 7 Watertoets. Uit deze watertoets volgt dat de korte procedure voor deze planontwikkeling kan worden gevolgd en het waterschap een positief advies afgeeft.

Toetsing aan gemeentelijke uitgangspunten
Deze planontwikkeling is dermate kleinschalig dat compenserende maatregelen niet zijn vereist. De bestaande locatie is grotendeels verhard terrein en daarmee is er geen toename van verhard oppervlak. Ten aanzien van de riolering moet er een gescheiden stelsel worden aangelegd, waarbij het regenwater wordt gescheiden van het vuilwater.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'water' geen belemmering is.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden uitgevoerd door Natuurbank Overijssel (d.d. 28-6-2022, projectnummer 4394), zie ook bijlage Bijlage 5 Quickscannatuurwaarden. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied ligt op minimaal 390 meter afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Omdat het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft deze planontwikkeling niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Springendal & Dal van de Mosbeek, ligt op minimaal 1,87 km ten noorden van het plangebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan de provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden voor de gebruiksfase. Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten.

Stikstofberekening
Voor dit bestemmingsplan zijn twee stikstofberekeningen (AERIUS) uitgevoerd, één voor de aanlegfase en één voor de gebruiksfase. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 4 Stikstofberekening bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieronder worden de resultaten/conclusies besproken. Voor de concrete inhoud wordt verwezen naar de bijlage.

De berekening is uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2023.2. Voor de aanlegfase is gerekend voor het rekenjaar 2025, omdat geacht wordt dat het project in 2025 zal worden uitgevoerd. Voor de gebruiksfase is gerekend voor het rekenjaar 2026, omdat de appartementen naar verwachting dan pas bewoonbaar zullen zijn. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. In de bijlage is een uitdraai van de resultaten van de AERIUS Calculator opgenomen.

Aanlegfase
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling bedraagt de totale NOx-emissie als gevolg van het bewonen van de appartementen bedraagt in totaal 21,9 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,7 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Gebruiksfase
De totale NOx-emissie als gevolg van het bewonen van de appartementen bedraagt in totaal 4,7 kg/j.
De totale NH3-emissie bedraagt 0,1 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In zowel de aanleg- als gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2023.2 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator 2023.2 zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect 'stikstof en ammoniak' geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rustof verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd en de schuur gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
  • Geen beschermde amfibieën of zoogdieren doden;
  • Stikstofberekening uitvoeren

Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor het realiseren van dit bestemmingsplan.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Dinkelland beschikt over een archeologische verwachtings- en advieskaart (rapprot RAAP, juli 2008). In figuur 4.4 is een uitsnede van archeologische verwachtingskaart weergegeven. Het plangebied is rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0017.png"
Figuur 4.4: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: www.dinkelland.nl)

Toets

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als een terrein van hoge en zeer hoge archeologische waarde. Daarvoor gedlt dat er wordt gestreefd naar behoud van de waarden via het bestemmingsplan. Archeologisch onderzoek is vereist voor plangebieden dan 100 m² en bij bodemingrepen dieper dan 50 cm.

Het plangebied betreft een gebied dan groter is dan 100 m², is er archeologisch vooronderzoek nodig. RAAP heeft voor deze locatie reeds een bureauonderzoek uitgevoerd (d.d. 13 oktober 2009). Daaruit bleek dat in het plangebied rekening dient rekening te worden gehouden met archeologische resten. Het Oversticht heeft een Programma van Eisen opgesteld voor het uitvoeren van proefsleuvenonderzoek. De gemeente heeft aangegeven dat een onderzoek kan worden uitgevoerd voorafgaand en tijdens het bouwrijp maken van het plangebied.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Het plangebied is onderdeel van het beschermde stad- en dorpsgezicht dat op 13 mei 1996 als zodanig is aangewezen. In figuur 4.5 is de afbeelding van het beschermingsgebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0018.png"
Figuur 4.5: Beschermingsgebied stads- en dorpsgezicht Ootmarsum (bron: ministerie OCW)

De aanwijzing als beschermd stadsgezicht biedt handvatten om architectonisch en stedenbouwkundig waardevolle objecten te handhaven en/of zorgvuldig aan de passen aan de eisen van onze tijd. Dat garandeert dat nieuwe elementen met zorg worden ingepast, niet geweerd.

Typerend voor het ruimtelijk karakter van Ootmarsum zijn onder andere:

  • de centraal gelegen kerk met kerkplein;
  • het concentrische bebouwingspatroon;
  • de tweedeling in een westelijk en een oostelijk deel, waarbij het westelijk deel wordt gekenmerkt door rechte straten, terwijl het oostelijk deel opvalt door straten met een grotendeels gebogen verloop;
  • de omsluiting van de stad door twee ringwegen (één gevormd door de straatjes langs de binnenkant van de voormalige wal en één aangelegd op de plaats van de voormalige gracht);
  • het oplopen van het straatniveau in westelijke richting;
  • het gebogen verloop van veel straten onderscheid tussen een meer besloten, steenachtig en ‘stedelijk’ karakter aan de westzijde en een meer ruim, open en ‘landelijk’ karakter aan de oostzijde;
  • het ontbreken van doorgaande rooilijnen en de ligging van de panden los ten opzichte van elkaar;
  • het voorkomen van drupgoten: de door deze vrije ligging ontstane tussenruimten tussen de panden;
  • de gevarieerde ligging van de panden (als gevolg van het ontbreken van rooilijnen en aaneengesloten bebouwing) en wisselende straatbreedtes;
  • traditionele driedeling van straatprofielen (straat/molgoot/stoep).

De gemeentelijke monumentencommissie heeft advies uitgebracht over de plannen en daarna hebben er diverse overleggen met het gemeentelijk kwaliteitsteam (Q-team Dinkelland- Tubbergen) plaatsgevonden. Daaruit is het huidige ontwerp naar voren gekomen.

Conclusie
Voorafgaand en tijdens het bouwrijp maken zal een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd waarmee de archeologische waarden kunnen worden geborgd. Het programma van eisen voor het proefsleuvenonderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd, zie Bijlage 6 PvE archeologie

Gezien het veelvuldig overleg zijn de cultuurhistorische waarden van het beschermde stads- en dorpsgezicht geborgd en is het voorliggende ontwerp passend in de directe omgeving. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor het realiseren van dit bestemmingsplan.

4.10 Verkeer / Parkeren

Verkeer
Het appartementengebouw wordt ontsloten via de Oostwal, een weg die samen met de Westwal een ringweg vormt rondom het oude, beschermde stadsgezicht van Ootmarsum. Op deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km/uur.

Op basis van de CROW-richtlijn 'Toekomstbestendig parkeren' valt de gemeente Dinkelland binnen het kenmerk 'niet-stedelijk' en in het 'centrum'. Daarbij hoort een gemiddelde verkeersgeneratie van 5,2 verkeersbewegingen per woning, wat voor dit plan inhoudt een totaal van 31,2 verkeersbewegingen.

Het plangebied ontsluit via een bestaand inrit op de Oostwal.
De Oostwal is een smallere straat, waarvoor het eenrichtingsregime geldt. De weg wordt gebruikt door bestemmingsverkeer en door bezoekers van het historische centrum. De straat is uitgevoerd in klinkers met aan een zijde een trottoir en aan de andere zijde parkeermogelijkheid of groen. Er is voldoende zicht en ruimte voor het verkeer bij het verlaten van het plangebied, waardoor op een veilige wijze het extra verkeer kan worden afgewikkeld. Het verkeer kan verder via de Cellenkampstraat of Denekamperstraat naar de Rondweg (N349).
Fietsers en voetgangers kunnen eventueel richiting het centrum over het kloosterterrein via de Kloosterstraat. De Kloosterstraat is een straat waar geen gemotoriseerd verkeer is toegestaan, met uitzondering van bestemmingsverkeer. Een veilige route voor fietser en voetgangers.

Een beperkte toename van verkeersbewegingen (31,2) kan eenvoudig via de huidige wegen worden afgewikkeld.
Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren
Op 29 mei 2018 heeft de gemeente Dinkelland de beleidsnotitie "Bouwen en parkeren 2018" vastgesteld. Deze notitie is het beoordelingskader voor de parkeerbepalingen. In 2022 zijn er in een gewijzigde versie van deze notitie, extra opties mogelijk gemaakt om meer mogelijkheden te geven aan woningbouwplannen die liggen in een gebied waar een parkeerregime geldt en waar minder mogelijkheden zijn om parkeerplaatsen te realiseren. Deze planlocatie valt binnen een dergelijk gebied.

Voor deze locatie betekent het gewijzigde beleid dat per appartement 1 parkeerplaats moet worden voorzien op eigen terrein. Voor de bezoekers (0,30 per appartement) is het uitgangspunt dat er in de directe omgeving voldoende parkeerruimte is. Aan de Cellenkampstraat en bij de Kloostertuin zijn voldoende parkeerplaatsen voor de bezoekers. Dat betekent 6 parkeerplaatsen op eigen terrein.

Het parkeren vindt plaats naast het appartementengebouw waar ruimte is om in de 6 parkeerplaatsen te voorzien, zie figuur 4.6 (rood omkaderd).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPAPPKLOOSTER-VG01_0019.png"

Figuur 4.6: parkeerplaatsen bij appartementen (bron: Lomanarchitecten)

Er zijn meer functies op korte afstand van elkaar, die niet allemaal op hetzelfde moment gebruik maken van de parkeerplaatsen. Voor de parkeerplaatsen kan gecombineerd gebruik plaatsvinden.
In het plan is de aanleg en instandhouding van deze 6 parkeerplaatsen als voorwaardelijke verplichting opgenomen. De inrichtingstekening waarop de parkeerplaatsen zijn weergegeven, is opgenomen als bijlage 1 bij de regels.
Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Conclusie
Het afwikkelen van het verkeer en parkeren levert geen belemmeringen op voor het realiseren van dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst gesloten met initatiefnemer en daarmee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1 en 9, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 4 juli 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 19 mei 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn er geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Inrichting Parkeren

Bijlage 1 inrichting parkeren

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Vormvrije Aanmeldnotitie M.e.r.

Bijlage 1 Vormvrije aanmeldnotitie m.e.r.

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Stikstofberekening

Bijlage 4 Stikstofberekening

Bijlage 5 Quickscan Natuurwaarden

Bijlage 5 Quickscan natuurwaarden

Bijlage 6 Pve Archeologie

Bijlage 6 PvE archeologie

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 7 Watertoets