KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering & Bedrijvigheid
4.3 Geluid
4.4 Bodem
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Opbouw Van De Regels
5.3 Bestemmingen
5.4 Regels Parkeren
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 2 Geur Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Integraal Bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Commanderiestraat
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek Oldenzaalsvoetpad 29
Bijlage 7 Nader Bodemonderzoek Oldenzaalsvoetpad 29
Bijlage 8 Saneringsplan Oldenzaalsvoetpad 29
Bijlage 9 Indicatieve Partijkeuringen Oldenzaalsvoetpad 29
Bijlage 10 Evaluatie Bodemsanering Oldenzaalsvoetpad 29
Bijlage 11 Geohydrologisch Onderzoek
Bijlage 12 Quickscan Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 13 Groepsrisicoberekening Hogedruksgasleiding
Bijlage 14 Archeologie - Inventariserend Veldonderzoek 2012
Bijlage 15 Archeologie - Proefsleuvenonderzoek 2014
Bijlage 16 Archeologie - Proefsleuvenonderzoek

Ootmarsum, Commanderiestraat

Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 10-07-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Ootmarsum, Commanderiestraat met identificatienummer NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01 van de gemeente Dinkelland.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden beroep

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren.

1.4 aan-huis-verbonden bedrijf

Het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bed-and-breakfast

Het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.9 bedrijf

Een onderneming gericht op het bedrijfsmatige voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

1.10 bestaand

  1. a. Ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
    1. 1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
    2. 2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning.
  2. b. Ten aanzien van het overige gebruik:
    1. 1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan.

1.11 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.14 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering.

1.17 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 carport

Staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis.

1.22 dak

Iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw.

1.23 detailhandel

Het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.24 eerste bouwlaag

De bouwlaag op de begane grond.

1.25 erf

Een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw.

1.26 evenement

Elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals beschreven in de Algemene Plaatselijke Verordening. Onder een evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid.

1.27 geaccidenteerd terrein

Een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap).

1.28 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 (hoek)erker

Een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw.

1.30 hoofdgebouw

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.31 huishouding

Een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree.

1.32 inwoning

Wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand.

1.33 kampeermiddel

Een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.34 kap

Een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o.

1.35 kas

Een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten.

1.36 kelder

Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil.

1.37 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden.

1.38 kunstobject

Voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.39 kunstwerk

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.40 logiesverstrekkend bedrijf

Een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding.

1.41 mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijk-verpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.42 natuurlijke waarden

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.

1.43 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.44 peil

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk in de overige situaties de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.45 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding.

1.46 prostitutiebedrijf

Een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie.

1.47 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 standplaats

Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.49 verdieping(en)

De bouwlaag respectiefelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.50 volkstuin

Een perceel grond dat geen deel uitmaakt van de grond waarop de woning van de gebruiker staat, waarop de gebruiker gewassen kweekt voor eigen gebruik.

1.51 voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.

1.52 voorgevel rooilijn

De begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een gevellijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide gevellijn, alsmede het verlengde daarvan.

1.53 vuurwerkbedrijf

Een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld de periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen.

1.54 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. volkstuinen ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. in- en uitritten;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. kunstobjecten;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. i. openbare nutsvoorzieningen;
  10. j. verkeersvoorzieningen;

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. straatmeubilair;
  4. d. evenementen;
  5. e. kunstobjecten;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. h. openbare nutsvoorzieningen;
  9. i. groenvoorzieningen;
  10. j. verkeersvoorzieningen;
  11. k. markten en standplaatsen voor ambulante handel;
  12. l. tuinen, erven en terreinen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. c. speelvoorzieningen;
  3. d. wegen en paden;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. openbare nutsvoorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. parkeervoorzieningen;
  8. i. tuinen, erven en terreinen.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Vrijwaringszone molenbiotoop

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijken maatvoering

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwen

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels deel uitmakend van het bestemmingsplan 'Ootmarsum, Commanderiestraat'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft tot doel om langs de Commanderiestraat in Ootmarsum 11 nieuwe woningbouwkavels mogelijk te maken. Tegelijkertijd wordt op een direct aansluitend perceel aan het Oldenzaalse voetpad 1 woningbouwkavel gerealiseerd. In totaal voorziet het plan daarmee in 12 woningbouwkavels voor zowel vrijstaande als twee-aan-een-gebouwde woningen.

Op 24 april 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Commanderie Ootmarsum' gewijzigd vastgesteld. In dat plan was het kader was opgenomen voor deze ontwikkelingen. Daarnaast voorzag dit bestemmingsplan in woningbouw op de voormalige gemeentewerf, een deel van de vijvers en de bouw van een ambachtelijke bierbrouwerij, een hotel en uitbreiding van het parkeren op de Stadsweide. De afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 december 2014 het bestemmingsplan vernietigd.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State heeft een heroverweging van de plannen plaats gevonden. Dit heeft geresulteerd in het raadsbesluit van 31 maart 2015, waarbij is besloten om af te zien van woningbouw op de vijvers en de bouw van een hotel. De rest van de plannen zal wel doorgang vinden, waarbij de raad heeft besloten de planvorming in tweeën knippen. Als eerste is de planvorming voor het Openluchtmuseum, de Weemhof en bierbrouwerij Othmar opgepakt. Dat bestemmingsplan is op 3 november 2015 door de gemeenteraad vastgesteld. Het merendeel van deze plannen is inmiddels gerealiseerd.

Dit bestemmingsplan zie toe op het tweede deel van de planvorming en dan specifiek de woningbouw langs de Commanderiestraat.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied bestaat uit de woningbouwkavels langs de Commanderiestraat en de kavel langs het Oldenzaalsvoetpad. Daarnaast zijn enkele direct aangrenzende percelen opgenomen. Het gaat daarbij om de woonpercelen aan het Oldenzaalsvoetpad 31-33, 35 en de Alleeweg 3a. Deze percelen zijn opgenomen omdat daarvoor door de vernietiging van het eerdere bestemmingsplan nog geen actueel planologisch kader geldt.

Het plangebied maakt deel uit van de stad Ootmarsum en ligt en zuiden van de kern. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Commanderiestraat met daaraan gelegen woonpercelen. Aan de oostzijde ligt het recentelijk gerealiseerde Commanderieplein met de ingang naar het Openluchtmuseum, een ambachtelijke bierbrouwerij en horeca. Aan de zuidzijde ligt de begraafplaats met daarachter parkeerplaats De Stadsweide. Tot slot grenst het plangebied aan de westkant aan een woonperceel langs de Oldenzaalsestraat. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 1,25 hectare. In figuur 1.1 staat rood omlijnd de liggend van het plangebied binnen Ootmarsum weergegeven. In figuur 1.2 staat de globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied in Ootmarsum (luchtfoto 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (luchtfoto 2017)

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Op figuur 1.3 is te zien dat voor het merendeel van het plangebied nog geen digitaal bestemmingsplan geldt. De locaties maken deel uit van de bestemmingsplannen ´Ootmarsum´ en ´Ootmarsum herziening 1978-1´. Het bestemmingsplan ´Ootmarsum´ is op 24 februari 1976 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Ootmarsum vastgesteld en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 12 april 1977. Het bestemmingsplan ´Ootmarsum herziening 1978-1´ is op 27 maart 1979 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Ootmarsum vastgesteld en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 3 juni 1980.

De voormalige tuintjes langs de Commanderiestraat kennen in het bestemmingsplan ´Ootmarsum´ de bestemming ´Agrarisch gebied´. In hetzelfde bestemmingsplan zijn de bestaande woonpercelen langs het Oldenzaalsvoetpad voorzien van de bestemming ´Woningbouw EO´. De voormalige locatie ´Wientjes´ op de hoek van het Oldenzaalsvoetpad en de Commanderiestraat is in het bestemmingsplan 'Ootmarsum herziening 1978- 1' bestemd als ‘Woningbouw EO’ waarmee er 1 vrijstaande woning gebouwd kon worden. Voor de onbebouwde kavel langs het Oldenzaalsvoetpad geldt het bestemmingsplan ´Ootmarsum Overige Gebieden´ welke op 18 september 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad. Daarin is aan dit perceel de bestemming ´Agrarisch´ toegekend.

Het plan om langs de Commanderiestraat/ het Oldenzaalsvoetpad in Ootmarsum 12 nieuwe woningbouwkavels mogelijk te maken past niet in de geldende bestemmingsplannen. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plangebied voorzien van een nieuw planologisch kader waarbinnen de realisatie van de woningbouwkavels mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01_0003.jpg"

Figuur 1.3: Uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Ootmarsum, Commanderiestraat' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt tenslotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Ootmarsum is een van de oudste stadjes in Twente en ligt aan de voet van de Kuiperberg. Het plangebied ligt direct ten zuiden van de historische kern met vestingwallen van Ootmarsum. Het ligt langs een uitloper naar het buitengebied (het Oldenzaalsvoetpad). In figuur 2.1 zijn een drietal topografische kaarten opgenomen uit de jaren 1840, 1900 en 1960. Deze kaarten geven een goed beeld van de ontwikkeling van de stad in de recente geschiedenis.

Zowel de Commanderiestraat als het Oldenzaalsvoetpad zijn op alle kaarten herkenbaar aanwezig. Op de oudste kaart is nog terug te zien dat de Commanderiestraat het terrein van de oorspronkelijke Commanderie verbond met de Oldenzaalsestraat. Door het verdwijnen van de Commanderie is deze functie op de kaarten van 1900 en 1960 niet meer zo duidelijk.

De bestaande woningbouw langs de Commanderiestraat en het Oldenzaalsvoetpad dateert van de jaren '30 tot en met de jaren en '70 van de 20ste eeuw. Deze woningen zijn op de topografische kaart van 1960 net zichtbaar. Daarnaast is een deel van de gronden in het plangebied door de eigenaren lange tijd gebruikt als tuin.

Recentelijk is in 2016 het Commanderieplein herontwikkeld. Daaraan staat ten eerste het poortgebouw met een kenmerkende toren in het verlengde van de Commanderiestraat. Het poortgebouw bevat zowel de entree naar het openluchtmuseum als Gasterij Oatmössche (horeca) en een bedrijfswoning. Het bijgebouw bevat de ambachtelijke bierbrouwerij waar Othmar Bier wordt gebrouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01_0004.jpg"Figuur 2.1: Topografische kaarten 1840, 1900 en 1960 (bron: Atlas Overijssel)

2.1.2 Functionele structuur

Functioneel gezien bestaan de percelen waarop woningbouwkavels worden gesitueerd uit braakliggende gronden welke eerder in gebruik waren ten behoeven van (volks-)tuinen en als woonerf (locatie Wientjes). In de voormalige tuinen staan enkele solitaire bomen en langs de straat is een haag aanwezig. De bestaande woonpercelen zijn in gebruik voor woondoeleinden. Centraal in het plangebied loopt het Oldenzaalsvoetpad welke de verbinding vormt tussen de parkeerplaats de Stadsweide en de historische kern van Ootmarsum. Haaks daarop loopt de Comanderiestraat welke de toegangsweg vormt tot het Commanderieplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.2: Luchtfoto 2017

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Stedenbouwkundig ontwerp

In figuur 2.3 staat het stedenbouwkundig schetsontwerp voor de woningbouwkavels weergeven. De basis voor het stedenbouwkundig plan is de visie die ontwikkeld is voor dit gebied in samenhang met de plannen voor de Commanderie. Bij de ontwikkeling van de Commanderie is in de as van Commanderiestraat als beëindiging van die as een hoogteaccent gebouwd (toren bij het poortgebouw). Ter begeleiding van die as is ruimtelijk bepaald dat de te bouwen woningen aan de Commanderiestraat in één lineaire doorlopende lijn moeten worden gesitueerd (alle voorgevels op dezelfde afstand tot de as van de weg).

In totaal worden er 12 woningbouwkavels mogelijk gemaakt. De eerste 8 kavels in het westelijke deel van de Commanderiestraat bestaan uit vrijstaande en/of tweenaangebouwde woningen. Op de 3 kavels ten oosten van de Commanderiestraat mogen vrijstaande woningen worden gebouwd. Alle woningen langs de Commanderiestraat liggen in dezelfde voorgevelrooilijn en hebben een relatief diepe voortuin. Tot slot is er nog 1 kavel langs het Oldenzaalsvoetpad, waarop een vrijstaande woning mag worden gebouwd. Deze sluit qua karakteristiek meer aan op de verspreid liggende woningen langs het Oldenzaalsvoetpad. Qua maatvoering worden woningen van twee bouwlagen met kap mogelijk gemaakt. Dit betekent concreet dat er een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter gaat gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01_0006.jpg"

Figuur 2.3: Stedenbouwkundig schetsontwerp

2.2.2 Beeldkwaliteit

Vanuit de Nota Omgevingskwaliteit 2016 gelden voor dit gebied nog geen omgevingscriteria (voorheen welstandscriteria), omdat hiervoor nog een beeldkwaliteitplan vastgesteld moet worden. Daarom is in aansluiting op het stedenbouwkundig ontwerp een beeldkwaliteitplan opgesteld (Odin landschapsontwerpers) waarin de omgevingscriteria voor het plangebied zijn opgenomen. Dit beeldkwaliteitplan is als Bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting.

In het beeldkwaliteitplan is ervoor gekozen om gezien de bijzondere ruimtelijke positie van de Comanderiestraat het ambitieniveau bijzonder te hanteren voor alle woningen. Vanuit het ruimtelijk concept zijn de woningbouwkavels opgedeeld in deelgebieden met elk een eigen karakteristiek, zie ook figuur 2.4. Per deelgebied staan vervolgens de welstandscriteria benoemd waaraan een toekomstige aanvraag omgevingsvergunning zal worden getoetst. Zie het beeldkwaliteitplan voor nadere informatie omtrent de welstandscriteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01_0007.jpg"

Figuur 2.4: Ruimtelijk concept met indeling deelgebieden (Odin landschapsontwerpers)

2.2.3 Verkeer en parkeren

De CROW-publicatie 317 bevat kencijfers met betrekking tot parkeren en verkeersgeneratie. Voor het aspect parkeren heeft de gemeente deze kencijfers als uitgangspunt gehanteerd voor de Beleidsnotitie Bouwen & Parkeren 2014, welke op 1 april 2014 is vastgesteld.

Vanuit verkeerskundig oogpunt worden alle kavels ontsloten via de Commanderiestraat, met uitzondering van de enkele woningbouwkavel langs het Oldenzaalsvoetpad. Op basis van de CROW-publicatie 317 wordt voor toevoegen van een vrijstaande en/of een twee-onder-een-kap woning in matig stedelijk gebied (schil centrum en koopsegment) uitgegaan van 7,3 tot 8,1 extra verkeersbewegingen per dag. Het gaat dan bijvoorbeeld om woon-werkverkeer van de bewoners of om bezoekers. Het totale plan leidt daarmee naar verwachting tussen de 88 en 93 extra verkeersbewegingen per dag. In samenhang met de uitgifte van de woningbouwkavels zal er ook de Commanderiestraat opnieuw worden ingericht, zodat er een veilige en efficiënte afwikkeling van verkeer kan plaatsvinden. De ontwikkeling brengt geen toename van verkeersintensiteiten met zich mee die de capaciteit van de infrastructuur overstijgt.

De parkeerbehoefte is berekend op basis van de gemeentelijke Beleidsnotitie Bouwen & Parkeren 2014. De parkeerbehoefte van een bouwplan wordt bepaald door het vermenigvuldigen van de parkeernorm met de bruto vloeroppervlakte of met een aantal. Het berekende aantal parkeerplaatsen is de 'nieuwe' parkeerbehoefte van het bouwplan. Voor een vrijstaande woning (rest bebouwde kom) wordt uitgegaan van een parkeerbehoefte van 2,3 parkeerplaats per woning. Voor een twee-onder-een-kap woning wordt uitgegaan van 2,2 parkeerplaats per woning. De totale parkeerbehoefte bedraagt 27 parkeerplaatsen, zie ook onderstaande tabel.

Woningtype parkeernorm aantal woningen behoefte
vrijstaand 2,3 6 13,8
twee-onder-een-kap 2,2 6 13,2
totale behoefte 27

In deze parkeerbehoefte wordt als volgt voorzien. Gelet op de type woningen (vrijstaand en twee-onder-een-kap) en de diepe voortuinen zal er bij elke woning sprake zijn van een lange oprit (10 meter diep) met garage. Conform beleid geldt voor dergelijke opritten een parkeercapaciteit van 1,3 parkeerplaats per oprit. Daarmee worden op eigen erf (de bouwkavels) in totaal 15,6 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit betekent dat er op basis van de parkeerbehoefte nog 11,4 (= 12) parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd moeten worden. In het stedenbouwkundig schetsontwerp zijn daarvan 10 parkeerplaatsen ingetekend als haaksparkeren langs het Oldenzaalsvoetpad. Bovendien worden voor de drie vrijstaande woningen richting het Commanderieplein eveneens 3 parkeerplaatsen gerealiseerd. In totaal voorziet het stedenbouwkundig plan daarmee in 28 parkeerplaatsen, zodat ruimschoots wordt voldaan aan de parkeeropgaaf. Tot slot zijn in het bestemmingsplan planregels opgenomen om te borgen dat er voldoende parkeerplaatsen komen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Eén van de nationale belangen die de SVIR benoemt, is het belang van een "zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten". Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd met als doel om de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen. De tekst van artikel 3.1.6, tweede lid luidt nu als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien".

Toets ontwikkeling

Van de nationale belangen is enkel de ladder voor duurzame verstedelijking relevant voor dit plan. Daarvoor moet ten eerste bepaald worden of hier sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als een "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". In principe worden woningbouwlocaties daarmee gezien als een stedelijke ontwikkeling. Om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt, dient de ontwikkeling echter ook voldoende substantieel te zijn. Uit jurisprudentie (Raad van State, 201608869/1/R3) blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Bij voorliggend plan worden 12 woningbouwkavels mogelijk gemaakt, terwijl er in de geldende bestemmingsplannen bij recht 1 woning is toegestaan (locatie Wientjes). Daarmee voorziet het plan in niet meer dan 11 nieuwe woningen in bestaand stedelijk gebied, zodat de ontwikkeling niet voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt. Daarmee is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en kan nadere toetsing op dit onderdeel achterwege blijven. Uiteraard wordt in het hierna volgende (provinciale en gemeentelijke beleid) wel bezien of er sprake is van een behoefte aan het voorgenomen bouwplan. Geconcludeerd wordt dat er geen strijdigheid is met het nationale beleid.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelingsperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht en getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01_0008.jpg"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Toets ontwikkeling

In de provinciale verordening is bestaand bebouwd gebied gedefinieerd als "de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen". Bij stedelijke functies gaat het om functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen. Bij voorliggend plan gaat het om voormalige tuintjes en een voormalig woonperceel waarop nieuwe woingbouwkavels worden ontwikkeld. De gronden maken al deel uit van bestaand stedelijk gebied, zodat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat er aan de volgende aspecten moet worden getoetst:

Principe van concentratie

Middels het principe van concentratie is bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van 12 woningbouwkavels op een inbreidingslocatie in Ootmarsum. Deze woningen maken deel uit van de regionale woningbouwafspraken en voorziet in een lokale behoefte om voor de inwoners van Ootmarsum voldoende woningbouwkavels beschikbaar te hebben. Er wordt voldaan aan het principe van concentratie.

Toekomstbestendigheid

In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:

  • de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
  • duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden;
  • ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Met voorliggend plan worden woningbouwkavels gerealiseerd zodat ook voor toekomstige generaties voldoende woningen beschikbaar zijn. Het betreft een inbreidingslocatie die enerzijds bijdraagt aan een ruimtelijke kwaliteitsimpuls aan de Commanderiestraat en anderzijds voorkomt dat extra ruimtebeslag op de groene omgeving (het buitengebied) plaatsvindt. Hierbij worden de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar gebracht. Er wordt voldaan aan de provinciale regels op het gebied van toekomstbestendigheid.

Woningbouw

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. Daarbij wordt in bestemmingsplannen in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken. De behoefte aan nieuwe woningen wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma is in overeenstemming met het RWP Twente (april 2017). De beoogde woningbouwkavels maken deel uit van de gemeentelijke Woonvisie 2016+ waarin de behoefte aan nieuwe woningen is vastgelegd. In de Woonvisie 2016+ is voor de 'Commanderie, fase 2' rekening gehouden met maximaal 20 woningen, waarvan er met voorliggend plan 12 worden gerealiseerd. Er wordt voldaan aan de provinciale regels op het gebied van woningbouw.

Nationaal Landschap Noordoost-Twente

Het plangebied maakt deel uit van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. In de provinciale verordening is bepaald dat bestemmingsplannen alleen voorzien in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn:

  1. a. het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  2. b. de grote mate van kleinschaligheid;
  3. c. het groene karakter.

De woningbouwontwikkeling in het plangebied ligt in de bebouwde kom van Ootmarsum en sluit aan bij de stedenbouwkundige karakteristiek in de directe omgeving. Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan geen afbreuk doet aan de kernkwaliteiten van Nationaal Landschap Noordoost-Twente.

Ontwikkelingsperspectieven.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Toets ontwikkeling

Het plangebied behoort tot een ontwikkelingsperspectief voor de Stedelijke Omgeving. Met Stedelijke Omgeving worden de stedelijke netwerken, steden, dorpen en hoofdinfrastructuur bedoeld. De Stedelijke Omgeving en de Groene Omgeving versterken elkaar: door de verscheidenheid in aanbod dragen stad en land samen bij aan het creëren van een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat voor mensen en bedrijven. Binnen de Stedelijke Omgeving is voor het plangebied sprake van het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken.

Voorliggend plan bestaat uit een binnenstedelijke herontwikkeling waarmee 12 nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt. Dit past binnen het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief en draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit langs de Commanderiestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01_0009.jpg"

Figuur 3.2: Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Atlas Overijssel)

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

  • De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart met de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'stuwwallen'. De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De ambitie is het eigen karaker van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accentueren en door de zichten erop én er vanaf te versterken.

In het plangebied is het reliëf nog duidelijk herkenbaar aanwezig. Zo is langs het Oldenzaalsvoetpad duidelijk te merken dat deze vanaf het centrum van Ootmarsum in zuidelijke richting afloopt. Met voorliggend plan zijn de zichtlijnen langs het Oldenzaalsvoetpad en de Commanderiestraat als vertrekpunt genomen, zodat hier geen afbreuk aan wordt gedaan.

  • De 'Laag van het agrarisch cultuur landschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan.

Het westelijke deel van het plangebied is in de 'laag van het agrarisch cultuur landschap' aangeduid als 'Essenlandschap'. Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. Doordat het plangebied deel uitmaakt van het stedelijke gebied van Ootmarsum is het essenlandschap ter plaatse van het plangebied al geruime tijd niet meer als dusdanig herkenbaar aanwezig. Aan de noordzijde van de Commanderiestraat is in de 20ste eeuw al woningbouw gerealiseerd en ten zuiden van het plangebied is de begraafplaats aanwezig. Het oorspronkelijke samenhangende systeem van essen, flanken en lager gelegen gronden is daardoor niet als agrarisch cultuurlandschap herkenbaar.

Het oostelijke deel van het plangebied is aangeduid als 'Oude hoevenlandschap'. Dit is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Ook dit landschap is in het plangebied niet meer als dusdanig herkenbaar aanwezig.

  • De 'stedelijke laag'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' het gebiedskenmerk 'Woonwijken 1955 - nu'. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijkenop basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. Zoals blijkt uit het stedenbouwkundig schetsontwerp is bij de opzet van voorliggend plan aansluiting gezocht bij de bestaande zichtlijnen van de Comanderiestraat en het Oldenzaalsvoetpad. Bovendien wordt qua beeldkwaliteit aangesloten bij de bebouwingskarakteristiek in de directe omgeving en ingestoken op een hoge beeldkwaliteit. Het plan draagt op positieve wijze bij aan het stedelijke gebiedskenmerk.

  • De 'lust- en leisurelaag'

Het Oldenzaalsvoetpad en de Commanderiestraat staan op de gebiedskenmerkenkaart vals 'recreatieve routes' aangegeven. Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarischcultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Van oudsher verbonden deze routes vaak de kernen met het ommeland en met elkaar. Zo vormde het dorpsplein, de dorpsstaat, de weg naar buiten en uiteindelijk de zandpaden door de velden, een samenhangend netwerk. Met voorliggend plan wordt ingezet op een ruimtelijke kwaliteitsimpuls langs de Commanderiestraat en het Oldenzaalsvoetpad, waardoor er een duidelijke stedelijke geleiding richting zowel het Commanderieplein als het centrum van Ootmarsum ontstaat. Het plan doet dan ook geen afbreuk aan de recreatieve routes.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

In de structuurvisie is voor de kern Ootmarsum volgende visie op hoofdlijnen opgenomen:

  • Toeristische potenties doorontwikkelen, profielversterkende bedrijvigheid ontwikkelen, centrumfunctie en verzorgingsfunctie ontwikkelen;
  • Woningbouw uitbreiding vindt plaats binnen de schil van de Dusinksweg. Voor woningbouw in het plan Brookhuis is circa tien hectare gereserveerd (130 woningen);
  • Afronding bedrijventerrein De Mors IV aan de oostzijde door middel van oostelijke ontsluitingsweg vanaf de Denekamperstraat. Ten noorden van het bedrijventerrein vormt de verlegde Kropsbeek de afronding. Aldaar is ruimte voor een kleine uitbreiding (2,5 hectare);
  • Verplaatsing tenniscomplex op flank Kuiperberg naar ’n Tooslag geeft de mogelijkheid de vrijkomende locatie te herontwikkelen, eventueel in de vorm van een Landhuis;
  • De ambitie is er om de ruimtelijke kwaliteiten van de Molenbeek beter te benutten. Herstel van de beekloop van de Molenbeek is hiervoor noodzakelijk;\
  • Voor de kern is het Masterplan Ootmarsum met ontwikkellocaties vastgesteld. Dit Masterplan ligt ten grondslag aan de incidentele herstructurerings- en/of ontwikkellocaties binnen de kern Ootmarsum;
  • Gebied ten noorden van wijk De Vinke tussen begraafplaats, sporthal en De Wildhof wordt herontwikkeld voor bouw commanderie, woningbouw, museum, horeca en parkeren.

Toets ontwikkeling
Met voorliggend bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan de gemeentelijke visie tot herontwikkeling van de Commanderie. Dit gebied is op de kaart dan ook aangeduid als 'ontwikkellocatie', zie ook de rode arcering en de wite ster in figuur 3.3. De aspecten 'wonen' en 'inbreiding' worden getoetst bij de separate beleidsnota's hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01_0010.jpg"

Figuur 3.3: Structuurvisiekaart, kern Ootmarsum

3.3.2 Woonvisie

Omdat eind 2015 de gemeentelijke woonvisie 2011+ en de woonafspraken 2010-2015 tussen de gemeente en de provincie verlopen zijn, is eind 2014 gestart met de voorbereidingen voor een nieuwe gemeentelijke Woonvisie. Dat proces is tijdelijk stilgelegd in het voorjaar 2015 omdat er ten gevolge van jurisprudentie van de Raad van State duidelijk is gemaakt dat de nog geldende woonafspraken tussen provincie en gemeenten niet voldoen aan de eind 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen zgn. `Ladder voor duurzame verstedelijking` (artikel 3.1.6). De woningbouwprogrammering moet ondanks gemaakte afspraken tussen provincie en gemeente in regionaal verband worden afgestemd. Daarbij moet de woningbehoefte passen binnen de actuele regionale behoefte. Twente is daarbij onderkend als een woningmarkt. In afstemming met de provincie is in Twents verband gewerkt aan het vormgeven van die regionale woonafspraken. In december 2014 is door de gemeenteraden van de Twentse gemeenten ingestemd met de Regionale Woonvisie Twente 2015-2025 “Natuurlijk Wonen in Twente”. Onderdeel van de regionale woonvisie is een actieprogramma, waaruit een vijftal onderwerpen is geselecteerd voor het maken van regionale afspraken. In dit kader is van belang het thema “Programmeren en zuinig ruimtegebruik”. Uitgangspunt in de Regionale Woonvisie Twente is dat gemeenten mogen bouwen voor de lokale behoefte, hetgeen getoetst wordt aan de Primosprognoses voor elke gemeente afzonderlijk. Leidend voor woningbouwaantallen is de huishoudensontwikkeling volgens die prognoses.

Medio 2015 hebben er onder begeleiding van de STEC-groep inventarisaties plaatsgevonden van harde en zachte plannen, sloopopgaves etc. Het plan Rossum Noord maakt deel uit van die inventarisatie wat betreft de nog zachte plannen. De regionale woonafspraken zijn op 29 januari 2016 officieel bekrachtigd. Belangrijk onderdeel daarbij is ook het regionale programmeringsdocument, inhoudende de bouwopgave per gemeente in relatie tot de huishoudensontwikkeling. Voor Dinkelland geldt dat de huishoudensontwikkeling volgens zowel de Primosprognose 2013, Primosprognose 2014 als de Primosprognose 2015 een stijgende lijn laten zien. De optelsom van woningen volgens harde en zachte plannen past ruim binnen de huishoudensontwikkeling volgens zowel Primos 2013, Primos 2014 als Primos 2015. Er is zelfs nog een marge voor niet voorziene plannen van 20%. De gemeentelijke woonvisie 2016+ wordt volgens planning op 11 juli 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.

De kerngerichte uitwerking voor Ootmarsum toont voor de periode 2015 – 2024 een woningbehoefte aan van 104 tot 156 woningen. Binnen de woningbouwbehoefte is voor de 'Commanderie, fase 2' rekening gehouden met een toevoeging van 20 woningen. Voorliggend plan ziet toe op maximaal 12 woningen en past als onderdeel van 'Commanderie, fase 2' in de programmering van de lokale woningbehoefte en binnen de actuele regionale behoefte. Het voldoet aan het gemeentelijk woonbeleid.

In relatie tot de kwalitatieve woningbehoefte is het volgende van belang. Van de woningvoorraad in Dinkelland bestaat 85% uit koopwoningen. De woningmarkt is bij voortduring in beweging door de economische omstandigheden, wisseling in rentestand, prijsstijging of prijsdaling van woningen. Na een periode van teruggang in de periode van de bouw- en kredietcrisis is de belangstelling voor koopwoningen in Dinkelland in de afgelopen paar jaren onverminderd groot. Gelet op het huurbeleid van het Rijk mag zelfs verwacht worden dat de woningbehoefte in de koopsector nog toeneemt. Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer 'ontwikkelvrijheid', meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Nieuwbouwprogramma's voor de lange termijn zijn verworden tot een bouwsteen voor grondexploitaties, maar de consument bepaalt wat wordt gebouwd. Het nieuwbouwprogramma, voor zover we hiervan nog kunnen spreken, moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen en woonconcepten. De gemeente volstaat hier en ook in de nieuwe Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is. Qua prioritering hebben binnen 'Commanderie, fase 2' doorstomers de meeste prioriteit, gevolgd door senioren en tot slot door (koop)starters. Vanuit die optiek worden in het plangebied zowel twee-onder-een-kap als vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Bij uitgifte van de kavels kan zodoende worden ingespeelt op de concrete behoefte die zich op dat moment aandient.

Toets ontwikkeling

De realisatie van 12 woningen aan de Commanderiestraat/ het Oldenzaalsvoetpad past binnen de regionale woningbouwafspraken op basis van de Primosprognoses en maakt deel uit van de Woonvisie 2016+. Bovendien is het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma is overeenstemming met de Regionale woningbouwprogrammering (RWP Twente, april 2017).

3.3.3 Beleidsnota inbreidingslocaties

Op 26 januari 2016 heeft de gemeenteraad de 'Beleidsnota inbreidingslocaties 2016' vastgesteld. Deze beleidsnota is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie. Voor uitleg van het begrip “kleinschalig” wordt aangesloten bij de actuele stand van de jurisprudentie met betrekking tot de toepassing van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening).

De doelstelling van de nota is het hebben van een beleidsinstrument om aanvragen voor het bouwen op inbreidingslocaties ruimtelijk te verantwoorden en gemaakte keuzes te kunnen beargumenteren. Beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt primair ingezet op bouwen voor behoefte op locaties voor herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied. Een initiatief wordt daarbij getoetst aan de volgende aspecten:

  • Nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid.
  • Stedenbouwkundige aspecten / aansluiten op de omgeving.
  • Herstructurering of transformatie.
  • Prioritering locaties:
    1. 1. de sanering van een (milieuhinderlijk) bedrijf uit de woonomgeving;
    2. 2. het vervangen van een reeds langer leegstaande gebouw zoals een horecapand, winkelpand of schoolgebouw;
    3. 3. Het oplossen van een stedenbouwkundig ongewenste situatie;
    4. 4. Het bijdragen aan het realiseren van gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in een structuurvisie, woonvisie of bestemmingsplan.

Toets ontwikkeling

De relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidskaders zijn hierboven reeds getoetst. Voor de stedenbouwkundige onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van deze toelichting. Conform de beleidsnota inbreidingslocaties zijn zowel het stedenbouwkundig ontwerp als het beeldkwaliteitsplan ter beoordeling voorgelegd aan de kwaliteitsgroep, een deskundige en objectieve groep die beoordeelt of het plan stedenbouwkundig verantwoord is op de betreffende locatie. Na enkele aanpassingen heeft de kwaliteitsgroep op 13 september 2017 positief geadviseerd over zowel het stedenbouwkundig ontwerp als het beeldkwaliteitplan. Bij voorliggend plan wordt wel gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, maar er is strikt genomen geen sprake van herstructurering of tranformatie (locatie Wientjes uitgezonderd). In uitzonderingssituaties kan medewerking worden verleend aan het bouwen op een lege plek, zulks naar het oordeel van burgemeester en wethouders en mits het woningbouwprogramma voor inbreiding dit toelaat, dit vanwege stedenbouwkundige kwaliteiten verantwoord is en zich ook overigens geen belemmeringen qua omgevingsaspecten voordoen ten aanzien van het bouwen op die lege plek. Bij voorliggend plan is sprake van zo'n uitzonderingssituatie. In lijn met de prioritering van locaties is bij dit plan sprake van de realisatie van het gemeentelijk beleid, de ontwikkeling van- en rondom de Commanderie. Zie hiervoor ook de toetsing van de gemeentelijke structuurvisie en de woonvisie waarin de locatie staat opgenomen. Bovendien leidt het plan tot een stedenbouwkundige kwaliteitsimpuls langs de Commanderiestraat. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de kaders van de beleidsnota inbreidingslocaties.

3.3.4 Welstand

De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt.

In de Nota Omgevingskwaliteit worden de woningen langs de Commanderiestraat en het Oldenzaalsvoetpad gewaardeerd met een ‘midden’ niveau en de woningen langs het Commanderieplein met een ‘bijzonder’ niveau.In de nota staat aangegeven dat binnen dit deelgebied een beeldkwaliteitplan van toepassing is, maar deze zag enkel toe op de bebouwing rondom het Commanderieplein.

Om passende welstandscriteria te hebben voor de beoogde woningbouwkavels is een nieuw beeldkwaliteitplan opgesteld welke als Bijlage 1 is opgenomen bij deze plantoelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01_0011.jpg"

Figuur 3.5: Welstandskaart, kern Ootmarsum

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel bij het nemen van besluiten. Op deze manier krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een omgevingsvergunningsprocedure. In het Besluit m.e.r. is bepaalt dat een milieueffectrapport vereist is indien een activiteiten, plannen en besluiten behoren tot een categorie die in onderdeel C of D van de bijlage is beschreven en zij tevens voldoet aan de genoemde criteria (drempelwaarden).

Indien een activiteit wel voorkomt in onderdeel D van de bijlage, maar niet uitkomt boven de drempelwaarden, dan dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.

Toets ontwikkeling

Bij voorliggend plan is sprake van een woningbouwplan waarbij 12 woningbouwkavels worden gerealiseerd in een gebied van ca. 0,65 hectare. In bijlage D van het Besluit m.e.r. staat onder 11.2 de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' als activiteit benoemd. Daarbij is een milieueffectrapportage vereist in die gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. Geconcludeerd wordt dat dit project qua aantallen en oppervlakte ver beneden de drempelwaarden blijft. Er is sprake van een woningbouwproject van beperkte omvang. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten. Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen is zoals gebruikelijk bij de bouw- en het gebruik van woningen. Er is geen sprake van een bijzonder risico voor ongevallen.

Voor wat betreft de plaats van de activiteit maakt de locatie deel uit van de bebouwde kom van de stad Ootmarsum. De gronden ter plaatse van het plangebied zijn braakliggend. Het gaat deels om een voormalig woonperceel (locatie Wientjes), deels om voormalige volkstuintjes langs de Commanderiestraat en deels om een tuin behorende bij het woonperceel aan het Oldenzaalsvoetpad 34. Het meest nabijgelegen Natura-2000 gebied ligt op ca. 2 kilometer afstand en is 'Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek. De gronden maken geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit deze toelichting volgt dat er ook geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de aspecten archeologie, cultuurhistorie, ecologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en water. De effecten die als gevolg van het project optreden zijn lokaal van aard. Op grond van de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben kan gesteld worden dat er geen sprake is van een bijzondere situatie. Een m.e.r is niet noodzakelijk.

4.2 Milieuzonering & Bedrijvigheid

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Toets ontwikkeling

In het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Dit zijn gevoelige functies waarbij sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarom is bezien of er in de directe omgeving van het plangebied sprake is van bedrijvigheid welke tot hinder zou kunnen leiden. Daaruit blijkt dat er in de directe omgeving enkel sprake is van enige bedrijvigheid en een begraafplaats. In de onderstaande tabel staan deze per adres benoemd, het type bedrijf aangegeven en de afstand van het bedrijf tot de meest nabijgelegen woning in voorliggend plan.

Adres Type bedrijf Grootste richtafstand Afstand tot nieuwe woningen
Alleeweg Begraafplaats 10 meter 20 meter
Commanderieplein 4/6 Bierbrouwerij 300 meter 25 meter
Commanderieplein 3 Horeca 10 meter 75 meter
Commanderiestraat 2 Museum 10 meter 35 meter
Oldenzaalsestraat 21 Reclamebureau 30 meter 70 meter

Zoals uit de tabel blijkt is er met betrekking tot de Rooms-Katholieke begraafplaats, de nabijgelegen horecagelegenheid Gasterij Oatmössche, het Openluchtmuseum Ootmarsum en het reclamebureau Artica sprake van voldoende ruimtelijke scheiding tussen de nieuwe woningen en deze bedrijven. Dit betekent dat er voor de genoemde bedrijven geen belemmeringen ontstaan en omgekeerd dat er voor dit aspect voor de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Zoals in de tabel staat aangegeven geldt voor een bierbrouwerij volgens de VNG-lijst een grootste richtafstand van 300 m (SBI-2008-code 1105), gelet op het aspect geurhinder. Dit is echter van toepassing op grote(re) productiebrouwerijen en niet voor de onderhavige ambachtelijke brouwerij. Het kleinschalig en ambachtelijk bier brouwen komt voor het geluid en geuraspect meer overeen met de categorie 1102 tot 1104, 'vervaardiging van wijn, etc.', waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt voor het aspect geluid en 10 meter voor het aspect geur. Voor geur is destijds in het kader van de planvorming voor de bierbrouwerij afzonderlijk onderzoek gedaan. De daarin opgenomen activiteiten zijn nie gewijzigd. Het geuronderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Voor geluid is een nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd welke als Bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen. Uit de onderzoeken blijkt dat de ambachtelijke brouwerij vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dan ook ter plaatse aanvaardbaar is en omgekeerd dat er voor de bestaande en nieuwe wonigen sprake is van een goed woon en leefklimaat.

Geconcludeerd wordt dat er zowel op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' als op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) sprake is van voldoende ruimtelijke scheiding tussen de geurgevoelige objecten en de omliggende bedrijven.

4.3 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidnormen en richtlijnen opgenomen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan wanneer een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien dat plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron. In de direct omgeving van het plan is geen sprake van railverkeerslawaai en/of industrielawaai. Daarom wordt hieronder specifiek ingegaan op het onderdeel wegverkeerslawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. a. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. b. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. c. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau
    vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

De gemeente hanteert de nota 'gebiedsgericht gebluidsbeleid gemeente Dinkelland' voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In het beleid is het gemeentelijk grondgebied opgedeeld in zeven gebiedstypen om zodoende een passende geluidskwaliteit vast te stellen. De locatie van de nieuwe woningen maakt deel uit van het gebiedstype 'woonwijk'. Het gebied heeft als hoofdfunctie wonen. De algemene kwalificatie voor de geluidsambitie in het woongebied is 'redelijk rustig' (43 dB - 48 dB voor verkeerslawaai).

Toets ontwikkeling

Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling is een akoestich onderzoek uitgevoerd (Munsterhuis geluidsadvies, d.d. 3-11-2017. Deze is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toeliching. Uit het onderzoek volgt dat er voor het aspect geluid bij de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.4 Bodem

Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.

Toets ontwikkeling

Percelen 1 tot en met 9

Ten behoeve van de planvorming van de Commanderie is in 2011 een integraal milieukundig onderzoek (verkennend bodemonderzoek) uitgevoerd, zie Bijlage 4. In het onderzoek is ook gekeken naar de bodemkwaliteit van de in dit plan betrokken gronden, welke daarin beschreven staan als 'deellocatie E' en betreft een deels braakliggend perceel aan de Commanderiestraat (nu kavels 1 tot en met 8). Uit het onderzoek blijkt dat er in de bovengrond gehalten lood, zink en PAK zijn aangetoond die de achtergrondwaarde overschrijden. De aangetoonde gehalten geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek. Met de resultaten uit het onderzoek is de miliehygiënische kwaliteit voldoende in kaart gebracht en deze vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Ter plaatse van de percelen 1 tot en met 9 is in 2017 opnieuw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 5. Het onderzoek heeft tot doel om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) te bepalen.Ten tijde van het milieukundig bodemonderzoek is door derden stortmateriaal (geen bodem) aangetroffen in de ondergrond. Analyse van het stortmateriaal heeft aangetoond dat dit asbesthoudend is. Hierdoor is gedurende het onderzoek besloten om doormiddel van een sleuvenonderzoek de hoeveelheid stortmateriaal te bepalen In de bodem is circa 40 m3 asbesthoudend puin aanwezig. In het kader van de voorgenomen functiewijziging wordt het stortmateriaal verwijderd. Hierbij zal tevens de bodem boven het stortmateriaal worden verwijderd omdat daar in door eerder uitgevoerde grondroerende werkzaamheden asbesthoud materiaal terecht is gekomen. De werkzaamheden worden in een plan van aanpak vastgelegd en dat plan van aanpak moet ter goedkeuring worden overgelegd bij het bevoegd gezag (gemeente Dinkelland).

De overige resultaten van het bodemonderzoek uit 2017 bevestigen voor een groot deel de resultaten van het eerder uitgevoerde onderzoek. De bovengrond bevat licht verhoogde gehalten boven de achtergrondwaarden voor kwik, lood en koper. In de ondergrond zijn geen gehalten gemeten die hoger zijn dan de achtergrondwaarden. In het grondwater overschrijden de gehalten voor zink en barium de streefwaarde. Met uitzondering van het aangetroffen stortmateriaal en de bodem daarboven vormt de bodemkwaliteit van deze percelen geen belemmering voor bestemmingsplanwijziging. De bodem is geschikt voor de functie wonen. De locatie van het stortmateriaal wordt geschikt gemaakt voor de functie wonen.

Percelen 10 tot en met 12

Deze percelen zijn het westelijk deel van het grotere, voormalig perceel Oldenzaalsvoetpad 29. Op dat perceel is in 2013 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Terra Agribusiness, 16 april 2013, projectnummer 2103-021, zie Bijlage 6). Uit de analyseresultaten van het onderzoek blijkt dat de boven- en ondergrond licht verontreinigd is met lood en PAK. In het grondwater is voor geen ven de onderzochte stoffen een concentratie boven de streefwaarde aangetoond. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is geen belemmering voor beoogde bestemmingsplanwijziging. In 2014 zijn er bij grondwerkzaamheden aan de oostzijde van het perceel echter grote hoeveelheden puin, maar ook bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. Dit was aanleiding voor uitvoeren van een nader bodemonderzoek (Econsultancy, 23 mei 2014, rapportnummer 14055542, zie Bijlage 7) en het opstellen van een saneringsplan (Econsultancy, 17 juni 2014, rapportnummer 1406528, zie Bijlage 8). Daarna zijn in 2014 in twee fasen (juli-augustus en december) onder milieukundige begeleiding van Econsultancy saneringswerkzaamheden uitgevoerd. Deze saneringswerkzaamheden hadden voornamelijk betrekking op het oostelijk deel van het voormalig perceel Oldenzaalsvoetpad 29.

Ter plaatse van het westelijk deel, de percelen 10, 11 en 12, is de bovengrond van een deel van de percelen opgeschoond (bovengrond bevatte wat puin) en de tijdelijke rijbaan voor het werkverkeer is ook ontgraven en gezeefd. Na het zeven is de gezeefde grond indicatief onderzocht (indicatieve partijkeuringen grond (partijen E en F) Oldenzaalsvoetpad 29, (Econsultancy, 11 september 2014, rapportnummer 14065659, zie Bijlage 9) om te bepalen of de milieuhygiënische kwaliteit voldoende voor hergebruik op de locatie. Naast deze grond is ook grond (partij A) afkomstig van het oostelijk deel op het westelijk deel hergebruikt (Partijkeuringen grond Oldenzaalsvoetpad 29, is bijlage 9 van het evaluatierapport). De hergebruikte grond bevat licht verhoogde gehalten lood, kwik, PAK en PCB. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is daarmee in voldoende mate geschikt voor de beoogde bestemming/ gebruik (wonen). De saneringswerkzaamheden op het oostelijk deel en de 'opschoon' werkzaamheden op het westelijk deel (percelen 10, 11 en 12) zijn door Econsultancy vastgelegd in het evaluatierapport (5 maart 2015, rapportnummer 14065659) welke als Bijlage 10 is opgenomen.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets ontwikkeling

Met de NIBM-tool van het kenniscentrum InfoMil kan eenvoudig en snel bij kleinere ruimtelijke plannen worden bepaald of deze in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hieronder is de NIBM-tool ingevuld op basis van geraamde toename van maximaal 93 extra voertuigbewegingen ten behoeve van de 12 woningbouwkavels. Hieruit volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit (Atlas Overijssel) blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01_0012.jpg"

Figuur 4.1: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Risicokaart Overijssel

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets ontwikkeling

Voor voorliggend plan is aan de hand van de Risicokaart Overijssel geïnventariseerd welke risico's er in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Daaruit blijkt dat er in het kader van de externe veiligheid alleen rekening gehouden moet worden met de hogedrukgasleiding van de Gasunie langs de Wildbaan en De Brake. Bij de planvorming voor de Commanderie is destjids door AGEL adviseurs een onderzoek gedaan naar de externe veiligheid en de verantwoording van het groepsrisico m.b.t. deze buisleiding, zie Bijlage 13. Daaruit blijkt dat de beoogde woningen niet binnen de plaatsgebonden risicocontour van deze buisleiding liggen en eveneens buiten het invloedsgebied liggen zodat er geen effecten zijn op het groepsrisico.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een Geohydrologisch onderzoek (Geofox, 31 januari 2018), zie ook Bijlage 11. Daarin is ook de watertoets opgenomen. Uit het onderzoek volgt de conclusie dat er vanuit het waterbelang geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een Quickscan natuurwaardenonderzoek (Natuurbank Overijssel, 8-11-2017), zie ook Bijlage 12. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.

4.8.1 Natura-2000

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Gronden die tot Natura 2000-gebied behoren, liggen op minimaal 2 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op gronden erbuiten en dus ook niet op de Natura 2000-gebied dat op enige afstand van het plangebied ligt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen vergunning in het kader van de Wnb aangevraagd te worden.

4.8.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied ligt buiten het NNN. Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 100 meter afstand van het plangebied. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN. Er is geen nader onderzoek nodig en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

4.8.3 Beschermde soorten

Het plangebied behoort mogelijk tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, amfibieën-, vleermuis- en vogelsoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er rust- en voortplantingslocaties, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winterrust)plaats en nestelen er vogels.

Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is augustus-februari. Voor de grondgebonden zoogdiersoorten en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘verstoren en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of zijn niet beschermd zoals de mol en de bruine rat).

In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om het plangebied bouwrijp te maken buiten de
winterrustperiode van amfibieën en buiten de voortplantingsperiode van grondgebonden zoogdieren.
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten worden geen vleermuizen verwond of gedood,
worden geen verblijfplaatsen verstoord en wordt en de (beperkte) functie van het plangebied als
foerageergebied niet dusdanig aangetast dat de voorgenomen activiteit tot een negatief wettelijke
consequentie leidt.

4.8.4 Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing van de Wnb aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten in overeenstemming met de Wnb uit te mogen voeren. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek is voldaan aan de zorgplicht zoals vermeld in Art. 1.11 van de Wnb.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.9.1 Archeologie

Op de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente geldt voor de kavels ten westen van het Oldenzaalsvoetpad het landschapstype 'stuwwalhellingen met een plaggendek'. Daarnaast liggen deze kavels in een bufferzone rondom een voormalig adelijk huis (De Commanderie). Het bijbehorende beleidsadvies bij deze kavels is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 2500 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Op de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente geldt voor de kavels ten oosten van het Oldenzaalsvoetpad dat het om een terrein van hoge en zeer hoge archeologische waarde gaat. De aanwezigheid van archeologische resten is daar al aangetoond. Het beleidsadvies bij dergelijke gebieden is het streven naar behoud via het bestemmingsplan, archeologisch onderzoek in plangebieden groter dan 100 m² en bij bodemingrepen dieper dan 50 cm.

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid is onderzoek verplicht. Zie onderstaande afbeelding voor een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.OOTBPCOMMANDERIEST-VG01_0013.jpg"

Figuur 4.1: Archeologische verwachtings- en advieskaart gemeente Dinkelland

In 2011-2012 is een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd (Baac rapport A-11.0279, zie Bijlage 14. Daarin was onder meer de locatie van de percelen ten westen van het Oldenzaalsvoetpad meegenomen, welke in het onderzoek wordt aangeduid als 'deelgebied 2'. Voor dit deelgebied wordt in het onderzoek geconcludeerd dat er geen archeologische vindplaats aanwezig is.

In 2014 is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd door Archeodienst (Archeodienst Rapport 567, zie Bijlage 15). Daarin is de voormalige locatie Wientjes ten westen van het Oldenzaalsvoetpad opgenomen, welke in het onderzoek is aangeduid als 'deelgebied A'. In dit deelgebied werden omvangrijke resten van gebouwfunderingen van baksteen en zandsteen, alsmede groepen paalfunderingen aangetroffen. Vanwege het behoud van de archeologische resten op het Commanderieterrein is de diepteligging relevant. Voor de locatie Wientjes liggen de hoogst voorkomende archeologische resten op 31,4 m +NAP. Op deze gronden wordt daarom een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Er wordt bij de omgevingsvergunningen voor bouwen of overige werken de voorwaarde gesteld dat er archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen die dieper reiken dan 31,4 m +NAP. Naar verwachting kunnen de in het gebied geplande woningen en andere bouwwerken gerealiseerd worden zonder de archeologische waarden aan te tasten.

In 2017 is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd voor de kavels (westelijke volktstuintjes en kavel Oldenzaalsvoetpad) welke in de eerder genoemde onderzoeken nog niet waren onderzocht. Dit proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd door Laagland Archeologie (Laagland Archeologie Rapport 117, zie Bijlage 16. Bij dit onderzoek is een vindplaats aangetroffen bestaande uit een spoor (een greppel) en vondsten (zeven fragmentjes aardewerk). De diepteligging van vondsten en sporen in de C-horizont is circa 1,2 onder het huidige maaiveld (circa 34,06 tot 33,69 m +NAP). Voor deze locatie is ervoor gekozen om over te gaan tot opgraving. Naar aanleiding van de vondsten wordt voor de aangrenzende percelen waar in 2012 onderzoek naar was verricht wordt geadviseerd om alsnog twee aanvullende proefsleuven te graven. Het programma van eisen voor de opgraving is al opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag. Omdat de opgraving ten tijde van de bestemmingsplanprocedure nog niet is uitgevoerd wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen.

4.9.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen monumenten gelegen zijn. De Commanderiestraat en het Oldenzaalsvoetpad zijn wel oude wegen welke op historische kaarten al zijn ingetekend (Huguenin 1824, TMK 1840, topografische kaart 1900). Op de percelen waar de woningbouwkavels worden gerealiseerd is geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden waarvoor in het bestemmingsplan een beschermde regeling vereist is. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw Van De Regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Hierna worden de verschillende bestemmingen kort toegelicht.

Artikel 3 (Groen)

Aan het perceel aan de Commanderiestraat dat in gebruik is en blijft als volkstuintje is de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'volkstuin' toegekend. Deze bestemming is bedoeld voor onder meer groenvoorzieningen en volkstuinen ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin'. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen deze bestemming worden gebouwd.

Artikel 4 (Verkeer)

De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan het Oldenzaalsvoetpad en aan de beoogde parkeerplaatsen langs het Oldenzaalsvoetpad. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor verkeersdoeleinden en parkeervoorzieningen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen deze bestemming worden gebouwd.

Artikel 5 (Wonen)

Aan de woningbouwkavels is de bestemming 'Wonen' toegekend.

Gebruik

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor onder andere woningen en bijbehorende bouwwerken bij woningen. Het wonen mag gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep. Daarnaast zijn ondergeschikt aan het hiervoor genoemde gebruik onder meer wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen toegestaan.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn diverse vormen van gebruik bij recht aangemerkt zijn als strijdig gebruik. Het betreft hier een niet-limitatieve opsomming. Aanvullend wordt opgemerkt dat onder het gebruik ook het laten gebruiken wordt verstaan.

Naast strijdig gebruik zijn er ook vormen van gebruik die kunnen worden toegestaan op basis van een in de regels opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Het betreft hier het exploiteren van een bed & breakfast en inwoning. Medewerking aan de hiervoor genoemde vormen is gebonden aan de in de afwijkingsbevoegdheid genoemde voorwaarden.

Bouwen

Qua bouwregels is onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor hoofdgebouwen is onder meer bepaald dat als hoofdgebouwen uitsluitend woningen mogen worden gebouwd en dat een hoofdgebouw binnen een bouwvlak moet worden gebouwd. Qua type woning zijn vrijstaande woningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn eveneens twee-aaneengebouwde woningen toegestaan. Per bouwvlak is daarnaast het maximum aantal woningen binnen het bouwvlak middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding vastgelegd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedragen 6 en 10 meter. Daar waar er op de verbeelding sprake is van de aanduiding 'gevellijn' moet een hoofgebouw met de voorgevel in deze gevellijn worden gebouwd. Om een bepaalde afstand van de woningen tot de naastgelegen percelen te waarborgen is tevens een regel opgenomen waarin is bepaald dat de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bij vrijstaande woningen tenminste 3,00 m en bij twee-aaneen gebouwde woningen tenminste 3,00 m aan één zijde dient te bedragen.
Het eerder genoemde bouwvlak mag door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen worden overschreden, hier zijn wel nadere bouwregels aan gesteld.

Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak wordt in de regels niet genoemd. De toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag bij percelen tot en met 400 m2 maximaal 85 m2 bedragen en bij percelen groter dan 400 m2 maximaal 100 m2.

Tot slot zijn binnen deze bestemming nog bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten en speeltoestellen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn gebonden aan een maximale bouwhoogte.

Tot slot zijn er nog mogelijkheden om af te wijken van de bouwregels voor wat betreft de aan te houden afstanden tot de zijdelingse perceelsgrens en de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Deze afwijkingsmogelijkheden betreffen bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders, de criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Artikel 6 (Waarde - Archeologie 1)

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden binnen het plangebied. Op grond van deze dubbelbestemming gelden beperkte bouwmogelijkheden en bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Afwijking van deze bouwregels is onder voorwaarden wel mogelijk. Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' is onderzoek nodig als de bouwwerken en/of bodemingrepen dieper reiken dan 34,25 meter +NAP.

Artikel 7 (Waarde - Archeologie 2)

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden binnen het plangebied. Op grond van deze dubbelbestemming gelden beperkte bouwmogelijkheden en bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Afwijking van deze bouwregels is onder voorwaarden wel mogelijk. Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' is onderzoek nodig als de bouwwerken en/of bodemingrepen dieper reiken dan 31,4 meter +NAP.

5.4 Regels Parkeren

5.4.1 Algemeen

In het bestemmingsplan zijn planregels opgenomen ten behoeve van het parkeren, het laden en het lossen. Als fundament zijn de voormalige bepalingen van de bouwverordening gebruikt. Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte en laad- en losruimte.

5.4.2 Parkeren op eigen terrein

Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen terrein (de bij het bouwwerk behorende en daartoe bestemde gronden) moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.

5.4.3 Bepalen parkeerbehoefte

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen in het gemeentelijk beleid de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke parkeernormen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan zijn de gemeentelijke parkeernormen bepalend die gelden op het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt.

Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.

In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' naar het gemeentelijk beleid opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in de parkeernota wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruikswijziging aan dit nieuwe beleid worden getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Daardoor hoeven de bestemmingsplannen niet te worden herzien als het gemeentelijk beleid wijzigt.

In deze beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (de parkeernormen) en (als de extra parkeerbehoefte niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd) onder welke voorwaarden er een omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik van het bestemmingsplan, de zogenoemde binnenplanse afwijking, kan worden verleend.

5.4.4 Afmetingen parkeerplaatsen

Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor een haakse en gestoken parkeerplaats dan voor een parkeerplaats bestemd voor langs parkeren. De breedte van het parkeervak moet bij parkeren in dwarsrichting minimaal 2,50 meter zijn en bij langs parkeren minimaal 2,00 meter. De lengte (diepte) van het parkeervak moet bij parkeren in dwarsrichting minimaal 5,00 meter zijn en bij langs parkeren minimaal 5,50 meter. Indien de feitelijke inrichting daartoe aanleiding geeft (bijvoorbeeld verhouding rijbaanbreedte met de breedte van de opstelplaats), kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van de afmetingen. Zie bijlage V van de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2017'.

Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Voor de ontwikkeling van de acht gemeentelijke kavels aan de Commanderiestraat heeft de gemeenteraad een financieel sluitende grondexploitatie vastgesteld. Met de particuliere eigenaren van de gronden onder de resterende vier woningbouwkavels is een exploitatie- en planschadeovereenkomst gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden is daarmee anderszins verzekerd is als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, van de Wro.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Voorliggend plan valt gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling daar niet onder. Daarom is het plan in het kader van vooroverleg aan de provincie voorgelegd.

In haar reactie van 13 december 2017 laat de provincie weten dat voorliggend bestemmingsplan niet in strijd is met het provinciale beleid en dat er vanuit dat perspectief geen beletselen zijn om het plan in procedure te brengen. Daarmee is, voor zover het de provinciale diensten betreft, voldaan aan het vooroverleg zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Waterschap Vechtstromen
Met de digitale watertoets is het plan kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Uit de digitale watertoets volgt dat er sprake is van een normale procedure, daarom is het bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap heeft op 1 februari 2018 een positief wateradvies afgegeven op het plan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 9 maart 2018 tot en met 19 april 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn er geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan

Bijlage 2 Geur Onderzoek

Bijlage 2 Geur onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Integraal Bodemonderzoek

Bijlage 4 Integraal bodemonderzoek

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Commanderiestraat

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek Commanderiestraat

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek Oldenzaalsvoetpad 29

Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek Oldenzaalsvoetpad 29

Bijlage 7 Nader Bodemonderzoek Oldenzaalsvoetpad 29

Bijlage 7 Nader bodemonderzoek Oldenzaalsvoetpad 29

Bijlage 8 Saneringsplan Oldenzaalsvoetpad 29

Bijlage 8 Saneringsplan Oldenzaalsvoetpad 29

Bijlage 9 Indicatieve Partijkeuringen Oldenzaalsvoetpad 29

Bijlage 9 Indicatieve partijkeuringen Oldenzaalsvoetpad 29

Bijlage 10 Evaluatie Bodemsanering Oldenzaalsvoetpad 29

Bijlage 10 Evaluatie bodemsanering Oldenzaalsvoetpad 29

Bijlage 11 Geohydrologisch Onderzoek

Bijlage 11 Geohydrologisch onderzoek

Bijlage 12 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 12 Quickscan natuurwaardenonderzoek

Bijlage 13 Groepsrisicoberekening Hogedruksgasleiding

Bijlage 13 Groepsrisicoberekening hogedruksgasleiding

Bijlage 14 Archeologie - Inventariserend Veldonderzoek 2012

Bijlage 14 Archeologie - inventariserend veldonderzoek 2012

Bijlage 15 Archeologie - Proefsleuvenonderzoek 2014

Bijlage 15 Archeologie - proefsleuvenonderzoek 2014

Bijlage 16 Archeologie - Proefsleuvenonderzoek

Bijlage 16 Archeologie - proefsleuvenonderzoek