KadastraleKaart.com

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Beleid
2.1 Algemeen
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
3 Onderzoek
3.1 Algemeen
3.2 Bedrijven En Milieuzonering
3.3 Bodem
3.4 Geluid
3.5 Luchtkwaliteit
3.6 Externe Veiligheid
3.7 Water
3.8 Archeologie & Cultuurhistorie
3.9 Flora En Fauna
3.10 Verkeer En Parkeren
4 Planopzet
4.1 Algemeen
4.2 Regels
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Toelichting
1 Inleidende Regels
1 Begrippen
2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
3 Bedrijventerrein
3 Algemene Regels
4 Anti-dubbeltelregel
5 Algemene Bouwregels
6 Algemene Gebruiksregels
7 Algemene Afwijkingsregels
8 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
9 Overgangsrecht
10 Slotregel
Bijlagen Bij Regels

Bedrijventerrein Ootmarsum, Denekamperstraat 67

Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 16-12-2014 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Denekamperstraat 69 in Ootmarsum is fitnesscentrum 'Studio Sport' gevestigd. Het gebruik van het betreffende bedrijfspand voor fitness-activiteiten past niet binnen de geldende bestemming. Omdat dit gebruik niet in strijd is met het principe van goede ruimtelijke ordening is voorliggend bestemmingsplan opgesteld, waarmee het gebruik van het bedrijfspand als fitnesscentrum wordt mogelijk gemaakt.

Echter door zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan, is besloten om het fitnesscentrum "Studio Sport" te verhuizen naar elders. Het perceel Denekamperstraat 69 is door voorgenomen ontwikkelingen niet meegenomen in het actualisatiebestemmingsplan "Bedrijventerrein Ootmarsum". Hierdoor is het perceel niet voorzien van een passende bestemming. Daarom wordt dit bestemmingsplan vastgesteld met uitzondering van de aanduiding fitnesscentrum.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in het noordoosten van Ootmarsum, aan de zuidzijde van bedrijventerrein De Mors. Zie onderstaande afbeelding voor de ligging van het plangebied in Ootmarsum. Aan de oost- noord- en westzijde van het plangebied liggen bedrijven als hoveniersbedrijf Kemperink, de BAM en installatiegroep Lammerink. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Denekamperstraat met ten zuiden daarvan een woonwijk met overwegend vrijstaande woningen en tweekappers. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Ootmarsum, sectie C, perceelsnummer 2330. Het perceel heeft een oppervlakte van ca. 1308 m². Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

Afbeelding 1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Ootmarsum' (1977). Daarin is aan het perceel de bestemming 'Agrarisch gebied' toegekend. Het bedrijfspand is in 2000 gerealiseerd met een vrijstellingsprocedure (artikel 19.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening). De gronden kennen echter geen passende bestemming, doordat er met een vrijstellingsprocedure is gewerkt. Derhalve wordt voorliggend bestemmingsplan vastgesteld.

In het kader van de actualisering en digitalisering bestemmingsplannen is onlangs het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Ootmarsum' vastgesteld. Dit actualisatieplan heeft een conserverend karakter, wat inhoud dat alleen de feitelijke situatie van bebouwing en functies wordt opgenomen. Nieuwe projecten, zoals het positief bestemmen van het fitnesscentrum, zijn niet in het actualisatieplan meegenomen. In onderstaande afbeelding is goed te zien dat de Denekamperstraat 67, 69 en 45F buiten dat plangebied zijn gehouden. Wel wordt met de onderhavige herziening zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein, Ootmarsum'.

Ligging t.o.v. bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Ootmarsum'

Afbeelding 2: Ligging plangebied t.o.v. 'Bedrijventerrein Ootmarsum' (bron: ruimtelijke plannen)

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken gemotiveerd en toegelicht. In hoofdstuk 2 komt eerst een beschrijving van het plan aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het plan getoetst aan de nationale, provinciale en gemeentelijke beleidskaders. Verdere toetsing van het plan vindt plaats in hoofdstuk 4, waar de relevante sectorale randvoorwaarden als milieu, water, flora- en fauna aan bod komen. Tot slot worden in hoofdstuk 5 de regels toegelicht, waarna in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van dit plan wordt verantwoord.

2 Beleid

2.1 Algemeen

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moeten gemeenten rekening houden met het relevante beleid van de diverse (hogere) overheden. Dit bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze zijn verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk. Voor dit bestemmingsplan vormt het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel en het eigen gemeentelijke beleid het belangrijkste toetsingskader. Deze kaders worden in het vervolg van dit hoofdstuk behandeld.

2.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie- & Verordening Overijssel

Met de vaststelling van de Omgevingsvisie Overijssel op 1 juli 2009 geeft de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de provincie. In de beleidsnota presenteert de provincie het provinciale beleid, de provinciale belangen en de wijze waarop uitvoering wordt nagestreefd. De provinciale verordening wordt daarbij ingezet om provinciale belangen juridisch te borgen. De verordening bevat daarom dan ook geen nieuwe beleidskaders, maar regelt dat de provinciale belangen geborgd worden bij ruimtelijke plannen. Zowel de omgevingsvisie als de omgevingsverordening zijn in 2013 op een aantal onderwerpen aangepast met een actualisatieslag. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 deze actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld.

In algemene zin ligt de doelstelling van het provinciale beleid in het behalen van ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Om dit te bereiken heeft de provincie heeft een uitvoeringsmodel vastgesteld, waarmee kan worden bekeken of een plan in lijn is met het provinciale beleid. Daarvoor wordt het plan getoetst aan de generieke beleidskeuzes, het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief en de lokale gebiedskenmerken. Zie onderstaande afbeelding.

UItvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Afbeelding 4: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Generieke beleidskeuzes

Bij de generieke beleidskeuzes gaat het om keuzes van de Europese Unie, het Rijk of de provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor het wel of niet toelaten van ontwikkelingen. Hierbij kan worden gedacht aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, maar ook aan reserveringen voor waterveiligheid, waterkwaliteit, natuurontwikkeling, externe veiligheid, etc. Dit plan bestaat uit het gebruik van een bestaand bedrijfsgebouw als fitnesscentrum. Het plangebied bevindt zich niet in een reserveringsgebied en er is geen sprake van extra ruimtebeslag. Bovendien is er door het hergebruik van een bestaand bedrijfspand sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, waarmee onnodig ruimtebeslag op een onbebouwde locatie wordt voorkomen. Deze ontwikkeling is niet in strijd met de generieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

Voor het plangebied gelden de ontwikkelingsperspectieven binnen de stedelijke omgeving. Het erf ligt binnen de ontwikkelingsperspectieven 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus; bedrijventerreinen 1955-nu en woonwijk ' en 'Nationaal Landschap Noordoost-Twente'.

In de Omgevingsvisie wordt aangegeven dat de nadruk binnen dorpen en kernen steeds meer komt te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van een dorp of kern. Binnen het perspectief 'woonwijk' is daarbij ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus. Binnen het perspectief 'bedrijventerrein' gaat het om de bestaande bedrijventerreinen en is er ruimte voor een herstructurering van bestaande monofunctionele werkmilieus. Binnen het ontwikkelingsperspectief 'Nationaal Landschap Noordoost-Twente' dienen ontwikkelingen bij te dragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten (1) samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen, (2) de grote mate van kleinschaligheid en (3) het groene karakter.

Met onderhavig plan wordt een een bestaand bedrijfspand voorzien van de bestemming "bedrijventerrein" aan de rand van een bedrijventerrein en grenzend aan een woonwijk. Een dergelijke functie draagt bij aan het bestaande bedrijventerrein. Binnen het bedrijventerrein waarin het plangebied ligt zijn de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap niet aanwezig. Geconstateerd wordt dat dit plan hier ook geen afbreuk aan doet.

Ontwikkelingsperspectieven

Afbeelding 5: Ontwikkelingsperspectief Omgevingsvisie Overijssel (bron: atlas overijssel)

Gebiedskenmerken

Binnen het plangebied is sprake van de volgende gebiedskenmerken:

  • natuurlijke laag: stuwwallen en ruggen;
  • laag van het agrarisch cultuurlandschap: maten en flierenlandschap;
  • lust- en leisurelaag: donkerte;
  • stedelijke laag: bedrijventerrein 1955-nu / woonwijken 1955-nu.

De natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap en lust- en leisurelaag zijn niet meer herkenbaar binnen het plangebied dat al in gebruik is als bedrijventerrein. Het meest relevante gebiedskenmerk is hier dan ook de stedelijke laag waarin de locatie is aangeduid als bedrijventerrein/woonwijk.

In de catalogus gebiedskenmerken worden bedrijventerreinen als volgt omschreven: "De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een ‘no nonsense’ karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied" (p. 108). Deze beschrijving doet ook recht aan het plangebied dat bestaat uit een rechte kavel met een goede ontsluiting en bereikbaarheid via de Denekamperstraat. De provincie merkt daarbij op dat nieuwe functies hun intrede doen op het bedrijventerrein, waarbij ook niet perse op een bedrijventerrein behorende functies horen. De ambitie voor dit gebiedskenmerk is gelegen in vitale werklocaties. De provincie wil een herstructureringsproces op gang brengen om dit te bereiken.

De gebieden binnen het kenmerk 'woonwijken 1955-nu' worden in de catalogus omschreven als "planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen" (p. 106). Met deze omschrijving is duidelijk dat het plangebied geen onderdeel is van een planmatig opgezette woonwijk en qua kenmerk thuishoort binnen het kenmerk 'bedrijventerrein'. Hier zal dan ook niet nader op het gebiedskenmerk 'woonwijken 1955-nu' worden ingegaan, maar zoveel mogelijk worden aangesloten bij 'bedrijventerrein 1955-nu'.

Met dit plan wordt een bestaand bedrijfspand voorzien van de bestemming "bedrijventerrein". Deze herstructurering van bestaande bebouwing draagt bij aan de werkgelegenheid en vitaliteit van het bedrijventerrein, zonder dat dit afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van de naastgelegen bedrijfspercelen. Er is sprake van zuinig ruimtegebruik. Het plan is in lijn met de ambities die horen bij het gebiedskenmerk 'bedrijventerrein 1955-nu'.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan past binnen het provinciale beleid zoals dat is beschreven in de Omgevingsvisie en vastgelegd in de Omgevingsverordening.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie gemeente Dinkelland

De structuurvisie gemeente Dinkelland bevat de hoofdlijnen van het gemeentelijke ruimtelijke beleid voor het grondgebied van de gemeente Dinkelland.

De structuurvisie bevat de volgende visie op hoofdlijnen voor Ootmarsum:

  • Toeristische potenties doorontwikkelen, profielversterkende bedrijvigheid ontwikkelen, centrumfunctie en verzorgingsfunctie ontwikkelen;
  • Woningbouw uitbreiding vindt plaats binnen de schil van de Dusinksweg (deze krijgt de status van een randweg). Voor woningbouw in het plan Brookhuis is circa tien hectare gereserveerd (130 woningen);
  • Afronding bedrijventerrein De Mors IV aan de oostzijde door middel van oostelijke ontsluitingsweg vanaf de Denekamperstraat. Ten noorden van het bedrijventerrein vormt de verlegde Kropsbeek de afronding. Aldaar is ruimte voor een kleine uitbreiding (2,5 hectare);
  • Verplaatsing tenniscomplex op flank Kuiperberg naar ’n Tooslag geeft de mogelijkheid de vrijkomende locatie te herontwikkelen, eventueel in de vorm van een Landhuis;
  • De ambitie is er om de ruimtelijke kwaliteiten van de Molenbeek beter te benutten. Herstel van de beekloop van de Molenbeek is hiervoor noodzakelijk;
  • Voor de kern is het Masterplan Ootmarsum met ontwikkellocaties vastgesteld. Dit Masterplan ligt ten grondslag aan de incidentele herstructurerings- en/of ontwikkellocaties binnen de kern Ootmarsum;
  • Gebied ten noorden van wijk De Vinke tussen begraafplaats, sporthal en De Wildhof wordt herontwikkeld voor bouw commanderie, woningbouw, museum, horeca en parkeren.

Bij de thematische visie op bedrijventerreinen wordt aangegeven dat het huidige aanbod aan bedrijfspercelen voldoet aan de vraag. Er wordt nadruk gelegd op herstructurering en hergebruik van bestaande panden. Aspecten waarnaar wordt gekeken bij de herontwikkeling van bedrijventerreinen zijn de fysieke inrichting en de onderlinge samenwerking. Op de structuurvisiekaart bevindt het plangebied zich op de scheiding tussen 'historische lintbebouwing' en 'werkgebieden'.

Dit bestemmingsplan past binnen het streven van de gemeente Dinkelland om bestaande bedrijfspanden te hergebruiken, zodat er niet direct extra ruimtebeslag nodig is. Vanuit de fysieke inrichting bezien veranderd er met dit plan niets. Het bestaande gebouw, de openbare inrichting en de parkeervoorzieningen zijn dermate dat deze geschikt zijn voor het beoogde gebruik. De conclusie luidt dat dit plan past binnen de visie van de gemeente Dinkelland.


Afbeelding 5: Uitsnede kaart structuurvisie Dinkelland

3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Een vast onderdeel van een toelichting op een bestemmingsplan bestaat uit het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de relevante omgevingsaspecten. Europese richtlijnen over deze omgevingsaspecten, die steeds meer in de landelijke wetgeving verankerd zijn, werken door in de bescherming van de menselijke en natuurlijke omgeving. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een milieutoets, waarin aspecten als bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid aan bod komen. Dit kan echter breder worden getrokken met een onderzoek naar bedrijven en milieuzonering, archeologie, verkeer- en parkeren, flora- en fauna en uiteraard water. In de volgende paragrafen zal daarom aandacht worden besteed aan de diverse randvoorwaarden die vanuit de omge-ving worden gesteld.

3.2 Bedrijven En Milieuzonering

Algemeen

Bij een goede ruimtelijke ordening wordt enerzijds voorkomen dat er sprake is van onaanvaardbare hinder en gevaar bij milieugevoelige functies. Bij milieugevoelige functies gaat het daarbij onder meer om woningen, scholen en ziekenhuizen. Anderzijds dient ook te worden voorkomen dat bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd als er milieugevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Sinds de jaren '80 van de vorige eeuw wordt in het kader van een goede zonering van functies algemeen gebruik gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Deze publicatie bevat richtafstanden waarmee een eerste impressie kan worden gegeven over de gewenste afstand van bedrijven tot milieugevoelige functies. Daarbij moet niet worden vergeten dat het hier gaat om richtlijnen en geen harde normen. Het is dan ook mogelijk gemotiveerd van de publicatie af te wijken.

De VNG-publicatie biedt een systematiek waarbij bedrijven in categorieën worden ingedeeld op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per categorie worden daarbij richtafstanden aangegeven voor verschillende milieuaspecten. Het gaat dan om de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Daarbij wordt ook aangeduid welke grootste richtafstand moet worden aangehouden. Op onderstaande tabel is per milieucategorie van een bedrijf te zien welke richtafstand wordt gehanteerd ten opzichte van een rustige woonwijk.

Milieucategorie

Aan te houden afstand tot rustige woonwijk
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
4.1 200 meter
4.2 300 meter
5.1 500 meter
5.2 700 meter
5.3 1.000 meter
6 1.500 meter

Tabel 1: richtafstanden per milieucategorie

Plangebied

Binnen onderhavig plangebied worden bedrijven tot milieucategorie 3.1 mogelijk gemaakt binnen het bestaande bedrijfspand. Voor eventuele bedrijvigheid binnen milieucategorie 3.1 dient een richtafstand van 50 meter tot de meest nabijgelegen woningen worden aangehouden. Op onderstaande afbeelding is te zien dat binnen een straal van 50 meter om het bedrijfspand geen gevoelige functies zijn gelegen. Ook is het niet mogelijk binnen deze straal gevoelige functies te realiseren, omdat zowel het bedrijfspand, als de nabijgelegen woningen allen zijn voorzien van een bouwvlak waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gebouwd. Tot slot vormt het bedrijfspand geen gevoelig object voor de aangrenzende bedrijven en levert dit gebruik de naastgelegen bedrijven geen belemmeringen op in hun bedrijfsvoering.

Milieuzonering bedrijfsperceel

Afbeelding 6: Kaart zonering bedrijfsgebouw

Conclusie

Naar aanleiding van een eerste toets van het plan aan de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt verwacht dat dit plan geen onaanvaardbare milieuhinder oplevert voor omliggende woningen. De meest nabijgelegen woningen liggen allen op een grotere afstand dan de richtlijn van 50 meter.


3.3 Bodem

Bodemonderzoek

Ten behoeve van een goede ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan is het zaak door middel van een bodemonderzoek de bodemgesteldheid van het plan inzichtelijk te maken. Indien sprake is van bodemverontreiniging dient een afweging plaats te vinden over de te realiseren functies op dan wel nabij betreffende verontreiniging alsmede voor de mogelijke kosten omtrent bodemsanering. De kwaliteit van de bodem dient uiteindelijk zodanig te zijn, dat zij geen belemmering oplevert voor de ter plaatse te realiseren bebouwing, c.q. functies.

Plangebied

Het betreffende pand is vergund in 2001. Ten behoeve van het verlenen van de vergunning is destijds de bodemgesteldheid onderzocht. Uit het bodemonderzoek (1999) is gebleken dat ter plaatse van het pand alleen in de bovengrond een licht verhoogd gehalte aan PAK is gemeten. Er worden geen waarden overschreden. De grond is geschikt bevonden om te bebouwen en te gebruiken.

Conclusie

Aangezien in het pand sinds het verlenen van de vergunning in 2001 geen gebruiksfunctie heeft plaatsgevonden die een negatief effect kan hebben op de bodemgesteldheid, wordt gesteld dat de resultaten uit het bodemonderzoek van 1999 nog steeds actueel is.

3.4 Geluid

Wegverkeerslawaai

De wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een wijziging- of bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Akoestisch onderzoek

Naar aanleiding van het verzoek om een fitnesscentrum te realiseren aan de Denekamperstraat 67 te Ootmarsum is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Aangezien bij de vaststelling van het bestemmingsplan de aanduiding fitnesscentrum verwijderd is. Is het akoestisch onderzoek ook niet meer relevant en maakt derhalve geen onderdeel meer uit van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het betreft een bestaand bedrijfspand welke voorzien wordt van de bestemming "bedrijventerrein". Dit past binnen het huidige geluidsbeleid.

3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

Op 15 november 2008 is de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De ‘Wet luchtkwaliteit’ vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van artikel 5.16 van de Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld of een vrijstelling worden verleend, indien;

  1. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde 1, of;
  2. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de betreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  3. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of;
  4. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit “in betekende mate” als bedoeld onder c is sprake in zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

- Woningbouw: 1500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3000 woningen bij 2 ontsluitende wegen.

- Infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);

- Kantoorlocaties: 10.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 20.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Plangebied

Dit bestemmingsplan maakt geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen mogelijk maar staat slechts het gebruik van een bestaand bedrijfspand als zodanig toe. Dit bestemmingsplan leidt slechts beperkt tot een toename van verkeersstromen, waarbij dit plan qua omvang niet in de buurt komt van de hiervoor onder c. genoemde ontwikkelingen.

Conclusie

Dit bestemmingsplan zal per saldo niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiermee wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer.

3.6 Externe Veiligheid

Algemeen

De regelgeving op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze regels, zoals het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) en de 'circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' leggen steeds een koppeling tussen ruimtelijke ordening en risicodragende activiteiten in of naast een plangebied. Externe veiligheid is het vakgebied dat zich bezighoudt met industriële risico's en de invloed van die risico's op de samenleving. Industriële risico's zitten zowel in het produceren, verwerken en opslaan van gevaarlijke stoffen als het transporteren ervan. Het gaat steeds om grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Het externe veiligheidsbeleid kent twee pijlers: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico wordt bepaald op basis van de risicobron en wordt gebruikt om het minimum beschermingsniveau waar de samenleving recht op heeft aan te geven. Dit minimum beschermingsniveau wordt uitgedrukt in een grenswaarde en kan ruimtelijk worden weergegeven als een contour. Het ruimtebeslag van deze contour is veelal beperkt.

Met het groepsrisico wordt aangegeven welk beschermingsniveau ontstaat als mensen (omdat ze wonen, werken, recreëren in de nabije omgeving) en industriële risico's bij elkaar in de buurt komen. Verder dient het groepsrisico om een afweging te kunnen maken over de wenselijkheid van de voorgenomen activiteit (herbestemming, verdichting, etc.) in relatie tot de risicobron.

Plangebied

Uit de risicokaart voor Overijssel blijkt dat er in- of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen.

Conclusie

Er is vanuit het aspect 'externe veiligheid' sprake van een goede ruimtelijke ordening bij dit bestemmingsplan.

3.7 Water

Algemeen

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijke verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Plangebied

Voor dit bestemmingsplan is op 6 augustus 2013 de digitale watertoets ingevuld (www.dewatertoets.nl). Daaruit volgt dat er bij dit plan geen sprake is van een waterschapsbelang. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Regge en Dinkel heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect water leidt daarmee niet tot belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

3.8 Archeologie & Cultuurhistorie

Algemeen

Om het archeologisch erfgoed te beschermen moeten op grond van het Verdrag van Malta (1992) alsmede van het daarop gebaseerde thans in procedure zijnde wetsvoorstel eventuele archeologische resten in kaart gebracht worden, alvorens de bodem wordt verstoord. Rekening moet worden gehouden met in de bodem aanwezige archeologische waarden.

Plangebied

Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) kan per perceel onderzocht worden welke verwachtingswaarde het perceel heeft. De gemeente Dinkelland heeft een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld. Het rapport is opgesteld door RAAP en geeft voor het grondgebied de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan de hand van deze kaart kan bepaald worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Archeologische verwachtingswaarde

Figuur 7. Archeologische verwachtings- en advieskaart uitsnede (bron: RAAP)

Het plangebied ligt binnen het landschapstype 'beekdalen en overige laagten'. Voor deze gebieden geldt een lage archeologische verwachtingswaarde voor resten uit alle perioden. Er is sprake van vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Conclusie

Bij voorliggend bestemmingsplan vinden geen bodemingrepen plaats, omdat er sprake is van een functiewijziging van bestaande bebouwing. Bovendien is het plangebied gelegen binnen een lage archeologische verwachtingswaarden. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Bovendien blijkt uit een toets aan de cultuurhistorische atlas van Overijssel dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.9 Flora En Fauna

Ecologie is een belangrijk aspect in de ruimtelijke planvorming. Daarbij gaat het niet alleen om de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op beschermde soorten, maar ook om de effecten op beschermde gebieden De gebiedsbescherming en soortenbescherming zijn wettelijk vastgelegd in respectievelijk de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Vanuit nationaal ruimtelijk beleid is ook de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang.

Gebiedsbescherming

Bij gebiedsbescherming moet gekeken worden naar de effecten van het bestemmingsplan op Natura 2000-gebieden en gebieden die behoren tot de EHS. Activiteiten die Natura 2000-gebieden kunnen schaden zijn verboden, tenzij de provincie hiervoor een vergunning verleend. Wanneer er activiteiten in of rond een Natura 2000-gebied gaan plaatsvinden, moet vooraf worden onderzocht of deze significante effecten op de specifieke instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende gebied (kunnen) hebben. De instandhoudingsdoelstellingen zijn/worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten die voor de Natura 2000-gebieden worden vastgesteld. In de EHS mogen geen activiteiten plaatsvinden die afbreuk doen aan de wezenlijke natuurwaarden.

Het plangebied vormt geen onderdeel van een Natura 2000- en/of EHS- gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000 (Springendal & Dal van de Mosbeek) ligt op ca. 1500 meter. Het meest nabij gelegen EHS-gebied ligt op ca. 800 meter. Tussen deze gebieden en het plangebied bevinden zich diverse bedrijven en woningen. Het gebruik van het bestaande bedrijfsgebouw in het plangebied voor fitnessdoeleinden heeft geen significante effecten op deze bestaande Natura 2000- en/of EHS-gebieden.

Soortenbescherming

In de Flora- en faunawet zijn planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. De bescherming houdt in dat het verboden is beschermde, inheemse planten te beschadigen en om beschermde inheemse dieren te doden, te verontrusten, dan wel hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren. Dit bestemmingsplan ziet toe op het gebruik van een bestaand bedrijfsgebouw als fitnesscentrum. Daarbij wordt er geen bebouwing gesaneerd of beplanting gerooid en vindt er alleen inpandig een gewijzigd gebruik plaats. Het is daarmee aannemelijk dat dit plan geen negatieve effecten heeft op beschermde, dan wel onbeschermde soorten flora- en fauna.

Conclusie

Dit bestemmingsplan heeft geen nadelige gevolgen voor Natura 2000- of EHS-gebieden of op beschermde soorten.

3.10 Verkeer En Parkeren

Verkeer

De extra verkeersaantrekkende werking van een bestaand bedrijfspand ten opzichte van andere bedrijvigheid in het plangebied is beperkt. Het plangebied wordt zowel voor snel- als langzaam verkeer ontsloten via de Denekamperstraat. Voor fietsers bevindt zich een fietssuggestiestrook langs de Denekamperstraat, waarmee er sprake is van een veilige ontsluiting voor fietsers. Tot slot bevindt zich op een afstand van nog geen 50 meter van het bedrijfspand een bushalte, zodat de locatie ook per openbaar vervoer te bereiken is. Geconcludeerd wordt dat het plangebied een goede bereikbaarheid kent en er sprake is van een goede verkeerskundige situatie.

Parkeren

De parkeerbehoefte van het bedrijfspand wordt op eigen terrein opgevangen.

4 Planopzet

4.1 Algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Een toelichting op de bestemmingen is hieronder opgenomen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels.

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

2. Bestemmingsregels.

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. In een enkel geval worden ruimere mogelijkheden geboden door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid.

3. Algemene regels.

In het derde hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Het betreffen achtereenvolgens algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel en algemene gebruiksregels.

4. Overgangs- en slotregels.

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Deze zijn vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Regels

Bij de regels voor dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Ootmarsum'. Aan het plangebied is daartoe de bestemming 'Bedrijventerrein' toegekend. Met de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' is bepaald dat bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegestaan. De toegestane bedrijfscategorieën verwijzen naar een Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als bijlage aan de regels is toegevoegd. Met de functieaanduiding 'fitnesscentrum' is bepaald dat ook een fitnesscentrum is toegestaan.

Het bedrijfspand is voorzien van een bouwvlak. Een gebouw mag uitsluitend binnen dit bouwvlak worden gebouwd. Voor de bouwhoogte is binnen het bouwvlak de bouwaanduiding 'maximum bouwhoogte' opgenomen. Er geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter.

5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.6, eerste lid onder f moet een bestemmingsplan vergezeld gaan van een toelichting waarmee inzicht wordt geboden in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het uitgangspunt is dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk die geheel voor rekening en risico komt van de aanvrager en geen bouwplan is. Er zijn eveneens geen verhaalbare kosten voor de gemeente. De gemeenteraad kan daarom besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Er is wel met de aanvrager een planschade-overeenkomst gesloten. Daarin zijn onder andere afspraken gemaakt over het verhalen van eventuele tegemoetkoming in planschade.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Om rechtskracht te krijgen moet dit bestemmingsplan de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegde procedures doorlopen. Daarbij worden de volgende stappen doorlopen.

Vooroverleg

Overheden en instanties werden in het verleden altijd uitgenodigd voor het indienen van overlegreacties (artikel 3.1.1. Bro). Waar nodig werd het plan aangepast naar aanleiding van de ingediende reacties. De betreffende overheden hebben echter ook de mogelijkheid vooraf te bepalen in welke gevallen vooroverleg vereist is. Zowel het Rijk, de provincie Overijssel als het waterschap Regge en Dinkel hebben hiervan gebruik gemaakt.

Omdat dit plan geen raakvlakken heeft met nationale belangen, kan vooroverleg met de diverse Rijksdiensten achterwege blijven. Ook de provincie Overijssel heeft per brief van 15 maart 2011 een lijst met categorieën plannen bekend gemaakt waarvoor geen vooroverleg noodzakelijk is. Dit plan wordt in deze lijst geschaard onder A.2, bedrijfsdoeleinden. Nader vooroverleg met de provincie is daarom niet van toepassing.

Via de website www.dewatertoets.nl is de digitale watertoets geraadpleegd. Voor dit bestemmingsplan is op 6 augustus 2013 de digitale watertoets ingevuld. Daaruit volgt dat er bij dit plan geen sprake is van een waterschapsbelang. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Daarmee is aan de verplichting tot vooroverleg met het waterschap voldaan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter visie gelegen vanaf 13 december 2013 voor de duur van 6 weken. Zoals bepaald in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierbij is eenieder gedurende 6 weken in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Hiervan is gebruik gemaakt. In de bijbehorende reactienota zijn de ingediende zienswijzen voorzien van een gemeentelijke reactie. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld.

Vaststelling

De gemeenteraad stelt vervolgens het bestemmingsplan vast. Daarbij neemt de raad ook een besluit over de ingediende zienswijzen. Tijdens de daarop volgende ter-inzage-termijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag na de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

Bijlagen Bij Toelichting

1 Inleidende Regels

1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1. plan:

het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Ootmarsum, Denekamperstraat 67' met identificatienummer NL.IMRO.1774.OOTBPDNKAMPERSTR67-0301 van de gemeente Dinkelland;

2. bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

3. aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

4. aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

5. bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

6. bebouwingspercentage:

een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald;

7. bedrijf:

een onderneming gericht op het bedrijfsmatige voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

8. bedrijfsvloeroppervlak (bvo):

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;

9. bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

10. bestaand:

  1. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet en of Wet algemene bepalingen omgevingswet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
    1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
    2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning;
  2. ten aanzien van het overige gebruik:
    1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

11. bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

12. bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

13. bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

14. bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

15. bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

16. bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

17.bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

18. bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

19. bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

20. dak:

iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;

21. detailhandel:

het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

22. erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw;

23. erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;

24. evenement:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals beschreven in de Algemene Plaatselijke Verordening. Onder een evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid;

25. fitnesscentrum:

inrichting voor training met behulp van toestellen;

een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap);

27. gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

28. geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

29. hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

30. horecabedrijf:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:

  1. horecacategorie 1: een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petitrestaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
  2. horecacategorie 2: een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar (grand)café, eetcafé, restaurant, café restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekken of een zalencentrum;
  3. horecacategorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt: dancings, discotheken en nachtclubs;

31. kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in achtgenomen moet worden;

een (deel van een) gebouw dat dient voor de administratieve, financiële, architectonische, juridische of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden ten dienste van en verbonden aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten;

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

39. peil:

  1. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
  2. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  3. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  4. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  5. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare object;

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

45. voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld de periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

een gebouw dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

2 Bestemmingsregels

3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat ter plaatse van:

  1. de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' uitsluitend een bedrijf tot en met categorie 3.1 is toegestaan;
  2. een "kantoor" met een oppervlakte van maximaal 150 m2 is toegestaan;

met daaraan onderschikt:

  1. openbare nutsvoorzieningen;
  2. niet-zelfstandige kantoren;
  3. groenvoorzieningen;
  4. evenementen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. wegen en paden;
  8. tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in lid 3.1 gegeven bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijven in een hogere milieucategorie dan is toegestaan op basis van artikel 3.1;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan het in lid 3.1 toegestane gebruik;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie en seksshops;
  5. het gebruik van gronden binnen de bestemming mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse waarbij voor de parkeersituatie geldt dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van wonen;
  7. risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  8. Op de gronden als bedoeld in artikel 3.1 is buitenopslag toegestaan met dien verstande dat:
    1. buitenopslag ten behoeve van detailhandelsactiviteiten niet is toegestaan;
    2. de buitenopslag uitsluitend is toegelaten achter de voorgevel van de op het bouwperceel aanwezige hoofdgebouw danwel achter de voorgevelrooilijn indien het bouwperceel niet bebouwd is.

Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3 Algemene Regels

4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijken maatvoering

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in die zin dat:

  1. er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het plangebied aanwezige waarden;
  2. de bouwhoogte van informatiezuilen mag worden vergroot tot 5 m;
  3. de bouwhoogte van kunstobjecten mag worden vergroot tot 8 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag worden vergroot tot 10 m;
  5. de bouwhoogte van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten mag worden vergroot tot ten hoogste 40 m, mits:
    1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
    2. de te plaatsen mast (deels) door bomen gecamoufleerd wordt dan wel dat bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande gebouwen en andere verticale elementen;
    3. door middel van een landschapsplan aansluiting wordt gezocht bij de omliggende omgeving en/of landschapselementen;
    4. het principe van site-sharing wordt toegepast;
    5. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
    6. er afstemming plaatsvindt met de Nota antennebeleid gemeente Dinkelland (2008);

8 Overige Regels

8.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. de ruimte tussen bouwwerken.

4 Overgangs- En Slotregels

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

9 Overgangsrecht

10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Ootmarsum, Denekamperstraat 67'.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: ...

Bijlagen Bij Regels