Laagsestraat 10, Ootmarsum
Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 26-02-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Laagsestraat 10, Ootmarsum met identificatienummer NL.IMRO.1774.OOTBPLAAGSESTR10-VG01 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald;
1.8 bedrijf:
een onderneming gericht op het bedrijfsmatige voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
1.9 bedrijfsvloeroppervlak (bvo):
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
1.10 bedrijfswoning:
een woning slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon die een functionele binding heeft met een op hetzelfde perceel gelegen bedrijf ten behoeve van het beheer en/of toezicht op dat bedrijf;
1.11 beperkt kwetsbaar object:
een object waar ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.12 bestaand:
legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.13 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;
1.14 bestaand gebruik:
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.25 dak:
iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 detailhandel:
het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.28 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw;
1.29 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt:
1.31 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.32 (hoek)erker:
een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
1.33 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.34 huishouding:
een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree;
1.35 inwoning:
wonen in een (ondergeschikt) deel van een als medegebruiker van het pand;
1.36 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.37 kap:
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o;
1.38 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;
1.39 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;
1.40 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in achtgenomen moet worden;
1.41 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.42 niet-zelfstandige kantoren:
een (deel van een) gebouw dat dient voor de administratieve, financiële, architectonische, juridische of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden ten dienste van en verbonden aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten;
1.43 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.44 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.45 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.46 parkeren:
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;
1.47 peil:
- a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
- b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;
1.48 perifere detailhandel:
detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;
1.49 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.50 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
1.51 stallen:
in een garage of andere bewaarplaats zetten
1.52 verkoopvloeroppervlak (v.v.o):
binnenwerks met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn (kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen), wordt opgeteld;
1.53 voertuig:
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;
1.54 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.55 voorgevel rooilijn:
de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;
1.56 vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld de periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.57 winkel:
een gebouw dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;
1.58 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.59 woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat ter plaatse van:
- a. de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' uitsluitend een bedrijf tot en met categorie 2 is toegestaan;
- b. de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' uitsluitend een bedrijf tot en met categorie 3.1 is toegestaan;
- c. een detailhandelsvestiging ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
met daaraan onderschikt:
- d. wonen in de vorm van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. niet-zelfstandige kantoren;
- g. groenvoorzieningen;
- h. evenementen;
- i. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijk) berging en infiltratie van hemelwater;
- j. parkeervoorzieningen;
- k. wegen en paden;
- l. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
4.2 Bouwregels
- a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,40 m, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:
- 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
en
- 1. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
- b. Indien uit het in lid a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan er één of meerdere van de volgende voorwaarden verbonden worden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door Burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- c. Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld in b wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijken maatvoering
8.2 Erker (bedrijfs)woning
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen, met dien verstande dat:
- a. de overschrijding ten hoogste 1 meter mag bedragen;
- b. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 50%. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
- c. indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, de breedte maximaal 3/4 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3. De bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
- d. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen of indien de woning of dat woongebouw een hogere verdiepingsvloer bevat maximaal tot 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van die of dat woongebouw;
- e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m mag bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelgrens niet van toepassing;
- f. ten hoogste 1 (hoek)erker per woning met uitzondering van een woning welke op een hoek van twee straten is gelegen waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen mag voor beide voorgevelrooilijnen een (hoek)erker worden gebouwd van de betreffende gevel.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Verwijderen Waarde - Archeologie
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt verwijderd, indien uit voldoende archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Laagsestraat 10, Ootmarsum'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Laagsestraat 10 in Ootmarsum is het bedrijf Busscher Serrebouw en Styling gevestigd. Het bedrijf, waar de eigenaren de heer en mevrouw Busscher zelf ook fulltime werken, levert en plaatst serres bij woningen en bedrijven door het hele land. Sinds 2008 heeft het bedrijf hun showroom en kantoor gevestigd in een monumentaal pand aan de Laagsestraat 10 in Ootmarsum. Het gaat hier om een voormalige textielfabriek met een kenmerkende sheddakconstructie. Bij de aankoop is het monument gerestaureerd waarbij onder andere al het glas van de sheddaken is vervangen en is geïnvesteerd in de dakconstructie. Bij de restauratie waren onder meer de gemeente en Het Oversticht betrokken. Momenteel vraagt het gemeentelijk monument om een nieuwe ronde van groot onderhoud. Alle bakgoten, die zorgen voor afwatering van het hele pand dienen te worden vervangen. Een zeer kostbare maar noodzakelijke ingreep om het pand voor de toekomst te kunnen behouden. Het doorlopend onderhouden van het monument en het runnen van het eigen bedrijf is een tijdrovende zaak.
Om die reden is het plan opgevat om binnen de bestaande bebouwing een bedrijfswoning te realiseren. Om een woningcontingent toe te kunnen voegen wordt aansluiting gezocht bij het gemeentelijke Rood voor Rood beleid waarbij in het buitengebied minimaal 850 m² aan landschap ontsierende bebouwing wordt gesloopt. Het beleid gaat er daarbij van uit dat wanneer aan de sloopopgave wordt voldaan en de compensatiewoning niet op de slooplocatie wordt gerealiseerd de nieuwe woning dient aan te sluiten bij bestaande bebouwing. Om de bouw van de inpandige bedrijfswoning mogelijk te maken wordt er aan de Hamweg 4 in Albergen (gemeente Tubbergen) 913 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Voor de slooplocatie wordt een aparte bestemmingsplanprocedure doorlopen omdat dit perceel in een andere gemeente ligt. Het onderhavig bestemmingsplan ziet op het mogelijk maken van een interne bedrijfswoning aan de Laagsestraat 10 in Ootmarsum.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van Ootmarsum. De Laagsestraat is een doorlopende weg tussen Ootmarsum en Oud-Ootmarsum en bestaat uit een historisch lint. Aan de straat bevinden zich voornamelijk vrijstaande woningen met enkele bedrijven. Het perceel is onderdeel van het bedrijventerrein De Mors en is gelegen aan de uiterste westzijde daarvan. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Ootmarsum, sectie C, perceelnummer 2650. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in Ootmarsum weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het kadastrale perceel te zien is. Het perceel is gelegen op de hoek van de Laagsestraat en De Mors.
Schuin tegenover het plangebied aan de Laagsestraat is een café aanwezig met verder aan die zijde alleen woningen. Ten zuiden grenst het perceel eerst aan de straat De Mors met aan de andere zijde een metaalbedrijf met een bedrijfswoning. Ten noorden grenst het perceel aan vrijstaande burgerwoningen. Achter het perceel (oostzijde) grenst het perceel aan een terrein waar landbouwmachines zijn uitgestald ten behoeve van de verkoop. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas Overijssel)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Ootmarsum'. Dit bestemmingsplan is op 24 april 2014 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijventerrein'. Op circa de helft van het perceel zijn bedrijven tot milieucategorie 2 toegestaan. Op de andere helft bedrijven tot en met milieucategorie 3.1. Dit onderscheid heeft te maken met de afstand tot de naastgelegen woningen aan de noordzijde. Verder kent het perceel de aanduiding 'detailhandel' en voor een deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt 10 meter en deze dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht.
Binnen gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn naast de bedrijfsfuncties ook bedrijfswoningen toegestaan mits deze gronden op de verbeelding zijn aangeduid met de aanduiding 'bedrijfswoning'. Diverse bedrijven in de omgeving beschikken over een bedrijfswoning. Ter hoogte van het plangebied komt deze aanduiding niet voor. Het realiseren van een inpandige bedrijfswoning aan de Laagsestraat 10 past derhalve niet binnen het bestemmingsplan.
In figuur 1.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan opgenomen. Hier is heel goed te zien dat er verschillende functies rondom het perceel aanwezig zijn.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Ootmarsum' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Laagsestraat 10, Ootmarsum' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding, schaal 1:500 (identificatie NL.IMRO.1774.OOTBPLAAGSESTR10-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Historie
Het oorspronkelijke pand aan de Laagsestraat 10 dateert van begin 20e eeuw. Van 1917 tot en met 1924 was de heer A. van Wezel directeur van de Twentsche Damast-, Linnen - & Katoenfabriek. Na zijn periode als directeur begon de heer van Wezel zijn eigen textielbedrijfje op het eerder gekochte stuk land dat nu bekend is als de Laagsestraat 10. Het oorspronkelijke gebouw is nog steeds te herkennen aan het sheddak. Het bestaat uit een bedrijfshal en een ketelhuisje met een schoorsteen en is allemaal opgebouwd uit gemetseld baksteen.
Figuur 2: Fabriek vanaf de Laagsestraat met onder de pijl de bestaande bebouwing te herkennen aan het sheddak. Datum onbekend. (bron: Heemkunde Ootmarsum)
Figuur 3: Plangebied vanaf de kruising Laagsestraat/De Mors met vooraan het ketelhuis (bron: Google Maps)
2.2 Huidige Situatie
De totale bebouwing op het perceel bedraagt circa 560 m². 500 m² daarvan bestaat uit de oorspronkelijke loods en een ketelhuis. De loods heeft één bouwlaag en een zogeheten sheddakconstructie. Door middel van een gekarteld dak zorgen 4 raampartijen over een lengte van ruim 30 meter voor erg veel daglicht in de hal. De op het westen gelegen kant van het gekartelde dak is afgewerkt met dakpannen. Door dit type dak ontstaan er 4 langgerekte bakgoten over de hele lengte van het pand waarover het hemelwater wordt afgevoerd. In het pand staan verschillende type serres uitgestald waar klanten kunnen worden ontvangen. Ook het oorspronkelijke ketelhuis inclusief schoorsteen aan de voorzijde is nog helemaal intact. De oven is hier niet meer aanwezig. Het bedrijf gebruikt deze voor het archief.
Het dak en de buitengevel van de loods en het ketelhuis met schoorsteen zijn in 2008 aangewezen als gemeentelijk monument. Het pand is met haar opvallende sheddak een karakteristieke verschijning in Ootmarsum. Het pand herinnert aan het textielverleden van Twente en Ootmarsum dat vooral aan het einde van de negentiende eeuw en in de eerste helft van de 20e eeuw floreerde.
Na de oorlog is aan de zijde van de Laagsestraat een uitbouw van circa 160 m² opgericht. De uitbouw past bij de uitstraling van de oorspronkelijke bebouwing maar heeft geen monumentale waarde. Het pand bestaat uit één laag met een kap.
Figuur 2.1: Huidig interieur bedrijfspand
2.3 Toekomstige Situatie
Het voornemen bestaat uit het realiseren van een woning als los bouwwerk binnen de bestaande loods. De bestaande bedrijfsloods is niet geïsoleerd. Dit is ook niet te doen zonder de monumentale delen te veranderen. Daarom is het idee ontstaan om binnen de bestaande ruimte een nieuw bouwwerk bestaande uit 1 bouwlaag te realiseren. Dit bouwwerk bevat een eigen dak en blijft ruim onder de bestaande dakconstructie. De bestaande dakconstructie en de buitenmuren worden hiermee niet aangeroerd en blijven volledig intact. In figuur 2.2 is een impressie opgenomen van het inpandige bouwwerk.
Figuur 2.2: Sfeerimpressie toekomstige situatie
Deze nieuwbouw wordt gepleegd over de breedte aan de noordzijde van het perceel. Het woongedeelte ligt daarmee aan de zijde van de aangrenzende woningen ten noorden van het perceel. De woning wordt voor een deel geplaatst binnen de oude hal en voor een deel in de latere aanbouw. De woning wordt gerealiseerd op de bestaande betonvloer. Er hoeft niet opnieuw een fundering te worden aangelegd. In figuur 2.3 is een overzichtstekening geplaatst van de nieuwe situatie te zien. Een gedetailleerde bouwtekening inclusief een weergave van de nieuwe gebruiksruimtes van het bedrijfspand en bedrijfswoning is opgenomen in Bijlage 2.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Architom Architecten)
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Toets
Met dit plan wordt er een nieuwe woning gerealiseerd binnen bestaande bedrijfsbebouwing. Uit jurisprudentie is gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor
zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraken (ECLI:NL:RVS:2015:2921 & ECLI:NL:RVS:2015:953 ) blijkt dat de ontwikkeling van 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe
stedelijke ontwikkeling en de ontwikkeling van 12 woningen wel wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan voorziet in de realisatie van één woning en is daarmee heel kleinschalig. Daarnaast wordt de woning binnen een bestaand bedrijfsgebouw binnen het stedelijk gebied van Ootmarsum gerealiseerd. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1).
De ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij zijn onder andere de principes van 'concentratie' (artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening) en 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang. Daarnaast moet de behoefte aan nieuwe woningen worden aangetoontd (artikel 2.2.2)
Principe van concentratie (artikel 2.1.2)
Dit houdt in dat stedelijke opgaven zoveel mogelijk geconcentreerd moeten worden in stedelijke netwerken. Daar mag gebouwd worden voor de bovenregionale behoefte. Voor de overige kernen geldt dat alleen voor de lokale behoefte en bijzondere doelgroepen gebouwd mag worden. Het plangebied is gelegen buiten de stedelijke netwerk. Voor Ootmarsum geldt dus dat er voor de lokale behoefte gebouwd mag worden. De nieuwe bedrijfswoning wordt betrokken door inwoners van een gezin uit Ootmarsum dat ter plaatse ook een bedrijf exploiteerd. Geconcludeerd kan worden dat er wordt voldaan aan dit artikel.
prinicpe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3)
Dit principe geeft de verplichting dat voor nieuwe stedelijke functies in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. Met het plan wordt er juist een stedelijke ontwikkeling gerealiseerd binnen bestaande bebouwing in stedelijk gebied. Het plan past daarmee binnen het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Woningbehoefte (artikel 2.2.2)
In artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening is bepaald dat bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen voorzien als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. De behoefte aan nieuwe woningen wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma is in overeenstemming met het RWP Twente. Binnen het plangebied wordt één woning toegevoegd. Zoals blijkt uit paragraaf 3.3.2 past deze woningbouwontwikkeling binnen de geldende woonafspraken die tussen de gemeente en provincie op basis van regionale afstemming zijn gemaakt. Gelet hierop wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied aan de Laagsestraat ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Het plan voor het realiseren van een inpandige bedrijfswoning past volledig binnen dit ontwikkelingsperspectief. Het plan past binnen de lokale woonbehoefte en zorgt er onder andere voor dat het onderhoud van een gemeentelijk monument gewaarborgd blijft.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Stedelijke laag
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de ‘Stedelijke laag’ aangeduid met het gebiedstypen ‘Bedrijventerrein (zie figuur 3.3).
De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.
Als ontwikkelingen plaats vinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon. Daarnaast moeten bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten op bedrijventerreinen worden benut.
Figuur 3.3: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het realiseren van een inpandige bedrijfswoning in een gemeentelijk monument draagt bij aan de versterking van de het vitale karakter van het bedrijventerrein. Het bedrijf bevindt zich op de rand van het bedrijventerrein en de woonwijken. Met het realiseren van een bedrijfswoning ontstaat een verbinding tussen deze gebieden. Ook draagt de ontwikkeling bij aan het behoud van de cultuurhistorische kwaliteiten van het monument. De invulling van het plangebied met een woning is in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de ‘Stedelijke laag’.
Laag van de beleving
In de laag van de beleving is de Laagsestraat aangemerkt als 'fietsroute' en 'historische infrastructuur'. Met het plan wordt een inpandige bedrijfswoning gerealiseerd. Dit heeft geen gevolgen Laagsestraat als fietsroute of als historische infrastructuur.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Dinkelland
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
Inpandige bedrijfswoning Laagsestraat 10
De locatie is op basis van de structuurvisiekaart aangewezen als ‘historische lintbebouwing’ en grenst aan de oostzijde aan een gebied dat op basis van de structuurvisiekaart is aangewezen als ‘werkgebieden’ (zie visiekaart in figuur 3.4). Dit ‘werkgebied’ betreft het bedrijventerrein De Mors. Gebieden aangewezen als ‘historische lintbebouwing’ kenmerken zich van oudsher door een grote afwisseling in functies. Deze afwisseling is ook tegenwoordig nog steeds terug te zien, ook in het bebouwingslint langs de Laagsestraat. Zo bevinden zich in de directe omgeving ten zuiden en ten westen van de locatie Laagsestraat 10 langs de Laagsestraat diverse reguliere woningen, een bedrijfswoning een horecapand, de brandweerkazerne en de Welkoop. Het bebouwingslint direct ten noorden van de locatie Laagsestraat 10 kenmerkt zich echter door uitsluitend woningbouw. Het aansluitend aan dit lint bouwen van een inpandige bedrijfswoning sluit hier goed bij aan.
Sloop in het kader van de Rood voor Rood regeling
Een van de hoofdkeuzes uit de structuurvisie is het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit. De trend van de afnemende betekenis van de agrarische bedrijvigheid in het buitengebied zal zich de komende jaren doorzetten. Andere economische activiteiten gaan plaatsvinden in het buitengebied. Activiteiten die veelal geen natuurlijke binding hebben met het platteland. (Her)ontwikkelingen moeten dan ook zorgvuldig worden afgewogen en moeten aansluiten op de huidige gebiedskenmerken.
Onderdeel van deze ontwikkeling is de sloop van 913 m² landschapsontsierende agrarische bebouwing aan de Hamweg 4 in Albergen. De sloop van dergelijke gebouwen en de investering in de ruimtelijke kwaliteit die hiermee gemoeid is, betekent per definitie een kwaliteitsslag. In de structuurvisie is tevens bepaald dat door zoveel mogelijk aan inbreiding te doen, het buitengebied gespaard kan worden en de gemeente haar groene karakter kan behouden. Het plan sluit goed aan bij dit uitgangspunt uit de structuurvisie. Door de compensatiewoning binnen een bestaande kern te realiseren is immers nog meer sprake van ontstening van het buitengebied dan bij een regulier Rood voor Rood project.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten van de structuurvisie.
Figuur 3.4: uitsnede kaart Structuurvisie, de locatie is omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
3.3.2 Woonvisie 2016+
Op 11 juli 2016 is de Woonvisie 2016+ vastgesteld. De centrale ambitie van de woonvisie is dat het voor alle doelgroepen, jong en oud, het aantrekkelijk wonen blijft in Dinkelland. Hiervoor dient het woningaanbod gevarieerd en comfortabel en toekomstbestendig te zijn, zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Hierbij hoort een passend voorzieningenniveau en betrokkenheid van inwoners tot elkaar, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen wordt versterkt.
De visie is vertaald in drie ambities:
- kwaliteitsslag maken: in stand houden kwaliteit centrumgebied/kernwinkelgebieden, verduurzamen en toekomstbestendig maken van de woningvoorraad, gerichte aanpak in buurten door renovatie van woningen en woonomgeving
-beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning. Het nieuwbouwprogramma wordt afgestemd met regiogemeenten, nieuwe plancapaciteit wordt getoetst aan afwegingskader, flexibele woningdifferentiatie in bestemmingsplannen en nieuwbouwaccenten op sociale huur en voor middeninkomens.
-betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit. Beperkte vermindering van de kernvoorraad sociale huurwoningen is mogelijk, voortzetten starterslening, onderzoek naar blijverslening, in huurprijsbeleid corporatie wordt huurprijs beter afgestemd op inkomen.
In de Woonvisie 2016+ is aangegeven dat de woningbouw-programmering in een tweejaarlijkse uitvoeringsnota Woningbouw wordt verantwoord en geactualiseerd, inclusief een actueel kwaliteitskader. Dat kwaliteitskader wordt gebruikt om te beoordelen of de plannen van ontwikkelaars goed aansluiten op de marktvraag. Dit kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen.
UItvoeringsnota woningbouw 2018
De gemeente heeft in oktober 2018 de uitvoeringsagenda woningbouw vastgesteld waarin een actueel woningebouwprogramma voor de gemeente is opgenomen voor de periode 2018-2027.
In maart 2017 is in het regionaal bestuurlijk overleg overeenstemming bereikt over een actuele versie van het Regionaal Woningbouwprogramma (RWP) Twente voor de periode 2017 tot en met 2026. Daarin staat een kwantitatieve woningbouwopgave voor Dinkelland van maximaal 690 woningen (inclusief vervanging door sloop van 220 woningen maximaal 910 woningen). In 2017 zijn hier 100 woningen van gerealiseerd. Afgerond resteert er dan nog een aantal van 800 woningen. De harde plancapaciteit bedraagt op 1 januari 2018 200 woningen. Daarmee resteerd er nog een mogelijkheid voor de extra toevoeging van 600 woningen. In de woonvisie 2016+ waren de toe te voegen woningen verdeeld per kern. Nu is er voor gekozen deze verdeling los te laten en te kiezen voor de volgende verdeling:
Figuur 3.6: verdeling te bouwen woningen 2017-2027 (bron: Uitvoeringsnota Woningbouw 2018
Toets
Voor het buitengebied van Dinkelland kunnen tot 2027 nog 60 woningen worden toegevoegd. Dit is exclusief de harde plancapaciteit. Dit contingent is hoofdzakelijk bedoeld om invulling te geven aan rood voor rood projecten. Bij het voorliggende plan is sprake van de toevoeging van één extra woning in het kader van Rood-voor-rood-regeling binnen de kern van Ootmarsum. De extra woning gaat ten koste van het beschikbare contigent voor het buitengebied (Rood voor Rood contigent). Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2016+ en de Uitvoeringsnota woningbouw 2018.
3.3.3 "Rood voor rood beleid gemeente Dinkelland 2015"
Het past niet binnen het beleid om een bedrijfswoning toe te voegen indien daar vanuit de bedrijfsvoering niet direct noodzaak voor is. Om toch een woning te kunnen toevoegen is aansluiting gezocht bij het gemeentelijke rood voor rood beleid. Aanleiding voor het vaststellen van het beleid is dat steeds meer agrarische bedrijven veranderen in hobbymatige agrarische activiteiten of volledig stoppen met hun agrarische activiteiten. Het gevolg hiervan is een toename van leegstaande landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, waardoor verval van het buitengebied op de loer ligt. Middels Rood voor Rood is het mogelijk om deze gebouwen te slopen en er een woning voor terug te bouwen. Centrale doelstelling is om een ruimtelijke kwaliteitsverbetering te realiseren. In het beleid is ook de mogelijkheid tot maatwerk opgenomen.
Uitgangspunt van beleid is dat een oppervlakte van minimaal 850 m2 landschapsontsierende bebouwing of 4500 m2 aan kassen dient te worden gesloopt om een compensatiekavel (woning) te kunnen verkrijgen. In het beleid zijn verschillende uitgangspunten voor de sloop- en herbouwlocatie opgenomen, waaraan het plan in principe dient te voldoen. Voorwaarden ten aanzien van de slooplocatie welke van toepassing zijn op dit plan zijn dat de te slopen bebouwing van minimaal 850 m2 landschapsontsierend is. Hierbij is behalve de uiterlijke staat ook de locatie op het erf van belang. Gebouwen die niet als landschapsontsierend worden aangemerkt, kunnen als bijgebouw bij de bestemming 'Wonen' worden gebruikt. De te slopen bebouwing is legaal gebouwd, dat betekent dat er een bouwvergunning aanwezig is of dat het gebouw valt onder het overgangsrecht. Van de te slopen bebouwing dient minimaal 600 m² uit de gemeente Dinkelland te komen.
Voorwaarden ten aanzien van de herbouwlocatie zijn; binnen de gemeentelijke Woonvisie moet ruimte zijn om een compensatiekavel te kunnen realiseren. Wanneer hierbinnen geen ruimte is, dan wordt de aanvraag afgewezen. De compensatiewoning dient aan te sluiten op bestaande bebouwing waarbij de maximale omvang van één compensatiekavel voor een enkele woning 1.200 m² bedraagt. Het kan dan gaan om kernen, dorpsranden, buurtschappen, lintbebouwing en bestaande erfstructuren.
Daarnaast dient een erfplan te worden ontwikkeld waaruit blijkt dat wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. De deelnemer aan Rood voor Rood zal uit de opbrengst van de bouwkavel het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moeten bekostigen.
In de beleidsnota is verder opgenomen dat niet wordt uitgesloten dat strikte toepassing van het beleid in onvoorziene gevallen kan leiden tot onredelijke situaties. In deze, uitzonderlijke, gevallen is ruimtelijke kwaliteit belangrijker dan strikte toepassing van het beleid en kan op basis van maatwerk een specifieke afweging gemaakt worden.
Toets
Er zal een oppervlakte van913 m² aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarmee aan de voorwaarde van minimaal 850 m2 wordt voldaan. Deze bebouwing bevindt zich in het geheel op het perceel Hamweg 4 in Albergen. In figuur 3.5 zijn de gebouwen weergegeven die worden gesloopt. Voor dit perceel wordt de agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming. Voor het perceel is een erfinrichtingsplan gemaakt waarin wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit rondom de slooplocatie.
Figuur 3.5: te slopen bedrijfsgebouwen in het kader van rood voor rood (bron: Atlas Overijssel)
De slooplocatie is geheel gelegen binnen de gemeente Tubbergen. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat minimaal 600 m² van de te slopen bebouwing binnen de gemeente Dinkelland moet liggen. In het Rood voor Rood beleid is bepaald dat strikte toepassing van het beleid in onvoorziene gevallen kan leiden tot een onredelijke situatie. In deze, uitzonderlijke, gevallen is ruimtelijke kwaliteit belangrijker dan strikte toepassing van het beleid. Op basis van artikel 4.84 van de Algemene wet bestuursrecht kan op basis van maatwerk een specifieke afweging gemaakt worden. In het onderhavig plan is er sprake van een dergelijke situatie. Met het realiseren van een compensatiewoning wordt geen 'rood' toegevoegd (in het buitengebied). De woning wordt binnen een bestaand gebouw gerealiseerd binnen het bestaand bebouwd gebied van Ootmarsum zodat wordt aangesloten bij bestaande bebouwing. Daarmee past het plan (zelfs nog meer dan de bestaande Rood voor Rood regeling) binnen de achterliggende gedachte van rood voor rood: het ontstenen van het buitengebied. Tevens draagt het plan bij aan het behoud van een gemeentelijk monument. Het doorlopend onderhouden van het monument is een tijdrovende en kostbare zaak. Om dit financieel te kunnen dragen en efficiënt het bedrijf te blijven runnen is het wenselijk om in het monument bij het bedrijf te wonen. Uiteraard draagt het doorlopend onderhouden van het monument bij aan de ruimtelijke kwaliteit en het algemene cultuurhistorische belang van Ootmarsum en de gemeente Dinkelland. Daarnaast wordt met dit plan ook ruimtelijke kwaliteitswinst geboekt in de gemeente Tubbergen door de sloop van 913 m² aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing.
Zoals in paragraaf 3.3.2 is onderbouwd biedt de gemeentelijke woonvisie ruimte om binnen Ootmarsum een compensatiekavel toe te voegen.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan het gemeentelijke Rood voor Rood beleid.
3.3.4 Erfgoedverordening
De gemeente Dinkelland heeft de Erfgoedverordening 2012 vastgesteld. Hierin zijn regels opgenomen waar gemeentelijke- en rijksmonumenten aan moeten voldoen bij wijzigingen die invloed hebben op het monument. Belangrijkste regel is dat bij wijzigingen er een omgevingsvergunning noodzakelijk is en de gemeente advies inwint bij de monumentencommissie. Het dak en de buitengevel van de loods en het ketelhuis met schoorsteen zijn in 2008 aangewezen als gemeentelijk monument. Het pand is met haar opvallende sheddak een karakteristieke verschijning in Ootmarsum. Met het plan wordt de woning als het ware als een 'doos in een doos' constructie in het bestaande bedrijfspand gerealiseerd. Het bouwplan is voorgelegd aan de monumentencommissie van het Oversticht. De monumentencommissie heeft op 26 maart 2018 per brief aangegeven dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van monumentale waarden. Het advies van de monumentencommissie is als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De activiteit die het project mogelijk maakt en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. In de onderdelen C en D in de bijlage bij het Besluit m.e.r. (hierna: C- en D-lijst) staat of sprake is van m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven. Wanneer een besluit over een activiteit boven de C-drempel blijft geldt voor dat besluit een m.e.r.-plicht. Tussen de C- en D-drempel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Als een activiteit onder de drempelwaarden blijft uit onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., betekent dit echter niet dat er geen beoordeling meer nodig is. De drempelwaarden zijn indicatieve waarden (zie artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit m.e.r.). Dit betekent concreet dat wanneer de omvang van de activiteit onder de drempelwaarden blijft, het bevoegd gezag zich ervan moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Onder de D-drempel moet het bevoegd gezag via een vormvrije beoordeling nagaan of een formele m.e.r.-beoordeling nodig is. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze beoordeling is vormvrij: de wet schrijft geen procedure voor. Als belangrijke nadelige gevolgen niet zijn uit te sluiten, dan moet de formele m.e.r.-procedure worden doorlopen.
Toets
Het plan betreft het realiseren van een nieuwe bedrijfswoning binnen bestaande bedrijfsbebouwing binnen het stedelijk gebied van Ootmarsums ter compensatie voor de sloop van landschapsontsierende opstallen elders. De ontwikkeling is concreet beschreven in paragraaf 2.2.3.
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. Om te bepalen of een vormvrije m.e.r. (beoordeling) nodig is, dient eerst bepaald te worden of er met dit plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Waneer er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden waarbij onder andere de aard en omvang van de ontwikkeling, de ligging van het plangebied en de vraag of er sprake is van een bestaand of een te realiseren bouwwerk een rol spelen.
In onderhavige situatie is sprake van de realisatie van één woning binnen een bestaand bedrijfspand. De gronden hebben momenteel al een bedrijfsbestemming. De ruimtelijke uitstraling en daarmee de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is nihil. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, de ligging van het plangebied en het feit dat het een inpandige verbouwing betreft wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.
Omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet aan de orde.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De Laagsestraat is ter hoogte van het plangebied een overgangszone van het bedrijventerrein aan de oostzijde en woningen aan de westzijde. De Laagsestraat bevat een mix van functies zoals woningen en verschillende soorten bedrijfsfuncties waaronder een café, een tuk-tuk verhuur en een brandweerkazerne. Het plangebied aan de Laagsestraat bevindt zich temidden van een overgang van het bedrijventerrein in het oosten en het zuiden en een woongebied in het noorden en het westen. In figuur 4.2 is dit goed te zien. Dat maakt deze overgangslocatie perfect voor een mix van bedrijvigheid en wonen in de vorm van een bedrijfswoning bij het bedrijf. Door de woning aan de noordzijde van het bestaande bedrijfspand te positioneren sluit deze aan bij de bestaande naastgelegen woning aan de Laagsestraat 10a. In de omgeving van het plangebied zijn diverse bedrijven gelegen. In figuur 4.2 zijn naast de verschillende bestemmingen de diverse milieucategorieën en bedrijven weergegeven. Middels een blauwe cirkel zijn de diverse bestaande bedrijfswoningen aangegeven. Voor bedrijfswoningen op bedrijventerreinen geldt in het algemeen dat zij minder beschermd worden tegen geluid, geur, stof, etc. afkomstig van bedrijven die op het bedrijventerrein gevestigd zijn dan reguliere woningen.
Figuur 4.2: het plangebied ligt in het overgangsgebied tussen bedrijvigheid en wonen
Twente Tuk Tuk
Op het perceel Laagsestraat 8, aan de overzijde van De Mors, bevindt zich een bedrijf Twente Tuk Tuk. Op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" kan dit bedrijf worden geschaard onder een verhuurbedrijf voor transportmiddelen. Dit betreft een bedrijf in milieucategorie 3.1 waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter tot milieugevoelige functies binnen gemengd gebied. Deze richtafstand geldt voor het aspect 'geluid'. De afstand van de nieuwe woonfunctie tot de rand van het bedrijfsperceel van dit bedrijf bedraagt circa 30 meter. De afstand tot de rand van het bouwvlak bedraagt circa 35 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-uitgave. Dit bedrijf is tevens meegenomen in het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd om de belasting op de bedrijfswoning in beeld te brengen. Hieruit blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (zie Bijlage3)
Voor dit bedrijfsperceel geldt dat op basis van het bestemmingsplan bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. Voor deze milieucategorie geldt in principe een richtafstand van 50 meter tot reguliere burgerwoningen. Het bedrijf ligt volgens het geluidbeleid in het woongebied. In het kader van het activiteitenbesluit is een met een milieucategorie 3.2 op deze locatie waarschijnlijk niet mogelijk. Te meer omdat bestaande woningen op 30 meter zijn gelegen. Onderdeel van het uitgevoerde akoestisch onderzoek is een berekening door middel van kavelbronnen met een gemiddeld geluidsbronvermogen per vierkante meter. Hierbij is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bedrijfscategorie 3.2. Uit de berekening blijkt dat de gebruiksmogelijkheden van dit bedrijfsperceel niet beperkt worden door de realisatie van de inpandige bedrijfswoning.
Aannemersbedrijf Twente
Aan de Mors 2a bevindt zich een aannemersbedrijf. Aannemersbedrijven met een werkplaats groter dan 1.000 m² bevinden zich in milieucategorie 3.1 op basis van de VNG-lijst 'Bedrijven en milieuzonering'. Hiervoor geldt een richtafstand t.o.v. woningen van 10 en 30 meter ten aanzien van de aspecten stof en geluid. De afstand van de nieuwe bedrijfswoning tot aan de rand van het bestemmingsvlak aan de voorzijde van het bedrijf bedraagt 34 meter en tot aan het bouwvlak 39 meter. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan. Ook dit bedrijf is wel meegenomen in het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 3).
Ook voor dit perceel geldt dat op basis van het bestemmingsplan bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zijn toegestaan waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter tot reguliere burgerwoningen. Het bedrijf ligt volgens het geluidbeleid in het woongebied. In het kader van het activiteitenbesluit is een met een milieucategorie 3.2 op deze locatie waarschijnlijk niet mogelijk. Te meer omdat bestaande burgerwoningen op 45 meter zijn gelegen en een bestaande bedrijfswoning op 17 meter. Onderdeel van het uitgevoerde akoestisch onderzoek is een berekening door middel van kavelbronnen met een gemiddeld geluidsbronvermogen per vierkante meter. Hierbij is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bedrijfscategorie 3.2. Uit de berekening blijkt dat de gebruiksmogelijkheden van dit bedrijfsperceel niet beperkt worden door de realisatie van de inpandige bedrijfswoning.
Huub Sanderink landbouwmechanisatie
Aan De Mors 4 ligt een dealer/verkoper van landbouwmachines en groter tuinmaterieel zoals grasmaaiers. Op basis van de VNG-uitgave past een dergelijk bedrijf het meest bij de omschrijving 'groothandel in machines en apparaten, overig' of 'verhuurbedrijven voor machines en werktuigen' (ondanks dat het geen verhuur betreft). Beide type bedrijven behoren tot milieucategorie 3.1. Voor dergelijke bedrijven geldt een grootste afstand van 30 meter voor het aspect geluid. Voor de aspecten geur, stof en gevaar geldt in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter.
De gebouwen behorend bij dit bedrijf inclusief de showroom waar bezoekers komen is gelegen op ruim 80 meter van de beoogde bedrijfswoning aan de andere zijde van De Mors. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Wel heeft het bedrijf ook het naastgelegen onbebouwde gebied in gebruik. Dit terrein wordt alleen gebruikt voor de stalling en opslag van voer- en werktuigen ten behoeve van de verkoop. Op het incidenteel wegrijden en terugzetten van een traktor na vinden hier geen bedrijfsactiviteiten plaats. Deze bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met 'opslag' en 'parkeerterreinen' uit de VNG-uitgave en vallen onder milieucategorie 2. Voor het aspect geluid geldt een richtafstand van 10 meter tot geluidsgevoelige objecten. De afstand van de woning tot dit terrein bedraagt 1 meter. Middels een akoestisch onderzoek is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (zie Bijlage 3 en paragraaf 4.4)
Op het naastgelegen terrein zijn op basis van het bestemmingsplan bedrijven toegestaan in milieucategorie 2. Steeds verder van de bedrijfswoning af zijn respectievelijk milieucategorieën 3.1 en 3.2 toegestaan. De verschillende grenzen van deze milieucategorieën buigen nu af rondom de naastgelegen reguliere woning Laagsestraat 10a. In figuur 4.2 is te zien dat er ten noorden (De Mors 15) en ten oosten (De Mors 35) van dit perceel al twee bestaande bedrijfswoningen aanwezig zijn. De bedrijfswoning aan De Mors 15 grenst direct aan het deel van het bedrijfsperceel waarvoor milieucategorie 3.2 geldt en vlakbij het deel waarvoor nu milieucategorie 3.1 geldt (10 meter). Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn in de noordwesthoek al alleen bedrijven toegestaan in milieucategorie 2. Om te berekenen of de gebruiksmogelijksmogelijkheden van het naastgelegen terrein als gevolg van de nieuwe bedrijfswoning niet onevenredig worden beperkt is een een berekening door middel van kavelbronnen met een gemiddeld geluidsbronvermogen per vierkante meter uitgevoerd waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende bedrijfscategorieën op het terrein.
Uit de berekening blijkt dat de gebruiksmogelijkheden van dit bedrijfsperceel niet onevenredig worden beperkt worden door de realisatie van de inpandige bedrijfswoning.
InterNationaal Transport & Logistiek Kamphuis BV
Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een transportbedrijf. Het bedrijf is in het geldende bestemmingsplan ook als zodanig aangeduid. Op basis van de VNG-lijst 'Bedrijven en milieuzonering' behoord een transportbedrijf groter dan 1.000 m² in milieucategorie 3.2. Voor een dergelijk bedrijf geldt een richtafstand tot woningen in gemengd gebied van 50 meter voor geluid en 10 meter voor gevaar. De afstand van de nieuwe bedrijfswoning tot de de bedrijfshal van het transportbedrijf bedraagt 40 meter. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er voor de nieuwe bedrijfswoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (zie Bijlage 3 en paragraaf 4.4. Het bedrijf wordt door de nieuwe bedrijfswoning niet in haar ontwikkelingsmogelijkheden beperkt door nabije ligging van meerdere woningen.
4.3 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Voordat het pand in 2008 in gebruik werd genomen door Busscher Serrebouw was het pand in gebruik ten behoeve van de textielindustrie. In de hal stonden naaimachines en werden confectiezakken vervaardigd. In 2008 is er op de locatie van de Laagsestraat 10 (als onderdeel van een groter plangebied) milieutechnisch verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op het perceel zijn in totaal negen boringen verricht. Op basis van het resultaten van deze boringen kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een onverdachte locatie. Uit het onderzoek blijkt dat ter hoogte van het bestaande bedrijfsgebouw geen verontreinigingen zijn aangetroffen in de grond en het grondwater. Nadat het onderzoek is uitgevoerd is in het pand Busscher Serrebouw gevestigd. Zij hebben het pand alleen in gebruik als showroom en kantoor. Er is geen werkplaats aanwezig en de montage van producten vind op locatie plaats. Het bedrijf bestelt vanaf de Laagsestraat de producten en plaatsen die vervolgens direct bij de klant. Er hebben na 2008 geen bodembedreigende activiteiten op deze locatie plaatsgevonden.
Met dit plan vinden er geen graafwerkzaamheden in de bodem plaats. Geconcludeerd kan worden dat de bodemkwaliteit van dit perceel geen belemmering vormt voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening.
4.4 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Door Munsterhuis Geluidsadvies is een akoestisch onderzoek (projectnummer 18.050, d.d. 19 juli 2018) uitgevoerd. Zie hiervoor ook Bijlage 3. Het voornemen is een bedrijfswoning te realiseren in een bestaande bedrijfshal van Busscher Serre Bouw. Het onderhavig onderzoek richt zich op het bepalen van de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Laagsestraat en De Mors en het industrielawaai ten gevolge van de activiteiten bij Huub Sanderink BV gelegen aan De Mors 4, InterNationaal Transport & Logistiek Kamphuis BV gelegen aan De Mors 21, Twente Tuk Tuk gelegen aan de Laagsestraat 8 en Aannemersbedrijf Twente gelegen aan De Mors 2A ter plaatse van de te realiseren woning. Hieronder zijn de conclusies van het onderzoek opgenomen.
Wegverkeerslawaai
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelastingen ten gevolge van de Laagsestraat de voorkeursgrenswaarde (= ambitiewaarde geluidbeleid) van 48 dB wordt overschreden. Er dient een hogere waarde procedure te worden doorlopen. Hiervoor dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 57 dB.
Daarnaast blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van De Mors ter plaatse van de toekomstige bedrijfswoning niet wordt overschreden. Het blijkt dat ter plaatse van de twee gevels van de toekomstige bedrijfswoning de maximale geluidbelasting (excl. aftrek) van 53 dB wordt overschreden. Derhalve dienen er geluidwerende voorzieningen bepaald te worden om aan het maximale binnenniveau van 33 dB(A) te kunnen voldoen. Dit zal in een gevelwering onderzoek onderbouwd moeten worden.
Industrielawaai
Huub Sanderink landbouwmechanisatie
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bedraagt ter plaatse van de nabij gelegen toekomstige bedrijfswoning maximaal 48 en 23 dB(A) in respectievelijk de dag en nachtperiode. De normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit het activiteitenbesluit worden ter plaatse van de toekomstige bedrijfswoning niet overschreden. De ambitiewaarde uit het geluidbeleid wordt overschreden maar de bovengrenswaarde niet.
Het maximale geluidniveau ter plaatse van de toekomstige woning bedraagt maximaal 72 en 59 dB(A) in de dag en nachtperiode. De grenswaarden voor het maximale geluidniveau wordt ter plaatse van de toekomstige bedrijfswoning in de dagperiode overschreden als gevolg van de rijdende bewegingen met een tractor.
Opgemerkt dient te worden dat het rijden met de tractor vlakbij de toekomstige bedrijfswoning zelden voorkomt omdat het betreffende naastliggende terrein als opslag en stalling wordt gebruikt door Sanderink. Daarnaast wordt ter plaatse van de bestaande woningen deze niveaus eveneens overschreden (maximaal 76 dB(A)).
Om aan de normen te kunnen voldoen zouden formeel maatregelen uitgevoerd moeten worden. Het treffen van maatregelen zoals het verplaatsen van de rijroute van de tractor of het plaatsen van een hoog en lang scherm is in deze situatie niet realistisch en financieel niet haalbaar. Het binnenniveau voor het maximale geluidniveau zal niet hoger dan 52 dB(A) bedragen zodat aan voorkeursgrenswaarden wordt voldaan en goed woon en leefklimaat wordt gewaarborgd.Hiermee is een toekomstige bedrijfswoning inpasbaar.
InterNationaal Transport & Logistiek Kamphuis BV
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bedraagt ter plaatse van de nabij gelegen toekomstige
bedrijfswoning maximaal 30, 16 en 21 dB(A) in respectievelijk de dag, avond en nachtperiode. De normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit het activiteitenbesluit worden ter plaatse van de toekomstige bedrijfswoning niet overschreden. De ambitiewaarde uit het geluidbeleid wordt eveneens niet overschreden.
Het maximale geluidniveau ter plaatse van de toekomstige woning bedraagt maximaal 58, 46 en 46 dB(A) in de dag, avond en nachtperiode. De grenswaarden voor het maximale geluidniveau worden ter plaatse van de toekomstige bedrijfswoning niet overschreden.Hiermee is een toekomstige bedrijfswoning inpasbaar.
Twente Tuk Tuk
Het gebied waar de bestaande woningen en de toekomstige woning ligt, behoort tot het omgevingstype ‘gemengd gebied’. De adviesafstand zoals die in de VNG-uitgave ’Bedrijven en milieuzonering’ wordt gehanteerd voor het gebiedstype ‘gemengd gebied’ bedraagt 30 meter. De kortste afstand vanaf de toekomstige bedrijfswoning van Busscher Serre Bouw naar Twente Tuk Tuk bedraagt 30 meter. Hiermee is toekomstige bedrijfswoning inpasbaar.
Aannemersbedrijf Twente
Het gebied waar de bestaande woningen en de toekomstige woning ligt, behoort tot het omgevingstype ‘gemengd gebied’. De adviesafstand zoals die in de VNG-uitgave ’Bedrijven en milieuzonering’ wordt gehanteerd voor het gebiedstype ‘gemengd gebied’ bedraagt 30 meter. De kortste afstand vanaf de toekomstige bedrijfswoning van Busscher Serre Bouw naar Aannemersbedrijf Twente bedraagt circa 35 meter. Hiermee is de toekomstige bedrijfswoning inpasbaar.
4.5 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met het plan wordt één bedrijfswoning gerealiseerd. Het aantal verkeersbewegingen neemt niet of nauwelijks toe ten opzichte van de huidige situatie. De omvang van de ontwikkeling (1 nieuwe woning) betreft een fractie van de omvang van de activiteiten die in de regeling NIBM als NIBM zijn aangeduid. Het eventuele (en zeer beperkte) extra verkeer draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Ook is er geen sprake van een nieuwe (extra) gevoelige bestemming volgens 'besluit gevoelige bestemmingen'. Daarnaast is er nu en in de toekomst geen sprake van overschrijdingen van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit (geldt voor heel Oost-Nederland).
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
De dichtstbijzijnde risicobron ligt op ruim 880 meter van het plangebied en betreft een aardgasleiding van de Gasunie. Dit is ver buiten de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied van deze buisleiding. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.7 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 10 april 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4. Op basis van de watertoets is de paragraaf geen waterschapsbelang van toepassing. Het waterschap Vechtstromen heeft geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling en geeft een positief wateradvies.
4.8 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Springendal & Dal van de Mosbeek en ligt op minimaal 1,4 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand en de kleinschalige ontwikkeling zijn negatieve effecten uitgesloten.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 360 meter afstand van het plangebied.
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
Niet uitgesloten wordt dat in het bestaande bedrijfspand beschermde diersoorten voorkomen zoals bijvoorbeeld de vleermuis of de steenmarter. Met het plan worden geen gebouwen of gebouwdelen gesloopt. Er wordt binnen het bestaande bedrijfspand een interne woonunit gerealiseerd. Van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna is daarom ook geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Dinkelland heeft een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld. De resultaten uit de kaart zijn verwerkt in het geldende bestemmingsplan. Zoals is te zien in figuur 1.3 in paragraaf 1.3 is het noordelijke deel van het bestaande gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (gearceerd met plusjes). Het zuidelijke deel kent geen archeologische verwachtingswaarde. De bedrijfswoning wordt gerealiseerd binnen de archeologische dubbelbestemming. Hierbinnen geldt dat voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,40 meter archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Met het plan worden geen bodemingrepen gedaan (dieper dan 0,40 meter). Binnen de bestaande bedrijfsbebouwing wordt een inpandige bedrijfswoning gerealiseerd. Met het plan worden geen bodemingrepen gedaan die mogelijke archeologische waarden kunnen verstoren.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Zoals in paragraaf 3.3.4 al aangegeven betreft het bedrijfspand waar de bedrijfswoning in wordt gerealiseerd een gemeentelijk monument. De redengevende omschrijving waarom het pand is aangewezen als gemeentelijk monument luidt als volgt:
Fabrieksgebouwtje met sheddaken. Het complex is opgetrokken in rode baksteen, vanuit een rechthoekige plattegrond. Het heeft een ijzeren draagconstructie. In de geveltoppen zijn her en der rozetvensters aangebracht. De zijgevel van het bedrijfsgedeelte met sheddaken en rozetvensters is uniek voor Dinkelland. Het betreft hier de gevel met sheddaken aan de zijde van industrieterrein ‘De Mors’.
Het fabriekspand vraagt constant investeringen om het monument goed te onderhouden. Met het voornemen om een inpandige bedrijfswoning te realiseren is het voor de initiatiefnemer makkelijker deze investeringen het hoofd te bieden. De uitvoering van dit plan maakt het behoud van het monument voor volgende generaties daarom gegarandeerd. Het bouwplan is voorgelegd aan de monumentencommissie van het Oversticht. Zij hebben aangegeven dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van monumentale waarden. Het advies van de monumentencommissie is als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
4.10 Verkeer / Parkeren
Het plangebied wordt overeenkomstig de huidige situatie ontsloten via de Laagsestraat. Met het plan wordt er een inpandige bedrijfswoning gerealiseerd. De hiervoor benodigde parkeervoorzieningen is aanwezig op eigen terrein c.q. bedrijfsperceel, waar ruimte is voor drie auto's. Er treden voor wat betreft verkeer en parkeren geen veranderingen op en er blijft zodoende sprake van een aanvaardbare situatie.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
- wijzigingsbevoegdheid
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene bouwregels:
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van parkeren. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of het gebruik van gronden en/of bouwwerken moet er sprake zijn voldoende parkeergelegenheid op het perceel. In dit artikel zijn regels opgenomen aan welke voorwaarden in dat geval moet worden voldaan.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Hierna worden de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Waarde - Archeologie' kort toegelicht.
Artikel 3 Bedrijventerrein
Aan het gehele perceel is de bestemming 'Bedrijventerrein' toegekend. Op basis van een uitwaartse zonering vanuit bestaande hindergevoelige functies (bestaande burgerwoningen) is voor een deel van het bedrijfsperceel bedrijven tot en met milieucategorie 2 en voor een deel tot en met 3.1 toegestaan. Omdat detailhandelsvestigingen niet algemeen zijn toegelaten binnen bedrijventerreinen is voor het perceel een aanduiding 'detailhandel' opgenomen. Op de plek binnen het gebouw waar de bedrijfswoning is voorzien is tevens de aanduiding 'bedrijfswoning opgenomen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Voor een deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden binnen het plangebied. Op grond van deze dubbelbestemming geldt dat bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² vooraf archeologische onderzoek benodigd is. Ook is in de regeling een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden opgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 10 april 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Met het plan worden geen waterschapsbelangen geraakt. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 23 november 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Advies Monumentencommissie
Bijlage 1 Advies monumentencommissie
Bijlage 2 Nieuwe Situatie Laagsestraat 10, Ootmarsum
Bijlage 2 Nieuwe situatie Laagsestraat 10, Ootmarsum
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer En Industrielawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeer en industrielawaai