KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Hoofdstuk 4 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 5 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Tekening Inrichting En Aanzichten
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 5 Aerius Berekening

Denekamp, Wilhelminastraat 9

Wijzigingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 27-07-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Wilhelminastraat 9 Denekamp met identificatienummer NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01 van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aan-huis-verbonden-beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren;

1.4 aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bed-and-breakfast:

het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.9 bedrijf:

een onderneming gericht op het bedrijfsmatie voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.10 bestaand:

  1. a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
    1. 1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
    2. 2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
  2. b. ten aanzien van het overige gebruik:
    1. 1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 carport:

staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw;

1.25 evenement:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  1. a. bioscoopvoorstellingen, als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;
  2. b. markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid onder h van de Gemeentewet;
  3. c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
  4. d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
  5. e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
  6. f. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2, 2.1.4.3 en 2A.3 van de Algemeen Plaatselijke Verordening.

Onder een evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid;

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 (hoek)erker:

een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.29 huishouding:

een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree;

1.30 inwoning:

wonen in een (ondergeschikt) deel van een als medegebruiker van het pand;

1.31 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;

1.32 kap:

een dak met een zekere helling;

1.33 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;

1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;

1.35 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.36 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.37 logiesverstrekkend bedrijf:

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;

1.38 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.39 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.40 peil:

  1. a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
  2. b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  3. c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  4. d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  5. e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;

1.41 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

1.42 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.43 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.45 voorgevelrooilijn:

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;

1.46 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de bouwperceelgrens:

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Denekamp Kern" blijven onverkort van toepassing op dit plan.

Artikel 3 Detailhandel

De regels ten aanzien van de bestemming 'Detailhandel' zoals opgenomen in artikel 12 van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Denekamp Kern' blijven onverkort van toepassing, met dien verstande dat gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 12.6:

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in díe zin dat:

a. de aanduiding "wonen" wordt verwijderd, dan wel wordt aangebracht;

b. de aanduiding "supermarkt", "praktijkruimte", "specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf", "bedrijfswoning" wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Hiermee wordt de aanduiding 'wonen' op de plankaart aangebracht.

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. detailhandel, niet zijnde perifere detailhandel, grootschalige detailhandel en/of supermarkten;
    2. 2. het wonen, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft, al dan niet in combinatie met ruimte voor mantelzorg;
    3. 3. het wonen, voor zover het de eerste bouwlaag betreft, ter plaatse van de aanduiding "wonen", al dan niet in combinatie met ruimte voor mantelzorg;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. speelvoorzieningen;
  3. e. wegen en paden;

met de daarbijbehorende:

  1. f. parkeervoorzieningen;
  2. g. tuinen, erven en terreinen;
  3. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Detailhandel' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 3.1.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen vande bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.3 sub d in die zin dat de goothoogte maximaal 5 meter mag bedragen, mits aangetoond wordt dat deze hoogte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs-)woning voor bewoning;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, tenzij:
    1. 1. het een kleinschalig beroep of bedrijfsmatige activiteit betreft ten behoeve van de detailhandelsfunctie, met een bruto beroepsvloeroppervlak van ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel tot een maximum van 50 m²;
    2. 2. de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf" in welk geval een schildersbedrijf toegestaan is;
    3. 3. de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "praktijkruimte", in welk geval een salon voor een schoonheidsspecialiste toegestaan is;

Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in díe zin dat:

  1. a. de aanduiding "wonen"wordt verwijderd, dan wel wordt aangebracht;
  2. b. de aanduiding "supermarkt", "praktijkruimte", "specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf", "bedrijfswoning" wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en (fiets)paden
  2. b. parkeervoorzieningen;

en mede bestemd voor:

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. straatmeubilair;
  2. d. incidentele en periodieke evenementen;
  3. e. terrassen;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. speelvoorzieningen;
  6. h. water;
  7. i. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

  1. a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,50 m, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:
    1. 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
      en
    2. 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. b. Indien uit het in lid a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan er één of meerdere van de volgende voorwaarden verbonden worden aan de omgevingsvergunning:
  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • de verplichting tot het doen van opgravingen
  • de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  1. c. Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld in b wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Hoofdstuk 4 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, de woonsituatie, het straat en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van de wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van bouwwerken geen gebouw zijnde voor kunstobjecten, speelvoorzieningen, informatiezuilen, minicontainers, papiercontainers, glasbakken en vlaggenmasten. Met dien verstande dat:
    1. 1. de hoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;
    2. 2. de hoogte van minicontainers, papiercontainers, glasbakken bedraagt maximaal 3 meter;
    3. 3. de hoogte van informatiezuilen bedraagt maximaal 5 meter;
    4. 4. voor kunstobjecten geldt een maximale hoogte van 8 meter;
    5. 5. voor vlaggenmasten en lichtmasten (lichtmast t.b.v. verkeersveiligheid is vergunningsvrij) geldt een maximale hoogte van 10 meter;
    6. 6. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter.
    7. 7. het bruto-vloeroppervlak is niet groter dan 50 m2;
  5. e. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m, mits:
    1. 1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
    2. 2. de te plaatsen mast (deels) door bomen gecamoufleerd wordt dan wel dat bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande gebouwen en andere verticale elementen;
    3. 3. door middel van een landschapsplan aansluiting wordt gezocht bij de omliggende omgeving en/of landschapselementen;
    4. 4. het principe van site-sharing wordt toegepast;
    5. 5. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing;
    7. 7. er afstemming plaatsvindt met de Nota antennebeleid gemeente Dinkelland (2008);
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. 1. deze vergroting niet meer dan 10 m² per plaatselijke verhoging bedraagt;
    2. 2. de vergroting leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  7. g. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde met meer dan één meter worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  8. h. voor het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen, waarbij geldt:
    1. 1. een maximum van 3 evenementen per jaar;
    2. 2. de duur ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in dié zin dat:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt verwijderd, mits:
    1. 1. na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundig advies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht;

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

11.2 Aanvullende werking archeologiebeleid

Op dit bestemmingsplan is de aanvullende werking van het archeologiebeleid (mei 2008) van de gemeente Dinkelland van toepassing (Raap-rapport).

11.3 Parkeren en laden/lossen

Hoofdstuk 5 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan: Wilhelminastraat 9 Denekamp van de gemeente Dinkelland.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Wilhelminastraat 9in Denekamp is een plan ontwikkeld. Aan de Wilhelminastraat 9 is een pand gevestigd, bestemd voor detailhandel. Deze is in de huidige situatie niet meer als een dergelijke functie in gebruik. Op de eerste verdieping van dit winkelpand zijn twee bestaande appartementen gevestigd. De initiatiefnemer is voornemens om een deel van het winkelpand te slopen en daarvoor in de plaats vier aaneengesloten grondgebonden woningen te realiseren. In het te behouden deel blijven de twee bestaande appartementen gehandhaafd en daarbij wordt één appartement op de begane grond toegevoegd. Wanneer het voorgenomen plan tot voltooiing is gebracht zal het totaal aantal wooneenheden op de locatie aan de Wilhelminastraat 9 op zeven uitkomen.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, aangezien wonen op de eerste bouwlaag niet toegestaan is. Een wijziging van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Wilhelminastraat 9 in Denekamp. Het plangebied ligt midden in het centrum van Denekamp. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie O, perceelsnummer 1897. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. De begrenzing van het plangebied komt overeen met de kadastrale grenzen. Voor een gedetailleerde begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding. Aan de noord- en oost van het plangebied grenzen woningen. Aan de zuidzijde grenst de Meester van Dingeldeinstraat, met aan de overzijde van deze weg een gestapeld wooncomplex. Aan de westzijde grenst het plangebied aan de Wilhelminastraat, met aan de overzijde van deze weg een gestapeld wooncomplex .

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Denekamp'. Het bestemmingplan 'Bestemmingsplan Denekamp' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 9 oktober 2012 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Denekamp' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het perceel is de bestemming 'Detailhandel' toegekend . Daarnaast kent een deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Rondom het pand is een strak bouwvlak opgenomen, waarbinnen een maximum bouwhoogte van 10 meter en een maximum goothoogte van 6 meter geldt. Gronden met de bestemming 'Detailhandel' zijn in eerste instantie bestemd voor detailhandel, kantoor, een bedrijfswoning en wonen zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om te wonen op de eerste bouwlaag c.q. begane grond. Wooneenheden op de eerste bouwlaag realiseren is niet mogelijk. Een wijziging van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk, waarbij de functieaanduiding 'wonen' wordt aangebracht.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige wijzigingsplan 'Wilhelminastraat 9 Denekamp' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is er aan de Wilhelminastraat 9 in Denekamp sprake van een leegstaand pand, in het verleden als showroom in gebruik geweest ten behoeve van detailhandel. De begane grond bestaat geheel uit een showroom met een oppervlakte van circa 566 m2. Initiatiefnemer is niet voornemens om het pand in de toekomst voor detailhandel te gebruiken. Het terrein naast het pand aan de zijde van de Meester van Dingeldeinstraat is verhard en hier is ruimte voor het parkeren van circa 5 auto's.

Boven de showroom op de eerste en tweede verdieping bevinden zich twee appartementen. Deze appartementen hebben beide een eigen voordeur die uitkomen in een gezamenlijk entree. Figuur 2.1 en figuur 2.2 tonen het zij- en vooraanzicht van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: huidige situatie Wilhelminastraat 9, aanzicht zijde Meester Dingeldeinstraat (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: huidige situatie, vooraanzicht zijde Wilhelminastraat (bron: Google Maps)

Het plangebied wordt ontsloten door de Wilhelminastraat en de Meester Dingeldeinstraat. Hier is een maximum snelheid van 30 km/u toegestaan. De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door woningbouw, zowel vrijstaande en aaneengesloten woningen als gestapelde appartementen. Op circa 70 meter ten westen is een begraafplaats gelegen. Op 150 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich het centrumgebied van Denekamp.

2.2 Toekomstige Situatie

Initiatiefnemer is voornemens om in het bestaande winkelpand middels een wijzigingsbevoegdheid wonen op de eerste woonlaag mogelijk te maken. Daarbij bestaat het voornemen om het twee-laagse gedeelte aan de Meester Dingeldeinstraat te slopen en te vervangen voor vier aaneengesloten grondgebonden woningen. Deze woningen worden op de locatie van de bestaande bebouwing gerealiseerd. Op de begane grond, op de hoek van de Wilhelminastraat en de Meester Dingeldeinstraat, wordt één extra appartement op de begane grond gerealiseerd. In totaliteit bestaat het pand in de toekomstige situatie uit 3 appartementen en 4 aaneengesloten, grondgebonden woningen.

De parkeervoorzieningen worden voor de woningen op eigen terrein aan de zijde van de Meester Dingeldeinstraat gerealiseerd. Tevens wordt rondom het pand extra groen aangelegd. In onderstaande figuren is een impressie van de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0006.png"

Figuur 2.3: impressie buitenkant toekomstige situatie (bron: Leferink Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0007.png"

Figuur 2.4: indeling toekomstige situatie (bron: Leferink Architecten)

De bestemming 'Detailhandel' krijgt middels een wijzigingsbevoegdheid een aanduiding 'wonen'. Deze aanduiding maakt wonen op de eerste bouwlaag mogelijk. De stedenbouwkundige inpassing van de nieuw te realiseren bebouwing gaat in overleg met het gemeentelijk kwaliteitsteam. De regels ten aanzien van het gebruik en bouwen zullen in dit wijzigingsplan overeenkomstig het geldende bestemmingsplan 'Denekamp Kern' worden opgenomen. Hierdoor zal de vervangende nieuwbouw, wat betreft de ruimtelijke uitstraling goed opgaan in de omgeving. Het gedeelte van de aaneengesloten woningen krijgt de aanduiding 'maximale bouwhoogte 6,5 m', zodat in de toekomst niet hoger wordt gebouwd dan de huidige situatie. Voor het overige gedeelte van het bouwvlak zal de geldende maximale bouw- en goothoogte van de huidige situatie worden overgenomen. Voor de meest recente versie van het ontwerp wordt verwezen naar Bijlage 1.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van vier aaneengesloten woningen en één grondgebonden appartement. Dit is in overeenstemming met de prioriteit 'Sterke en gezonde steden en regio's' en is daarmee passend binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Uit jurisprudentie is gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt dat de realisatie van 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Uit uitspraak ECLI:NL:RVS:2015:953 blijkt dat een ontwikkeling vanaf twaalf woningen wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Onderhavig plan betreft de realisatie van één appartement en vier aaneengesloten grondgebonden woningen op een perceel bestemd voor detailhandel. Het perceel is gelegen in de kern Denekamp waardoor geconcludeerd kan worden dat het plangebied gelegen is in bestaand stedelijk gebied. In lijn met de jurisprudentie kan het onderhavig plan niet gezien worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.

Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Onderhavig wijzigingsplan voorziet hierin. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de lader voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0008.png"

Figuur 3.1: utvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

De gewenste ontwikkeling richt zich op nieuw- en verbouw in het bestaand stedelijk gebied van Denekamp. Er zal geen nieuwbouw plaatsvinden in de groene omgeving. Onderhavig plan voorziet in de mogelijkheid om wonen op de eerste bouwlaag toe te staan. Hierdoor wordt het mogelijk om één appartement en vier woningen te realiseren.

De realisatie van de appartementen en woningen vindt plaats op gronden binnen bestaand stedelijk gebied. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is daarom geen sprake. Er wordt voldaan aan artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

In navolgende zal onderbouwd worden dat onderhavig plan een bijdrage levert aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken. Daarnaast wordt in het vervolg van deze paragraaf inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en wordt gemotiveerd dat de gewenste ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het plangebied is neergelegd. Tot slot wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat het gewenste voornemen voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.5.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

De provincie Overijssel baseert de ontwikkeling van de kwantitatieve woningbehoefte op de Primosprognose en die prognose wordt frequent geactualiseerd. De meest actuele prognose is de Primos2013-prognose en dat is ook de prognose die als uitgangspunt is genomen voor de 'Regionale Woonvisie Twente 2015-2025', waar de regionale woonbehoefte in is beschreven. Deze prognose is overgenomen in de Woonvisie van de gemeente Dinkelland. De woningbehoefte voor de kern Denekamp komt derhalve neer op circa 228-303 woningen tussen 2014-2024.

In de gemeente Dinkelland bestaat een behoefte geschikte woningen voor starters binnen een lage prijsklasse. Daarnaast bestaat er een behoefte aan levensloopgeschikte woningen in de nabijheid van een winkelgebied of centrum. De ontwikkeling voorziet in ieder geval in twee levensloopbestendige woningen, waarbij de slaapkamer op de begane grond gerealiseerd is. Bovendien worden alle woningen gerealiseerd nabij diverse voorzieningen in het centrum van Denekamp. Gezien het gemiddelde prijssegment zijn de woningen ook geschikt voor starters die een koopwoning zoeken.

Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat de te realiseren aaneengesloten grondgebonden woningen aan de Wilhelminastraat 9 aansluit bij de woonbehoefte van de gemeente Dinkelland.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0009.png"

Figuur 3.2: fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied behoort binnen de omgevingsvisie Overijssel tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken.' De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Met onderhavig plan wordt voorzien in de lokale behoefte voor wat betreft wonen en voorzieningen. De in dit plan besloten ontwikkelingen worden onder andere mogelijk gemaakt door transformatie van de locatie van werk- naar woonvoorziening. Een leegstaand winkelpand wordt omgebouwd naar woningen, waardoor de aantrekkelijkheid van de omgeving wordt versterkt.

De plannen van de initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor andere functies de omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3). De locatie is gelegen midden in de stedelijke omgeving. Van de kenmerken van deze natuurlijke laag is op de locatie niets meer zichtbaar. Het plan doet dan ook geen afbreuk aan de kenmerken van de natuurlijke laag.

Figuur 3.3: natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)

Stedelijke laag

De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. Het historisch patroon van straten en bebouwing vormt nog steeds de onderlegger van de oude centra. Lokaal en streekgebonden variëren de historische centra, binnensteden en landstadjes sterk van elkaar. Als ontwikkelingen plaats vinden in historische centra, binnensteden en landstadjes, dan dragen deze bij aan behoud en versterking de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid. Grote bouwopgaven, zoals bij herstructurering, inbreiding of intensivering van woon-, werk-, en voorzieningen milieus worden ingepast met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0010.png"

Figuur 3.4: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De appartementen en woningen die in onderhavig plan worden gerealiseerd worden stedenbouwkundig ingepast met respect voor de historie en het individuele karakter van de bebouwing en leefbaarheid van Denekamp. De transformatie van het pand zal een kwaliteitsimpuls aan het straatbeeld geven. De aspecten verkeer en parkeren worden behandeld en meegenomen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 MijnOmgevingsvisie Dinkelland

De gemeenteraad van Dinkelland heeft op 30 maart 2021 de omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

MijnOmgevingsvisie dinkelland gaat over de toekomst van de leefomgeving: de visie van samenleving én gemeente. Hierin wordt verder gebouwd op de basis van het proces 'MijnDorp'. De visie gaat over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de gemeenteraad en de samenleving willen sturen: wat moet worden behouden, versterkt en ontwikkeld.

De Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes; werkwijzen die altijd gelden. De vier kernprincipes zijn:

  • We doen het samen;
  • We geven het goed voorbeeld;
  • We wentelen niet af op volgende generaties;
  • We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

Vanuit deze kernprincipes zijn dirie algemene speerpunten geformuleerd:

  • Buitengebied in balans;
  • Leefbare kernen;
  • Leefomgeving van de toekomst.

Leefbare kernen

De gemeente wil kernen waar het lekker wonen is. Waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.

De leefomgeving verandert zichtbaar. Het wordt moeilijker om voorzieningen in stand te houden. Dit geldt voor winkels, horeca, kerken, kultuurhuizen, sportvoorzieningen en scholen. Aan de andere kant worden ook nieuwe plannen en combinaties van functies van onderop zichtbaar die kernen juist krachtiger maken.

Van oudsher zijn inwoners van de kernen gewend om de leefbaarheid van hun omgeving in eigen hand te nemen en te zorgen dat het er goed toeven is. Het versterken van de leefbaarheid van onze kernen wordt door inwoners en gemeente via MijnDinkelland al langer samen opgepakt.

Dit wil de gemeente voortzetten aan de hand van vier speerpunten:

  • voldoende voorzieningen;
  • aantrekkelijk wonen;
  • ruimte voor ondernemen;
  • leefbare openbare ruimte.

Betaalbaar wonen in je eigen gemeente

De gemeente Dinkelland wil dat het aantal en de soort woningen in een kern passen bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Ook is het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn.

Inbreiden voor uitbreiden

Vanuit de gemeente wil men graag binnen de grenzen van een kern bouwen. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Denk hierbij aan het verdwijnen van een bedrijf, het sluiten van een kerk of het slopen van oude woningen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen, wordt gekeken naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Kernen zijn verschillend in de behoefte aan woningen. Daarom gaat de gemeente samen met kernen in gesprek om te kijken wat bij elk dorp past.

Kijken naar de toekomst

Er is verschil in hoeveel en welk soort woningen nu nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is. Huidige knelpunten zijn bijvoorbeeld betaalbare woningen voor starters en woningen voor ouderen. In de woonvisie kijkt de gemeente op basis van onderzoek en gesprekken met alle betrokkenen vooruit op de vraag naar woningen. De gemeente probeert hierop te sturen dat het aanbod van woningen daarop aansluit. Hierbij worden de behoeften op de lange termijn en de bestaande voorraad in het oog gehouden.

Toets

Onderhavig plan wordt uitgevoerd op een inbreidingslocatie nabij het centrum van Denekamp. De ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen de bebouwde kom (stedelijk gebied) en is gezien de ligging in een woonwijk geen gebiedsvreemde functie. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in woningbouw naar lokale behoefte. De ontwikkeling is in lijn met het speerpunt 'Leefbare Kernen' en derhalve met MijnOmgevingsvisie Dinkelland.

3.3.2 Woonvisie 2016+ gemeente Dinkelland

Op 11 juli 2016 is de Woonvisie 2016+ vastgesteld. De centrale ambitie van de woonvisie is dat het voor alle doelgroepen, jong en oud, het aantrekkelijk wonen blijft in Dinkelland. Hiervoor dient het woningaanbod gevarieerd en comfortabel en toekomstbestendig te zijn, zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Hierbij hoort een passend voorzieningenniveau en betrokkenheid van inwoners tot elkaar, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen wordt versterkt.

De visie is vertaald in drie ambities:

  • kwaliteitsslag maken: in stand houden kwaliteit centrumgebied/kernwinkelgebieden, verduurzamen en toekomstbestendig maken van de woningvoorraad, gerichte aanpak in buurten door renovatie van woningen en woonomgeving
  • beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning. Het nieuwbouwprogramma wordt afgestemd met regiogemeenten, nieuwe plancapaciteit wordt getoetst aan afwegingskader, flexibele woningdifferentiatie in bestemmingsplannen en nieuwbouwaccenten op sociale huur en voor middeninkomens.
  • betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit. Beperkte vermindering van de kernvoorraad sociale huurwoningen is mogelijk, voortzetten starterslening, onderzoek naar blijverslening, in huurprijsbeleid corporatie wordt huurprijs beter afgestemd op inkomen.

Dinkelland krijgt de komende jaren te maken met enige bevolkingskrimp. Tot 2035 blijft het aantal huishoudens nog wel toenemen, waarvoor nog aanvullende nieuwbouw nodig is. De gemeente vindt het belangrijk dat er in alle kernen woningen worden gebouwd om te kunnen voorzien in de lokale woonbehoefte. Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer ‘ontwikkel-vrijheid’, meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen en woonconcepten. De gemeente volstaat in de Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is.

Voor de kleine kernen wordt de woningdifferentiatie op andere wijze bepaald, omdat het erg moeilijk is om inzicht te krijgen in de woonwensen van verschillende doelgroepen. Daarom worden er bestemmingsplannen gerealiseerd met een flexibele woningdifferentiatie. Verder wordt aan marktpartijen en corporatie gevraagd om concrete bouwplannen te ontwikkelen. Bij het niet voldoende op gang komen van de bouwproductie in een bepaalde kern worden de verschillende doelgroepen die actief zijn op de woningmarkt betrokken en worden concrete woonwensen geïnventariseerd.

Toets

Voor de periode 2015-2024 bestaat de woningbehoefte voor Denekamp uit 178-268 woningen. De omgvang van de lokale woningbehoefte (exclusief sloop) bedraagt 212 woningen. De beschikbare plancapaciteit voor Denekamp bedraagt 125, met daarbij nog een nader te bepalen aantal die zullen voortkomen uit woningbouwinitiatieven die de komende periode worden ontwikkeld en ingediend. De gemeente geeft onder meer mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe/extra plancapaciteit indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden hebben onder meer betrekking op het invulling geven aan beleidsdoelen uit de Woonvisie en het benutten van inbreidingslocaties (transformatie en herstructurering).

Onderhavig plan voorziet in de voorwaarden uit de Woonvisie 2016+. Een kwaliteitsslag wordt gemaakt door een winkelpand te transformeren naar woningen en appartementen zijn geschikt voor zowel starters als senioren. Tevens wordt een inbreidingslocatie benut. Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2016+.

3.3.3 Nota inbreidingslocaties 2020

Op 19 januari 2021 heeft de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland de 'Nota inbreidingslocatie 2020' vastgesteld. Aanleiding van vaststelling van de nota en herziening van het beleid is een evaluatie van het beleid.

De nota is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied (inbreidingslocaties). Beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid en vitaliteit van een kern. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van structuurversterkende plekken. De nota biedt onder meer een handreiking voor de toetsing van dergelijke aanvragen en er worden enkele prioriteiten aangereikt voor de te maken keuze. In uitzonderingssituaties kan ook medewerking worden verleend aan het bouwen op een lege plek. Het beleid is van toepassing op verzoeken voor woningbouw welke niet passen in het bestemmingsplan en zijn gelegen binnen bestaand bebouwd gebied.

Bebouwing op inbreidingslocaties is alleen acceptabel op plekken waar de meerwaarde groot is. Hierbij kan gedacht worden aan beeldbepalende of centrale plekken in de kern of op locaties waar verbetering van belang is: zogeheten structuurversterkende plekken. Onder structuurversterkende plkekken wordt verstaan:

  1. 1. binnen bestaand bebouwd gebied zijn gelegen; en
  2. 2. goed bereikbaar zijn voor al het verkeer; en
  3. 3. door herontwikkeling voor woningbouw (als functie, naast eventuele andere functies)

bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en vitaliteit van de kern door:

  • het herontwikkelen van een “rotte kies” (oude leegstaande/vervallen gebouwen); of
  • het oplossen van leegstand; of;
  • het hergebruiken van bestaand maatschappelijk vastgoed of monumenten; of
  • het slopen of wegbestemmen van incourante woningen of bouwkavels; of sanering van een milieuhinderlijk bedrijf;

Locaties met een beeldbepalende groen- of bosbestemming zijn uitgesloten. Daarnaast moet een plan voldoen aan de overige stedenbouwkundige voorwaarden.

Toets

Onderhavig plan voorziet in de herontwikkeling van een leegstaand winkelpand binnen bestaand bebouwd gebied, namelijk binnen de kern Denekamp. De ontwikkeling levert geen nadelige effecten op voor het verkeer, zoals beschreven is in paragraaf 4.10. De herontwikkeling voor woningbouw draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en vitaliteit in de kern Denekamp door op deze locatie het leegstaande winkelpand te vervangen door stedenbouwkundig inpasbare woningbouw. Hiermee wordt bovendien voorkomen dat het pand in verval zal treden. Geconcludeerd kan worden dat het voornemen in overeenstemming is met de 'Nota inbreidingslocaties 2020'.

3.3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in díe zin dat:

a. de aanduiding "wonen" wordt verwijderd, dan wel wordt aangebracht;

b. de aanduiding "supermarkt", "praktijkruimte", "specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf", "bedrijfswoning" wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Toets

In voorliggend plan wordt de aanduiding 'wonen' aangebracht. Daarbij wordt in dit plan onderbouwd dat geen afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, milieusituatie, verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit wijzigingsplan wonen op de locatie aan de Wilhelminastraat 9 mogelijk gemaakt. Een deel van de bestaande bebouwing wordt daarbij gesloopt. Het gehele perceel krijgt behoudt de detailhandelbestemming, maar krijgt de functieaanduiding 'wonen'. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum woningen en oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat de bouw van 4 woningen en de toevoeging van één appartement in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt op (stedenbouwkundig) passende wijze in de omgeving opgenomen. Bebouwing ten behoeve van detailhandel wordt gesaneerd en de bestemming krijgt een aanduiding 'wonen', waarna vervolgens nieuwe woningen worden gerealiseerd. Wonen betreft geen milieubelastende functie. Gesteld kan worden dat de milieugevolgen van de nieuwe situatie positief zijn ten opzichte van de huidige situatie.

De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0011.png"

Figuur 4.1: richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Met het planologisch wijzigen van de bestemming wordt de functie 'wonen' toegestaan op de begane grond op de locatie aan de Wilhelminastraat 9 in Denekamp. Hierbij wordt het toevoegen van één appartementen en vier grondgebonden woningen binnen het plangebied mogelijk. Er is dus sprake van het toevoegen van een extra milieugevoelige functie binnen het gebied. Zodoende is een toetsing verricht voor bedrijven en milieuzonering.

Gezien de mix van functies (detailhandel, kantoor, wonen en horeca) kan het plangebied aangeduid worden als 'gemengd gebied'. Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking)

Interne werking

De planlocatie is gesitueerd binnen een gebied met diverse functies. Planologisch gezien betreft het dichtstbijzijnde bedrijf een kantoorpand, tegenover het plangebied aan de Wilhelminastraat 10. In 2020 is voor deze locatie echter een omgevingsvergunning verleend voor de omzetting van het kantoor naar 6 appartementen (artikel 4, bijlage II, Bor). De kantoorfuncite is gewijzigd naar een woonfunctie. Derhalve hoeft deze locatie niet meer getoetst te worden aan de VNG-uitgave.

Ten noorden van het plangebied is het centrumgebied van Denekamp gelegen met als dichtstbijzijnde milieubelastende functie het gemengde centrumpand aan het Nicolaasplein. Dit betreft een pand restaurant 'Het Podium', waar horeca van de categorie 2 toegestaan is. Voor horeca van de categorie 2 geldt een maximale richtafstand van 30 m voor het aspect geluid. Gemeten vanaf de rand van de functieaanduiding tot aan de rand van het plangebied kan worden geconcludeerd dat aan de onderlinge afstand wordt voldaan (worst-case scenario). In de directe omgeving zijn voor het overige geen milieubelastende bedrijven aanwezig.

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen oplevert voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Algemeen

Om de milieuhygiënische kwlaiteit van de bodem te onderzoeken is in een verkennend bodemonderzoek (kenmerk 20057310, versie 2) de bodem onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 600 m² aan de Wilhelminastraat 9/Meester Dingeldeinstraat 1+1A in Denekamp. De onderzoekslocatie is grotendeels bebouwd en verhard (beton en klinkers). Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie als onverdacht kan worden beschouwd. Het volledige bodemrapport is te vinden in Bijlage 3

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 6 boringen verricht, waarvan 1 boring tot circa 3.0 meter diepte welke is afgewerkt met een peilbuis. Gebleken is dat de grond globaal bestaat uit matig fijn zand. In de ondergrond zijn een roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. De veldwerker heeft visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater in de peilbuis is aangetroffen op 2.10 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG) is zeer licht verontreinigd met lood en zink;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is licht verontreinigd met barium en zink.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond en in het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een

beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 in bijlage 2 van het bodemrapport. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen). Geadviseerd wordt wel om nadien sloop heeft plaatsgevonden eventueel aangetroffen verontreinigingen te melden bij de Omgevingsdienst Twente. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering oplevert voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Toets

Onderhavig plan voorziet in het toevoegen van een gevoelige functie. Het plangebied ligt volgens het gemeentelijke gebiedsgerichte geluidbeleid binnen het gebiedtype 'dorpscentrum', zie ook figuur 4.2. Het gebiedstype dorpscentrum herbergt diverse functies zoals winkels, uitgaansgelegenheden, kantoren en woningen. De relatief hoge dichtheid en diversiteit aan functies zorgt ervoor dat dit gebiedstype een hoger geluidsniveau kent dan bijvoorbeeld het gebiedstype 'woonwijk'. Binnen het centrum geldt de geluidsambitie 'redelijk rustig' (max. 48 dB) en als bovengrens 'onrustig' (max. 53 dB). De wegen in de directe omgeving zijn allen gekwalificeerd als 30-km/h wegen. De Wilhelminastraat is een doorgaande weg waar tevens een maximumsnelheid van 30-km/h geldt. Daarnaast kent de kern van Denekamp een autoluw karakter. Uit jurisprudentie volgt echter dat ook ingeval van een 30 km/u zone, nagegaan moet worden of de geluidsbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0012.png"

Figuur 4.2: kaart geluidsbeleid Dinkelland (bron: gemeente Dinkelland)

Op onderstaande kaart is de geluidsbelasting op het plangebied weergegeven, waarbij het bouwvlak van de nieuwe woningen rood omkaderd is. De geluidsbelasting op de gevel varieert volgens deze kaart tussen de 45 en 60 dB. De toekomstige woningen overschrijden de maximale grenswaarde van 63 dB voor niet geprojecteerde woningen (art. 83 lid 2 Wet geluidhinder) hiermee niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0013.png"

Figuur 4.3: wegverkeerslawaai (bron: atlasleefomgeving.nl/kaarten)

Gezien het bovenstaande kan ervan uit worden gegaan dat geen strijdige situaties ontstaan met de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting voor de ontwikkeling binnen het centrumgebied van Denekamp hoeft niet nader te worden onderzocht. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Voorliggende ontwikkeling betreft een ontwikkeling van vier woningen en één appartement. Uitgaande van de van de CROW uitgave 'Toekomstbestendig parkeren' verhoogt het aantal voertuigbewegingen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 28 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 28 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0014.png"

Figuur 4.4: worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0015.png"

Figuur 4.5: risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Op circa 540 meter vanaf het plangebied is een tankstation met LPG vulpunt gelegen. Hiervoor geldt een risicocontour van 25 meter. Op circa 900 meter is een buisleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie gelegen.

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 500 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid. Derhalve levert het aspect 'externe veiligheid' geen problemen op voor onderhavig plan.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 22 september 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de korte procedure van de watertoets toegepast moet worden. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets

Bij dit wijzigingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (kenmerk: 2929), zie ook Bijlage 4. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland & Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of een Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het NNN leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het NNN geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en op de afstand tussen het plangebied en Natura2000-gebieden, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden op voorhand niet uitgesloten worden. Derhalve is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Dit rapport is te vinden in Bijlage 5.

Als gevolg van de realisatie en het gebruik van de vier aaneengesloten woningen en het appartement binnen het plangebied komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In de aanlegfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanlegfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouw van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2020 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit opNatura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten en tot een weinig geschikt functioneel leefgebied van beschermde diersoorten. mogelijk bezet een vleermuis een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in de luchtspouw van een deel van het gebouw. Het gedeelte dat geschikt lijkt als vaste rust- of voortplantingsplaats voor vleermuizen wordt niet geschaad door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Ecologie' geen belemmering oplevert voor onderhavig plan.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0016.png"

Figuur 4.6: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: RAAP)

Toets

De locatie aan de Wilhelminastraat 9 in Denekamp is deels geomorfologisch aangewezen als historische kern en deels als dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek. Archeologisch onderzoek in gebieden aangewezen als historische kern scoren hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, die in verband staan met bewoning in een historische kern is noodzakelijk in plangebieden groter dan 50 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 50 cm. Archeologisch onderzoek in gebieden aangewezen als dekzandhoogten en -ruggen die een hoge verwachtingswaarde scoren voor archeologische resten uit alle perioden is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. In onderhavig plan vinden enkel bodemingrepen plaats in het deel waar de geomorfologische aanduiding 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek'. Dit plangebied is 2500 m2 dus geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Het aspect 'archeologie' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat nabij het plangebied geen cultuurhistorische waarden, waaronder monumenten, aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / Parkeren

Verkeer

De planlocatie wordt ontsloten via de Wilhelminastraat (30-km/u) en de Meester Dingeldeinstraat (30-km/u). Voorgenomen ontwikkeling zorgt voor een (beperkte) toename van verkeersbewegingen van maximaal 28 per dag (worst-case) (bron: CROW, kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie). Deze (beperkte) toename van verkeersbewegingen kan eenvoudig via de huidige wegen worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Volgens de beleidsnotitie 'bouwen & parkeren 2018' van Noaberkracht Dinkelland Tubbergen komt de extra parkeerbehoefte van vier tussenwoningen en één appartement neer op een totaal van 10 parkeerplaatsen. Hierbij geldt het uitgangspunt dat parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvindt. Onderstaande tabel weergeeft de parkeerbehoefte voor de functie 'wonen' binnen de gemeente Dinkelland. Het plangebied wordt geclassificeerd als 'rest bebouwde kom'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0017.png"

Figuur 4.6: parkeerbehoefte wonen 'bouwen & parkeren 2018' (bron: gemeente Dinkelland)

In de huidige situatie wordt aangesloten bij de parkeerbehoefte van een showroom uit de beleidsnotitie 'bouwen & parkeren 2018' (zie figuur 4.6). Dit komt neer op 11 parkeerplaatsen (berekening: 1,9 x 566 m²/100 m² BVO).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WPDENWILHELMINASTR-VG01_0018.png"

Figuur 4.7: parkeerbehoefte werken 'bouwen & parkeren 2018' (bron: gemeente Dinkelland)

De parkeerbehoefte c.q. parkeerdruk zal met de uitvoering van onderhavig plan niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Met de uitvoering van de transformatie van het plangebied die voorliggend plan mogelijk maakt, worden 4 parkeerplaatsen op eigen terrein aan de voorzijde van de woningen gerealiseerd. Dit is weergegeven in de situatietekening in paragraaf 2.2. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'parkeren' derhalve geen belemmeringen oplevert voor de uitvoering van onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

De huidige bestemmingsregels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Denekamp' worden onverkort overgenomen, met die verstande dat toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 12.6, sub a:

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in díe zin dat:

  1. a. de aanduiding "wonen" wordt verwijderd, dan wel wordt aangebracht;
  2. b. de aanduiding "supermarkt", "praktijkruimte", "specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf", "bedrijfswoning" wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Middels onderhavig wijzigingsplan wordt de aanduiding "wonen" op de plankaart toegevoegd, waardoor wonen op de eerste bouwlaag toegestaan wordt.

Bestemmingen

  • 'Detailhandel'

De huidige bestemming 'Detailhandel' met bouwvlak en maatvoering wordt met dit plan onverkort overgenomen. De gronden met de bestemming 'Detailhandel' zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van:

  1. 1. detailhandel, niet zijnde perifere detailhandel, grootschalige detailhandel en/of supermarkten
  2. 2. een supermarkt, ter plaatse van de aanduiding "supermarkt";
  3. 3. een kantoor, ter plaatse van de aanduiding "kantoor";
  4. 4. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning"
  5. 5. het wonen, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft, al dan niet in combinatie met ruimte voor mantelzorg
  6. 6. het wonen, voor zover het de eerste bouwlaag betreft, ter plaatse van de aanduiding "wonen", al dan niet in combinatie met ruimte voor mantelzorg.

Onderhavig plan voorziet in het toevoegen van de aanduiding "wonen", waardoor wonen op de eerste bouwlaag ter plaatse van de Wilhelminastraat 9 mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast wordt de bouwhoogte aangepast op het gewenste ontwerp. Het westelijk gedeelte van het pand kent een bouwhoogte van maximaal 10 meter en een goothoogte van maximaal 6 meter. Het oostelijk gedeelte van het pand kent een bouwhoogte van maximaal 7 meter.

  • 'Verkeer'

De huidige bestemming 'Verkeer' wordt met dit plan overgenomen. De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen, straten en (fiets)paden en parkeervoorzieningen.

  • 'Waarde - Archeologie'

De huidige dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt met dit plan overgenomen. De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 3, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 22 september is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 21 mei 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijzigingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Tekening Inrichting En Aanzichten

Bijlage 1 Tekening inrichting en aanzichten

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Quickscan Natuurwaarden

Bijlage 4 Quickscan Natuurwaarden

Bijlage 5 Aerius Berekening

Bijlage 5 AERIUS berekening