KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Cultuur En Ontspanning
Artikel 6 Gemengd - 1
Artikel 7 Gemengd - 2
Artikel 8 Gemengd - 3
Artikel 9 Gemengd - 4
Artikel 10 Groen
Artikel 11 Kantoor
Artikel 12 Maatschappelijk
Artikel 13 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 14 Sport
Artikel 15 Tuin
Artikel 16 Verkeer
Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 18 Water
Artikel 19 Wonen
Artikel 20 Leiding - Olie
Artikel 21 Leiding - Riool
Artikel 22 Waarde - Archeologie - Bekende Archeologische Vindplaats
Artikel 23 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 24 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 25 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 26 Waarde - Archeologie - 4
Artikel 27 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 28 Antidubbeltelregel
Artikel 29 Algemene Bouwregels
Artikel 30 Algemene Gebruiksregels
Artikel 31 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 32 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 33 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 34 Overgangsrecht
Artikel 35 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
2.2 Ruimtelijk Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Archeologie En Cultuurhistorie
3.2 Bedrijven En Milieuhinder
3.3 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
3.4 Ecologie
3.5 Horeca
3.6 Externe Veiligheid
3.7 Glastuinbouw
3.8 Kabels En Leidingen
3.9 Luchtkwaliteit
3.10 Water
3.11 Wegverkeerslawaai
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.2 Verbeelding (Plankaart)
4.3 Uitleg Van De Planregels
Hoofdstuk 5 Handhaving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Overlegreacties
6.3 Terinzagelegging Ontwerpbestemmingsplan
Bijlage 1 Svb 'Functiemenging'
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Ontwikkelingskaders Kleine Achterweg
Bijlage 1 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Inventarisatie Bedrijven En Horeca
Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek Naaldwijk
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek Plangebied
Bijlage 6 Overlegreacties
Bijlage 7 Nota Zienswijzen

Woonkern Naaldwijk

Bestemmingsplan - Gemeente Westland

Onherroepelijk op 25-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Woonkern Naaldwijk van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanbouw

een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden onderneming

een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 bestaande bouwwerken

bbouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of vergund zijn om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder begrepen bosbouw en fruitteelt;
  2. b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  3. c. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen.

1.10 antenne-installaties

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto`s. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.

1.16 bedrijfswoning

een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) de ondernemer of door bij dat bedrijf werkzaam personeel.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

1.19 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bijgebouw

een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.

1.24 bouwperceel

een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 bouwwijze

de wijze waarop het op een bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet is verbonden met het hoofdgebouw op een aansluitend bouwperceel; dit kan zijn:

vrijstaand, twee-aaneen, gestapeld of aaneengebouwd.

1.29 boveninsteek

de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.

1.30 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.31 dakkapel

een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.

1.32 daknok

hoogste punt van een schuin dak.

1.33 dakopbouw

een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.

1.34 dakvoet

laagste punt van een schuin dak.

1.35 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.36 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel in de volgende categorieën:

  1. a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  3. c. tuincentra;
  4. d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  5. e. bouwmarkten.

1.37 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.38 erf

al dan niet bebouwde gronden die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.

1.39 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 geluidshinderlijke inrichtingen

bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

1.41 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.

1.42 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.43 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.44 kap

een constructie van uitsluitend een of meer hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.

1.45 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistri-butie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zend-masten.

1.46 oorspronkelijke achtergevel

de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.

1.47 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en andere openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.48 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.49 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.

1.50 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.51 risicovolle inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.52 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrich-ting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.53 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.54 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.55 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals:

verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.56 theetuin

een recreatieve voorziening die zich richt op extensieve dagrecreatie en culturele vorming in de vorm van workshop op het gebied van bijvoorbeeld bloemschikken of schilderen.

1.57 uitbouw

uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.58 voorerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een figuur op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.59 voorgevel

de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel en/of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.60 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing en/of daar waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.61 woning

een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

1.62 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 buitenwerkse maat

maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

2.6 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.9 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 de lengte van een aanlegsteiger

de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van agrarische bedrijven als bedoeld in lid 1.9 onder a en b;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': tevens glastuinbouw als bedoeld in lid 1.9 onder c;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groen en water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en hebben een inhoud van ten hoogste 600 m³;
  2. b. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25 % van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
    1. 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    2. 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
    3. 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
    4. 4. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
    5. 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
    6. 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
    7. 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend nutsvoorzieningen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf': uitsluitend nutsbedrijven uit ten hoogste categorie B.1. van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. b. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  3. c. opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zijn niet toegestaan;
  4. d. onzelfstandige kantoren zijn toegestaan met een bedrijfsvloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak en minder is dan 3000 m2;
  5. e. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  6. f. detailhandel is niet toegestaan;
  7. g. het is verboden de gronden buiten het bouwvlak te gebruiken voor de opslag van goederen.
  8. h. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en hebben een inhoud van ten hoogste 600 m³;
  9. i. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25 % van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
    1. 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    2. 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
    3. 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
    4. 4. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
    5. 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
    6. 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
    7. 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.

4.4 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1:

  1. a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 4.1 , voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieén, zoals in lid 4.1 genoemd;
  2. b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd.

Artikel 5 Cultuur En Ontspanning

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': een theetuin met bijbehorende horeca-activiteiten uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Gemengd - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' het wonen niet is toegestaan;
  2. b. detailhandel en dienstverlening;
  3. c. kantoren;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': tevens een stofferingsbedrijf;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'gezondheidszorg': tevens gezondheidszorg;
  6. f. horeca uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. detailhandel in
  2. b. ze goederen is niet toegestaan;
  3. c. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  4. d. de opslag en verkoop van consumentenverkoop is niet toegestaan;
  5. e. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25 % van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
    1. 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    2. 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
    3. 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
    4. 4. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
    5. 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
    6. 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
    7. 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.

Artikel 7 Gemengd - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen;
  2. b. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3': tevens voor een rijksmonument;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. detailhandel in volumineuze goederen is niet toegestaan;
  2. b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  3. c. de opslag en verkoop van consumentenverkoop is niet toegestaan;
  4. d. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25 % van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
    1. 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    2. 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
    3. 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
    4. 4. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
    5. 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
    6. 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
    7. 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.

7.4 Specifieke afwijkingsregel

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.1 teneinde detailhandel tevens op de verdieping toe te laten, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en aangetoond is dat geen mogelijkheden voor uitbreiding op de begane grond aanwezig zijn.

Artikel 8 Gemengd - 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' het wonen niet is toegestaan;
  2. b. maatschappelijke voorzieningen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens kantoren;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2': tevens voor een gemeentelijk monument;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. detailhandel in volumineuze goederen is niet toegestaan;
  2. b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  3. c. de opslag en verkoop van consumentenverkoop is niet toegestaan;
  4. d. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25 % van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
    1. 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    2. 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
    3. 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
    4. 4. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
    5. 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
    6. 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
    7. 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.

Artikel 9 Gemengd - 4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - 4 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen;
  2. b. detailhandel en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  3. c. kantoren, uitsluitend op de begane grond;
  4. d. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. detailhandel in volumineuze goederen is niet toegestaan;
  2. b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  3. c. de opslag en verkoop van consumentenverkoop is niet toegestaan;
  4. d. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25 % van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
    1. 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    2. 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
    3. 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
    4. 4. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
    5. 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
    6. 6. er geen horeca-activiteiten plaatsvinden;
    7. 7. er geen detailhandelsactiviteitein plaatsvinden anders dan op de begane grond;
    8. 8. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.

9.4 Specifieke afwijkingsregel

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 teneinde detailhandel, dienstverlening, kantoren en/of maatschappelijke voorzieningen tevens op de verdieping toe te laten, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en aangetoond is dat geen mogelijkheden voor uitbreiding op de begane grond aanwezig zijn.

Artikel 10 Groen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin': een speeltuin;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm': tevens een geluidscherm;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3': tevens voor een rijksmonument.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin' bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 6 m;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' bedraagt de bouwhoogte van geluidschermen ten hoogste 7 m;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.2 onder c. om ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' een bouwhoogte van 8 m voor geluidschermen toe te staan, onder voorwaarde dat:

  1. a. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat deze hoogte noodzakelijk is voor afdoende geluidreducerende werking;
  2. b. geen onevenredige, nadelige veranderingen ontstaan in de beeldkwaliteit of bezonningssituatie op de aangrenzende gronden.

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 4' de bestemmingen wijzigen voor het realiseren van watercompensatie.

Artikel 11 Kantoor

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 1': tevens voor wonen in de vorm van een meergezinshuis, met bijbehorende garageboxen, bergplaatsen, erven en tuinen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - openbare dienstverlening': tevens dienstverlening en openbare dienstverlening;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': tevens het wonen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2': tevens voor een gemeentelijk monument;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, parkeervoorzieningen, wegen, voet- en fietspaden en water.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

11.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' wordt voorzien in tenminste 50 en ten hoogste 70 parkeerplaatsen. Bij ander gebruik van de bijbehorende gebouwen dan voor kantoor wordt voor wat betreft het aantal parkeerplaatsen de normering zoals gehanteerd in het WVVP toegepast;
  2. b. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25 % van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
    1. 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    2. 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
    3. 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
    4. 4. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
    5. 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
    6. 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
    7. 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.

Artikel 12 Maatschappelijk

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven, religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'gezondheidszorg': uitsluitend gezondheidszorg;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': uitsluitend een begraafplaats;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2': tevens voor een gemeentelijk monument;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3': tevens voor een rijksmonument;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 13 Recreatie - Dagrecreatie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij': een kinderboerderij;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings-)wegen,voet- en fietspaden en water.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 14 Sport

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'sporthal': een sporthal;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings-)wegen,voet- en fietspaden en water.

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 15 Tuin

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. toegangen tot achterpaden.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 16 Verkeer

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm': tevens een geluidscherm;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van geluidschermen ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' bedraagt ten hoogte 7 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 16.2 onder b. om ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' een bouwhoogte van 8 m voor geluidschermen toe te staan, onder voorwaarde dat:

  1. a. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat deze hoogte noodzakelijk is voor afdoende geluidreducerende werking;
  2. b. geen onevenredige, nadelige veranderingen ontstaan in de beeldkwaliteit of bezonningssituatie op de aangrenzende gronden.

Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeerslichting bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder c zijn ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - 1' overkappingen toegestaan, met inachtname van de bestaande situering, vorm en maatvoering.

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, aanlegstei-gers en waterstaatkundige voorzieningen.

18.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens voor kantoren;
  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1': tevens detailhandel, dienstverlening, horeca uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten en kantoren, allen uitsluitend op de begane grond;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte': tevens een praktijkruimte;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'garage': uitsluitend garages;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2': tevens voor een gemeentelijk monument;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3': tevens voor een rijksmonument;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'gezondheidszorg': tevens gezondheidszorg;
  8. h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, hobbykassen, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:

daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad;

  1. c. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
  2. d. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 19.2.2 onder a of b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

19.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

Artikel 20 Leiding - Olie

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding – Olie aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse olietransportleiding met een diameter van ten hoogste 16 cm met een daarbij behorende belemmeringenstrook. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 20.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 21 Leiding - Riool

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolleiding.

21.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 21.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 22 Waarde - Archeologie - Bekende Archeologische Vindplaats

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - Bekende Archeologische Vindplaats' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

22.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 23 Waarde - Archeologie - 1

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

23.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 23.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 24 Waarde - Archeologie - 2

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

24.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 24.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 25 Waarde - Archeologie - 3

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

25.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 25.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 26 Waarde - Archeologie - 4

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

26.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 26.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 27 Waterstaat - Waterkering

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.

27.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 27.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 27.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 28 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 29 Algemene Bouwregels

29.1 Percentages op de planverbeelding

29.2 Hoogte-aanduidingen op de planverbeelding

29.3 Overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding

29.4 Algemene hoogtematen

Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:

erfafscheidingen
- tussen voorgevelrooilijn en openbare weg 1 m
- erfafscheidingen elders 2 m
overkappingen 3 m
straatmeubilair 3 m
lichtmasten 20 m
antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes 5 m
overige bouwwerken 2 m
vlaggenmasten 6 m

29.5 Overschrijding bouwgrenzen

De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
  2. b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  4. d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  5. e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
  6. f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.

29.6 Ondergrondse bouwwerken

  1. a. de regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken;
  2. b. in aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.

29.7 Parkeernormering

Bij elke ontwikkeling wordt de normering vanuit de Westland Verkeers en vervoerplan 2005 toegepast.

29.8 Dakkapellen

Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:

  1. a. maatvoering achterzijde
    1. 1. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
    2. 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
    3. 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan;
  2. b. maatvoering voorzijde:
    1. 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
    2. 2. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
    3. 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m;
    4. 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.

29.9 Bestaande bouwwerken

Een bestaand bouwwerk dat met een vergunning is gerealiseerd, mag worden teruggebouwd.

Artikel 30 Algemene Gebruiksregels

30.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  2. b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  3. c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. d. het gebruik van bouwwerken of de bouwwerken te laten gebruiken als seksinrichting.

30.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  1. a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
  2. b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.

Artikel 31 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend – afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:

  1. a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  2. b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  3. c. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
  4. d. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  5. e. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  6. f. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit ipv esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
  7. g. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclame-borden;
  8. h. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP) indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.

31.1 Afwijking niet verlenen

Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 32 Algemene Wijzigingsregels

32.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

32.2 wro-zone wijzigingsgebied - 1

Burgemeester en wethouders kunnen plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 1' de huidige bestemmingen wijzigen voor het realiseren van woningen met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. wijziging is mogelijk ten behoeve van de functies verkeer-verblijfsgebied, tuin, wonen, groen, parkeren en water, met bijbehorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen;
  2. b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 10,5 m;
  3. c. alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid winnen burgemeester en wethouders advies in van de waterbeheerder;
  4. d. binnen het wijzigingsgebied worden voldoende parkeerplaatsen geprojecteerd waarbij geldt dat de parkeernormen van de gemeente Westland worden gehanteerd;
  5. e. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
    1. 1. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet;
    2. 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving;
    3. 3. de economische uitvoerbaarheid is aangetoond.

32.3 wro-zone wijzigingsgebied - 2

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 2' de huidige bestemmingen wijzigen voor het realiseren van woningen met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. wijziging is mogelijk ten behoeve van de functies verkeer-verblijfsgebied, tuin, wonen, groen, parkeren en water, met bijbehorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen;
  2. b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 10,5 m;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder b, is als accent een bouwhoogte van 13,5 m toegestaan over een oppervlakte van 15 x 15 m bij bebouwing langs de vaart;
  4. d. alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid winnen burgemeester en wethouders advies in van de waterbeheerder;
  5. e. binnen het wijzigingsgebied worden voldoende parkeerplaatsen geprojecteerd waarbij geldt dat de parkeernormen van de gemeente Westland worden gehanteerd;
  6. f. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
    1. 1. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet;
    2. 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving;
    3. 3. de economische uitvoerbaarheid is aangetoond.

32.4 wro-zone wijzigingsgebied - 3

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 3' de huidige bestemmingen wijzigen voor het realiseren van woningen met inachtname van de volgende regels:

  1. a. wijziging is mogelijk ten behoeve van de functies verkeer-verblijfsgebied, tuin, wonen, groen, parkeren en water, met bijbehorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen;
  2. b. de nieuwe inrichting en bebouwing voldoet aan de voorwaarden aan de Visie Kleine Achterweg, zoals opgenomen in bijlage 3;
  3. c. alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid winnen burgemeester en wethouders advies in van de waterbeheerder;
  4. d. binnen het wijzigingsgebied worden voldoende parkeerplaatsen geprojecteerd waarbij geldt dat de parkeernormen van de gemeente Westland worden gehanteerd;
  5. e. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
    1. 1. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet;
    2. 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving;
    3. 3. de economische uitvoerbaarheid is aangetoond.

32.5 wro-zone wijzigingsgebied - 5

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 5' de huidige bestemmingen wijzigen voor het realiseren van een rotonde met inachtname van de volgende regels:

  1. a. wijziging is mogelijk ten behoeve van de functies verkeer-verblijfsgebied, verkeer groen en water;
  2. b. alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid winnen burgemeester en wethouders advies in van de waterbeheerder;
  3. c. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
    1. 1. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet;
    2. 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving;
    3. 3. de economische uitvoerbaarheid is aangetoond.

32.6 Waarde - Archeologie

Wijzigingsbevoegdheid voor verwijdering van de bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 33 Overige Regels

33.1 Karakteristieke waardevolle bebouwing

33.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

33.3 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 34 Overgangsrecht

34.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

34.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 35 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Woonkern Naaldwijk'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Westland stelt in het kader van de actualiseringsslag van haar bestemmingsplannen dit bestemmingsplan op voor de woonkern Naaldwijk. Zoals de naam aangeeft heeft voorliggend bestemmingplan betrekking op de woonkern van Naaldwijk, het centrum van Naaldwijk wordt in een afzonderlijk bestemmingsplan geregeld. De doelstelling van het bestemmingsplan is om de uiteenlopende vigerende regelingen te vervangen door een uniforme en actuele bestemmingsregeling.
De gemeente Westland voldoet hiermee aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro, in werking getreden op 1 juli 2008) waarin de actualiseringsplicht is aangescherpt en waarin het digitale bestemmingsplan juridisch bindend is, ten opzichte van de papieren weergave ervan. Digitaal werken stelt daarbij nieuwe eisen aan standaardisering van 'plankaart en regels' als een set geografisch begrensde objecten met bepaalde kenmerken.

Daarnaast zijn in het plangebied in de loop der jaren veel bouwplannen gerealiseerd en hebben zich andere ontwikkelingen voorgedaan die de noodzaak van een nieuw bestemmingsplan onderstrepen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied heeft betrekking op de kern van Naaldwijk, uitgezonderd het centrum, het terrein van de Bloemenveiling en het bedrijventerrein Hoge Woerd.

Een aantal locaties waarvoor recent specifieke bestemmingsplannen zijn opgesteld of waarvoor nog afzonderlijke plannen worden opgesteld, zijn eveneens buiten het plangebied gelaten. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

bestemmingsplan vastgesteld goedgekeurd
Kruisbroek (na 1e herz.) 11-04-1974 26-03-1975
Naaldwijk Noord-West (na 1e herz.) pm 11-09-1974
Pijletuinen I en II (na 1e herz.) 14-04-1988 15-11-1988
Naaldwijk West 11-02-1999 28-09-1999
Pijletuinen III 20-07-1993 09-11-1993

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan Woonkern Naaldwijk bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven, alsmede de ruimtelijke kwaliteiten en aanwezige knelpunten. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie behandeld. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in de hoofdstukken 5 en 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de resultaten van de inventarisatie en de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld.

Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1 Beleidskader

2.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0002.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0003.png"

Uitsnede nationale ruimtelijke hoofdstructuur

De Nederlandse open economie raakt steeds meer verweven met die van sterke concurrenten als Duitsland, China en India. De kansen in het internationale speelveld liggen vooral bij de zogenoemde topsectoren: logistiek, water, hightech, creatieve industrie, energie, chemie en voedsel en tuinbouw. Veel van die sectoren zijn geconcentreerd in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. De ambitie is dat Nederland in 2040 behoort tot de top 10 concurrerende landen van de wereld door een goede ruimtelijk-economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een optimale internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's in 2040 en uitstekende (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.

De meeste topsectoren concentreren zich in stedelijke regio's en dan vooral in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. Vanwege deze concentratie en de nationale baten die daarmee gemoeid zijn, wil het Rijk in deze regio's extra inzetten op versterking van de concurrentiekracht. Hiervoor wordt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak ingezet waarin afspraken over de versterking van de ruimtelijk-economische structuur in brede zin worden gemaakt met de decentrale overheden.

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied is de volgende bepaling relevant:

  • een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's (zoals Rotterdam) over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.

2.1.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020 (2010)

Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. De structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vervangt het interimbeleid op basis van de huidige vier streekplannen in Zuid-Holland. Met de vaststelling van de provinciale structuurvisie en de provinciale Verordening Ruimte wordt aansluiting gezocht bij de instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De visie is vastgesteld op 2 juli 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0005.png"

Uitsnede functiekaart Structuurvisie

Op de functiekaart van de structuurvisie is het plangebied aangewezen als stads- en dorpsgebied. De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Zo biedt de kaart ruimte aan de diverse belangen in Zuid-Holland. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten.

Het provinciaal belang voor bestaand bebouwd gebied richt zich op de volgende ambities:

  • bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid);
  • stedelijke detailhandelsstructuur versterken;
  • culturele en toeristische voorzieningen versterken (stedelijk).

Het uitgangspunt voor de leef-, werk- en woonomgeving in 2020 is bundeling van verstedelijking. Dit is meer dan het concentreren van wonen in steden. Zuid-Holland richt zich op een betere relatie tussen infrastructuur en verstedelijking, het onderling afstemmen van de verschillende voorzieningen en intensivering van het stedelijk gebied vooral in de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer.

De verstedelijkingsopgave richt zich vooral op het bestaand stads- en dorpsgebied. Hier staat gedifferentieerd ruimtegebruik centraal. Dit maakt dit gebied aantrekkelijk voor mensen om te wonen en voor bedrijven om zich te vestigen. Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in de stedelijke centra en rond haltes van het Zuidvleugelnet. Er is daarbij onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer en het 'overig' stedelijk gebied. Naaldwijk maakt onderdeel uit van het 'overig' stedelijk gebied.

De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt. Alle kernen in de provincie zijn omgeven door bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd en waarbinnen de woningbouwopgave tot 2020 kan worden geaccommodeerd.

Provinciale Verordening Ruimte (2010)

Samen met de Provinciale Structuurvisie is op 2 juli 2010 ook de provinciale Verordening Ruimte vastgesteld door Provinciale Staten. Waar de visie een zelfbindend document is voor de provincie, daar bevat de Provinciale Verordening regels die algemeen bindend zijn. De regels die voor dit plan het meest relevant zijn, zijn hierna per artikel kort toegelicht.

Kantoren - artikel 7

Vergelijkbaar met de regels voor detailhandel, stelt de verordening dat buiten een aantal aangewezen gebieden en buiten bestaande kantoorbestemmingen geen nieuwe mogelijkheden voor de bouw van kantoren mogelijk worden gemaakt.

Ook in dit geval is er een limitatief aantal uitzonderingen, waaronder het bieden van de mogelijkheid voor kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m² per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied, zoals gemeentehuizen en bankfilialen, bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak met een maximum oppervlakte van 3.000 m² en uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met ten hoogste 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak.

Detailhandel - artikel 9

De verordening stelt dat voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, geen nieuwe detailhandel mogelijk wordt gemaakt. Hierop is een limitatief aantal uitzonderingen, voor onder andere het bieden van mogelijkheden voor perifere detailhandel, nieuwe regionale winkelcentra op daarvoor in de verordening aangewezen locaties, uitbreiding van bestaande detailhandel, eenmalig met ten hoogste 10% van het bruto vloeroppervlak per vestiging en kleinschalige detailhandel tot een bruto vloeroppervlak van 200 m², zoals buurt- en gemakswinkels.

Waterkeringen - artikel 10

Over waterkeringen schrijft de verordening voor dat de primaire en regionale waterkeringen als zodanig bestemd worden, waarbij de regels voorzien in een onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van die keringen.

Andere functies zijn ter plaatse slechts toelaatbaar voor zover er geen sprake is van significante belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen. Daarbij is advies nodig van de beheerder van de waterkering.

2.1.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

Regionaal structuurplan Haaglanden (2008)

Het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft in april 2008 het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP 2020)vastgesteld.

Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.

De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit, zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterende, stimulerende en attenderende rol.

De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. Als onderdeel van het intensief en meervoudig ruimtegebruik in binnenstedelijke wijken en buurten moet functiemenging mogelijk zijn.

Het beheer en onderhoud van groengebieden heeft aandacht nodig. Onvoldoende en versnipperd beheer van bestaande bossen en recreatiegebieden leidt tot verwaarloosde zones die ongewenste activiteiten aantrekken. In het onderhoud van deze gebieden is het ontwikkelen van de 'tweede generatie' beplanting achterwege gebleven. Bovendien moet de inrichting worden aangepast aan de wensen van de hedendaagse recreanten. Barrières en onaantrekkelijke, niet onderhouden entrees van bestaande groengebieden dragen bij aan slechte bereikbaarheid. Een goed bomenbeleid helpt om landschappelijke eigenheid te waarborgen.

Visie Greenport Westland 2020 (2005)

De in 2005 vastgestelde 'Visie Greenport Westland 2020' schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten. De ruimtelijke component en hoe om te gaan met de glastuinbouwcluster (inclusief de niet-ruimtelijke component) staan in de visie voorop. Naast een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen, biedt de visie ook de onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, het glastuinbouwcluster en de maatschappelijke en economische voorzieningen.

In de Visie Greenport Westland 2020 wordt aangegeven dat de kernen een belangrijke rol spelen in de aantrekkelijkheid en diversiteit van de gemeente Westland. Versterking van de Greenport door behoud van het duurzame glas heeft als consequentie dat uitbreiding en versterking van de functies wonen, maatschappelijke voorzieningen en detailhandel, infrastructuur, groen, water en milieu zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen dienen plaats te vinden. Er ligt een stevige verdichtingsopgave. De noodzakelijke inhaalslag voor het bouwen van woningen voor jongeren en ouderen dient in de kernen plaats te vinden. In de kernen zijn dan ook de beste combinaties te maken tussen woningen en voorzieningen.

Naaldwijk is in de visie aangeduid als een 'kleinstedelijk' gebied. Van de programmatische opgaven wil de gemeente Westland een substantieel aandeel realiseren in de kernen Naaldwijk en Wateringen. Door de ligging en dichtheid ademen deze kernen een stedelijke sfeer uit. Verdichting kan daarom op stedelijke wijze plaatsvinden. Hoogbouw passend bij de Westlandse schaal hoort daarbij ook tot de mogelijkheden.

Evaluatie Greenport Visie Westland 2020 (2010)

Deze evaluatie van de Greenportvisie verwoordt het standpunt van de gemeenteraad over de (tussen-) resultaten van de Greenportvisie over met name de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met voorstellen per onderdeel over hoe nu verder. De evaluatie bepaalt de koers voor de gemeentelijke structuurvisie. Voor het wonen (de belangrijkste functie in het plangebied) zijn de volgende beleidsuitgangspunten relevant.

Analyse van de woningbouw laat zien dat de woningvoorraad tussen 2004 en 2009 met 2.000 is toegenomen. De uitleglocaties zijn vrijwel allemaal in ontwikkeling genomen maar de verdichting van de kernen blijft achter bij het gestelde doel. Tot 2020 kan de woningbehoefte opgevangen worden met de bestaande locaties zoals aangegeven op de plankaart van de Greenportvisie inclusief een bijgestelde verdichtingsopgave.

De woningbouwopgave blijft ambitieus maar wel realistisch. De oorspronkelijke woningbouwopgave tot 2020 wordt naar beneden bijgesteld. Voor de periode 2009 tot 2020 is de ambitie om 6.300 woningen netto aan de woningvoorraad, inclusief Westlandse Zoom, toe te voegen. Het gaat daarbij om 2.000 woningen op inbreidingslocaties in de kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0006.png"

Figuur 2.1. Plankaart Greenport Westland 2020

Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkelingskaders voor de kernen (2007)

In de beleidsnota 'Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkelingskaders voor de kernen' die in september 2007 is vastgesteld, is een aantal uitgangspunten voor de diverse kernen geformuleerd. Voor de kern Naaldwijk zijn de ontwikkelingskaders gevisualiseerd in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0007.png"

Figuur 2.2 Ontwikkelingskaders Naaldwijk

De kaders voor Naaldwijk zijn gericht op het benutten en versterken van de centrale positie die de kern inneemt binnen de gemeente Westland. Daarbij wordt stilgestaan bij het feit dat de kern na de uitbreidingen Hoogeland en Woerdblok geen mogelijkheden meer heeft voor uitbreiding door omliggende functies als glastuinbouw en de veiling.

Om de kern vitaal te houden en het aantal huidige bewoners te kunnen handhaven is het noodzakelijk dat er binnen de kern meer woningen komen. De beleidsnota geeft daarvan aan dat de grootste verdichting zal plaatsvinden binnen de centrumring. Het gaat dan niet alleen om het laten toenemen van het aantal woningen, maar ook om niet-woonfuncties zoals dat past bij het kleinstedelijke karakter.

Hogere bebouwing kan bij verdichting niet vermeden worden. Voorwaarden zijn wel dat de hoogbouw een opwaardering moet geven aan de identiteit, herkenbaarheid en oriëntatie binnen Naaldwijk en dat er zorgvuldig wordt omgegaan met het karakter van de oude linten en het historische centrum.

Detailhandelsstructuurvisie gemeente Westland 'Kleine Kernen Kordaat' (2007)

Om sturing te geven aan de ontwikkeling van detailhandel binnen de verschillende kernen heeft de gemeente Westland meegedaan in de ontwikkeling van de Regionale Structuurvisie Detailhandel Haaglanden 2005-2010. Naast dit globale afstemmingskader heeft de gemeente haar eigen gedetailleerde detailhandelsstructuurvisie opgesteld, die richting geeft aan de ontwikkelingen in de 11 kernen.

In de detailhandelsstructuurvisie geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen wenselijk zijn op het gebied van detailhandel en hoe deze bereikt kunnen worden. Daarbij wordt in beginsel gesignaleerd dat de detailhandelssector in Westland een kleine invloed heeft op de Westlandse economie. Tegelijkertijd heeft de sector belangrijke sociale aspecten. De leefbaarheid in de kernen is mede afhankelijk van de beschikbaarheid van (dagelijks) winkelaanbod in die kernen.

Rekening houdend met zowel economische als sociale aspecten van detailhandel worden de volgende beleidsdoelen voor detailhandel nagestreefd:

  1. 1. behoud van volledig en adequaat winkelaanbod op Westlands niveau;
  2. 2. behoud van spreiding van dagelijks winkelaanbod over de kernen;
  3. 3. behoud en versterken van aantrekkelijke winkelcentra in de kernen;
  4. 4. concentratie van recreatief aanbod om een economisch gezonde recreatieve winkelsector met marktconforme omzetten te stimuleren;
  5. 5. tegengaan afvloeiing koopkracht in de recreatieve sector;
  6. 6. tegengaan overaanbod doelgerichte winkelsector op bedrijventerreinen.

Daarbij hoeft niet elke kern in Westland een volledig winkelaanbod te hebben. Het totaal van alle winkelvoorzieningen in Westland moet wel volledig en adequaat zijn.

Beleidskader wonen

Belangrijk uitgangspunt in het beleidskader wonen is het op peil brengen van het aantal sociale woningen in het Westland. Als eis wordt gesteld dat van elk woningbouwplan minimaal 30% uit sociale woningbouw bestaat.

Milieubeleidsplan 2005-2010 Westland, glashart voor het milieu/MUP 2011

De inspanningen uit het verleden waren voornamelijk gericht op het verbeteren van de sectorale milieukwaliteit. In de toekomst moet ook een bredere kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd. Het milieubeleidsplan moet een bijdrage leveren aan een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving.

Het milieubeleidsplan is door de raad in 2005 vastgesteld en heeft als doelstelling: 'Het verbeteren van de leefbaarheid op de korte termijn en het leveren van een bijdrage aan de duurzaamheid van de gemeente op de lange termijn, waarbij aansluiting bij actuele en toekomstige ontwikkelingen kansen biedt om eventueel bestaande knelpunten op te lossen en toekomstige te voorkomen'.

Het Milieu-uitvoeringsprogramma (MUP) 2011 is een overgangsprogramma tussen het inmiddels aan het eind van zijn looptijd gekomen Milieubeleidsplan 2005-2010 en een te ontwikkelen 'Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid'. Het zal daarbij gaan om een concreet uitvoeringsprogramma, dat bijdraagt aan te formuleren gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen. Het MUP is een instrument om onder meer de uitvoering van de milieuambities te kunnen sturen.

Voor wat betreft het aspect ruimtegebruik is de milieustrategie gericht op de volgende doelstelling: 'Functiemenging waar het kan en functiescheiding waar het moet.' Deze en alle andere relevante milieu-ambities en uitgangspunten worden ingebracht in ruimtelijke ontwikkelingsprojecten.

Westlands Verkeers- en Vervoersplan 2005-2015

Met het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) wordt vanuit het oogpunt van verkeer en vervoer invulling gegeven aan het strategische beleid voor de gemeente Westland, zoals dat is beschreven in de Greenportvisie 2020. Op basis van deze vertaling zijn concrete projecten en maatregelen benoemd. Daarbij zijn prioriteiten bepaald en is een volgorde voor uitwerkingen realistisch weergegeven.

Door het uitvoeringsprogramma wordt de stap gezet van papier (beleid) naar de praktijk (uitvoering). Het uitvoeringsprogramma en bijbehorende investeringsprogramma passen binnen de huidige begroting. Tot 2011 zijn de budgetten voor dit uitvoeringsprogramma gereserveerd, wat maakt dat het plan realistisch en financieel uitvoerbaar is.

Beleid Duurzaam Bouwen 2006-2010

De doelstelling van de gemeente is door middel van duurzaam bouwen de milieubelasting terug te dringen: bouwen met zorg voor het milieu. Dit betekent dat in een vroeg stadium de schade voor het milieu moet worden beperkt, dus al tijdens het ruimtelijk en stedenbouwkundig ontwerp en in alle fasen van de bouw. De gemeente stelt beleid Duurzaam Bouwen op, op gebouwniveau en op het gebied van de grond-, weg- en waterbouw. Beleid Duurzaam Bouwen op stedelijk niveau, voor ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling, is opgenomen in het Milieubeleidsplan 2005-2010. Als instrument voor duurzaam bouwen bij nieuwbouw, woning- en utiliteitsbouw wordt het pakket Gemeentelijk Praktijk Richtlijn (GPR-gebouw) gebruikt. Dit is een digitaal instrument om de duurzaamheid van nieuwbouwwoningen en utiliteitskantoren (kantoren en schoolgebouwen) in kaart te brengen door middel van rapportcijfers, met als doel duurzaam bouwen meetbaar en bespreekbaar te maken. Thema's van dit instrument zijn energie, materiaal, afval, water, gezondheid en integrale woonkwaliteit.

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland (2006)

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland.
In het bestemmingsplan zijn de mogelijke locaties op de plankaart aangeduid door middel van een gebiedsaanduiding. In de regels is bij de betreffende bestemmingen een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor de locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. Dit houdt in dat voor dieptewerkzaamheden, zoals ophogen, afgraven en/of heiwerkzaamheden, een aanlegvergunning is vereist.

Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland

In deze nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.

Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:

Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.

Met daarbij de volgende randvoorwaarden:

  • in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
  • iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
  • in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
  • opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
  • nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
  • de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsdoeleinden bestemming geldt of in tuincentra;
  • opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
  • bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.

In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan. Aangezien er in het plagebied geen verkooppunten zijn, is ook geen maatbestemming opgenomen.

2.1.4 Conclusie

Het plangebied wordt beschouwd als bestaand stedelijk gebied en valt binnen de rode contour. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe functies mogelijk en vormt zodoende geen basis voor inbreiding van de kern Naaldwijk. Het plan draagt zodoende niet bij aan de uitvoering van het beleid. Daarentegen maakt het ook geen andere ontwikkelingen mogelijk, het plan legt uitsluitend de bestaande juridisch-planologische situatie vast. Het beleidskader staat het plan zodoende niet in de weg.

2.2 Ruimtelijk Functionele Structuur

2.2.1 Historisch ontwikkeling

Het gebied rond Naaldwijk maakt deel uit van een langgerekte kustzone die vooral na de laatste ijstijd tot ontwikkeling is gekomen. De geleidelijk minder snelle stijging van de zeespiegel in het Holoceen leidde tot de vorming van een reeks van parallel aan de kust gelegen strandwallen (en duinen) waarvan de hoogte en breedte in westelijke richting toeneemt. Hierdoor nam de invloed van de zee op het achter de strandwallen gelegen gebied af en ontstond mede door de overstromingen vanuit rivieren een zoeter wordend vochtig milieu waarbinnen zich een uitgestrekt veengebied kon ontwikkelen. De reeks met strandwallen werd plaatselijk doorbroken door enkele grote riviermondingen zoals ten zuiden van Naaldwijk waar de Maas bij Hoek van Monster uitstroomt in de Noordzee.

Naaldwijk is ontstaan in een gebied waar de Noordzee en de rivier de Maas van groot belang zijn geweest voor de landschappelijke structuur. Aan het einde van de laatste ijstijd vond niet alleen een stijging van het zeewater plaats, maar vond ook de sedimentatie van zand vanuit zee plaats. Er vormde zich een kustzone bestaande uit een systeem van droge, zandige strandwallen en oude duinen met daartussen en daarachter gelegen venige en kleiige gronden. Hoewel een groot deel van de strandwallen ten behoeve van de bloemencultuur is afgegraven, is dit oorspronkelijke stelsel wel van grote invloed geweest op de landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van Naaldwijk en omgeving. Nog vóór de Romeinse tijd ontstond er door opstuiving uiteindelijk een brede duinrug waarop Naaldwijk werd gesticht. De plaats werd gesticht op de oostflank van deze Naaldwijkse geest, op de overgang naar het kleigebied.

Een aantal eeuwen voor de jaartelling werd ter hoogte van Monster de Maasoever vanuit zee doorbroken waardoor grote delen van het daarachter gelegen gebied langdurig onder water kwamen te staan. In het veengebied achter de strandwallen, duinen en de Maasoever vormden zich vele vloedkreken en vond sedimentatie plaats van zandige en kleiige afzettingen. Een van de grootste vloedkreken was de Gantel die tot aan Delft reikte. Deze kreek werd door de Romeinen die een belangrijke vlootbasis stichtten bij Naaldwijk in de 1e eeuw opgenomen in een belangrijke vaarroute waartoe ook het Kanaal van Corbulo behoorde. De Gantel stond in die tijd direct bij Naaldwijk in verbinding met de zeemonding van de Maas. Doordat veel vloedkreken waaronder ook de Gantel in de Romeinse tijd langzaam dichtslibden en de omliggende venige gronden inklonken, kwamen de zones waar de oorspronkelijk kreken hadden gelopen, uiteindelijk hoger te liggen dan de omgeving. Deze zand- en kleiruggen waren zeer geschikt voor bewoning en de gewasteelt. Het achterliggende veengebied werd pas later, vanaf de 8e eeuw ontgonnen. Vanwege de vele doorbraken die in de loop der tijd plaatsvonden werden er eenvoudige kaden en dijken aangelegd. Deze kaden en dijken groeiden uiteindelijk uit tot een uitgestrekt systeem van dijken waaraan onder meer plaatsen werden gesticht zoals Honselersdijk, Maasdijk en Poeldijk. Een van de zwaarste doorbraken was de St. Elisabethsvloed in 1421. Daarbij werd het krekengebied voor het laatst door de natuur vormgegeven. De huidige Gantel ligt nu bij Naaldwijk iets noordelijker dan de Gantel rond de Romeinse tijd.

Naaldwijk is ontstaan uit een kerkringdorp, gelegen ten noorden van de oude route Lange Broekweg-Koningsstraat-Geestweg. De kern werd gesticht op korte afstand van de toentertijd meer noordelijk gelegen uitmonding van de Maas op de Noordzee. De kerk vormde het centrale punt binnen de nederzetting. Deze werd centraal gelegen gebouwd op een rond groen plein dat grotendeels werd omringd door de Kerkstraat met de daaraan gelegen oude en kleinschalige dorpsbebouwing. Van daaraf breidde de kern zich uit langs een aantal straten. De oude dorpsplattegrond van een aantal eeuwen geleden is nog goed herkenbaar gebleven in het stratenstelsel van de Koningsstraat, Zuideinde, Molenstraat en 's-Gravenzandseweg. Ter hoogte van de kerk sloten vanuit het westen twee wegen aan op de Koningsstraat. Van deze twee wegen resteert alleen nog de huidige 's-Gravenzandseweg. Direct bij de kerk bevond zich een ruimte met een boomgaard die heden nog herkenbaar is in het huidige Wilhelminaplein. Iets ten westen van de kerk sloot op haar beurt vanuit zuidelijke richting de Zuidweg - Zuideinde aan op de 's-Gravenzandseweg. Iets ten noorden van de kerk sloot vanuit oostelijke richting de Naaldwijksche weg (de huidige route van Molenstraat - Dijkweg) aan op het tracé van de Koningsstraat - Geestweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0008.jpg"

Figuur 2.3 Detailkaart Naaldwijk (1712) van het Hoogheemraadschap van Delfland

De nabijheid van het hof van de graaf van Holland in 's-Gravenhage en de diverse kloosters leidde reeds in de 14e eeuw tot een grote vraag van voedselgewassen en de ontwikkeling van tuinbouw. De echte grote opkomst van de tuinbouw vond plaats in de 17e en 18e eeuw toen de welvaart toenam en de vraag naar groente en bloemen toenam. De achter de duinen gelegen zand- en kleigronden bleken inmiddels zeer geschikt te zijn voor tuinbouw en later ook voor bloementeelt. In de 18e eeuw nam ook de verbouw van aardappels sterk toe; in de 19e en 20e eeuw gevolgd door de verbouw van gewassen onder glas. Met de ontwikkeling van de tuinbouw is het duingebied afgegraven en het kleigebied opgehoogd zodat een nagenoeg vlak gebied is ontstaan. De grote vraag naar groente en bloemen en de nabijheid van een aantal grote werkgebieden, trok veel arbeiders aan waardoor een in de luwte van de steden gelegen plaats als Naaldwijk zich uiteindelijk sterk heeft uitgebreid.

In de 20e eeuw bestaat Naaldwijk naast het centrumgebied, uit de wijken en buurten Galgenblok, Opstal, Woerdblok, Pijletuinen, Kruisbroek en het Geestcomplex. Deze woonwijken en -buurten worden onderling gescheiden door het patroon van de oude dorpslinten (Geestweg, Kruisweg, 's Gravensandseweg en Dijkweg) en de 20e eeuwse hoofdwegen, zoals de Kruisbroekweg (N466), Secr. Verhoeffstraat en Verspycklaan. Woonwijk Woerdblok sluit echter direct aan bij de wijk Geestcomplex (omgeving Lage Woerd en Kleine Woerdlaan).

Het huidige centrumgebied van Naaldwijk wordt begrensd door de Naaldwijkse Vaart, de Secr. Verhoeffweg / Verspycklaan en de Verdilaan. De 'ringweg' gevormd door Middelbroekweg (N466), Secr. Verhoeffweg, Van der Hoevenstraat, Verspycklaan, Dijkweg en Burg. Elsenweg, draagt bij aan een snelle bereikbaarheid van het centrumgebied van Naaldwijk (omgeving De Tuinen en Verdilaan). De binnen deze ring gelegen woonbuurten sluiten goed aan bij het centrumgebied maar de route zorgt wel voor een zekere ruimtelijke scheiding met de aan de buitenzijde gelegen woonwijken (met name noord-, west- en zuidzijde).

2.2.2 Gebieden

De wijkindeling van het plangebied is weergegeven in figuur 2.4. Wat in deze figuur duidelijk naar voren komt, zijn de delen die buiten het plangebied zijn gelaten. Het betreft op de eerste plaats het centrum, dat geheel buiten het bestemmingsplan is gelaten. De juridisch-planologische regeling is verankerd in een afzonderlijk bestemmingsplan. Daarnaast zijn aan de noordzijde van Woerdblok 2 grote deelgebieden uit het plan gelaten, waaronder Woerdblok Eiland. De ontwikkelingsmogelijkheden voor beide gebieden worden eveneens in een afzonderlijk bestemmingsplan geregeld. Daarnaast zijn er verspreid over het plangebied nog 5 kleinere gebieden, veelal van perceelsomvang, uit het plangebied gelaten. Dit zijn locaties waar recent een afzonderlijk bestemmingsplan voor is opgesteld, toegespitst op het betreffende perceel en de specifieke bouwmogelijkheden daarvoor.

De volgende paragraaf geeft een gebiedsgewijze beschrijving van het plangebied. De voornaamste woonwijken komen daarbij afzonderlijk aan bod.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0009.png"

Figuur 2.4 Wijkindeling van het plangebied

Galgenblok

Galgenblok ligt in het zuidwestelijk deel van Naaldwijk, tussen de N467 Kruisbroekweg, Secr. Verhoeffweg en de oude watergang aan de zuidzijde van het dorpslint van de 's-Gravenzandseweg. De woonbebouwing bestaat uit vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen in één tot twee bouwlagen onder kap. De woningen zijn vooral traditioneel ontworpen onder zadeldaken en schilddaken. Er is sprake van een grote verscheidenheid in bouwvormen. De buurt wordt intern ontsloten door een lusvormig wegenpatroon vanaf de Schepen. De zuidelijk gelegen hoofdentree ligt bij de Schepen aan de Kruisbroekweg (N466). Aan de oostzijde worden enkel grote woonpercelen direct ontsloten vanaf de Secr. Verhoeffweg. Vooral aan de zuid- en westzijde is de woonbuurt sterk naar binnen gericht door de aanwezigheid van begroeide en onbegroeide geluidschermen langs de N466 resp. N467. De woonbuurt heeft een kleinschalige bebouwingsstructuur met enkele groen- en speelplekken. Het in de noordrand aanwezige water is door de aanliggende achtertuinen in een overwegende privésfeer komen te liggen.

Opstal

De westelijk gelegen woonwijk Opstal wordt begrensd door de Opstalweg in het noorden en westen, het oude bebouwingslint van de 's-Gravenzandseweg in het zuiden en door de Secr. Verhoeffweg en het lint van de Geestweg in het oosten. Binnen Opstal is sprake van een duidelijke groenstructuur. Het meest centrale element vormt een zich door de wijk slingerende parkzone met grasvelden, beplanting, water en speelplekken. Verspreid komt nog een groot aantal binnen de woonclusters gelegen groen- en speelplekken voor. Door de vele wegverdraaiingen en verspringingen van bouwblokken kenmerkt het verkavelingspatroon zich door een zekere grilligheid. Het merendeel van de woningen heeft echter in grote lijnen een oost-west oriëntatie. Opstal is te onderscheiden in een noordelijk en zuidelijk deel die door middel van een centraal gelegen buurtpark van elkaar worden gescheiden.

Het noordelijk deel bestaat bijna geheel uit bajonetvormig verspringende eengezinsrijenwoningen in twee bouwlagen onder kap, die ontsloten worden door een mozaïek van korte slingerende woonstraatjes. In de noordelijke en oostelijke punt staat de Joannesschool en de Rehobothschool (aan Hoefblad). In het noordelijk deel komt een beperkte hoeveelheid vrijstaande en twee-onder-één-kap-woningen voor. Deze bevinden zich met name ten noorden van de Bereklauw en verder onder meer bij Hoefblad en Kalmoes. Het interne wegenpatroon is op meerdere punten verbonden met de Opstalweg en de Secr. Verhoeffweg. Binnen de woonbuurt vormt het zich vanaf de Secr. Verhoeffweg door de woonbuurt slingerende tracé van Bereklauw, Pijpkruid, Dotterbloem en Kalmoes een min of meer centrale route door de woonbuurt. Vanaf deze route takken enkele korte verbindingen aan op de Opstalweg. Via het buurtpark lopen enkel langzaamverkeersroutes naar het zuidelijk gelegen deel van Opstal.

Het zuidelijk deel van Opstal ligt achter het oude bebouwingslint van de 's-Gravenzandseweg en wordt ontsloten vanaf de Secr. Verhoeffweg en de 's-Gravenzandseweg. Een ondergeschikte ontsluiting (voor de woningen aan de Magnolia) ligt aan de Opstalweg. Binnen het zuidelijk deel van Opstal ligt een groenstructuur die dit deel van Opstal scheidt in een drietal deelgebieden, namelijk een 'heesterbuurt', een 'bomenbuurt' en een 'bollenbuurt'.

De westelijk gelegen 'heesterbuurt' bestaat uit eengezinsrijenwoningen in twee bouwlagen onder kap die gebouwd zijn aan korte slingerende straten. De woonbuurt kenmerkt zich dan ook door de vele hoekverdraaiingen en dientengevolge vele kleine groenplekken, doorsteken en voor-/achterkantsituaties van woonblokken. Er is sprake van een grote verscheidenheid aan woonmilieus (woonstraatjes, pleintjes, hofjes, parkstrook en water). De hoofdontsluiting wordt gevormd door de Populier die aansluit op de 's-Gravenzandseweg. Vanaf de Populier vindt een sterke en grillige vertakking plaats van de (uiteindelijk voor autoverkeer doodlopende) woonstraten. De woningen aan de Magnolia hebben een eigen aansluiting op de Opstal. De Populier vormt ook één van de hoofdentrees voor de naastgelegen 'bomenbuurt'.

De centraal gelegen 'bomenbuurt' bestaat uit zowel eengezinsrijenwoningen als uit appartementenbouw. De 'bomenbuurt' wordt ontsloten vanaf de 's-Gravenzandseweg en de Secr. Verhoeffweg door de Populier resp. Linde. De Linde vormt echter eerst de ontsluiting van de 'bollenbuurt'. Vanaf de route Linde en Populier lopen twee lusvormige wegen verder de woonbuurt in. Ook deze woonbuurt kenmerkt zich dan ook door de vele hoekverdraaiingen en dientengevolge vele kleine groenplekken, doorsteken en voor-/achterkantsituaties van woonblokken. Er is sprake van een grote verscheidenheid aan woonmilieus (woonstraatjes, pleintjes, hofjes, parkstrook en water). De eengezinsrijenwoningen bestaan uit twee bouwlagen onder plat dak of een kap, maar ook uit woningen met een extra bouwlaag voorzien van lessenaarsdak. De appartementen zijn gebouwd als galerijwoningen tot maximaal 5 bouwlagen. Deze appartementengebouwen bevinden zich in het centrale deel van de 'bomenbuurt' aan de route van de Linde en Populier.

De oostelijk gelegen 'bollenbuurt' bestaat uit woningen onder dwarskap die soms éénzijdig zijn geschakeld, maar meestal zijn gegroepeerd als rijenwoningen. De 'bollenbuurt' wordt ontsloten vanaf de Secr. Verhoeffweg en de 's-Gravenzandseweg door middel van de Tulp, Linde en Bereklauw. De route van Tulp, Gladiool, Iris en Sneeuwklokje vormt alleen voor het langzaam verkeer de centrale route door de buurt. De hierop aansluitende korte straatjes zijn doodlopend. Ook hier is sprake van veel hoekverdraaiingen en differentiatie in de woonomgeving. Er is sprake van een grote verscheidenheid aan woonmilieus (woonstraatjes, woonpaden, voor-/achtersituaties, pleintjes, hofjes, parkstrook en water). In de zuidwesthoek van de 'bollenbuurt' bevindt zich de brandweerpost van Naaldwijk.

Woerdblok

De woonwijk Woerdblok ligt ten noorden van de bebouwde kom. De wijk sluit direct aan op het aan de zuidzijde gelegen woongebied De Lage Woerd. Woerdblok wordt aan de overige zijden begrensd door de Kleine Achterweg in het noorden, de Grote Woerdlaan / N465 in het oosten en de Geestweg met de begraafplaats in het westen. De woonwijk bestaat uit 4 grote buurten waarvan Zandstrand, Waterwijk en Waterrijk reeds zijn gerealiseerd en Zandheuvel nog in ontwikkeling is.

De hoofdopzet van Woerdblok wordt gevormd door een assenkruis bestaande uit een centrale oost-west gerichte wijkontsluitingsweg (Zand- en Waterweg) met aansluitingen op de Grote Woerdlaan en de Geestweg en een centrale noord-zuid gerichte parkzone. De wijkontsluitingsweg wordt begeleid door een watergang namelijk een boezemkanaal. Dit water maakt deel uit van de verbinding tussen de Boschsloot en de Poelwetering.

De parkzone en de wijkontsluitingsweg kruisen elkaar via een ovonde, waardoor de wijk in vier duidelijk verschillend ontworpen delen wordt opgesplitst, namelijk Waterwijk, Zandstrand, Waterrijk en Zandheuvel. Deze vier woonbuurten sluiten elk met hun eigen ontsluitingsstructuur aan op de Zand- en Waterweg. Daarnaast zijn een paar voet- en fietsverbindingen aanwezig. Na voltooiing van Zandheuvel, de laatste fase van Woerdblok, zal de woonwijk circa 1.000 nieuwe woningen bevatten.

De belangrijkste voorzieningen binnen Woerdblok betreffen de oude begraafplaats met nieuwe aula, een brede school en de voorzieningencluster op Woerdblok-Eiland. Deze voorzieningencluster biedt plaats aan onder meer een verzorgingshuis, een centrum voor jeugd en gezin, een kinderdagverblijf en mogelijk een AHOED (apotheek en huisarts onder één dak).

Pijle Tuinen

Ten oosten van het centrum van Naaldwijk bevindt zich woonwijk Pijle Tuinen. Deze woonwijk wordt begrensd door de Verdilaan, Verspycklaan, Dijkweg Burg. Elsenweg (N213) en de Middel Broekweg. De groenzone van de vaart, de Frederik Hendrikstraat - Pijle Tuinenweg en de Oudlaan - Stokdijkkade zorgen voor een verdere geleding van de woonwijk en herkenbare buurten. De Pijle Tuinenweg vormt de belangrijkste interne ontsluitingsweg binnen de wijk. De weg loopt vanaf de Dijkweg in het noorden naar de Middel Broekweg in het zuiden waar zij eindigt ter hoogte van de voorzieningencluster (behandelcentrum Naaldwijk, zorgcomplex De Naaldhorst en ISW Oost). De groenzone van de vaart creëert een binnengebied en een buitenrand met elk hun eigen verkavelingsopzet. Het binnengebied en de buitenrand zijn op drie plaatsen voor het autoverkeer gekoppeld, namelijk bij de Verdilaan, de Pijle Tuinenweg en de Oudlaan. Daarnaast zijn er ook nog drie fiets-/voetbruggen waarvan de meest centraal gelegen brug deel uitmaakt van een structuurlijn vanuit het binnengebied (Kuyperstraat) naar de buitenrand (wijkpark en Dreesplein).

De buitenrand kenmerkt zich door een overwegend rechte, deels geknikte verkaveling door middel van een stelsel van langere rechtstanden die onderling door middel van kortere dwarswegen zijn verbonden. De bebouwing bestaat vooral uit grondgebonden woningen; in het gebied rond de Bachlaan en Ruys de Beerenbrouckstraat meest in de vorm van rijenwoningen, maar elders in gegroepeerde afwisseling met clusters of zones van twee-onder-één-kapwoningen of (bij de Van Koppenweg) vrijstaande woningen. De vrijstaande woningen zijn meestal gebouwd in één bouwlaag onder kap; de overige grondgebonden woningen overwegend in twee bouwlagen onder kap of (in het uitgestrekte gebied tussen het Dreesplein en de Donnerlaan) in twee en drie plat afgedekte bouwlagen.

Gestapelde woonbebouwing bevindt zich vooral op strategische plekken, zoals langs de uitvalswegen Pijle Tuinenweg en Middel Broekweg (Handellaan), aan het Dreesplein en langs de Donnerlaan.

In de buitenrandzone van Pijle Tuinen komen ook scholen voor en ter hoogte van de aansluiting van de Bachlaan op de Verdilaan staat tevens een sporthal/sportzaal. Tot slot bevinden zich voorzieningen in de onderbouw van het wooncomplex aan het Verdiplein.

Meer voorzieningen zijn aanwezig langs de Verdilaan, waarmee de betekenis van deze laan voor de stedenbouwkundige structuur wordt versterkt. Voorzieningen die hierlangs aanwezig zijn, zijn onder andere het woonzorgcomplex Careyn Pijletuinenhof, de Rabobank en andere dienstverlenende bedrijven, de bibliotheek Naaldwijk, het hervormd centrum de Kandelaar en nieuwe appartementengebouwen. De bouwhoogte varieert daarbij van 3 tot 6 bouwlagen (appartementen). In aansluiting op de Verdilaan komen ook binnen het gebied van de Verdilaan, Stokdijkkade, Fredrik Hendrikstraat en Dijkweg behalve veel oudere woonbebouwing ook een groot aantal voorzieningen voor waaronder de Bernadetteschool, de school De Boemerang en een grote apotheek.

Tot slot bevindt zich elders in het binnengebied nog de school Het Palet (aan de Savornin Lohmanstraat).

Kruisbroek

Kruisbroek bestaat uit een noordelijk en een zuidelijk van de Kruisbroekweg gelegen deel. Het noordelijk deel wordt begrensd door de vaart en door de bebouwingslinten van Zuideinde en de Kruisweg. De buurt is opgebouwd uit een randzone met grondgebonden woningen die een centraal aan de Kruisbroekweg gelegen middengebied aan drie zijden omringd. De randzone wordt gevormd door de lintbebouwing van het Zuideinde en de Kruisweg en door eengezinsrijenwoningen in twee bouwlagen onder kap. In het middengebied bevinden zich onder andere de Ontmoetingskerk, het verzorgtehuis en appartementencomplex Careyn en woonappartementen in 4 en 5 bouwlagen. Careyn bestaat uit een westelijk bouwdeel in 2 en 3 bouwlagen en een recenter ontwikkeld oostelijk bouwdeel in 5 bouwlagen. Direct ten oosten van het complex staan 3 gebouwen met woonappartementen in eveneens 5 bouwlagen.

Aan de noordzijde van de Anjerlaan staan drie appartementengebouwen in 3 woonlagen op een bergingenlaag. Aan de zijde van de Anjerlaan bevatten deze galerijflats een haaks gesitueerde aanbouw in één bouwlaag ten behoeve van kleinschalige dienstverlening, horeca en detailhandel (onder andere woninginrichting, snackbar en opticiën). In de noordoosthoek van de buurt bevinden zich ter hoogte van de aansluiting van de Anjerlaan op de Verdilaan/Kruisweg nog een bescheiden kerkgebouw en een school. Ook in de zuidoosthoek bevindt zich een schoolcomplex (ISW Oost). Deze school staat enigszins verborgen achter de woonbebouwing.

Het zuidelijk deel van Kruisbroek strekt zich uit tussen de Zuidweg in het westen, de Mr. Jan Tuningstraat in het oosten en agrarische percelen in het zuiden. De woonbuurt bestaat uit een centraal gelegen gebied met eengezinswoningen en enkele voorzieningen en uit twee flankerende woonbuurtjes onder opvallende oranjerode kappen. Delen van deze woonbuurtjes bestaan uit meer recent gebouwde woningen, andere delen vallen op door de tuindorpachtige opzet van de wat oudere 20e eeuwse bebouwing (50-60'er jaren) en openbare ruimte, waarbij woningen in twee bouwlagen onder kap worden afgewisseld met woningen in één bouwlaag onder kap. De westelijke woonbuurt bestaat overwegend uit rijenwoningen in twee bouwlagen onder kap; de oostelijke woonbuurt zowel uit twee-onder-één-kapwoningen als rijenwoningen. In de oostelijke punt van deze woonbuurt wijkt de bebouwing sterk af door de iets latere bouwstijl maar vooral door de afwijkende grijsblauwe dakbedekking. Hier bevindt zich ook een schoolgebouw van het ISW.

Het middengebied wordt gevormd door de Perzikenstraat, F.V. Valstarplantsoen en het tussengelegen deel van de Druivenstraat. Aan de oostzijde van de Perzikenstraat zijn een drietal voor de rooilijn van de rijenwoningen gesitueerde gebouwtjes in één bouwlaag onder grijzig schilddak gebouwd. Deze bieden ruimte aan een modevakschool en aan enkele horecagelegenheden.

Het gebied gelegen tussen de MiddelBroekweg, N213 en Mr. Jan Tuningstraat bestaat vooral uit maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca. Er komen slechts een paar oudere luxe woningen voor. Ter hoogte van de overgang naar de Kruisbroekweg staan het behandelcentrum Westland (gedeeltelijk 4 bouwlagen) met huisartsenpost en het tot 4 bouwlagen hoge zorgcomplex De Naaldhorst; ten oosten daarvan staat een schoolgebouw van de ISW Oost. De zakelijke dienstverlening bevindt zich vooral oostelijk van het zorgcentrum in de zone langs de MiddelBroekweg. Hier bevinden zich onder meer een notariskantoor, advocatenkantoor, reisbureau en een agrarisch adviesburo. Ter hoogte van de aansluiting op N213 staat het tot 5 bouwlagen hoge Carlton hotel. Ook in het aansluitende gebied tussen de N213 en de school hebben zich dienstverlenende bedrijven gevestigd. De eind 20'er jaren vormgegeven bebouwing varieert hier van twee tot vier bouwlagen.

2.2.3 Groen en water

Mede door de omliggende kassengebieden en de aanwezigheid van de veiling kenmerkt Naaldwijk zich door een hoge bebouwingsdichtheid en de afwezigheid van grotere open of groene ruimten. De groenstructuur van Naaldwijk en de kwaliteit van de openbare ruimte hangen dan ook nauw samen met de aanwezigheid van de oude dorpskern rond de kerk, het Wilhelminaplein, de oude bebouwingslinten en historische waterlopen en de binnen de woonwijken aangelegde groenzones. Vanuit de historische kern lopen dan ook groene en blauwe aders via het plangebied naar het buitengebied rond Naaldwijk en van daaruit naar diverse omliggende historische kernen en steden. De groene en blauwe aders vormen een netwerk of systeem van aantrekkelijke, deels historisch bepaalde verbindingen vanuit Naaldwijk met diverse voor recreatie en toerisme belangrijke gebieden van de Noordzeekust, de Nieuwe Waterweg en de groene omgeving van Het Woudt, Midden-Delfland, het Staelduinse Bos en Wollebrand. Deze gebieden liggen op een afstand van circa 1,5 tot 5 km uit de buitenrand van het plangebied.

Een groot deel van het huidige woongebied van Naaldwijk is eertijds in gebruik geweest voor de glastuinbouw. Het huidige landschap rond Naaldwijk wordt dan ook nog altijd bepaald door een aaneenschakeling van kassen en glascomplexen die in een willekeurig patroon aaneengesloten liggen. Tussen het glas liggen watergangen en enkele doodlopende wegen.

Belangrijke (actuele en potentiële) groene structuren en andere openbare ruimten en elementen voor Naaldwijk zijn:

  • de omgeving van de oude kerk met het aangrenzende Wilhelminaplein;
  • de historische structuurlijnen zoals de oude bebouwingslinten, dijken en waterlopen;
  • de ruim gedimensioneerde wegprofielen van onder andere de Burgemeester Elsenweg (N213), Middel Broekweg (N466), Secr. Verhoeffweg en Verspycklaan;
  • de verspreid gelegen grotere en kleinere groenplekken en begraafplaats;
  • een aantal groene knopen of min of meer gefragmenteerde groenstructuren langs wegen (zoals bij de Verdilaan ter hoogte van de kruising met de Dijkweg, Verdipark en de vaart);
  • de bestaande groenzone langs de Lage Woerd maakt deel uit van de groenstructuur in de kern Naaldwijk. De betekenis van deze groenzone zal toenemen indien zij wordt voortgezet in de nieuwe woonwijk. Voortzetting wordt daarbij gecombineerd met de aanleg van een route voor langzaam verkeer tussen Naaldwijk en het Prinsenbos. De bestaande groenstructuur wordt doorgezet in het nieuwe woongebied.

Met name de Naaldwijkse Vaart met het aanliggende groen zorgt voor een groen lint door diverse aan elkaar grenzende buurten en wijken. Op meerdere plaatsen is een mogelijke continuïteit van dit lint geblokkeerd. Ook op andere plaatsen is sprake van een zekere groenstructuur die voor een ruimtelijke koppeling zorgt van verschillende wijken, zoals de groenzone vanuit het centrale deel van Woerdblok via de Lage Woerd en Rembrandtstraat naar het historisch centrum.

Aan de Geestweg ligt de algemene begraafplaats met een oppervlakte van circa 2,5 ha. De eerste aanleg dateert uit 1865. De begraafplaats is ingepast in de opstrekkende verkaveling loodrecht op de weg. Het oudste gedeelte is hoger gelegen.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Archeologie En Cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de Monumentenwet 1988, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Gemeentelijk beleid

Het archeologiebeleid (2012) legt vast hoe de gemeente Westland met haar bodemarchief omgaat. De gemeente Westland stelt met dit beleidsplan:

  • ondergrenzen vast (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  • de in dit beleidsplan opgestelde normen vast teneinde deze normen op te nemen in alle bestemmingsplannen;
  • vast de huidige monumentenvergunning aan te passen en verder te gebruiken voor het vastleggen van verschillende Archeologische Monumentenzorg-taken (AMZ);
  • de beleidskaart vast.


Onderzoek

Het gemeentelijk archeologiebeleid geeft een zonering aan waarmee de archeologische (verwachtings)waarden in beeld worden gebracht. Uit onderstaande figuur blijkt dat het plangebied vijf verschillende beleidscategorieën kent, te weten 'Bekende archeologische vindplaats´, 'Historische stads- of dorpskern', ´Verwachtingszone I, II en III'. De archeologische waarden van het gebied bestaan uit de reeds aangetroffen en te verwachten aanwezigheid, boven of onder de grond, van bouwhistorische resten en archeologische sporen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0010.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0011.png"

Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Westland

Samen bevatten zij een hoeveelheid aan historische informatie over ouderdom en ruimtelijke ontwikkeling. Vanwege deze waarden zijn vijf afzonderlijke dubbelbestemmingen opgenomen die ieder afzonderlijk aansluiten op één van de vijf waarden. Binnen de bestemmingsregels wordt archeologisch onderzoek verplicht gesteld voor (bouw)werkzaamheden die het archeologisch belang kunnen schaden. Hierbij geldt dat hoe hoger de verwachtingswaarde, hoe eerder archeologisch onderzoek nodig is.

Conclusie

De archeologische beleidskaart geeft de verschillende voorkomende beleidszones aan binnen het plangebied. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen voor deze beleidszones opgenomen, ter bescherming van de daarmee samenhangende (verwachtings)waarden. Dat betekent dat voorafgaand aan eventuele toekomstige werkzaamheden in deze delen van het plangebied een verkennend archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een hiertoe archeologisch gecertificeerd bureau. Eventuele vondsten, gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering, vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg.

3.2 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

In het plangebied zijn naast woningen nog andere functies (zoals bedrijven, kantoren, detailhandel en horeca) aanwezig. In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies naast elkaar voorkomen en zelfs gewenst zijn, wordt gebruikgemaakt van de SvB 'functiemenging'. Bij deze lijst wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wordt verwezen naar bijlage 1.

Toelaatbaarheid per gebied

Het plangebied bestaat voornamelijk uit woongebied waar grote en hinderlijke bedrijven niet gewenst zijn. Enige mate van functiemenging is wel wenselijk. Binnen het plangebied worden daarom bedrijven uit milieucategorie B1 algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die direct naast of beneden woningen toelaatbaar zijn en zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het Bouwbesluit voldoende zijn om relevante milieuhinder te voorkomen. Met behulp van de SvB 'functiemenging' wordt bepaald welke bedrijven binnen de algemene toelaatbaarheid passen. Bestaande bedrijven uit hogere categorieën dan de algemene toelaatbaarheid worden mogelijk gemaakt via een maatbestemming. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt relevante milieuhinder in de toekomst voorkomen.

Afwijken van de gebruiksregels

De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De SvB 'functiemenging' geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze minder hinder veroorzaakt dan in de SvB is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf worden toegestaan. Dit kan alleen voor bedrijfsactiviteiten uit de milieucategorie die 1 stap hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid (dus B2). In geval van het afwijken dient wel te worden aangetoond dat deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën.

Inventarisatie bedrijven

In het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Deze inventarisatie is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting. Voor zover niet passend binnen de algemene toelaatbaarheid zijn 'specifieke aanduidingen' opgenomen.

Conclusie

Het voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan. Nieuwe hinderveroorzakende en gevoelige functies worden niet mogelijk gemaakt. Daardoor levert het aspect milieuhinder en bedrijven geen belemmering op voor de vaststelling van het plan. Door het toepassen van een milieuzonering worden nieuwe hindersituaties voorkomen.

3.3 Bodem- En Grondwaterkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodem- en grondwaterkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Het voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard. Aangezien er geen functiewijzigingen mogelijk worden gemaakt, hoeft er geen toetsing aan het aspect bodem- en grondwaterkwaliteit plaats te vinden.

3.4 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit de woonkern van Naaldwijk. Het plangebied bestaat uit: gebouwen, bomen, struiken, gras en watergangen.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op habitatsoorten en habitattypen.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van natuur- of groengebieden met een beschermde status, maar is wel nabij het Natura 2000-gebied 'Solleveld en Kapittelduinen' gelegen. Tevens is het plangebied nabij een ecologische verbindingszone gelegen, die deel uitmaakt van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0012.png"

Figuur 3.2 Ligging plangebied (woonkern Naaldwijk) ten opzichte van het Natura 2000-gebied (gearceerd)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0013.png"

Figuur 3.3 Ligging plangebied (woonkern Naaldwijk) ten opzichte van de Ecologische Hoofdstructuur

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Tevens is gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), de uitvoerrapportages zijn opgenomen in bijlage 4 en 5.

Vaatplanten

De grote kaardenbol is waarschijnlijk in meer verruigde delen van het plangebied aangetroffen. Mogelijk dat van de zwanenbloem groeiplaatsen langs sloten binnen de woonkern van Naaldwijk aanwezig zijn. Verder zijn er geen beschermde planten te verwachten gezien het beheer en de voorkomende biotopen.

Vogels

In het plangebied komen diverse broedvogels voor, zoals wilde eend, heggenmus, Turkse tortel, koolmees, kauw, ekster en merel. Het plangebied biedt voor deze soorten nestplaatsen of foerageergebied. In het plangebied zijn ook soorten met vaste rust- en verblijfplaatsen waargenomen, zoals huismus en sperwer, waargenomen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol (NDFF), egel (NDFF), gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis en rosse woelmuis. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.

Amfibieën

De algemene amfibieën bruine kikker, meerkikker, kleine watersalamander en gewone pad maken gebruik van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de voorkomende biotopen worden zwaarder beschermde soorten hier niet verwacht.

Vissen

De kleine modderkruiper en bittervoorn zijn aangetroffen in de watergangen in het plangebied.

Korstmossen

In het plangebied is ook de volgens de Rode Lijst ernstig bedreigde gewone cementkorst aangetroffen.

Overige soorten

In het plangebied leven naar verwachting geen beschermde reptielen, insecten of andere soorten. Dergelijke soorten stellen bepaalde eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 3.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 3.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Nader onderzoek nodig bij concrete ontwikkelingen
Vrijstellingsrege-ling Ffw tabel 1 grote kaardenbol en zwanenbloem

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis en rosse woelmuis

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de meerkikker
nee
Ontheffingsrege-ling Ffw tabel 2 kleine modderkruiper Ja
tabel 3 bijlage 1 AMvB bittervoorn Ja
bijlage IV HR alle vleermuizen Ja
vogels cat. 1 t/m 4 sperwer en huismus Ja

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van natuur- of groengebieden met een beschermde status, maar is wel nabij het Natura 2000-gebied 'Solleveld en Kapittelduinen' gelegen. Tevens is het plangebied nabij een ecologische verbindingszone gelegen, die deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. In het plangebied vinden geen concrete ontwikkelingen plaats die leiden tot negatieve effecten op de EHS of Natura 2000. De Natuurbeschermingswet 1998 en het EHS-beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Aangezien het bestemmingsplan consoliderend van aard is, worden er geen concrete ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • In geval er bij een ontwikkeling sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten dan is nader veldonderzoek noodzakelijk.

3.5 Horeca

In het plangebied ligt een aantal horecagelegenheden. Deze kunnen worden ingeschaald volgens de Staat van Horeca-activiteiten (zie bijlage 2 van de regels). Hierin wordt met behulp van verschillende categorieën aangegeven of de milieubelasting van een horecagelegenheid toelaatbaar kan worden geacht. Voor een algemene toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 2 van de toelichting.

Inschaling en toelaatbaarheid

De in het plangebied aanwezige horecagelegenheden zijn vermeld in bijlage 3. Gelet op de aard van de omgeving (gemengd), de omvang van het gebied en de reeds aanwezige horeca, zijn in het plangebied horeca-activiteiten uit categorie 1 toegestaan. Dit is lichte horeca die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend hoeven te zijn.

De aanwezige horeca is geïnventariseerd en past binnen de algemene toelaatbaarheid.

3.6 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Bedrijvigheid

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het Bevi geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft. Op basis van het Bevi geldt als oriëntatiewaarde voor het GR:

  • 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).

Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde oriëntatiewaarde.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op basis van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (artikel 11) dienen transporteurs van gevaarlijke stoffen de kortste route te nemen en de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Alleen als de bestemming in de bebouwde kom is gelegen of er geen redelijke alternatieven zijn, dan mag een vervoerder met gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom.

Een gemeente heeft de mogelijkheid om een routering vast te stellen. Het routeren is alleen noodzakelijk als de basisregels uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen niet leiden tot voldoende bescherming. Transporteurs van routeplichtige stoffen zijn dan verplicht deze route te volgen, tenzij ze voor het afwijken van deze route over een ontheffing beschikken. Binnen de gemeente Westland is geen routering vastgesteld. De hoofdroute binnen Westland bestaat voornamelijk uit provinciale wegen, die door de provincie reeds zijn aangewezen als route gevaarlijke stoffen.

Voor de provinciale wegen binnen de Gemeente Westland ligt de plaatsgebonden (PR) 10-6-contour niet buiten de weg. Gezien de hoogte van het groepsrisico - het groepsrisico van de provinciale wegen binnen Westland is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde - kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten.

Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen

Het Besluit houdende milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen) is op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voor gemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Het besluit externe veiligheid buisleidingen sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. In de omgeving van het plangebied ligt echter wel een aantal risicovolle inrichtingen. De relevante kenmerken van deze inrichtingen staan vermeld in tabel 3.2.

Tabel 3.2 Risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied

inrichting activiteit PR 10-6-
risicocontour
invloeds-
gebied GR
kleinste afstand tot plangebied
Flora Holland BV opslag ammoniak 85 m 1.125 m (GR<OW) 0
Nic. Sosef BV opslag gevaarlijke stoffen 170 m 520 m
(GR<OW)
360 m
Helion BV Opslag van gevaarlijke stoffen 55 m 350 m
(GR<OW)
410 m
Van den Bos Flowerbulbs opslag ammoniak 0 0 (GR<OW) 300 m
H. Langendijk benzine-
servicestation
lpg-installatie (1000 m3) 45 m 150 m (GR<OW) 620 m

Het plangebied grenst in het noordoosten aan het terrein van Flora Holland BV. Op dit terrein vindt opslag van ammoniak plaats. Voor Flora Holland BV is een QRA opgesteld (Silva consultancy, d.d. 30 oktober 2011) vanwege de herziening van het bestemmingsplan voor de bloemenveiling. Uit het rapport blijkt dat de PR10-6-risicocontour 85 meter bedraagt. Binnen deze PR10-6-risicocontour liggen geen kwetsbare objecten. Voor het groepsrisico geldt dat er feitelijk geen sprake is van een groepsrisico. Dit aangezien het maximaal aantal dodelijke slachtoffers minder dan 10 bedraagt. Dit is nader aangegeven in de onderstaande curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0014.png"

Figuur 3.4 Groepsrisico Flora Holland

Uit tabel 3.2 blijkt verder dat het plangebied in het invloedsgebied van Nic. Sosef BV ligt. In de inrichting worden gevaarlijke stoffen opgeslagen. Voor de inrichting geldt een PR 10-6-contour van 170 meter en een contour voor invloedsgebied van het GR van 520 meter. Binnen de inrichting worden kunstmeststoffen opgeslagen. De opslag van kunstmeststoffen bij Nic. Sosef BV vallen volgens de PGS 15 onder beschermingsniveau 3 en is volgens de REVI een categoriale inrichting. De afstanden die nu aangehouden worden, zijn de maximale afstanden.

Het plangebied is (deels) gelegen binnen het invloedsgebied van de bovenstaande inrichtingen. Er is echter sprake van een consoliderend bestemmingsplan, waardoor er geen gevolgen zijn voor de hoogte van het GR. Het plangebied is niet binnen de PR 10-6-contouren gelegen.

Uit tabel 3.2 blijkt dat de overige bedrijven met hun PR 10-6-risicocontouren en het invloedsgebied ver buiten het plangebied liggen.

Behalve de Bevi-inrichtingen uit tabel 3.2 ligt ongeveer 460 meter ten westen van het plangebied het Tuincentrum de Carlton. Bij dit tuincentrum wordt 27.500 kg consumentenvuurwerk opgeslagen. Op grond van het Vuurwerkbesluit geldt voor deze opslag een veiligheidsafstand van 20 meter. Aangezien het plangebied ver buiten deze veiligheidsafstand ligt, vormt dit tuincentrum geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en leidt niet tot een toename van de bevolkingsdichtheid. Gezien de hoogte van het groepsrisico, er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen

In het westen van het plangebied ligt, langs de Opstalweg, een aardgascondensaatleiding (K1 vloeistof). Deze leiding heeft een maximale werkdruk van 95 bar, een uitwendige diameter van 6 inch en een PR 10-6-risicocontour van 10 meter. Aangezien deze leiding in het plangebied ligt, valt een deel van het plangebied binnen de PR 10-6-risicocontour. Binnen deze risicocontour liggen echter geen (beperkt) kwetsbare objecten, maar slechts een deel van de Opstalweg. Voor deze aardgascondensaatleiding geldt, behalve de PR 10-6-risicocontour, ook een belemmeringstrook van 5 meter.

Voor een aardgascondensaatleiding van deze omvang geldt een invloedsgebied voor het GR van 27 meter. Het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. In het invloedsgebied van de aardgascondensaatleiding liggen (beperkt) kwetsbare objecten. De NAM heeft aangegeven dat voor een K1 leiding het aantal van 10 slachtoffers niet gehaald wordt bij dichtheden tot 255 personen per hectare buiten de PR 10-6 contour. In het invloedsgebied van de aardgascondensaatleiding bevinden zich tussen de 20 en 35 woningen per hectare. Dit betekent dat in het invloedsgebied tussen 48 en 84 personen kunnen bevinden. Hiermee wordt het aantal van 10 slachtoffers niet gehaald. Er is in deze gevallen dus geen sprake van een GR.

De vaststelling van dit consoliderende bestemmingsplan leidt niet tot een toename van het GR, waardoor kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR.

In de omgeving van het plangebied ligt nog een aantal andere hogedruk aardgastransportleidingen. Het plangebied ligt buiten de invloedsgebieden van deze leidingen. Daarom vormen ook deze leidingen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0015.jpg"

Figuur 3.5 NAM leiding

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Ten oosten van het plangebied ligt de N213 / Burgemeester Elsenweg. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De PR 10-6-risicocontour ligt op de weg, waardoor er geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze contour liggen. Aangezien in het Westland weinig transporten met giftige stoffen plaatsvinden reikt het gebied waar beperkingen ten gevolge van de transportroute op kunnen treden tot circa 200 meter van de weg. Het invloedsgebied van de transportroute kan verder reiken dan deze 200 meter. Aangezien het groepsrisico kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde (GR= 0,006 x oriëntatiewaarde) en er geen ontwikkelingen in het invloedsgebied mogelijk gemaakt worden, kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het GR.
Binnen de PR 10-6-contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen en binnen het invloedsgebied van het GR worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt, het aspect externe veiligheid van de transportroute gevaarlijke stoffen vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Spoorlijnen en waterwegen zijn in de omgeving van het plangebied niet aanwezig.

Vindplaatsen van explosieven

Binnen het plangebied zijn geen locaties gelegen die worden verdacht als vindplaats van explosieven. Ten aanzien van dit aspect is aanvullend onderzoek of het treffen van extra maatregelen dan ook niet noodzakelijk.

Verantwoording groepsrisico

Het plangebied is consoliderend van aard en leidt niet tot een toename van de bevolkingsdichtheid. Gezien de hoogte van het groepsrisico, er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarden, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies ontvangen van de Veiligheidsregio Haaglanden (per e-mail d.d. 6 oktober 2010).

Zelfredzaamheid

Het plangebied betreft de Woonkern Naaldwijk en bestaat voornamelijk uit woon- en maatschappelijke bestemmingen. Er worden met de wijziging van het bestemmingsplan niet direct nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Door middel van het doorlopen van een aparte wijzigingsprocedure kunnen op de plaatsen met de bestemming 'Wro-zone-Wijzigingsgebied' de huidige bestemmingen worden gewijzigd naar een woonbestemming. Van de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) is op de zelfredzaamheid van personen in dit gebied geen advies gekregen. Over de zelfredzaamheid van personen in het plangebied kunnen geen uitspraken worden gedaan.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten

Voor de huidige locatie van de brandweerkazerne aan de 's-Gravenzandseweg in Naaldwijk is een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen. Op dit moment wordt nog gezocht naar een nieuwe locatie voor deze brandweerkazerne in Naaldwijk. De VRH geeft aan dat het van belang is dat de brandweerkazerne op een nieuwe locatie is gevestigd, voordat uitvoering wordt gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid. Op dit moment adviseert de VRH geen aanvullingen voor de bereikbaarheid en/of bluswatervoorzieningen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Aan de norm voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan. Als gevolg van het bestemmingsplan zal het groepsrisico niet toenemen.

3.7 Glastuinbouw

Normstelling en beleid

Verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen

In het Besluit glastuinbouw worden afstandscriteria genoemd ten opzichte van andere objecten in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Indien niet aan deze afstandscriteria (en andere criteria) wordt voldaan, is een glastuinbouwbedrijf vergunningplichtig. In de onderstaande tabel staat aangegeven met welke afstanden er rekening dient te worden gehouden. De in de tabel genoemde afstanden moeten worden gemeten vanaf het bedrijfsonderdeel dat het dichtst bij het object is gelegen. Waterbassin, watersilo, warmteopslagtank en open erf worden niet als zodanig beschouwd.

Tabel 3.3 Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en object

soort object aan te houden afstand
indien glastuinbouwbedrijf vóór 1 mei 1996 is opgericht1) indien glastuinbouwbedrijf na 30 april 1996 is opgericht
categorie I: aaneengesloten woonbebouwing, gevoelige objecten2) 25 m 50 m
categorie II: overige woningen van derden, restaurants 10 m 25 m

1) De genoemde afstand geldt met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dit tijdstip.

2) Een gevoelig object is een gebouw of gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor het verblijf van personen of een object, gebouw of terrein bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kleinschalig kampeerterrein als bedoeld in de Wet op de openluchtrecreatie, artikel 8, 2e lid onder a en 3e lid.

Verstoring door licht

Uit onderzoek is gebleken dat het lichamelijk en psychisch functioneren van de mens negatief wordt beïnvloed, wanneer de natuurlijke afwisseling tussen licht en donker wordt verstoord. In Nederland wordt veel licht geproduceerd, bijvoorbeeld straatverlichting en schijnwerpers op sportvelden. In de glastuinbouw wordt gebruikgemaakt van assimilatiebelichting om de groei van gewassen in kassen te bevorderen. In het Besluit glastuinbouw zijn regels opgenomen voor assimilatiebelichting. In het algemeen dient de gevel van een kas waar assimilatiebelichting wordt toegepast, op een dusdanige manier te worden afgeschermd, dat op een afstand van ten hoogste 10 m de lichtuitstraling met minstens 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn. Ook vanuit de sector zelf wordt gewerkt aan richtlijnen om hinder als gevolg van verlichting in kassen tegen te gaan.

Onderzoek en conclusie

Rond de kern van Naaldwijk zijn glastuinbouwbedrijven gelegen. Het voorliggend bestemmingsplan is echter consoliderend. Dat betekent dat er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die ervoor kunnen zorgen dat een glastuinbouwbedrijf vergunningsplichtig wordt die dat in de huidige situatie nog niet is. Er wordt daarom van uitgegaan dat glastuinbouwbedrijven geen onacceptabele hinder voor het plangebied kunnen veroorzaken. Daarnaast wordt geconcludeerd dat het aspect glastuinbouw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.8 Kabels En Leidingen

Binnen het plangebied ligt langs de Opstalweg een aardolieleiding. Voor deze leiding geldt een belemmeringenstrook (ook wel zakelijk rechtstrook) van 5 m. Binnen deze strook ligt geen bebouwing. Deze belemmeringenstrook is opgenomen op de verbeelding. In de paragraaf Externe veiligheid is op de veiligheidsaspecten met betrekking tot deze leiding ingegaan. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook zijn hier geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.9 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.4. weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 3.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg / m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg / m³ vanaf 2015
fijnstof (PM10) jaargemiddelde concentratie 48 µg / m³ tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie 40 µg / m³ vanaf 11 juni 2011

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt. Dit is onder andere het geval als een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide en fijnstof.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Onderzoek

Aangezien het hier een consoliderend bestemmingsplan betreft kan zonder berekeningen worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan hoofdstuk 5 van de Wm. Het bestemmingsplan maakt namelijk geen ontwikkelingen mogelijk die invloed hebben op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de saneringstool (www.saneringstool.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 in Naaldwijk de jaargemiddelde achtergrondconcentraties stikstofdioxide en fijnstof onder de grenswaarden uit de Wm liggen. Ook langs maatgevende wegen voldoen de jaargemiddelde concentraties aan de grenswaarden. Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefmilieu ter plaatse.

3.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.

In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland. Tenslotte is in 2012 de 'Handreiking Watertoets voor gemeenten' vastgesteld. Deze handreiking geeft aan wat voor een goede watertoets noodzakelijk en wenselijk is.

Gemeentelijk beleid

Het waterplan Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later', is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin worden onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart weergegeven. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies.

In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Binnen dit plan is er sprake van drie verschillende zorgplichten: afvalwater, afstromend hemelwater en afvloeiend grondwater. De doelstellingen van de zorgplichten sluiten aan bij de uitgangspunten van de KRW. De hierin beschreven ontwikkelingen en het meerjaren onderhoudsprogramma is de basis voor de vastgestelde gemeentelijke rioolheffing over deze periode.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit de woonkern van Naaldwijk, uitgezonderd het centrum. Het plangebied bestaat voornamelijk uit bebouwing, verharding en groen.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied zijn een tweetal boezemkeringen gelegen. Het betreft de keringen langs de Naaldwijkse Vaart en de Strijp.

Waterkwantiteit

Het plangebied bevindt zich voor het grootste deel in het boezemland. Het waterpeil in de boezem bedraagt NAP -0,43 m. Het water in de Westlandse boezem wordt ververst door inlaat van water uit het Brielse Meer. Binnen het plangebied zijn een aantal primaire en secundaire watergangen aanwezig. Het zuidoosten van het plangebied is gelegen in de Vlietpolder. In deze polder liggen verschillende peilgebieden. De peilen variëren hier van NAP -0,57 m tot NAP -1,37 m. Binnen de Vlietpolder is momenteel nog een wateropgave aanwezig. Er geldt een waterbergingsnorm van 325 m3/ha. Voor de Vlietpolder zijn er in het waterplan maatregelen opgenomen waaronder de aanleg van waterberging Hoogeland en de aanleg van waterberging Verlengde Veilingroute. Deze maatregelen worden uitgevoerd, waarna het bergingstekort zal zijn opgelost. Binnen het plangebied zullen er geen aanvullende maatregelen nodig zijn.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De boezemwaterkwaliteit wordt voor een belangrijk deel bepaald door gebiedsvreemd water. Uit metingen blijkt dat het overgrote deel van Delflands boezemgebied niet voldoet aan de landelijke normen op het gebied van stikstof en fosfaat. Wel is de gemiddelde fysisch/chemische waterkwaliteit in het boezemgebied in de afgelopen jaren verbeterd.

Binnen het plangebied ligt de Naaldwijkse Vaart welke in de Kaderrichtlijn water (KRW) aangewezen is als waterlichaam. Dit betekent dat er aan de inspanningsverplichting moet worden voldaan. De KRW maatregelen ten aanzien van de ecologische waterkwaliteit bestaan uit het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, het aanleggen van paaiplaatsen en het vispasseerbaar maken van kunstwerken. Onderdeel van de bestuursovereenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de ruimtelijke KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen moeten worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.

Afvalwaterketen en riolering

Binnen het plangebied is een voornamelijk gemengd rioleringsstelsel aanwezig. Tevens is binnen het plangebied een persleiding gelegen. Deze leiding en de bijbehorende beschermingsstrook van 5 m aan weerszijden is op de verbeelding opgenomen.

Bodem en grondwater

Uit de Bodemkaart van Nederland blijkt dat de bodem van de oostelijke helft van het plangebied voornamelijk uit zavel bestaat en de bodem van de westelijke helft voornamelijk uit fijn zand. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,40 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,80 m en de 1,20 m beneden maaiveld.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet vergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Omdat er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, is er geen verandering van de waterveiligheid in het plangebied.

Afvalwaterketen en riolering

Volgens de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het hoogheemraadschap op basis van de Keur een watervergunning te worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder toestemming van het hoogheemraadschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat-Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

Vanwege de consoliderende aard van het bestemmingsplan zijn er geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.

3.11 Wegverkeerslawaai

Omdat binnen het plangebied geen nieuwe (geluidsgevoelige) bestemmingen mogelijk worden gemaakt, kan akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai achterwege blijven.

Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

4.1 Planvorm

Het bestemmingsplan biedt voor de bestaande woonbebouwing en de voorzieningen in het plangebied een consolidatie en beheersfunctie en staat geen nieuwe grote ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op de hoofdlijnen van het beleid dat erop gericht is de aanwezige functies te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van de woonwijken, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling, waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze wet is in werking getreden op 1 oktober 2010 en de voornaamste vernieuwing die hieruit voortkomt is de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is één geïntegreerde vergunning voor bouwen, wonen, monumenten, ruimte, natuur en milieu. Het inhoudelijke toetsingskader verandert niet of nauwelijks ten opzichte van het huidige toetsingskader. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen de diverse juridische kaders ligt echter vanaf 1 oktober 2010 bij de overheid. Daarnaast wordt in de Wabo bepaald welk type bouwwerken onder welke voorwaarden zonder vergunning opgericht mogen worden. De bestemmingsregels zijn hier waar nodig op afgestemd.

4.2 Verbeelding (Plankaart)

Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Leeswijzer verbeelding

Wegwijzer via internet

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0016.png"
Figuur 4.1 Voorbeeld verbeelding

Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Zie onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0017.png"


Figuur 4.2 Verbeelding met rechts in beeld de uitleg bij de locatie waar het rode kruis is geplaatst

In bovenstaand voorbeeld geldt voor de locatie waarin het rode kruisje is geplaatst een bouwhoogte van 9 m. Verder geldt dat de bedrijven van categorie 1 zijn uitgesloten en bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 zijn toegestaan. Indien meer informatie is gewenst, kan boven het blauwe vlak worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.

Analoge verbeelding

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

Aanduidingen

Op de digitale plankaart is gebruikgemaakt van maatvoeringaanduidingen die betrekking hebben op afmetingen ten aanzien van het bouwen. Op de plankaart is sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de maximale bouw- en goothoogte en maximale bebouwingspercentage.

Met de diverse functieaanduidingen wordt gespecificeerd welk gebruik in het betreffende bouwvlak is toegestaan.

Daarnaast is een aantal bouwaanduidingen opgenomen waar een bepaalde wijze van bouwen of een bepaalde verschijningsvorm is toegestaan. Een voorbeeld hiervan is een bouwaanduiding 'onderdoorgang'.

4.3 Uitleg Van De Planregels

4.3.1 Opbouw van de planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. 1. inleidende regels;
  2. 2. bestemmingsregels;
  3. 3. algemene regels;
  4. 4. overgangs- en slotregel.

4.3.2 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

4.3.3 Bestemmingsregels

Agrarisch (Artikel 3)
Met name langs de buitenrand van het plangebied komen nog enkele agrarische percelen voor, deze zijn bestemd als Agrarisch. Agrarische gronden zonder bouwvlak zijn uitsluitend als productiegrond te gebruiken, aangezien gebouwen uitsluitend binnen bouwvlakken opgericht mogen worden.

Glastuinbouw is daarbij een vorm van agrarische bedrijfsvoering die niet in het algemeen wordt toegestaan, maar uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw'. Deze komt met name nog voor langs de Kleine Achterweg. Ook voor bedrijfswoningen geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van een aanduiding, te weten de aanduiding 'bedrijfswoning'.

Bedrijf (Artikel 4)

Binnen de bestemming Bedrijf zijn zowel bedrijven toegestaan, alsmede wegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en overige bijbehorende voorzieningen.

Op basis van omliggende functies is voor de betreffende bedrijfsgronden ingeschaald tot welke milieucategorie bedrijven zijn toegestaan. Omdat dit voor alle betreffende gronden gelijk is (categorie B.1. van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen als bijlage 1 bij de regels), is dit in algemene zin in de regels vastgelegd en niet per bedrijfsperceel op de kaart opgenomen.

Het plangebied kent één bestaand bedrijf dat niet binnen deze algemene toelaatbaarheid past, hiervoor is een specifieke aanduiding opgenomen. Het betreft het benzinestation aan de Kruisbroekweg. Door middel van de betreffende aanduiding (verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg) wordt geregeld dat naast bedrijven die passen binnen de algemene toelaatbaarheid, tevens een benzinestation (zonder lpg) is toegestaan.

Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Op de kaart en in de regels zijn de maximale hoogtematen van de bebouwing aangegeven.
Er is binnen het plangebied een aantal bedrijfswoningen aanwezig. Deze zijn specifiek op de kaart vastgelegd door middel van een aanduiding. De vestiging van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan.
Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om af te wijken van de regels om zodoende bedrijfsactiviteiten toe te staan die genoemd worden in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar is en voor bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, op voorwaarde dat deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in de regeling geïmplementeerd door middel van het uitsluiten van risicovolle inrichtingen. In de begrippen is het begrip 'risicovolle inrichtingen' verklaard. Daarnaast zijn geluidshinderlijke inrichtingen eveneens niet toegestaan.

Cultuur en Ontspanning (Artikel 5)

De plukthuin aan de Kleine Achterweg is bestemd als Cultuur en Ontspanning. Hierbij worden ook bijbehorende horeca toegestaan uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten.

Gemengd-1, 2, 3 en 4 (Artikel 6), (Artikel 7), (Artikel 8) en (Artikel 9)

De bestemmingen Gemengd - 1, 2, 3 en 4 maken ieder een verzameling van hoofdfuncties mogelijk. Binnen de bestemming zijn de betreffende functies onderling uitwisselbaar, waarbij het wonen in de meeste gevallen van de andere functies wordt afgeschermd door wonen op de verdiepingen toe te staan en de overige functies uitsluitend op de begane grond.

Groen (Artikel 10)

De grotere groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming Groen. Naast beplanting, zijn hier onder andere ook speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, oeververbindingen en water mogelijk. Onder speelvoorzieningen gaat het daarbij om kleine speelvoorzieningen. Wanneer het om grotere speeltoestellen gaat of om een verzameling daarvan zodat gesproken kan worden van een speeltuin(tje), dan wordt dit op de kaart en in de regels specifiek aangegeven met de aanduiding 'speeltuin'.

Kantoor (Artikel 11)

Kantoren in het plangebied zijn als zodanig bestemd. Gebouwen dienen daarbij binnen het bouwvlak gebouwd te worden.

Maatschappelijk (Artikel 12)

Maatschappelijke functies, waaronder religieuze voorzieningen, scholen, zorginstellingen, kinderopvang en begraafplaatsen, zijn voorzien van de bestemming Maatschappelijk.

De formulering van de toegestane functies was daarbij per plan verschillend, wat veroorzaakt is door de uiteenlopende perioden waarin de plannen zijn opgesteld. Algemeen uitgangspunt was in ieder geval een algemene bestemmingslegging, waarbij de toegestane maatschappelijke functies onderling uitwisselbaar waren.

Specifieke aandacht is er geweest voor religieuze voorzieningen, die als functie in de vigerende plannen niet altijd expliciet is benoemd. Dit is niet geweest omdat deze functie niet werd toegestaan, maar omdat deze onder levensbeschouwelijke voorzieningen werd geschaard.

Religie kan immers gezien worden als een vorm van levensbeschouwing, met dien verstande dat levensbeschouwing breder is en ook betrekking kan hebben op niet-religieuze vormen.

Gelet op het bovenstaande en omdat er geen jurisprudentie is waaruit blijkt dat een religieuze voorziening niet past binnen levensbeschouwelijke doeleinden, is religie nu onder de algemeen toegestane functies geschaard.

Bovengenoemd uitgangspunt dat de vigerende plannen maatschappelijke functies in het algemeen toe stonden is daarbij ook meegewogen: de afzonderlijke locaties voor maatschappelijke doeleinden waren niet ieder afzonderlijk van een specifiek toegestaan type voorzien. Tot slot is hierbij afgewogen dat religieuze en overige levensbeschouwelijke voorzieningen gelet op de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' aangemerkt worden als functies met dezelfde invloed op de omgeving.

Een uitzondering wordt gemaakt voor begraafplaatsen, die ruimtelijk wezenlijk verschillen van de overige voorzieningen door de extensieve mate van bebouwing en vaak groene uitstraling. Hiervoor wordt door middel van een functieaanduiding geregeld dat ter plaatse uitsluitend een begraafplaats is toegestaan.

Recreatie - Dagrecreatie (Artikel 13)

De kinderboerderij in het grote groengebied langs de Dreeslaan is bestemd als Recreatie - Dagrecreatie.

Sport (Artikel 14)

De bestemming Sport is eenmaal opgenomen binnen het plangebied en voorziet in een regeling voor de sporthal op de hoek van de Bachlaan en de Verdilaan. Ter plaatse is uitsluitend een sporthal toegestaan, zodat andere vormen van sport (buitensport, zwembad) niet zijn toegestaan.

Tuin (Artikel 15)

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of zijtuinen bij de op de gronden aanwezige hoofdgebouwen. Het betreft hier in de meeste gevallen woningen. Op gronden met de bestemming Tuin zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met uitzondering van erkers.

Verkeer (Artikel 16)

Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 17)

Het openbaar gebied in de woonwijken heeft een verblijfs- en verplaatsingsfunctie. Deze gronden zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is ontsluiting toegestaan met daarbij behorende voorzieningen zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.

Water (Artikel 18)

Waterpartijen, structuurbepalende watergangen en locaties die van belang zijn voor de waterberging zijn bestemd voor Water.

Wonen (Artikel 19)

In het bestemmingsplan is het wonen de belangrijkste functie. De regeling voor de woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: Wonen en Tuin. De bestemming Tuin is reeds toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011-onhe_0018.jpg"

Standaard situatie woonpercelen (uitsnede analoge verbeelding)

Opzet van de bestemmingslegging

De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming Wonen. Het beleid van de gemeente Westland is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn bestemd als Tuin.

Bouwvlakken hoofdgebouwen

Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen. Uitsluitend binnen deze bouwvlakken zijn hoofdgebouwen toegestaan, waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. In de vigerende bestemmingsplannen is de begrenzing van de bouwvlakken aan de achterzijde van de woning vaak op 1 of 2 m uit de bestaande achtergevel neergelegd. Ook in dit bestemmingsplan wordt deze ruimte geboden.

Waar het om gestapelde woningen gaat (flats) is dit door middel van een bouwaanduiding specifiek aangegeven. Per hoofdgebouw is tot slot de goot- en bouwhoogte vastgelegd.

Erfbebouwing

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. Wanneer gronden voor de woning in de bestaande situatie erfbebouwing kennen, is ook het voorerf onder deze regeling gebracht.

In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

Aan-huis-gebonden ondernemingen

Aan-huis-gebonden ondernemingen zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen voorkomen zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 50 m² per woning.

Overige functies naast het wonen

Op verschillende plaatsen in het plangebied zijn naast de woonfunctie ook andere functies aanwezig. Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld kantoren of gemengde functies. Deze functies hebben een specifieke functieaanduiding om het huidige gebruik goed mogelijk te maken.

Leiding - Olie en Riool (Artikel 20) en (Artikel 21)

Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante gasleiding en afvalwatertransportleiding zijn de bestemmingen Leiding - Olie en Leiding - Riool opgenomen. Het betreft hier een dubbelbestemming. Bouwen is slechts mogelijk op basis van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningsplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan burgemeester en wethouders.

Waarde - Archeologie (Artikel 22 t/m Artikel 26)

Conform de zonering van het gemeentelijk archeologiebeleid zijn in het plangebied diverse dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van archelogische (verwachtings)waarden. Bouw- en grondwerkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad.

Er is een beperkt aantal uitzonderingen op deze regeling, onder andere voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan of niet groter zijn dan een bepaalde maat. Deze maat is per beleidszone anders, al naar gelang de verwachtingswaarde. Werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud zijn in ieder geval van deze verplichting gevrijwaard..

Waterstaat - Waterkering (Artikel 27)

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkering (kernzone inclusief beschermingszones) in het plangebied. Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met Waterstaat - Waterkering samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming Waterstaat zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Hoogheemraadschap Delfland van toepassing is.
Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming Waterstaat - Waterkering en in de beschermingszones is ontheffing vereist van het waterschap.

4.3.4 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel (Artikel 28)

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels (Artikel 29)

De algemene bouwregels omvatten bouwregels die aanvullend op de regels van hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Er wordt onder andere verwezen naar de op de verbeelding vastgelegde hoogtematen en bebouwingspercentages. Daarnaast zijn er, tenzij hoofdstuk 2 anders bepaalt, standaard hoogtematen vastgelegd voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Naast deze meer algemene bepalingen kent het artikel de volgende regelingen:

Overschrijding bouwgrenzen

Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Ondergrondse bouwwerken

In dit lid is bepaald dat de regels in de plan ook van toepassing zijn op ondergrondse bouwwerken.

Parkeernormering

In dit lid is bepaald dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling het Westlands Verkeer- en Vervoerplan van toepassing is.

Dakkapellen

In dit lid zijn de mogelijkheden en toegestane afmetingen voor dakkapellen vastgelegd.

Bestaande bouwwerken

Dit lid bepaalt dat bestaande bouwwerken mogen worden teruggebouwd wanneer deze met een vergunning tot stand zijn gekomen.

Algemene gebruiksregels (Artikel 30)

In dit artikel zijn een aantal vormen van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen. Daarnaast is aangegeven wat niet onder strijdig gebruik valt. Het gaat hier om gebruik dat ingevolge de APV van de gemeente Westland is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 31)

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om de overschrijding van de bouwregels, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Hierbij is ook bepaald dat in ieder geval niet kan worden afgeweken van de bouwregels wanneer hiermee onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 32)

In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen en/of de dubbelbestemming Waarde – Archeologie te verwijderen.

Overige regels (Artikel 33)

Karakteristieke waardevolle bebouwing

In het plangebied is een aantal gebouwen aanwezig welke als cultuurhistorisch waardevol zijn aangemerkt. Deze gebouwen hebben op de planverbeelding de aanduiding 'karakteristiek'. Voor deze bouwwerken is een aantal beschermende maatregelen opgenomen. Het gaat daarbij in de eerste plaats om een sloopverbod zonder omgevingsvergunning.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Dit artikel bepaalt tevens op welke onderdelen de bouwverordening niet van toepassing wordt is. Artikel 9 van de Woningwet regelt immers primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.

De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.

Werking wettelijke regelingen

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

4.3.5 Overgangs- en slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht (Artikel 34)

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel (Artikel 35)

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 5 Handhaving

Handhaven op maat (1 februari 2011 door het college vastgesteld)

Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet- en regelgeving – normstelling – vergunningverlening – uitvoering – toezicht – handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand bebouwd gebied waarbinnen op dit moment geen nieuwe 'aangewezen bouwplannen' zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro mogelijk worden gemaakt. Vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.

6.2 Overlegreacties

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan in ieder geval toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  1. 1. provincie Zuid-Holland;
  2. 2. Hoogheemraadschap van Delfland;
  3. 3. Veiligheidsregio Haaglanden.

De binnengekomen reacties zijn opgenomen in bijlage 6.

6.3 Terinzagelegging Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform artikel 3.8, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 21 december 2012 zes weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid geweest zienswijzen in te brengen tegen dit plan. De ingebrachte zienswijzen zijn na de terinzagelegging samengevat en van beantwoording voorzien in de Nota Zienswijzen (bijlage Bijlage 7). Hierin is ook aangegeven in hoeverre de ingebrachte zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Svb 'Functiemenging'

Bijlage 1 SvB 'functiemenging'

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 3 Ontwikkelingskaders Kleine Achterweg

Bijlage 3 Ontwikkelingskaders Kleine Achterweg

Bijlage 1 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

Bijlage 1 Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 3 Inventarisatie Bedrijven En Horeca

Bijlage 3 Inventarisatie bedrijven en horeca

Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek Naaldwijk

Bijlage 4 Ecologisch onderzoek Naaldwijk

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek Plangebied

Bijlage 5 Ecologisch onderzoek plangebied

Bijlage 6 Overlegreacties

Bijlage 6 Overlegreacties

Bijlage 7 Nota Zienswijzen

Bijlage 7 Nota Zienswijzen