Prinsenland te Honselersdijk
Bestemmingsplan - Gemeente Westland
Vastgesteld op 16-02-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Prinsenland te Honselersdijk met identificatienummer NL.IMRO.1783.HONPRINSENLANDpbp-VA01 van de gemeente Westland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-gebonden-onderneming
Een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.
1.4 aanbouw
Een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtererf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 archeologische waarde
Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden.
1.10 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingsgebied
Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw.
1.12 bed & breakfast
Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning, niet zijnde vrijstaand bijgebouw, en wordt gerund door de eigenaar/gebruiker van de betreffende woning. Onder een bed en breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur
1.13 bedrijf
Een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.
1.14 bestaand
Bestaand bouwwerk
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig is of nog kan worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, daaronder vallen niet de bouwwerken die reeds instrijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Bestaand gebruik
Het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op
het tijdstip van in werking treding van het plan of zoals dat kan worden gebruikt
krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik, daaronder valt niet
het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Bestaande afmetingen
Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot
stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, daaronder vallen geen afmetingen die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bevi-inrichting
Een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.18 bevoegd gezag
Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.19 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.20 bijgebouw
Een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.
1.21 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.
1.24 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.28 bouwwijze
De wijze waarop het op een bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet is verbonden met het hoofdgebouw op een aansluitend bouwperceel; dit kan zijn:
vrijstaand, twee-aaneen, gestapeld of aaneen gebouwd.
1.29 boveninsteek
De snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.
1.30 consumentenvuurwerk
Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.31 cultuurhistorische waarde
Het cultuurpatroon van een gebied, dat kenmerkend is voor het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van de gronden gemaakt heeft, zoals ondermeer tot uitdrukking komend in de kavelindeling, de waterhuishouding, het bodemreliëf, de graften, de wallen en de beplanting en bebouwing, archeologische waarden zijn hierdoor mede begrepen.
1.32 dakkapel
Een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.
1.33 daknok
Het hoogste punt van een schuin dak.
1.34 dakopbouw
Een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok-, gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het desbetreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.
1.35 dakvoet
Het laagste punt van een schuin dak.
1.36 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.37 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
1.38 duurzaam gemeenschappelijke huishouding
Een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er dient ook sprake te zijn van een samenlevingswens tussen de personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen. Er is sprake van een economisch-consumptieve eenheid en bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners.
1.39 erf
Al dan niet bebouwde gronden, of een gedeelte daarvan, die direct gelegen zijn bij een hoofdgebouw en die in feitelijk opzicht zijn ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, die deze inrichting niet verbieden.
1.40 erfscheiding
De scheiding tussen twee onroerende zaken die niet aan dezelfde eigenaar behoren, niet door dezelfde gebruikers worden benut, dan wel louter kadastraal gescheiden zijn.
1.41 erker
Een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van het hoofdgebouw, gelegen aan een verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan en zorgt voor een verbijzondering van de voor en/of zijgevel, zonder de architectuur van het hoofdgebouw wezenlijk aan te tasten.
1.42 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.43 geluidshinderlijke inrichtingen
Bedrijven in de zin van artikel 41, lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
1.44 groenvoorzieningen
Groenscherm(en) van opgaande beplanting, berm-beplantingen en andere beplantingen voor openbaar of particulier gebruik welke beplanting in planologisch opzicht een ruimtelijk structurerend effect hebben.
1.45 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.46 hoofdwatergang
Primair water als bedoeld in de ‘Leggerkaart Wateren’ van het Hoogheemraadschap van Delfland.
1.47 huishouden
Een alleenstaande of twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding
(willen) voeren.
1.48 huisvesting in verband met mantelzorg
Huisvesting in, of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen van wie tenminste één persoon mantelzorg verleent aan, of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.49 kamerbewoning
Onzelfstandige woonvorm waarbij een pand door meerdere personen die geen duurzame gemeenschappelijke huishouden vormen wordt bewoond, en waarbij sprake is van woonruimtes waarbij afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
1.50 kamerwoning
Een wooneenheid die geen eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
1.51 kap
Een constructie van een of meer uitsluitend hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.
1.52 mantelzorg
Intensieve zorg, of hulpverlening die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid, of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige, of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur, kan worden aangetoond.
1.53 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.54 ondergronds bouwwerk
Een voor mensen toegankelijke ruimte onder maaiveldniveau, met uitzondering van kruipruimten.
1.55 oorspronkelijke achtergevel
De achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw, dus exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.56 openbaar toegankelijk gebied
Een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.57 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.58 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.59 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.60 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.61 risicovolle inrichtingen
Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.62 seksinrichting:
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.63 straatmeubilair
Bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-) voorzieningen, zoals:
verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame;
kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen;
afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.64 tuinartikelen
Artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschappen en –beschermingsproducten, grondproducten, vijvers, potten, (sier)bestrating, kunstgras, tuinhout, erfscheidingen, tuinhuisjes, tuinverlichting, tuinkleding (met inbegrip van schoeisel), tuinspeelgoed, tuinmeubelen, (tuin)kookbenodigdheden en vijverbenodigdheden.
1.65 uitbouw
Uitbreiding van een tot het hoofdgebouw behorende ruimte tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld een erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.66 veranda
Een overkapping aan de voorzijde van een woning met maximaal 2 wanden.
1.67 voldoende parkeergelegenheid
parkeergelegenheid voor personenauto's, bestelauto's, motorfietsen en driewielige motorvoertuigen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland', zoals die geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en - indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd - aan die wijziging.
1.68 voorerf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een gevellijn op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.69 voorgevel
De naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing, of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.70 voorgevelrooilijn
De naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.71 waterberging
Een berging voor het bergen en opslaan van water.
1.72 watergang
Een secundaire watergang als bedoeld in de ‘Legger Wateren (15 maart 2011)’ van het Hoogheemraadschap van Delfland.
1.73 webwinkel
Een specifieke vorm van detailhandel zonder uitstalling, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en zowel per post worden geleverd als ter plaatse afgehaald worden.
1.74 wgh-inrichting
(zie art.1.43)
1.75 wonen
Het gehuisvest zijn in een woning.
1.76 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden.
1.77 woongroep
Een groep van twee of meer meerderjarige personen die de bedoeling hebben om bestendig, voor onbepaalde tijd, een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband met elkaar aan te aan. Een woongroep is georganiseerd in een formele rechtspersoon (opgericht bij notariële akte en met inschrijving bij de Kamer van Koophandel) en beschikt over een gezamenlijke rekening waarvan de vaste lasten worden betaald. Bij nieuwbouw van een woning voor een woongroep is er sprake van een initiatiefgroep waarvan de leden het recht van eerste bewoning krijgen. Elke vorm van bedrijfsmatige kamerverhuur valt hier niet onder.
1.78 zijerf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel van dat hoofdgebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de lengte van een aanlegsteiger
de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groen en water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' zijn uitsluitend parkeerplaatsen toegestaan;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' zijn bijgebouwen toegestaan.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeerslichting, ten hoogste 3 m bedraagt.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, damwanden, kademuren, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen;
- c. ter plaatse van de 'aanduiding specifieke vorm van water - 1' is het aanleggen van vaartuigen toegestaan.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en water;
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
7.3 Voorwaardelijke verplichtingen
De volgende voorwaardelijke verplichtingen zijn opgenomen in dit bestemmingsplan:
- a. parkeren moet voldoen aan de voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel Voorwaardelijkeverplichting parkeren;
- b. bij de realisatie van de hoofdgebouwen moet ter plaatse van de bestemming 'Water' oppervlakte water gerealiseerd worden, zoals opgenomen in de voorwaardelijke verplichting in artikel Voorwaardelijke verplichting watercompensatie.
7.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 meter in de zij erfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad;
- b. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 meter;
- c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 7.2.2 onder a of b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Artikel 8 Waterstaat- Beschermingszone
8.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waterstaat- Beschermingszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering.
- b. de bestemming 'Waterstaat- Beschermingszone' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen, wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding
10.2 Overschrijding bouwgrenzen
De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
- b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt;
- d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt
- e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
- f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.
10.3 Ondergrondse bouwwerken
- a. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
- b. In aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw en met een maximale verticale diepte van 3 meter onder het peil.
10.4 Dakkapellen
Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:
- a. Maatvoering achterzijde:
- 1. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
- 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
- b. Maatvoering voorzijde:
- 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
- 2. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
- 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m;
- 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.
11.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
- b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.'
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en werksituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en er op grond van de regels in hoofdstuk 2 niet eerder kon worden afgeweken, bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor:
- a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
- b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
- c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
- d. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
- e. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
- f. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- g. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit i.p.v. esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
- h. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden.
12.2 Afwijking niet verlenen
Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Karakteristieke waardevolle bebouwing
13.2 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
13.3 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in artikel 11.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2°, van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
13.4 Voorwaardelijke verplichting parkeren
- 1. Bij nieuwe ontwikkelingen (oprichting van een bouwwerk, verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik) is het gebruik van gronden en bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 slechts toegestaan als op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk 1 van deze regels.
- 2. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 1 indien:
- a. het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- b. er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid; of
- c. op andere wijze dan op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland' en - indien deze beleidsregel gedurende de planperiode worden gewijzigd - aan die wijziging; of
- d. door de aanvrager van een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat de van toepassing zijnde parkeernorm(en) of aanwezigheidspercentages niet overeenkomen met de feitelijke situatie en kan worden volstaan met het realiseren van minder parkeergelegenheid.
- 3. Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning zoals genoemd bij lid 2 voorschriften verbinden ten aanzien van:
- a. de aard, plaats en inrichting van de parkeergelegenheid;
- b. de aanwezigheid en aanduiding van parkeergelegenheid ten behoeve van invaliden.
13.5 Voorwaardelijke verplichting watercompensatie
Ter compensatie van de verharding en bebouwing, zoals mogelijk gemaakt in de artikelen Tuin, Verkeer-Verblijfsgebied en Wonen, is het realiseren van deze bebouwing uitsluitend toegestaan indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- 1. bij oplevering van de in artikel 7.2.1 genoemde hoofdgebouwen dient het maaiveld te zijn verhoogt van +0,13 m NAP naar +0,61 m NAP;
- 2. bij oplevering van de in artikel 7.2.1 genoemde hoofdgebouwen dient minimaal 147 m3 compensatie van waterberging te zijn gerealiseerd op eigen terrein;
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1.1 met maximaal 10%;
- 3. Lid 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Lid 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Prinsenland te Honselersdijk'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 1 juli 2019 is een aanvraag binnen gekomen voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het woningbouwproject Prinsenland aan de Burgemeester Hoogenboomstraat in Honselersdijk. Het woningbouwproject bestaat uit de ontwikkeling van 27 woningen, variërend van patiowoningen, twee-onder-één-kapwoningen tot rijwoningen. De woningen worden door de ontwikkelaar gerealiseerd met bijbehorende openbare voorzieningen in infrastructuur, waaronder begrepen groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en waterpartijen.
Situatietekening, volledige versie in Bijlage 2.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Burgemeester Hoogenboomstraat in Honselersdijk. Het plangebied ligt aan de rand van de kern van Honselersdijk en grenst aan het glastuinbouwgebied in het zuidoosten. Aan de noordoost zijde van het plangebied ligt de wijk Parckzight.
Locatie plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Binnen het plangebied waren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes van kracht:
- Bestemmingsplan "Kern Honselersdijk", vastgesteld 20 maart 2012. Volgens dit bestemmingsplan was de bestemming van het plangebied 'Agrarisch' met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie -4'. Voorliggend bestemmingsplan vervangt het bestemmingsplan "kern Honselersdijk" gedeeltelijk.
- "Paraplubestemmingsplan Parkeernormen", vastgesteld 20 februari 2018. Voorliggend bestemmingsplan vervangt het "Paraplubestemmingsplan Parkeernormen" gedeeltelijk.
Uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan "Prinsenland te Honselersdijk" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1.1 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatie planologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland
Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de hierin opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma’s zijn gerealiseerd, dan wel aan herziening toe.
Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen.
De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de mobiliteitsvisie:
- Logistieke bereikbaarheid;
- De auto minder dominant;
- Volwaardige alternatieven voor de auto;
- Westland verkeersveilig;
- Duurzaam Westland.
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Handhaven op maat
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Woonvisie
De Woonvisie Westland 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie van 2016 en richt zich op het deelonderwerp "wonen" van de Ontwerp-Omgevingsvisie Westland. De Woonvisie is vastgesteld in juli 2020. De Omgevingsvisie van gemeente Westland vormt de rode draad voor de ruimtelijke plannen en woningbouwplannen in Westland de komende jaren. Onze focus blijft op het tuinbouwcluster liggen, maar we zoeken daarin een betere balans met de leefomgeving. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. In de toekomst ligt de drijfveer bij bouwen in het creëren van maatschappelijke meerwaarde. Westland werkt aan een beheersbare groei van het aantal woningen, zodat het aanbod aansluit bij de behoeften van de Westlandse bevolking en mensen die economisch verbonden zijn met de gemeente. Het woonmilieu in Westland is onderscheidend ten opzichte van de omliggende steden en sluit aan bij het dorpse leefklimaat.
De woningmarkt is continu in beweging. Dit verdraagt geen strak gedetailleerd programma, maar een kader voor beslissingen. De Woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma's, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De Woonvisie is in overleg met de woningcorporaties, huurdersorganisaties, zorgorganisaties, uitzenders en tuindersorganisaties tot stand gekomen.
Prioriteiten en uitgangspunten van de Woonvisie
De "Woonvisie Westland 2020-2030" geeft de prioriteiten, uitgangspunten en visie hoe Westland er in 2030 uit moet zien op het gebied van (zorg)wonen en huisvesting arbeidsmigranten.
De hoofdthema's van Woonvisie zijn:
Betaalbaarheid
- doelgroepen die aangewezen zijn op betaalbare woningen (starters, gezinnen, ouderen, zorgbehoevenden, corporatiedoelgroepen, middeninkomens, arbeidsmigranten, vergunningshouders, woonwagenbewoners);
- grootte en differentiatie sociale woningvoorraad;
- woonlasten;
- gevolgen verkoop Vestia-woningen.
Doorstroming en wooncarrière
- bevorderen doorstroming;
- senioren (doorstroming vanuit sociale eengezinswoning);
- slaagkansen inwoners Westland.
Nieuwe bouwambitie
- behoud karakter kernen;
- vergroening en verduurzaming;
- huisvestingsoplossingen buiten de kernen;
- wonen met zorg: levensloopgeschiktheid / aanpasbaarheid;
- programma voor nieuwe projecten/locaties: 30-5-20-45*;
- herbestemming maatschappelijk vastgoed;
- flexwonen;
- huisvesting arbeidsmigranten, ook buiten kernen en op percelen glastuinbouwbedrijven.
(*) 30% sociale huur, 5% goedkope koop, 20% middeldure koop of huur, 45% duurdere koop
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
- in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
- iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
- in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
- opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
- nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
- de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
- opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
- bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
2.1.2 Regionaal beleid
Metropoolregio Den Haag-Rotterdam
In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.
2.1.3 Provinciaal beleid
Omgevingsbeleid (1 april 2019)
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd.
Het beleid is eenvoudiger, transparanter en toegankelijker gemaakt voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Al het sectorale beleid is samengevoegd in een digitaal systeem, dubbele teksten zijn er uit gehaald en samenhang is inzichtelijker gemaakt. Hiermee is een einde gekomen aan sectorale visies en nota's. Het beleid kan nu modulair worden aangepast en daarmee kan het Omgevingsbeleid doorontwikkeld worden richting inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot 1 integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om 1 Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken.
De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
- Een introductie op het Omgevingsbeleid, waarin opgenomen de ruimtelijke hoofdstructuur;
- De ontwikkelrichting die is opgenomen in het deel Ambities en sturing;
- Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- Samenhangende beleidskeuzes, integraal toegankelijk via de digitale raadpleegomgeving.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via h.o.v. verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen leiden en dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie
Ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond
De drukte in de ondergrond neemt toe als gevolg van nieuwe mogelijkheden om de ondergrondse ruimte te benutten en de toenemende druk op de bovengrondse ruimte. Dat vraagt om een actieve ordening van ondergrondse functies, afgestemd met bovengrondse ontwikkelingen, in een driedimensionale planvorming (3D-ordening).
De ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond toont indicatief en informatief de huidige ruimtelijke situatie van de ondergrond en strategische doelstellingen voor de ondergrond. De kaart verbeeldt de grotere ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang én de gebieden met een specifieke betekenis vanuit een ondergronds belang. Onder de grote ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang zijn meegenomen de (buis)leidingen, warmtenetwerken, tunnels in het openbaar vervoer en wegennetwerk. Gebieden met een specifiek ondergronds belang hebben betrekking op de bescherming/reservering voor de drinkwatervoorziening, de ambitie voor bodemenergie, de stimulering van ondergrondse waterberging, aardkundige waarden en hoge archeologische waarden.
Programma Ruimte
Een nieuwe versie van het Programma ruimte is gelijktijdig met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld en in werking getreden. Het nieuwe Programma ruimte heeft een iets andere opzet gekregen dan voorheen. Er is gekozen om het algemene beleid zoveel mogelijk bij elkaar te zetten in de Omgevingsvisie. Een deel van het beleid uit het oude Programma ruimte is daarom overgezet naar de Omgevingsvisie. Het resterende deel van het Programma ruimte bevat vooral locatie specifieke en programmatische gegevens. Het gaat om een nadere invulling en uitwerking van een aantal ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. De 3 ha kaart en de tabellen met locaties groter dan 3 ha buiten bestaand stads- en dorpsgebied is terug te vinden in het nieuwe Programma ruimte.
Ambitie
Zuid-Holland is een strategisch gelegen, vruchtbare delta, grotendeels onder zeeniveau, met een dalende bodem en mede daardoor met een uniek gevarieerd kust-, veen- en rivierenlandschap. In dit gebied hebben inwoners het landschap gevormd en bewoonbaar gemaakt door inpoldering. Ook hebben onze inwoners het gebied verbonden met de rest van de wereld. In de loop der eeuwen heeft zich in Zuid-Holland een meerkernig stedelijk netwerk ontwikkeld. Een centrum van handel, cultuur en wetenschap, met als kenmerk en kracht de diversiteit aan mensen, landschap en economie. Een dynamische delta die altijd dreigingen heeft weten om te zetten in kansen.
Zuid-Holland is kwetsbaar voor veranderingen, zoals globalisering, klimaatverandering, demografische trends en nieuwe technologie. In ons laaggelegen deltagebied heeft de klimaatverandering grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Zuid-Holland is als open economie gevoelig voor de gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. Onze energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. Daarnaast zorgt de trek naar de stad voor een toenemende druk op onze schaarse ruimte. Tegelijkertijd herbergt deze regio een groot reservoir van talent, creativiteit en ondernemerskracht.
De Provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. Onze ambities zijn de kaders waarbinnen wij ruimte geven.
- Naar een klimaatbestendige delta;
- Naar een nieuwe economie: the next level;
- Naar een levendige meerkernige metropool;
- Energievernieuwing;
- Best bereikbare provincie;
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
2.1.4 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
2.1.5 Conclusie
De ontwikkeling voor het realiseren van 27 woningen voor het woningbouwproject Prinsenland aan de Burgemeester Hoogenboomstraat te Honselersdijk is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
2.2.1 Ruimtelijke aspecten
Huidige situatie:
Het projectgebied bestaat in de huidige situatie uit een grasveld met daarop één woning gesitueerd. Zoals onderstaande afbeelding weergeeft was het projectgebied voorheen in gebruik voor de glastuinbouw.
Situatie in 2008.
Situatie in 2019.
De locatie ligt binnen de rode contour Honselersdijk en wordt in het Ruimtelijk Ontwikkelingskader Honselersdijk ook genoemd als te ontwikkelen voor woningbouw.
Toekomstige situatie:
Het bestaande woonhuis aan Burgemeester Hoogenboomstraat 5 te Honselersdijk wordt gesloopt. Tevens wordt al het aanwezige groen in de privé tuin en op de grasvelden gerooid. De noordelijke watergang wordt verbreed. Na sloop wordt het terrein bouwrijp gemaakt en vindt nieuwbouw plaats.
Het bestemmingsplan Prinsenland omvat de bouw van 27 woningen aan de Burgemeester Hoogenboomstraat in Honselersdijk. Het grootste gedeelte bestaat uit twee-onder-één-kap woningen. In het gebied komen daarnaast patiowoningen en rijwoningen. Deze bebouwing is een passende invulling voor deze locatie omdat het gebied omgeven wordt door bestaande woonbebouwing in verschillende vormen. De nieuwe bebouwing volgt dan ook de structuur van de bestaande wijk.
De patiowoningen en twee-onder-één-kap woningen hebben minimaal één parkeerplaats op eigen terrein. Dit parkeren zal plaatsvinden naast de woningen. De overige parkeerplaatsen worden in het openbaar gebied gerealiseerd.
De woningen worden door de ontwikkelaar gerealiseerd met bijbehorende voorzieningen en infrastructuur, waaronder begrepen groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en waterpartijen.
Situatietekening.
Woningbouwprogramma:
De 27 woningen worden gerealiseerd in verschillende koopsegmenten, van sociale koop tot extra dure koop. Zo bevat de het bestemmingsplan een vijftal patiowoningen met het woonprogramma op de begane grond en daarmee levensloopbestendig en iets meer gericht op 55+ers en licht zorgbehoevenden. Gezien de woning samenstelling en de afstand tot de centrumvoorzieningen is in overleg besloten deze vijf woningen te realiseren op basis van de eisen van Woonkeur-basis. Aan het water worden twaalf twee-onder-een-kap woningen gerealiseerd.
Tegenover de twee-onder-een-kap woningen worden tien aaneengebouwde woningen gerealiseerd. Zes van deze woningen worden gerealiseerd in het bereikbare koopsegment en vier woningen in het sociale koopsegment. In totaal zal 37% van het project binnen de 'sociale' paragraaf van de Woonvisie van de gemeente Westland worden gerealiseerd. Deze woningen voorzien in een doelgroep van starters, alleenstaanden, et cetera.
In de Westlandse Woonvisie is de ambitie uitgesproken om 35% betaalbare nieuwbouw te realiseren, waarvan 20% sociale huur. Met voorliggend plan wordt een woningbouwprogramma aangeboden welke een brede doelgroep aanspreekt. Door de grote differentiatie in dit relatief kleine project zijn de betrokken partijen het erover eens dat hiermee afdoende invulling wordt gegeven aan de Woonvisie. Het woningbouwpogramma van dit bestemmingsplan is contractueel vastgelegd tussen gemeente en ontwikkelaar.
2.2.2 Verkeer
Verkeersverbindingen algemeen
De ontsluiting van Prinsenland gebeurt via de bestaande woonwijk, aansluitend op de Johan van Oldebarneveldstraat en de Van Heijstlaan. Op deze manier heeft de wijk altijd een calamiteiten ontsluiting. De weg is een 30 km/woonerf, waarbij de openbare ruimte voldoet aan het meest recente Programma voor standaardinrichting openbare ruimte (PVS) van de gemeente.
Parkeren
Op basis van de "Parkeerverordening Westland 2018" is de behoefte van het aantal parkeerplaatsen berekend. In onderstaande tabel is deze berekening weergegeven. In totaal zijn er 56,2 parkeerplaatsen benodigd bij dit woningbouwproject. Deze parkeerplaatsen zullen zowel op eigen terrein als in openbaar gebied gerealiseerd worden.
Woonprogramma dat wordt toegevoegd | Aantal eenheden | Norm per eenheid | Benodigd aantal pp max. per woning | ||||
Koophuis, sociale koop | 4 | x | 1,7 | / | woning | = | 6,8 |
Koop, tussen/hoek | 6 | x | 2,0 | / | woning | = | 12,0 |
Koop, twee-onder-een-kap | 17 | x | 2,2 | / | woning | = | 37,4 |
Benodigd aantal parkeerplaatsen voor het woonprogramma dat wordt toegevoegd | 56,2 |
Tabel parkeerbehoefte nieuwe situatie.
2.3 Gebiedsvisie
2.3.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de huidige kern Honselersdijk. De locatie wordt omsloten door de Burgemeester Hoogenboomstraat en de van Heijstlaan. Het is een vrij langgerekt gebied dat ten Noordoosten en Zuidoosten omringd wordt door water. De kassen die hier ooit stonden zijn inmiddels gesloopt. Een solitaire woning staat nog alleen in het plangebied. De woningen aan de van Heijstlaan, zijn vrijstaand dan wel tweekappers aan elkaar geschakeld door middel van garages. Qua bouwhoogte komt hier 1 a 2 lagen met een schuine kap voor. De kappen zijn afwisselend gedraaid ten opzichte van elkaar en de weg. Een ander kenmerk zijn dat de kap al begint vanaf de 1e woonlaag. Hier komt tevens voor dat de gevel wordt opgetrokken tot aan de 1e laag als accent. Ten noordwesten van het plangebied zijn vrij diepe kavels met vrijstaande woningen gerealiseerd. Aan de Johan van Oldenbarneveldstraat loopt een stevig aangezette groene structuur als buffer tussen de woningen aan de van Heijstlaan en de eengezinswoningen.
2.3.2 Stedenbouwkundige randvoorwaarden
De opzet voor het stedenbouwkundig raamwerk bestaat uit het doortrekken van de groene zone aan de Johan van Oldenbarneveldstraat tot aan het water hiermee wordt aangehaakt op de bestaande groen structuur en is het water tevens te benaderen vanuit de omliggende buurt. Aan de Burgmeester Hoogeboomstraat wordt de wijk ontsloten en aangetakt op de huidige ontsluiting structuur. Een fiets- en voetgangers verbinding blijft mogelijk in het plan daarmee wordt ingezet op een goede bereikbaarheid voor het langzaam verkeer. De ontsluitingsweg loopt door het plangebied heen en maakt een flauwe bocht waar een verbinding voor fietsers en voetgangers wordt gerealiseerd maar het doodloopt voor de auto. Daardoor worden de verkeersbewegingen van de auto's beperkt maar de wijk blijft wel bereikbaar bij eventuele calamiteiten. Door het verloop van de ontsluitingsweg wordt het plangebied in 3 woongebieden gesplitst. In het verlengde van de Johan van Oldenbarneveldstraat wordt een kleine rij patiowoningen gerealiseerd. Deze zijn 1 laag hoog met een halve 1e woonlaag met een platdak aan de voorzijde van de woning. daardoor hebben ze aan de straatzijde het uiterlijke kenmerk van 2 laagse woningen. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de eengezinswoningen van de Johan van Oldenbarneveldstraat. Aan het water worden 12 tweekappers gerealiseerd deze woningen sluiten qua hoogte aan op de van Heijstlaan. Aan de straatzijde worden ze in één lijn gepositioneerd. Ten zuidoosten worden in het plangebied de 3 tweekappers aan elkaar geschakeld door de garage tegen elkaar aan te bouwen. Hiermee sluiten deze woningen aan op het huidige verkaveling- en bebouwingsprincipe in de van Heijstlaan. Per tweekapper wordt 1 a 2 parkeerplekken op eigen terrein gerealiseerd. Door de woningen aan de noordoost rand los van elkaar te positioneren probeert het gebied hier enige luchtigheid te houden. De tweekappers zijn allen 2 lagen hoog met een schuine kap. Hier komt afwisselend een kapverdraaiing als accent in voor. In het midden van het plangebied worden 10 sociale rijwoningen ontwikkeld deze zijn 1 laag met een hoge schuine kap oplopend tot 8 meter. Bij een aantal woningen wordt een deel van de gevel doorgetrokken tot aan de 1e laag als accent ten opzichte van het hele rijtje woningen. De bergingen aan de achterzijde worden ontsloten via een achterom. Parkeren vindt plaats of op eigen terrein of op straat als langsparkeren voor de rijwoningen. Op een 3-tal plekken worden ook haakse parkeervakken gerealiseerd deze worden omzoomd door groen. Tussen de tweekappers en de rijwoningen wordt ook een groen grasveldje gerealiseerd. Hiermee liggen de rijwoningen beide zijde in tussen groen.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
3.1.1 Wettelijk kader
In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en als verder aangevuld in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.
De ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 vereenvoudigd. Op grond van het nieuwe artikel 3.1.6, tweede lid, moet in de toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet de behoefte op grond van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd.
De provincies mogen deze wettelijke regel aanvullen. Deze aanvulling mag echter niet in strijd zijn met het doel van de regel, namelijk vereenvoudiging van de ladder zoals die vóór 1 juli 2017 luidde en daarmee het loslaten van de norm "actuele regionale" behoefte en de drie treden van de ladder.
De provinciale regeling in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 bevat nog wel de drie treden van de ladder. Gelet op bovenstaande uitleg van de aanvullingsbevoegdheid van provincies, hoeft aan artikel 2.1.1 niet te worden getoetst voor zover deze regels in strijd zijn met - het doel van - de wijziging van de wettelijke regeling.
3.1.2 Preliminaire toets
Bij de beoordeling of de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast, moet eerst nagegaan worden of er met woningbouwplan Prinsenland sprake is van een stedelijke ontwikkeling en of dit plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.
Met het bestemmingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt, namelijk woningbouw. Het woningbouwplan Prinsenland gaat onderdeel uitmaken van de kern Honselersdijk. Omdat hier sprake is van bestaand stedelijk gebied is er sprake van inbreiding en niet van uitbreiding. De locatie is in het Ruimtelijk Ontwikkelingskader Honselersdijk (vastgesteld,22 januari 2013) dan ook al aangewezen als zoeklocatie voor woningbouw. Een plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking als het plan binnen bestaand stedelijk gebied ligt en voldaan wordt aan de behoefte. De woningbehoefte blijkt onder meer uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2019, de Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland 2019 en de Woonvisie Westland 2020-2030. Mede gelet op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is de ladder voor duurzame verstedelijking in dit bestemmingsplan toegepast.
Woningbehoefteraming WBR 2019
De WBR wordt gebruikt in het kader van regionale woonvisies. De provincie stelt de hoogste uitkomst vast als regionale behoefte aan nieuwe woningen in een bepaalde periode. Uit de meest actuele woningbehoefteraming blijkt dat de woningbehoefte in Westland de komende tien jaar is berekend op circa 4000 woningen.
Woningbehoefteraming regio Den Haag (bron: Staat van Zuid-Holland).
Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland 2019
In regio Den Haag neemt het aantal huishouden is zowel de huur- als de koopsector toe. De groei is zowel in absolute aantallen als relatief gezien het sterkst in de koopsector. Uit de handreiking woonmilieus Haaglanden (2015) blijkt dat Honselersdijk een dorps woonmilieu heeft. In dit woonmilieu is de behoefte aan eengezins koopwoningen het grootst. Het project Prinsenland voorziet in koopwoningen voor Honselersdijk.
Woningbehoefte per woonmilieu regio Den Haag (bron: woningbehoefteverkenning regio's Zuid Holland 2019)
Woonvisie Westland 2020 - 2030
In de Woonvisie Westland 2020-2030 is de Westlandse woningbehoefte tot en met 2030 onderzocht op basis van demografische trends. Door inzet op een mix van nieuwbouw in de sociale koop, betaalbare en (middel)dure en vrije sector koop kan het nieuwbouwprogramma een bijdrage leveren aan het creëren van verhuisketens en daarmee de gewenste doorstroming op de Westlandse woningmarkt bevorderen. De woningbehoefte is vertaald in de benodigde woningbouwprogrammering, die is vergeleken met het huidige planaanbod. Op deze manier is inzicht verkregen op welke punten er een discrepantie is tussen het planaanbod en de (Westlandse) woningbehoefte.
Het woningbouwprogramma Prinsenland geeft invulling aan de gemeentelijke ambities. Het project bestaat uit 27 woningen in verschillende koopsegmenten, van sociale koop tot extra dure koop. Zo bevat de het bestemmingsplan een vijftal patiowoningen met het woonprogramma op de begane grond en daarmee levensloopbestendig en iets meer gericht op 55+ers en licht zorgbehoevenden. Gezien de woningsamenstelling en de afstand tot de centrumvoorzieningen is in overleg besloten deze vijf woningen te realiseren op basis van de eisen van Woonkeur-basis. Aan het water worden twaalf twee-onder-een-kap woningen gerealiseerd. Tegenover de twee-onder-een-kap woningen worden tien aaneengebouwde woningen gerealiseerd. Zes van deze woningen worden gerealiseerd in het bereikbare koopsegment en vier woningen in het sociale koopsegment. In totaal zal 37% van het project binnen de 'sociale' paragraaf van de Woonvisie van de gemeente Westland worden gerealiseerd. Deze woningen voorzien in een doelgroep van onder andere starters en alleenstaanden.
3.1.3 Conclusie
Er is voldoende woningbehoefte in regio Haaglanden en de gemeente Westland voor het realiseren van het woningbouwproject Prinsenland. Voor de woningmarkt in Westland worden kansen gezien voor woonproducten die passen bij de veranderende bevolkingssamenstelling. De levensloopbestendige woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt geven Honselersdijk invulling aan de behoefte aan woningen voor onder andere ouderen en starters.
3.2 Bedrijven En Milieuzonering
3.2.1 Wettelijk kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
3.2.2 Onderzoek
Voor het aspect bedrijven en milieuzonering is door Aqua-Terra Nova een onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 3. Het plangebied wordt ingericht als woongebied met voornamelijk eengezinswoningen. Op grond van de VNG publicatie kan deze situatie het beste worden getypeerd als rustige woonwijk.
Ten noorden, westen en zuiden van het plangebied is voornamelijk bestaande woonbebouwing aanwezig. Deze gebieden zijn niet nader beschouwd. Ten oosten van het plangebied zijn voornamelijk kassen aanwezig. Glastuinbouw bedrijven zijn op grond van de VNG publicatie in te delen in categorie 2 met een grootste richtafstand van 30 meter (bepalend is hierbij de afstand voor geluid).
Het plangebied ligt op minder dan 30 meter afstand van de glastuinbouw bedrijven met milieucategorie 2. Om deze reden is onderzocht waar de geluid producerende activiteiten van de glastuinbouw bedrijven plaatsvinden. Aangegeven is dat geluid bij glastuinbouw bedrijven voornamelijk ontstaat bij het laden en lossen van teeltproducten en grondstoffen door vrachtwagens op het buitenterrein. De dichtstbijzijnde laas en losaciviteiten vinden plaats op circa 30-40 meter van het plangebied.
Significante geluidsbronnen bij glastuinbouw bedrijven zijn stookketels en warmtekrachtinstallaties (wkk-installaties) die bij glastuinbouw bedrijven aanwezig kunnen zijn. Wkk-installaties kunnen tot op grotere afstand tot geluidoverlast leiden. In bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland staat dat de afstand van een wkk-installatie en een (natte) koeltoren tot het hoofdgebouw plus aan- en uitbouw van een woning minimaal 65 meter moet bedragen. In het onderzoek is nagegaan of er binnen een afstand van 65 meter van het plangebied wkk-installaties en/of (natte) koeltorens aanwezig zijn.
Uit een scan via Google Earth en omgevingsfoto's via Google is afgeleid dat binnen 65 meter van de rand van het plangebied (en dus niet tot de geprojecteerde woningen) geen Wkk's of (natte) koeltorens aanwezig zijn.
3.2.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de bestemming 'Glastuinbouwgebied Westland' ten oosten van het plangebied nu en in de toekomst niet zal leiden tot een aantasting van een goed woon- en leefklimaat bij de woningen in het plangebied. Het onderzoek is op 16 juni 2020 akkoord bevonden door de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH).
3.3 Geluid
3.3.1 Wettelijk kader
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
3.3.2 Onderzoek
Op grond van de Wet geluidhinder dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd binnen de zones van wegen. Voor de Burgemeester Hoogenboomstraat, Johan van Oldenbarneveldstraat en van Heijstlaan is een 30 kilometerzone vastgesteld. In artikel 74, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet geluidhinder staat dat er langs 30 kilometer wegen geen geluidzone geldt.
De Molenlaan is een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom waar een maximale snelheid van 50 kilometer per uur is toegestaan. Voor deze weg is een zone van 200 meter van toepassing. Het plangebied ligt op een afstand van circa 300 meter en heeft daarmee voldoende afstand van de Molenlaan.
De Middelbroekweg is een gebiedsontsluitingsweg, bestaande uit twee rijstroken, buiten stedelijk gebied waar een zone van 250 meter geldt. Het projectgebied ligt op een afstand van 270 meter van de weg waardoor een onderzoek naar wegverkeerslawaai niet nodig is.
Omliggende wegenstructuur.
3.3.3 Conclusie
Het plangebied ligt op voldoende afstand van de gebiedsontsluitingswegen in de omgeving. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmeringen voor de uitvoering van dit woningbouwplan.
3.4 Luchtkwaliteit
3.4.1 Wettelijk kader
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
3.4.2 Onderzoek
Het woningbouwproject kan worden aangemerkt als woningbouwlocatie zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen. De voorwaarde hiervoor is dat in geval van een ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen omvat.
Gezien de aard en de omvang van voorliggend woningbouwproject is het dus uitgesloten dat het bouwplan leidt tot een in betekenende mate bijdragen aan de concentraties fijnstof en NO2.
3.4.3 Conclusie
De luchtkwaliteit vormt geen belemmering van de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
3.5 Externe Veiligheid
3.5.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
3.5.2 Onderzoek
Voor het aspect externe veiligheid is door Aqua-Terra Nova een onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 3.
Inleiding
Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
Op de risicokaart is zichtbaar dat rondom het plangebied enkele risicorelevante activiteiten aanwezig zijn. De meest dichtbij zijnde risicovolle inrichtingen zijn:
- (vml)Nic. Sosef B.V., Stationsweg 23 in Honselersdijk. Opslag van gevaarlijke stoffen: vloeibare meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen (opslagvoorzieningen >10 ton). Het bedrijf is gelegen op een afstand van circa 1.000 meter van het plangebied. Het plangebied is net gelegen buiten het invloedsgebied van de opslagvoorzieningen;
- Flora Holland, Middel Broekweg 29 in Honselersdijk. Aanwezigheid van ammoniak in koelinstallaties. Het bedrijf is gelegen op een afstand van circa 1.300 meter van het plangebied. Het plangebied is net gelegen buiten het invloedsgebied van de opslagvoorzieningen.
De aanwezigheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied. De inrichting van het plangebied voorziet niet in de komst van risicovolle activiteiten naar het plangebied.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Het plangebied bevindt zich op 1.300 meter afstand van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg (provinciale weg N213). Bekend is dat er op de N213 minder dan 500 transporten met GF3 (66 transporten) plaatsvinden. Gezien de afstand van het plangebied tot de N213 is het niet nodig om nader in te gaan op het transport van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen is niet van invloed op het plangebied.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
- 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
- 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Het plangebied bevindt zich niet in de directe nabijheid van buisleidingen. De meest dichtbij zijnde buisleidingen zijn:
- Aardgas buisleiding W-522-01 van Gasunie. De buisleiding is gelegen op een afstand van circa 700 meter van het plangebied. De buisleiding heeft een invloedsgebied van 200 meter. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de buisleiding.
- Een ammoniak voerende leiding van Flora Holland. De buisleiding is gelegen op voldoende afstand van het plangebied. De 1% letaliteitscontour van de buisleiding reikt niet tot aan het plangebied. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de buisleiding.
De aanwezigheid van buisleidingen met gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Explosieven
Uit de kaart conventionele explosieven van de gemeente Westland blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen locaties zijn die verdacht worden van aanwezigheid van conventionele explosieven.
Uitsnede Explosievenkaart Westland
3.5.3 Conclusie
Het onderzoek is op 16 juni 2020 positief beoordeeld door de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH). Het aspect Externe Veiligheid vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
3.6 Milieueffectrapportage
3.6.1 Wettelijk kader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn.
Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
3.6.2 Onderzoek & conclusie
De ontwikkeling van 27 woningen binnen het plangebied Prinsenland blijft onder de drempelwaarde. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De m.e.r.-beoordeling is toegevoegd in de bijlage. Uit de informatie in deze notitie blijkt dat het plangebied niet ligt in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. De aard en omvang van het project leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
3.7 Water
3.7.1 Wettelijk kader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
- Nationaal waterplan
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Visie Ruimte en Mobiliteit;
- Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
- Nederlanders leven waterbewust.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
- de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
- aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
- het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
- tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
- de waterveiligheid;
- het waterbeheer;
- de waterkwaliteit;
- het zuiveren van afvalwater.
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
- 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
- 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
- 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
- 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.
In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:
- Standstill-beginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen; Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit;
- Verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut. Het gaat daarbij ook om de relatie tussen de verschillende waterthema's (droogte en wateroverlast, afvalwater, waterkwaliteit en ecologie, waterkeringen). Waterknelpunten en/of problemen met waterkeringen worden niet afgewenteld op de omgeving of verschoven naar de toekomst
De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
- Beleidskader omtrent water;
- Veiligheid en waterkeringen;
- Waterkwantiteit;
- Grondwater en voorkomen van (zoet) water te kort;
- Onderhoud en bagger;
- Watersysteemkwaliteit en ecologie;
- Afvalwater en riolering;
- Klimaatadaptie.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
3.7.2 Onderzoek
Door Aqua-Terra Nova is een waterstudie uitgevoerd. Het volledige wateronderzoek staat staat in Bijlage5.
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.
In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.
Aan de oostzijde grenst het plangebied aan een watergang. De overzijde van de watergang is een regionale kering (zie onderstaande afbeelding). In het plangebied zelf komen geen regionale waterkeringen voor. Het oostelijke deel van het gebied maakt langs de watergang onderdeel uit van een beschermingszone. Er wordt volgens de huidige plannen/tekeningen niet gebouwd in deze strook. Voor de werkzaamheden die worden uitgevoerd en werken die worden aangelegd binnen de zonering van de waterkering, is over het algemeen een watervergunning nodig. De definitieve uitwerking moet daarbij voldoen aan de criteria, die het Hoogheemraadschap van Delfland stelt, en wordt nader met het Hoogheemraadschap van Delfland afgestemd.
Uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Legger Regionale Waterkeringen'
Waterkwantiteit
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme)regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
Het plangebied is gelegen in het boezemgebied. Voor het plangebied is door het hoogheemraadschap van Delfland in juni 2019 aangegeven dat een maximale peilstijging van 0,25 m aangehouden kan worden. Het gemiddelde maaiveld van het plangebied ligt op ca. 0,13m NAP. Deze zal verhoogd worden tot ca. +0,61m NAP. Het maatgevende peil bedraagt NAP –0,43 m.
Conform de Handreiking Watertoets en de nieuwe beleidsnota van Delfland (oktober 2018) mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren als gevolg van de ontwikkeling, het zgn. stand-still beginsel. Voor dit project is toetsing aan de bergings- en afvoernormen het belangrijkste uitgangspunt. Bij planologische omzetting geldt de maximale inspanning voor de norm van de waterberging (zie bijlage 4) met toepassing van een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak. Het stand-still beginsel betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ontwikkeling. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast. Versnelde afvoer door meer verharding voldoet daarmee niet aan het stand-still beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.
Delfland heeft de Watersleutel ontwikkeld, een rekentool waarbij op basis van een aantal relevante kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem wordt bepaald hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd. Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren, kan ook een modelstudie worden uitgevoerd. Voor veel ontwikkelingen, waaronder het plangebied, kan worden volstaan met een eenvoudigere methode om inzicht te krijgen in de benodigde watercompensatie.
In onderstaande tabel staan de huidige en toekomstige oppervlakten weergegeven.
De hoeveelheid water binnen het plangebied wordt in de nieuwe situatie meer dan verdubbeld. Er wordt voor 586 m² aan extra wateroppervlak gegraven, met een peilstijging van 0,25 m geeft dit een waterberging van 147 m³. Voor het graven van extra wateroppervlak dient een vergunning aangevraagd te worden.
In Bijlage 5 staat de analyse op basis van de Watersleutel van Delfland weergegeven. Op basis van de Watersleutel dient er in de nieuwe situatie 147 m³ aan waterberging gecompenseerd te worden. Bij bovenstaande Watersleutel is er vanuit gegaan dat het maaiveld verhoogt wordt van +0,13 m NAP naar circa +0,61 m NAP. De verhoging van het maaiveld is een hard uitgangspunt en zal daarom ook gewaarborgd worden in de verdere uitwerking.
Voorkomen van wateroverlast
Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar, voor bedrijfsterreinen eens in de 50 jaar en voor agrarisch, eens in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om, zover mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen. Meer informatie hierover is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten, de meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.
In zijn algemeenheid is bij het omzetten van glastuinbouw naar wonen en natuur sprake van minder uitstoot van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, waardoor de waterkwaliteit zou kunnen verbeteren. Het afstromend hemelwater vanaf het plangebied (daken, etc) kan doordat het niet langs vervuilde oppervlakten stroomt een gering positief effect op de waterkwaliteit hebben. Door de gedeeltelijke infiltratie van hemelwater in de bodem kan door de bodempassage eveneens een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater.
In artikel 6.1 is een aanduiding opgenomen die het mogelijk maakt om vaartuigen aan te leggen. De aanduiding is opgenomen achter de twee-onder-één-kapwoningen en patiowoningen die aan het water ten noorden van het plangebied grenzen. Op een strook van slechts 2 meter breed mogen de toekomstige eigenaren op eigen terrein kleine vaartuigen aanleggen. De mogelijkheid tot aanleggen van vaartuigen heeft voor zover we dit kunnen inschatten geen invloed op de waterhuishouding.
Onderhoud en bagger
Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.
Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken.Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.
Er gelden de volgende criteria:
- als er sprake is van 'varend' onderhoud van watergangen, natuurvriendelijke oevers en waterkeringen zijn de dimensionering van het doorstromingsprofiel en van de kunstwerken aan specifieke ontwerpeisen gebonden, bijvoorbeeld een vaardiepte en doorvaarthoogte van 1,0 m en een minimale doorvaarbreedte van 3,1 m bij bruggen. Dit is zeker het geval bij een breedte van meer dan 10 m (gemeten op de waterlijn).
- voor onderhoudsdoeleinden langs primaire watergangen is aan weerszijde een onderhoudsstrook (4 m) vrij van bebouwing en obstakels. Is de primaire watergang 5 m of smaller, dan kan in veel gevallen volstaan met een strook van 5 m aan één zijde en 1 m aan de andere zijde.
- voor natuurvriendelijke oevers langs watergangen, bijvoorbeeld in verband met de Kaderrichtlijn Water, is ruimte nodig om onderhoud te plegen. Hierbij geldt hetzelfde als voor primaire watergangen.
Wanneer onderhoudsstroken niet of moeilijk realiseerbaar of te behouden zijn, overleg dan met Delfland over alternatieven of maatregelen.
De volgende watergangen grenzen aan het plangebied en moeten onderhouden worden door verschillende partijen:
- Secundaire watergang ten noorden van het plangebied; onderhoud door aanliggende eigenaar;
- Primaire watergang ten oosten van het plangebied; onderhoud door Delfland.
Een onderhoudsstrook van minimaal 1,0 m breed en 2,5 m hoog dient volgens de keur aanwezig te zijn. Gezien de inrichting van de watergang met de andere woningen in het gebied zal ook in de toekomst dit deel van de wijk het onderhoud varend worden uitgevoerd aangezien er geen ruimte naast de kassen aanwezig was om onderhoud vanaf de kant uit te voeren (zie figuur 9 in bijlage 2). Varend onderhoud is goed mogelijk gezien de breedte, diepte en vaarhoogte van de watergang. Bovendien kan de onderhoudsboot ter plaatse van het haventje aan de Johan v Oldenbarneveltstraat te water worden gelaten.
Bodem en grondwater
Wanneer er ondergronds veel gebouwd wordt (denk bijvoorbeeld aan een parkeergarage) kan dit invloed hebben op de grondwaterstroming en op de drooglegging. Bij de beoogde ontwikkelingen komt er geen ondergrondse bebouwing.
De maaiveld hoogte bedraagt momenteel circa +0,13 m NAP volgens hoogtekaart.nl. De maaiveld hoogte wordt verhoogt tot circa +0,61 m NAP.
Het grondwaterpeil zit naar verwachting op minimaal 0,8 m onder het huidige maaiveld.
Hoogtekaart (bron: https://ahn.arcgisonline.nl).
De maaiveld hoogte zal niet verlaagd worden in de nieuw situatie cq waar mogelijk verhoogd worden. Delfland adviseert een minimale drooglegging van 1,0 m voor nieuwbouwprojecten.
Afvalwater en riolering
Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003). Volgens de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Het huishoudelijk afvalwater zal middels een drukrioolstelsel aangesloten worden op het gemeentelijk rioolsysteem.
Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van woningen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, (slimme)regenton, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke. Voor hemelwater wordt in dit plan de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- water opvangen door toepassen van vegetatiedaken;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar (nabij gelegen) oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Het plangebied grenst aan het bestaande vrijverval rioleringssysteem (verbeterd gescheiden stelsel) en de nieuwe riolering zal hierop aansluiten.
3.7.3 Conclusie
De hoeveelheid water binnen het plangebied wordt in de nieuwe situatie meer dan verdubbeld. Er wordt voor 548 m² aan extra wateroppervlak gegraven, met een peilstijging van 0,25 m geeft dit een waterberging van 147 m³. Voor het graven van extra wateroppervlak dient een vergunning aangevraagd te worden. Op basis van de het onderzoek is er in de toekomstige situatie geen waterberging tekort voor het plangebied. Het aspect water vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
3.8 Bodem
3.8.1 Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
- a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
- b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
- c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
3.8.2 Onderzoek
Door BMA Milieu B.V. is een onderzoek (Verkennend bodem- en asbestonderzoek Burgemeester Hoogenboomstraat 5 te Honselersdijk, d.d. 28 februari 2018, VBO-VOA.2017.0277) uitgevoerd. Het volledige onderzoek staat in Bijlage 6.
Verkennend bodemonderzoek:
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese 'verdacht' deels juist is. Ter plaatse zijn in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. Voor lichte verontreiniging is echter geen nader onderzoek noodzakelijk.
Verkennend asbest onderzoek:
Zintuiglijk en analytisch is geen asbest aangetoond. Het criterium voor nader bodemonderzoek (50 mg/ kg d.s.) en de interventie waarde (100 mg/kg d.s.) worden niet overschreden.
3.8.3 Conclusie
Het bodemonderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) en op 31 juli 2019 akkoord bevonden. Door het bodemonderzoek is voldoende inzicht gekregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, In de grond wordt de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Hiervoor gelden er bij eventuele afvoer van grond van de locatie beperkingen ten aanzien van het hergebruik. Het aspect bodem levert geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
3.9 Ecologie
3.9.1 Wettelijk kader
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
- Vogels: het gaat hier om alle inheemse vogels in hun natuurlijk verspreidingsgebied. Ze zijn
beschermd via de vogelrichtlijn; - Dieren en planten: het gaat hier om alle inheemse dieren en planten. Ze zijn beschermd via de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
- Nationale soorten: het gaat hier om de soorten, die niet onder de reikwijdte van de Vogel- of Habitatrichtlijn vallen. Deze soorten zijn wel nationaal beschermd.
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
- 1. Achterwege gelaten worden, of
- 2. Noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
- 3. Deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
3.9.2 Onderzoek
Door Aqua-Terra Nova is een ecologisch onderzoek, een soortgericht onderzoek en een stikstofberekening uitgevoerd. De volledige onderzoeken staan in de bijlagen.
Gebiedsbescherming
Op grond van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- Het plangebied bevindt zich op circa 4,8 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen'.
- Het Natura 2000-gebied 'Westduinpark & Wapendal' is gelegen op circa 6,8 km afstand ten noorden van het plangebied.
- Het plangebied bevindt zich op circa 1,6 km van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Stikstofdepositie is de hoeveelheid stikstof, die in de vorm van NOX (stikstofoxiden) of NH3 (ammoniak) neerdaalt op de bodem. Verschillende bronnen hebben een stikstofuitstoot. In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen, gebieden met een Europese beschermingsstatus. In 118 Natura 2000-gebieden is de stikstofdepositie hoger dan de diverse habitatten kunnen verdragen. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot ‘significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming vergunning (Wnb-vergunning). Voor het berekenen van de stikstofdepositie op de relevante Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied, is gebruik gemaakt van AERIUS-calculator. Uit de berekening blijkt dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j. In de bouw- en gebruiksfase van het beoogde woongebied zal er geen sprake zijn van negatieve effecten op Natura 2000 en het project is daardoor niet vergunningplichtig.
Soortbescherming
Uit het ecologische onderzoek zijn de volgende aspecten naar voren gekomen:
- De aanwezigheid van vaste rust- en/of verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen kan niet worden uitgesloten. Nader onderzoek is uitgevoerd en staat hieronder nader beschreven.
- de aanwezige bomen in het plangebied zijn niet geschikt voor vaste rust- en/of verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk;
- Het woonhuis in het plangebied bevat geen geschikte kieren en gaten voor vaste rust- en/of verblijfplaatsen van de jaarrond beschermde gierzwaluw en huismus. Nader onderzoek is niet noodzakelijk;
- Tijdens de werkzaamheden moet rekening gehouden worden met broedende vogels en algemeen voorkomende dieren;
- De zorgplicht is ten alle tijden van kracht;
- Het optreden van negatieve effecten op de overige (strikt) beschermde soorten in het plangebied is uitgesloten.
Soortgericht onderzoek vleermuizen
Uit de uitgevoerde Eco-effectscan is gebleken dat de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen niet uitgesloten kon worden en aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk was. Uit het onderzoek zijn de volgende conclusies gekomen:
- In de garage van de woning is één zomerverblijfplaats van twee gewone dwergvleermuizen aanwezig;
- Deze verblijfplaats wordt tevens gebruikt als paarverblijfplaats door de gewone dwergvleermuis;
- Het plangebied wordt gebruikt als foerageergebied door watervleermuis, laatvlieger en gewone dwergvleermuis. Gezien de geringe activiteit van vleermuizen en de aanwezigheid van alternatieve wordt dit niet als essentieel beschouwd.
- De watergang ten noordoosten en zuidoosten wordt gebruikt door watervleermuis. Dit is geen essentieel foerageergebied.
- Het plangebied wordt gebruikt als foerageergebied en mogelijke als overwinterplaats door egels en amfibieën, zoals gewone pad.
- Uit de Eco-Effectcan is gebleken dat de oevers van het plangebied gebruikt wordt door ganzen als broedplaats. Ook worden de aangrenzende watergangen gebruikt als broedplaats door watervogels. Het grasveld en de tuin is ook geschikt voor andere vogels, als broedhabitat.
Door de werkzaamheden wordt de aanwezige zomer- en paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis verstoord en vernietigd. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond strikt beschermd, conform artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming en de Europese Habitatrichtlijn. Het nemen van mitigerende maatregelen en aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is noodzakelijk.
De watergang aan de noord oostzijde en zuid oostzijde van het plangebied wordt gebruikt als foerageergebied door watervleermuizen. De watervleermuis betreft een zeer lichtgevoelige soort. De watergang wordt verbreed en zal na afronding van de werkzaamheden weer beschikbaar zijn. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden indien er aan de volgende punten wordt voldaan:
- Wanneer in de actieve periode van vleermuizen wordt gewerkt, welke grofweg duurt van maart t/m oktober, moet uitstraling van verlichting tussen zonsondergang en zonsopkomst op de watergang voorkomen worden. Kunstmatige verlichting dient tussen zonsondergang en zonsopkomst voorkomen te worden, door de werkzaamheden tussen zonsopkomst en zonsondergang uit te voeren.
- Na afronding van de werkzaamheden moeten de watergangen onverlicht blijven zodat deze geschikt blijven als foerageergebied voor de watervleermuis en mogelijk andere soorten.
Indien niet aan het bovenstaande kan worden voldaan dient een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
3.9.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt, mits de maatregelen worden getroffen en de ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming wordt aangevraagd, geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
3.10 Cultuurhistorische Aspecten
3.10.1 Wettelijk kader
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
3.10.2 Onderzoek
Op het perceel is een archeologisch onderzoek (Burgemeester Hoogenboomstraat 5, Honselersdijk (gemeente Westland). Een bureauonderzoek. En inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek. ADC Rapport 4912. R.M. van der Zee en M.L. Kruijthof, 16 augustus 2019) uitgevoerd, zie Bijlage 10.
ADV ArcheoProjecten adviseert om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Archeologische vondsten moeten altijd gemeld worden bij de overheid, zo als aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.
Bovengenoemde aanbeveling geldt enkel voor het onderzochte bodemtraject. In geval van vlakdekkende verstoringen dieper dan 350 cm beneden maaiveld (400 cm beneden maaiveld met inbegrip van een bufferzone van 50 cm) wordt een aanvullend verkennend bodemonderzoek geadviseerd met als doel de diepteligging en intactheid van eventuele duin- en strandafzettingen in kaart te brengen.
3.10.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorische aspecten vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
4.1.3 Systematiek van de planregels
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Begrippen (Begrippen)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Wijze van meten)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- doeleindenomschrijving (gebruiksregels);
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijkingsregels.
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
- het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
- de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
- de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.
Algemene gebruiksregels
In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Overgangs- en slotregels
In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:
- het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen;
- en het onderdeel "Citeertitel".
4.1.4 Systematiek van de planverbeelding
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
NL.IMRO.1783.HONPRINSENLANDpbp-VA01
De dataset bestaat uit:
- het GML-bestand van de planverbeelding;
- het XML-geleideformulier;
- de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
- de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
4.2 Bestemmingsregeling
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
4.2.1 Bestemming "Groen"
Een deel van de gronden in het openbaar gebied zijn bestemd voor 'Groen'. Op deze gronden is ook water toegestaan.
4.2.2 Bestemming "Tuin"
Op de gronden waarop uitsluitend tuin bij het wonen wordt gesitueerd, is de bestemming 'Tuin' neergelegd. Hierop is een functieaanduiding opgenomen voor de te realiseren parkeerplaatsen.
4.2.3 Bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied"
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijf, verplaatsing, gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen en bij deze bestemming horende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
4.2.4 Bestemming "Water"
De voor water aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het graven van waterberging om te voldoen aan de voor het voorliggende bestemmingsplan geldende waterbergingsopgave. Op de gronden met de bestemming 'Water' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
4.2.5 Bestemming "Wonen"
Op de gronden waarop de nieuwbouw zal worden gerealiseerd, is de bestemming 'Wonen' neergelegd. Op deze gronden zijn woningen toegestaan met daarbij behorende erven en aan- en uitbouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het type woningen en de maximale bouwhoogte van de woning is middels een aanduiding op de planverbeelding weergegeven.
4.2.6 Dubbelbestemming "Waterstaat - Beschermingszone"
Op de gronden ligt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone'. Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.
In dit geval is van de laatste mogelijkheid gebruik gemaakt en is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Westland.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Overleg
In de periode van 16 juli 2020 t/m 14 augustus 2020 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
- Provincie Zuid-Holland
- Hoogheemraadschap van Delfland
- Veiligheidsregio Haaglanden
- Tennet
- Westland Infra
- Gasunie
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage Inspraak en overleg van deze toelichting.
5.2.2 Inloopavond
Op 19 juli 2019 is een inloopavond georganiseerd om bewoners en belanghebbende te informeren over de planvorming.
5.2.3 Participatie
Naar aanleiding van de inloopavond in juli 2019 zijn zowel de gemeente als de ontwikkelaar in overleg getreden met omwonenden om kennis te nemen van de reacties op de voorgenomen planontwikkeling. Op basis van de geuite mondelinge en schriftelijke reacties zijn op onderdelen aanpassingen in het planontwerp doorgevoerd. Gezien de verschillende en soms tegenstrijdige belangen van partijen is gezocht naar zoveel mogelijk gedragen aanpassingen van het planontwerp.
De belangrijkste aanpassing is het wijzigen van beneden-bovenwoningen (3 bouwlagen) naar rijwoningen met 1 bouwlaag en een kapconstructie parallel aan de Van Heijstlaan. Het aandeel woningen in het betaalbare/sociale segment is hierdoor toegenomen. De twee-onder-een kapwoningen zijn in lijn met de rijwoningen eveneens voorzien van een schuine kap.
5.2.4 Zienswijzen
Van 2 oktober 2020 tot en met 12 november 2020 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging is 1 zienswijze ingediend.
De ontvangen zienswijze is beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijze wordt verwezen naar Bijlage Nota beantwoording zienswijzen van deze toelichting.
Bijlage 1 Inspraak En Overleg
Bijlage 2 Situatietekening
Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid En Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 3 Onderzoek externe veiligheid en bedrijven en milieuzonering
Bijlage 4 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 4 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 5 Waterstudie
Bijlage 6 Bodemonderzoek
Bijlage 7 Eco-effectenscan
Bijlage 8 Soortgericht Onderzoek
Bijlage 8 Soortgericht onderzoek
Bijlage 9 Stikstofberekening
Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 10 Archeologisch onderzoek
Bijlage 11 Staat Van Wijzigingen
Bijlage 11 Staat van wijzigingen