KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Water
Artikel 8 Wonen
Artikel 9 Leiding - Gas
Artikel 10 Waarde - Archeologie - Bekende Archeologische Vindplaats
3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 17 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Bestemmingsplan "Monster Noord"
2 Gebiedsvisie
2.1 Ruimtelijk-functionele Structuur
2.2 Visie
3 Onderzoek
3.1 Geluid
3.2 Luchtkwaliteit
3.3 Externe Veiligheid
3.4 Water
3.5 Bodem
3.6 Ecologie
3.7 Cultuurhistorie
4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Wettelijk Voorgeschreven Standaardisering
4.2 Systematiek Van De Planregels
4.3 Systematiek Van De Planverbeelding
5 Financiële Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Overleg
6.2 Zienswijzen
1 Nota Van Beantwoording Bestuurlijk Overleg
2 Nota Van Beantwoording Zienswijze
3 Staat Van Wijzigingen
4 Rapport Externe Veiligheid

uitwerkingsplan Madewater

Uitwerkingsplan - Gemeente Westland

Vastgesteld op 19-11-2014 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Madewater van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.OWZMONNOORDu01-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanbouw

een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden-onderneming

een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in
één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 bestaande bouwwerken

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of vergund zijn om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.

1.12 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto`s. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.

1.13 bedrijfswoning

een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) de ondernemer of door bij dat bedrijf werkzaam personeel.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bijgebouw

een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.

1.21 bouwperceel

een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 bouwwijze

de wijze waarop het op een bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet is verbonden met het hoofdgebouw op een aansluitend bouwperceel; dit kan vrijstaand, twee-aaneen, gestapeld of aaneengebouwd zijn.

1.26 boveninsteek

de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.

1.27 dakkapel

een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.

1.28 daknok

het hoogste punt van een schuin dak.

1.29 dakopbouw

een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.

1.30 dakvoet

het laagste punt van een schuin dak.

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.33 erf

al dan niet bebouwde gronden die bij het hoofdgebouw horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 geluidshinderlijke inrichting

bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

1.36 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen.

1.37 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.38 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.39 kap

een constructie van uitsluitend een of meer hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20º en minder dan 65º.

1.40 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.41 oorspronkelijke achtergevel

de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.

1.42 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en andere openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.43 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste
één zijde een gesloten wand, welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.44 peil

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.

1.45 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.46 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.47 staat van bedrijfsactiviteiten

de staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.48 staat van horeca-activiteiten

de staat van horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.49 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri’s, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.50 uitbouw

uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.51 voorerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een gevellijn op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.52 voorgevel

de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.53 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing of daar waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.54 woning

een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

1.55 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouwd of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 lengte van een aanlegsteiger

de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.

2.10 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. in- en uitritten;
  3. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de aanleg, instandhouding en het onderhoud van tuinen;
  2. in- en uitritten, waarop parkeren is toegestaan;
  3. de aanleg en instandhouding van voorzieningen van algemeen nut.
bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend:
  1. erkers;
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
worden gebouwd en gelden de volgende regels ten aanzien van:

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water;
  3. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 meter bedraagt.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water;
  3. nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeerslichting, ten hoogste 3 meter bedraagt.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen;
  3. ter plaatse van de functieaanduiding "nvo" een natuurvriendelijke oever.

7.2 Bouwregels

Op en boven deze gronden mag slechts worden gebouwd, indien en voor zover zulks voor de waterbeheersing, de verbinding van de oevers, voorzieningen van openbaar nut, of het verkeer te water nodig is en gelden de volgende bepalingen:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 3 meter;
  3. de doorvaarthoogte van bruggen met de daarvoor aangegeven aanduiding bedraagt minimaal 1,50 meter.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, bijgebouwen, hobbykassen, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend:
  1. hoofdgebouwen;
  2. aan- en uitbouwen;
  3. bijgebouwen;
  4. overkappingen;
  5. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
worden gebouwd en gelden de volgende regels ten aanzien van:

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,50 meter in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
  1. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad;
  2. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,50 meter;
  3. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 8.2.1 onder b. of c. ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding met een daarbij behorende belemmeringenstrook. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 9 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) als bedoeld in artikel 10 lid 2 sub b, indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Waarde - Archeologie - Bekende Archeologische Vindplaats

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - Bekende Archeologische Vindplaats' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 10 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder b1. en b2. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 ondergeschikte bouwdelen

De bedoelde hoogte-aanduidingen op de planverbeelding mogen worden overschreden door antenne installaties, mits deze voldoen aan het bepaalde in artikel 12 lid 3 en door schoorstenen, trappenhuizen, alarminstallaties en andere ondergeschikte bouwdelen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.

12.2 Algemene hoogtematen

Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:
erfafscheidingen tussen de openbare weg en 2 meter achter de voorgevelrooilijn
1 meter
erfafscheidingen elders
2 meter
overkappingen
3 meter
straatmeubilair
3 meter
lichtmasten
20 meter
antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes
5 meter
vlaggenmasten
6 meter
overige bouwwerken
2 meter

12.3 Overschrijding van bouwgrenzen

De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
  2. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt;
  3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt;
  4. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt;
  5. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt;
  6. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.

12.4 Ondergrondse bouwwerken

  1. de regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken;
  2. in aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.

12.5 Dakkapellen

Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:
  1. Maatvoering achterzijde:
    1. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,50 meter vrij in het dakvlak;
    2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 meter;
    3. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
  2. Maatvoering voorzijde:
    1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
    2. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,50 meter vrij in het dakvlak;
    3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,50 meter;
    4. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.

12.6 Bestaande bouwwerken

Een bestaand bouwwerk dat met een vergunning is gerealiseerd, mag worden teruggebouwd.

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van de­monteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  2. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kam­peermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-be­bouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  3. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrich­ting.

13.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
  1. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
  2. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.

Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels

14.1 Ontsluiting

Ontsluitingen zijn uitsluitend toegestaan binnen de op de planverbeelding opgenomen aanduidingen voor ontsluitingen en gelden de volgende regels:
  1. ter plaatse van de functieaanduiding "(os)" is maximaal één ontsluiting toegestaan

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

15.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan
worden verleend – afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:
  1. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  2. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 meter ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  3. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
  4. het bouwen van een grotere dakkapel dan ingevolge de maatvoering als opgenomen in artikel 12 lid 6 is toegestaan;
  5. het anders plaatsen van dakkapellen dan ingevolge de maatvoering als opgenomen in artikel 12 lid 6 is toegestaan;
  6. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
  7. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 meter mogen bedragen;
  8. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  9. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit ipv esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen.
  10. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclame-borden.

15.2 Afwijking niet verlenen

Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels

16.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 17 Overige Regels

17.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
  1. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. brandweeringang;
  3. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

17.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde onder a. eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan Madewater.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Dit uitwerkingsplan betreft een gebied met 2 verschillende ontwikkelingen, die met elkaar verbonden worden door het Madewater en het woonmilieu “Wonen in het groen”. Het gaat om een uitwerking van een deel
genaamd de Haagweg en een deel met de naam Oda Van Salmhof.
Het uitwerkingsplan heeft als doel invulling te geven aan de uitwerkingsplicht van burgemeester en wethouders om op grond van artikel 9 van het bestemmingsplan "Monster Noord" de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-" uit te werken en voorziet hiermee in een juridische planologische regeling voor de toekomstige ontwikkelingen.
Naast het mogelijk maken van de woningbouw zullen ook de bestaande woningen gedetailleerd worden bestemd. Deze staan in het bestemmingsplan "Monster Noord" als in te passen woningen. Daarnaast vult dit plan een belangrijke schakel in van de stedenbouwkundige hoofdstructuur van het gebied “De Duinen”.

1.2 Ligging Plangebied

Het gebied ligt aan de Haagweg in Monster en wordt begrensd door de Haagweg (noorden), nog aan te leggen Oda van Salmhof (zuiden), de Noort Polaense Steech (oosten) en in het westen door een randsloot van het nog te ontwikkelen deelplan.
afbeelding
Begrenzing plangebied.

1.3 Bestemmingsplan "Monster Noord"

Het voorliggende uitwerkingsplan maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Monster Noord". Dit bestemmingsplan is op 24 juni 2008 vastgesteld en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Het plangebied ligt in het goedgekeurde gedeelte.
Op grond van het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de in het plan opgenomen globale bestemming uit te werken.
Het plangebied van het uitwerkingsplan heeft in het bestemmingsplan "Monster Noord" de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-". De op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woondoeleinden;
  2. maatschappelijke doeleinden;
  3. recreatieve, sportieve en verenigingsdoeleinden;
  4. verkeersvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  8. geluidwerende/afschermende voorzieningen;
  9. en andere tot een woongebied behorende voorzieningen;
met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken, een en ander met inachtneming van het
bepaalde in lid 2 (hoofdlijnen van beleid).
Artikel 2 Hoofdlijnen van beleid
Realisatie van de in lid 1.1. bedoelde bestemmingen dient te geschieden met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 en het hieronder bepaalde.
Het uitwerkingsplan voldoet aan het bepaalde in artikel 8 en de hoofdlijnen van het beleid opgenomen in artikel 9 van het bestemmingsplan "Monster Noord".

2 Gebiedsvisie

2.1 Ruimtelijk-functionele Structuur

2.1.1 Inventarisatie van functies

Binnen het plangebied vielen tijdens de inventarisatie de volgende (groepen van) functies te onderkennen.
Braakliggend terrein
Het overgrote deel van de gronden bestaat uit braakliggend terrein. Deze gronden zijn in eigendom van de gemeente en de Westlandse Zoom.
afbeelding
Woningen
Er zijn drie bestaande woningen Haagweg 33E, 33F en 33G. Het gaat om twee woningen van één laag met een riet gedekte kap en een moderne bungalow met een platdak. De woningen liggen op afstand van de Haagweg, zodat er voortuinen zijn die de eerste indruk bepalen. Deze woningen zijn in het bestemmingsplan "Monster Noord" opgenomen als "in te passen woonfunctie". Deze woningen met omliggende tuinen zijn in dit plan opgenomen met de bestemming "Tuin" en "Wonen".
Water
Het plangebied is gelegen in het boezemgebied. Achter de bestaande woningen is het water "Madewater" gelegen. Het Madewater is een waterloop, die in het kader van de ontwikkelingen van de Westlandse Zoom opnieuw gegraven is op de plaats waar de hoge duingronden overgaan in lager gelegen madeland, op de plek waar het kwelwater uit de duinen naar boven komt. Dit water zal in het uitwerkingsplan worden uitgebreid.
Verkeer
In de huidige situatie zijn er twee ontsluitingen op de Haagweg. Eén voor de woning Haagweg 33E en één voor de woningen Haagweg 33F en 33G. Omdat van gemeentewege het aantal in-/ uitritten op de Haagweg beperkt is, worden er geen nieuwe uitritten mogelijk gemaakt in het uitwerkingsplan. De ontsluiting van de Oda van Salmhof, vindt plaats via de aangelegde kruising, onderdeel van het uitwerkingsplan "Duinen fase 1A".

2.1.2 inventarisatie van waarden

Waterkering en waterberging
In het water aan de rand van het plangebied ligt een regionale waterkering. In onderstaand figuur is de waterkering weergegeven.
afbeelding
Uitsnede leggerkaart
Archeologische waarden
Het plangebied is gelegen in een strandwallenlandschap. Dit landschap is ontstaan rond circa 4000 v. Chr. toen de zee haar grootste uitbreiding bereikte na het stijgen van de zeespiegel sinds de laatste ijstijd. De oudste strandwal markeerde de toenmalige kustlijn en ligt ter hoogte van de lijn Rijswijk-Voorburg-Leidschendam-Voorschoten. Ter plaatste van deze strandwal is de kustlijn enige tijd stabiel geweest en kon duinvorming optreden. Na 4000 v .Chr. steeg de zeespiegel niet zo snel en breidden de strandwallen zich naar het westen uit richting de zee. Het kustlandschap bestond uit een complex van langgerekte ruggen – de strandwallen – waarop zich lage duinen ontwikkelden en uit depressies – de strandvlakten. De strandwallen waren zeer geschikte bewoningslocaties vanaf het Late Neolithicum tot heden. Achter de strandwallen ontstond een moerasgebied met sterke veengroei. Dit achterland werd in verschillende perioden overspoeld door de zee na doorbraken vanuit de Maasmonding. Hierdoor werd in het gebied tussen en achter de strandwallen klei afgezet. Het plangebied is gelegen op de grens van een oude strandwal naar een strandvlakte.
Cultuurhistorische waardevolle bebouwing
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen cultuurhistorische waardevolle bebouwing die vanuit de Monumentenwet wordt beschermd, de rijks- en gemeentelijke monumenten, en cultuurhistorische bebouwing en objecten die beeldbepalend, waardevol en gebiedseigen zijn. De laatstgenoemde objecten staan in het rapport inventarisatie historisch waardevolle objecten gemeente Westland maar zijn nog niet aangewezen als gemeentelijk monument.
In het plangebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig.
Molenbiotoop
Buiten het plangebied van het bestemmingsplan "Monster Noord" is een historische molen gelegen. Bij deze molen hoort, ter bescherming van de windvang van de molen een zogenoemde molenbiotoop met een cirkel van 400 meter gemeten uit de molen. Binnen deze zone gelden beperkingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken en beplantingen. In casu is het plangebied van het uitwerkingsplan gelegen op circa 750 meter van de molen. Er zijn dan ook geen beperkingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken en beplantingen.

2.2 Visie

2.2.1 Haagweg deelplan 3a

Er zijn 3 bestaande burgerwoningen, waarvan er twee één laag met riet -gedekte kap zijn en verwijzen naar boerderijen. De derde is een moderne bungalow met een plat dak. De woningen liggen op afstand van de Haagweg, zodat er voortuinen zijn, die de eerste indruk bepalen. Omdat het aantal in/uit ritten op de Haagweg is beperkt, gaan 4 kavels de toegang delen met de hoekkavel Haagweg 33G. Het voorterrein zal dus achter een laag duintje voor een deel worden ingenomen door een parallelweg, die dient als ontsluiting en voor het bezoekers parkeren (2 plaatsen). De locatie van de nieuwe huizen moet voldoen aan de Wet Geluidhinder, waardoor de voorgevelrooilijn minimaal 23 meter uit de as van de Haagweg komt te liggen.
afbeelding
Uitsnede uitwerkingsplan
De 4 kavels hebben een kaveloppervlak. Aan de randen liggen bebouwingvrije zones, daarbinnen ligt het bebouwingsvlak. Het gebouw heeft een bouwvlak dat samenvalt met de begane grond. Op de kavel zal binnen het bebouwingsvlak ruimte moeten zijn voor 2 naast elkaar geparkeerde auto’s, garages mogen hierbij niet worden meegeteld. Het maximaal te bebouwen bouwvlak bedraagt 25% van het kaveloppervlak.
De afstand van de bebouwing tot de zijdelingse kavelgrens bedraagt minstens 3 meter, ook na toevoeging van de mee te ontwerpen erkers, serres e.d. De erfafscheidingen tussen kavels onderling mogen maximaal 2 meter hoog zijn, tussen kavels en de openbare ruimte maximaal 1 meter. De erfafscheidingen worden zoveel mogelijk met levende planten vormgegeven, in onderling overleg tussen de (nieuwe en bestaande) eigenaren. Hierdoor wordt het open beeld gegarandeerd.
De afstand van de bebouwing tot aan het water is minstens 4 meter, waarvan 3 meter talud en 1 meter horizontaal. Binnen deze zone van 4 meter mogen een haventje en vlonder worden aangelegd over maximaal 50 % van de oeverlengte, minimaal 1,5 meter uit de zijdelingse kavelgrens. Dit geeft voldoende ruimte voor oeveronderhoud en afstand tot de buren.
Om in hoogte aan te sluiten op de omgeving is de maximale bouwhoogte 7 meter. Kappen zijn niet verplicht.
Om van het uitzicht op de duinen, aan de andere kant van de Slaperdijk te kunnen genieten wordt voor ieder huis een hoogte accent opgenomen van 9,5 meter over een oppervlak van maximaal 50% van het hoofdgebouw van de woning, inclusief trappenhuis en eventuele buitenkamer/loggia.

2.2.2 Oda van Salmhof

Van een heel andere orde is de ontwikkeling van de aan de overkant van het Madewater gelegen strook grond. Deze strook zal een eerste aanzet zijn voor de ontwikkeling van het gebied ten zuiden ervan. De naam aan deze ontwikkeling is al gegeven en is “Oda van Salmhof”. Door de onzekere markt voor luxe woningen is het risico te groot om het hele hof in één keer te ontwikkelen. Daarom is gekozen voor deze strook, die geen concurrentie is voor de in de directe omgeving aangeboden kavels en woningen.
afbeelding
Uitsnede uitwerkingsplan
Landschappelijk zijn de kaders hetzelfde als bij het deelplan Haagweg, alleen zijn er hier geen duintjes meer. Het gaat om boezemland. De ontsluiting van dit plandeel loopt vanaf een nieuw kruispunt aan de Haagweg via de Noort Polaense Steech, naar de nieuw aan te leggen Oda van Salmhof.
Dit deel van het plangebied zal worden ingevuld met losstaande villa’s, geschakelde villa’s en twee onder één kap woningen. De bouwhoogte van deze woningen wordt 2 lagen met een kap: goothoogte maximaal 7 meter, nokhoogte maximaal 11 meter. De afstand tot de erfgrens is in principe aan de voor- en zijkant 3 meter. Bij bebouwing in één laag moet de afstand tot de zijdelingse kavelgrens minimaal 1,2 meter zijn. Aan de achterzijde is de minimale afstand tussen hoofdmassa en kavelgrens 8 meter.
De erfafscheidingen tussen kavels onderling mogen maximaal 2 meter hoog zijn, tussen kavels en de openbare ruimte maximaal 1 meter. De erfafscheidingen worden zoveel mogelijk met levende planten vormgegeven, in onderling overleg tussen de eigenaren. Hierdoor wordt het open, groene beeld gegarandeerd.
Het aan de kavels grenzende water bestaat uit Water en Water met de functieaanduiding "natuurvriendelijke oever". Het Water geldt voor het water, dat in overleg met Delfland is bestemd voor een goede waterafvoer en in principe bevaarbaar is. Direct tegen de oever aan deze zijde ligt de natuurvriendelijke oever. Een natuurvriendelijke oever, met waterplanten, waarin ruimte is voor een bescheiden haventje en/of een steiger. Dit water mag niet worden gedempt, omdat het wordt meegerekend met de bergingscapaciteit oppervlakte water en is de invulling van het beleid van Delfland t.a.v. het zelfreinigend vermogen van het boezemwater.
Op de kavel zal binnen het bebouwingsvlak ruimte moeten zijn voor 2 naast elkaar geparkeerde auto’s, garages mogen hierbij niet worden meegeteld. Het maximaal te realiseren bouwvlak bedraagt 35% van het kaveloppervlak.

3 Onderzoek

3.1 Geluid

Voor het onderdeel geluid is op grond van het bestemmingsplan "Monster Noord" een onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat woningbouw binnen het gehele plangebied van Monster Noord mogelijk is. De geluidsbelasting is nergens boven de maximale ontheffingswaarde. Indien op korte afstand van de Haagweg (in deze rekening gehouden met geluid door de voorgevelrooilijn van de nieuwe woningen op minimaal 23 meter te leggen) of Madeweg gebouwd gaat worden is het aanvragen van hogere waarden nodig.

3.2 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is voor het bestemmingsplan Monster Noord reeds in voldoende mate onderzocht. Uit de resultaten van het onderzoek is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit voor het bestemmingsplan "Monster Noord" voldoet aan de grenswaarden. Op grond van de resultaten zijn er ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit geen bezwaren tegen de planrealisatie. De omstandigheden waaronder het bestemmingsplan is opgesteld zijn ten aanzien van dit uitwerkingsplan niet gewijzigd.
De wet kent eveneens een minimum-drempel voor gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan concentratie in de buitenlucht van bijvoorbeeld fijn stof. In de daartoe opgestelde regeling niet in betekenende mate bijdragen (milieubeheer) wordt een aantal soorten projecten genoemd die nauwelijks van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Door het aantal te bouwen woningen kan het plan eveneens beschouwd worden als "niet in betekende mate".

3.3 Externe Veiligheid

3.3.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht, waarbij het gaat over het beheersen van de risico's van gevaarlijke stoffen voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (ISO)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt, als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord – worden, omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Voor dit bestemmingsplan is onder andere de toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de daarop gestoelde regeling en de in 2010 geactualiseerde Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
Gemeentelijk beleidskader Externe Veiligheid
Op het gebied van externe veiligheid is op provinciaal niveau het beleidsplan "Beleidsplan externe veiligheid" in november 2010 vastgesteld. Daarnaast heeft het Stadsgewest Haaglanden, waaronder ook de gemeente Westland behoort, de beleidsnota ‘Samen Werken aan Externe Veiligheid’ opgesteld. Deze nota heeft een looptijd tot en met 2010. In beide nota’s zijn een vijftal kernpunten opgenomen:
  1. het ontstaan van nieuwe knelpunten tegengaan;
  2. het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van inrichtingen;
  3. bestaande knelpunten saneren;
  4. zorgvuldige risicocommunicatie;
  5. hulpverlening: het bevorderen van de samenwerking en de kwaliteit van de uitvoering en het richting geven aan de organisatorische versterking.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. In 2012 zal het Besluit transportroutes externe veiligheid in werking treden.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Voor alle opgenomen buisleidingen in het bestemmingsplan geldt dat volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (artikel 14) een belemmeringsstrook van 4 of 5 meter aan weerszijde van de buisleiding op de verbeelding aangegeven is.
De belemmeringsstrook is van belang voor het onderhoud van de buisleiding door de exploitant. Binnen deze strook mogen geen nieuwe bouwwerken opgericht worden. Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen moet de grenswaarden (10-6 per jaar) in acht worden genomen voor wat betreft het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten moet met het plaatsgebonden risico rekening worden gehouden met de richtwaarde van 10-6 per jaar. Voor het GR geldt een verantwoordingsplicht.
Vindplaatsen van explosieven
In de gemeente Westland worden op verschillende plaatsen munitie en explosieven gevonden uit de WOII. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven.

3.3.2 Onderzoek

Bedrijvigheid
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen BEVI inrichtingen aanwezig zijn. Binnen het plangebied wordt geen vestiging van nieuwe bedrijven die onder het BEVI vallen mogelijk gemaakt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water vindt niet plaats in of in de omgeving van het deelgebied.
Leidingen
Nabij het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie gelegen zoals weergegeven op onderstaande afbeelding. Het gaat om de aardgastransportleiding A-617-01-deel-1 met een diameter van 12 inch en een inwendige druk van 80 bar.
afbeelding
luchtfoto met leiding
Vanwege de geplande bouw van diverse woningen in de nabijheid van een hogedruk aardgastransportleiding is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. De QRA is uitgevoerd omdat de geplande realisatie van de woningen plaatsvindt binnen het invloedsgebied van de betreffende hogedruk aardgastransportleiding.
Op basis van deze QRA kan worden geconcludeerd dat er voor de hogedruk aardgastransportleiding geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar berekend wordt. Aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt derhalve voldaan. Het groepsrisico (inclusief de uitbreiding) bedraagt minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde ten gevolge van de hogedruk aardgastransportleiding.
Verdacht van conventionele explosieven
Op de Explosievenkaart van de gemeente Westland zijn gebieden aangegeven waar een verhoogd risico aanwezig is van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. De kaart geeft in grove lijnen verdachte gebieden aan, maar geeft geen indicatie van de aard, omvang en risico. Uit de explosievenkaart van de gemeente Westland blijkt eveneens dat er het plangebied geen verdachte locatie is voor wat betreft explosieven.
Verantwoording groepsrisico
Verantwoording van het groepsrisico als gevolg van de hogedruk aardgastransportleiding is niet aan de orde gezien het groepsrisico ten gevolge van de uitbreiding kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De hogedruk
aardgastransportleiding vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
Aanbevelingen
Bij de realisatie van de woningen dient wel rekening te worden gehouden met de situering van de woningen. Van belang is dat men zoveel als mogelijk van de bron af gericht moet kunnen vluchten. Daarnaast zullen de toekomstige bewoners moeten worden gewezen op de aanwezigheid van de hogedruk aardgas transportleiding.
Voor de bestrijding van een eventuele calamiteit van de hogedruk aardgas transportleiding zal bij de planinrichting rekening moeten worden gehouden dat de plangebieden van meerdere zijden bereikbaar moeten zijn en dat er voldoende bluswater beschikbaar is.

3.4 Water

3.4.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.
De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi’s) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.
Ten slotte is in 2012 een Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
  • beleidskader omtrent water;
  • waterkeringen;
  • waterkwantiteit;
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • afvalwater en riolering.
Gemeentelijk beleid
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

3.4.2 Overleg

In het bestemmingsplan "Monster Noord" is een waterparagraaf opgenomen. Eén van de voorwaarden voor het uitwerken van het bestemmingsplan is dat er overleg gevoerd moet worden in het kader van de waterhuishouding met het Hoogheemraadschap van Delfland. In het overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland is aangegeven dat voor dit deelgebied water wordt gegraven (zie planverbeelding) als onderdeel van het gehele plangebied van "Monster Noord" waarin in totaal 10% aan water wordt voorzien. Het gehele plangebied van "Monster Noord" wordt in overleg nader uitgewerkt.

3.5 Bodem

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, toe op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is het gewenst dat een bestemmingsplan dat geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, eveneens een zogenaamde bodemparagraaf omvat. Hierin wordt ingegaan op de door burgemeester en wethouders op grond van het Besluit bodembescherming vastgestelde bodemfunctieklassenkaarten van het gemeentelijk grondgebied. Het is verder wenselijk dat wordt ingegaan op de huidige bodemkwaliteit, vooral of die kwaliteit voldoet aan de (nieuwe) bestemming op die gronden.
Ingevolge de Wet op de ruimtelijke ordening dient een vooronderzoek conform de NEN5725 en mogelijk een bodemonderzoek volgens de NEN5740 plaats te vinden om de realiseerbaarheid van de bestemming "Woongebied" te onderzoeken. In het kader van een omgevingsvergunning zullen deze onderzoeken door de aanvrager aangeleverd moeten worden.

3.6 Ecologie

3.6.1 Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Neder land vindt plaats onder Europese en nationale wetgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen soort bescherming en gebiedsbescherming. De soort- en gebiedsbescherming staan geheel los van elkaar en hebben hun eigen werking.
In de inventarisatie en de quick-scan staat de soort bescherming centraal. De gebiedsbescherming wordt alleen benoemd voor zover deze relevant is voor de beschermde soorten.
Vogelrichtlijn en de Habitat richtlijn
De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn maken deel uit van de Europese regelgeving en zijn van
kracht in alle Europese lidstaten. Beide kennen een gebiedsbescherming- en een
soortenbeschermingscomponent. Het aspect soortenbescherming van de Vogelrichtlijn en
Habitatrichtlijn is in de Flora- en faunawet opgenomen. Om de gebiedsbescherming van de
Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet te veranker en, is een wijziging van deze wet in voorbereiding.
De Vogelrichtlijn (1979) heeft als doel alle in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebied
binnen het grondgebied van de Europese Unie te beschermen. In dit kader zijn in Nederland
gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszones (Vogelrichtlijngebieden) .
Het doel van de Habitatrichtlijn (1992) is het behoud van de totale biologische diversiteit van
natuurlijke en half natuurlijke habitats en wilde flora en fauna (behalve vogels) op het
grondgebied van de Europese Unie. In dit kader zijn in Nederland aan de Europese Commissie
gebieden aangemeld als kandidaat Speciale Beschermingszones (Habitatrichtlijngebieden).
Deze aangemelde gebieden genieten intussen de status alsof ze zijn aangewezen als Speciale
Beschermingszones. Uit hoofde van de Europese regelgeving dienen ingrepen in of nabij een Speciale Beschermingszone getoetst te worden op hun effecten op soorten en gemeenschappen op grond waarvan de beschermingszone is aangewezen. Voor het verlenen van toestemming voor de uitvoering van ingrepen is het al dan niet optreden van significante effecten van groot belang.
Natura 2000
De Europese Unie (EU) heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur die van grote biologische,
esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden, heeft de EU het initiatief
genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de volgende EU- richtlijnen;
- Vogelrichtlijn (1979)
- Habitatrichtlijn (1992)
Beide richtlijnen zijn in Neder land opgenomen in de natuurbeschermingswet . Op dit moment wijst Nederland de Natura 2000 officieel aan. In de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn staan ook maatregelen voor soortbescherming. Deze staan in de Flora- en faunawet. In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht . Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar.
Flora- en faunawet
De bescherming van dier- en plantensoorten is sinds 1 april 2002 in de Flora- en faunawet
geregeld. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden en beschermen van in het
wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet hanteert daarbij het ‘nee, tenzij principe' . Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hier toe zal een ontheffing ex. Artikel 75 vierde lid, onderdeel C, Flora- en faunawet (ontheffing voor ruimtelijke ingreep) moeten worden aangevraagd. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I) of , in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.
2.3.1. Zorgplicht
Bij elk project, op elke locatie en bij elke handeling geldt naast de verbodsbepalingen van de
Flora- en faunawet bovendien de ‘zorgplicht ’; Artikel 2, lid 1 "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving".
Artikel 2, lid 2: "De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt , verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken". De zorgplicht vloeit voort uit de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren. De algemene zorgplicht geldt voor alle soorten, terwijl de verbodsbepalingen (artikel 8 t/m 12) gelden voor bij of krachtens de wet aangewezen beschermde soorten. De zorgplicht betekent niet dat een dier niet gedood mag worden, wel dat daarbij het lijden zoveel mogelijk voorkomen moet worden.
Reparatiewet
Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden. Dit heeft een verbetering van de uitvoering van de regelgeving opgeleverd. Met dit besluit is geregeld dat er niet onnodig een ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Nieuw is ook dat er ook volgens gedragscode gewerkt kan worden. Aanvragen kunnen beter en sneller worden behandeld. Bij het beoordelen van aanvragen voor een ontheffing ex. Art. 75 van de Flora- en faunawet wordt in deze aanvullende wetgeving onderscheid gemaakt in vier categorieën van soorten:
1. Beschermde inheemse vogels. Dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen geen grond zijn voor het verlenen van een ontheffing. De Vogelrichtlijn staat dat niet toe.
2. Soorten die vermeld zijn in bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangewezen als bedreigde soorten (cf. art. 75.5). Ontheffing kan alleen worden verleend indien geen andere bevredigende oplossing voorhanden is, en wanneer sprake is van een dwingende reden van openbaar belang (dit zijn: volksgezondheid, veiligheid, milieu en dwingende redenen van sociaal -economische aard). Tevens mag geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
3. Beschermde soorten die niet onder punt 1 of 2 zijn genoemd. Ontheffing kan worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Vooral soorten die vermeld zijn op de verschillende Rode lijsten vallen onder deze groep.
4. Voor de meer algemene soorten kan voor verjagen, verontrusten, verstoren zonder verdere toetsing aan de hand van de bovenstaande criteria ontheffing worden verleend.
Bij ruimtelijke ingrepen is soortbescherming van toepassing op de huidige aanwezige soorten in het plangebied of in de directe omgeving. Indien het zogenaamde 'niet strikt ' beschermde soorten betreft, is bescherming in het kader van de Flora- en faunawet van toepassing. Ontheffing is mogelijk op grond van art. 75 Flora- en faunawet . De resultaten van een quick-scan kunnen een ontheffingsaanvraag onderbouwen. Indien het zogenaamde 'strikt ' beschermde soorten betreft (Rode lijst soorten en Habitat richtlijn IV-soorten) is bescherming in het kader van de Habitat richtlijn en/of Flora- en faunawet van toepassing. Ontheffing is alleen mogelijk op basis van een beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet of Habitat richt lijn. Hier toe kan een aanvullend project - en compensatieplan noodzakelijk zijn om de effect en van de ingreep in detail te beschrijven en mitigerende en compenserende maatregel en uit te werken.
Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet heeft als doel het beschermen en in stand houden van bijzondere gebieden in Nederland. In de vigerende wet zijn twee categorieën beschermde gebieden: beschermde natuurmonumenten (particulier eigendom) en staatsnatuurmonumenten (staatseigendom). Handelingen binnen beschermde gebieden die de wezenlijke kenmerken van het gebied aantasten, zijn in principe verboden en worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Bij ruimtelijke ingrepen in de nabije omgeving van de beschermde gebieden moet
worden bepaald in hoeverre de externe werking van de ingreep een effect heeft op het beschermde gebied. In de nabije toekomst zal de bescherming van Speciale beschermingszones in het kader van de Vogel richtlijn en de Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet worden verankerd; een wetswijziging is in voorbereiding.
Rode lijstsoorten
De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid tot actieve bescherming middels de vaststelling van Rode lijsten. De soorten die hierop vermeld worden, behoeven vanwege hun aantal ver loop of kwetsbaarheid speciale aandacht zodat hun voor komen in ons land veilig wordt gesteld. Een soort kan worden vermeld als 0) verdwenen, 1) ernstig bedreigd, 2) bedreigd, 3) kwetsbaar of 4) gevoelig.
Rode lijstsoorten hebben geen wettelijke status. Wel worden de lijsten gebruikt als basis voor nieuwe bepalingen of (lokaal of regionaal) beleid. Door de minister van LNV zijn Rode lijsten van planten, korstmossen, paddenstoelen, zoogdieren, reptielen en amfibieën, libellen, krekels en sprinkhanen, dagvlinders en zoetwatervissen vastgesteld en gepubliceerd. Daarnaast bestaan lijsten van mossen en vogels die door verschillende deskundigen zijn opgesteld (vogels: www.sovon.nl). Voor de soorten die door de minister op een “Rode lijst ” zijn geplaatst moeten beschermingsmaatregelen worden getroffen. Beschermingsplannen zijn inmiddels gemaakt voor onder meer de patrijs, korhoen, de otter, de das, de boomkikker, moerasvogels, akkerplanten en de grote vuurvlinder.

3.6.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan "Monster Noord" is onderzoek verricht naar de effecten van de woningbouw op de flora en fauna in de omgeving. Monster Noord (en het deelgebied) is niet aangeduid als speciale beschermingszone (Vogelrichtlijngebied, Habitatrichtlijngebied of Natuurbeschermingsgebied).

3.7 Cultuurhistorie

3.7.1 Wettelijk kader

Rijksbeleid
De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De Wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:
  • het streven naar behoud in situ van archeologische waarden;
  • het tijdig betrekken van de archeologische waarden in de ruimtelijke ordening door het opnemen van harde juridische eisen in bestemmingsplannen;
  • de verstoorder betaalt voor het onderzoek en de documentatie van archeologische waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijk beleid
Op 26 juni 2012 heeft de gemeente Westland haar archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een globaal inzicht in de te verwachten archeologie, in het bestemmingsplan wordt het beeld aangescherpt.
Het archeologiebeleid legt vast hoe de gemeente Westland met haar bodemarchief omgaat. De gemeente Westland stelt met dit beleidsplan:
  1. ondergrenzen vast (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  2. de in dit beleidsplan opgestelde normen vast teneinde deze normen op te nemen in alle bestemmingsplannen;
  3. de beleidskaart vast.

3.7.2 Onderzoek

In het westelijk deel van plangebied bevindt zich een terrein dat op de Archeologische Monumentenkaart van de RCE is geregistreerd als terrein van archeologische betekenis. Het betreft AMK-terrein 4030. Uit proefsleuvenonderzoek, uitgevoerd in 2008, is gebleken dat hier op de flank van een duin een behoudenswaardige vindplaats uit de IJzertijd/vroeg-Romeinse tijd is gelegen.
afbeelding
Contouren van de vindplaats uit de ijzertijd/vroeg-Romeinse tijd.
Het betreft de rand of periferie van een nederzettingsareaal, dat hoogstwaarschijnlijk ter hoogte van de huidige Haagweg of ten noordwesten daarvan geplaatst moet worden. De waarden bevinden zich vanaf ca. 60 cm –mv. In het overige deel van het plangebied zijn geen archeologische waarden gevonden. De bodem is hier verstoord door afgeesten en/of vervening. Bovendien betreft dit een relatief natte strandvlakte, die weinig aantrekkelijk was voor bewoning.
Op de gemeentelijke beleidskaart zijn voor het plangebied vijf soorten zones met archeologische waarden en archeolo­gische verwachtingen aangegeven. De kaart is voor dit uitwerkingsplan aangevuld met informatie afkomstig uit het proefsleuvenonderzoek. Voor alle zones gelden van elkaar verschillende vrijstellingsgrenzen.
afbeelding
Overzicht van de vrijstellingsgrenzen t.a.v. archeologisch onderzoek.
Verwachtingszone IV
Verwachtingszone IV bestaat uit gebieden waarvoor geen archeologische verwachting geldt. Het betreft zones waar bestaande vindplaatsen in het verleden reeds zijn opgegraven of waarvoor door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn. Om deze reden worden er in deze zone dan ook geen voorwaarden verbonden aan het verlenen van een omgevingsvergunning. Wel is het zo dat ook in deze zone de algemene meldingsplicht van toevalsvondsten van toepassing blijft en dat een eventuele archeologische inspectie tijdens bodemverstorende werkzaamheden moet worden toegestaan.
Bekende archeologische vindplaats of zeer hoge verwachting (Waarde - Archeologie - Bekende Archeologische Vindplaats)
Voor bekende vindplaatsen en zones met een zeer hoge verwachting geldt dat te allen tijde getracht moet worden om bodemingrepen te voorkomen die tot aantasting van de aanwezige archeologische waarden leiden. Indien dit niet mogelijk is en er bodemingrepen worden gepland die de vrijstellingsgrens van 0 m2 en 30 cm beneden maaiveld overschrijden dient archeologisch onderzoek als voorwaarde te worden gesteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning.
Voor deze vrijstellingsgrens wordt afgeweken van de 100 m2 uit de Monumentenwet (artikel 41a), omdat voor de onderhavige gebieden al bekend is dat er zich waardevolle archeologische resten bevinden. Bij bodemverstorende werkzaamheden tot 100 m2 kan dan ook al grote schade aan het bodemarchief ontstaan. Bovendien kunnen op deze terreinen archeologische onderzoeken van kleine schaal al waardevolle informatie opleveren over de aanwezige resten. Derhalve wordt voor deze terreinen geen vrijstellingsgrens gehanteerd qua oppervlakte.
Voor wat betreft de diepte wordt een grens van 30 cm –mv gehanteerd, omdat door bodembewerkingen zoals ploegen de bodem boven deze grens vaak is verstoord. Eventuele archeologische resten die zich in deze bovenste 30 cm bevinden, liggen in verstoorde context, waardoor hun informatiewaarde aanzienlijk daalt.
afbeelding

3.7.3 Conclusie

Voor een groot deel van het plangebied geldt geen archeologische verwachting meer, omdat een proefsleuvenonderzoek heeft aangetoond dat hier geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. De vindplaats zelf, in het westelijk deel van het plangebied, wordt beschermd middels strenge planologische eisen. Om de (mogelijk) aanwezige waarden te beschermen, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen alsmede het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor grondroerende activiteiten.

4 Juridische Planbeschrijving

4.1 Wettelijk Voorgeschreven Standaardisering

De planregels en de planverbeelding van dit uitwerkingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van I&M (SVBP 2020) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Staatscourant 2012, nr. 14821, van 24 juli 2012).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.

4.2 Systematiek Van De Planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
  1. inleidende regels;
  2. bestemmingsregels;
  3. algemene regels;
  4. overgangs- en slotregel.
Inleidende regels
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gebruikt om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, diepte, hoogte, oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestaande functies in het plangebied die in overeenstemming met de voorheen geldende bestemmingsplannen in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
Bedrijf
Het gaat in deze om een nutsvoorziening van Westland Infra Netbeheer B.V. De bestemming "Bedrijf" is dan ook uitsluitend ten behoeve van een nutsvoorziening.
Groen
De grotere groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming "Groen". Naast beplanting zijn hier onder andere ook speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, oeververbindingen en water mogelijk. Onder speelvoorzieningen gaat het in dit plan om kleine speelvoorzieningen met een hoogte lager dan 3 meter.
Tuin
De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of de zijtuinen bij de op de gronden aanwezige bebouwing. Op gronden met de bestemming "Tuin" zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Verkeer
Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als "Verkeer". Binnen deze bestemming zijn een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, groen- en waterpartijen en nutsvoorzieningen.
Verkeer - Verblijfsgebied
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft hebben de gronden de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Binnen deze bestemming is ontsluiting toegestaan met daarbij behorende voorzieningen zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen. Binnen de bestemming is de functieaanduiding "brug" opgenomen.
Water
Het betreft water dat is bestemd voor een goede waterafvoer en in principe bevaarbaar is. Binnen de bestemming is de functieaanduiding "brug" opgenomen. Binnen de bestemming is een functieaanduiding "natuurvriendelijke oever" opgenomen. Het betreft een natuurvriendelijke oever, met waterplanten, waarin ruimte is voor een bescheiden haventje en/of een steiger. Dit water mag niet worden gedempt, omdat het wordt meegerekend met de bergingscapaciteit oppervlakte water.
Wonen
De bestaande en nieuw op te richten woningen zijn opgenomen met de bestemming "Wonen". De regeling voor woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: "Wonen" en "Tuin". De bestemming "Tuin" is reeds toegelicht.
Opzet van de bestemmingslegging bestaande woningen
De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming "Wonen". Het beleid van de gemeente Westland is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn meestal bestemd als "Tuin".
Bouwvlakken hoofdgebouwen
Bij de opstelling van het uitwerkingsplan is voor alle bestaande woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf, zonder aan- of uitbouwen) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de planverbeelding bouwvlakken opgenomen. Uitsluitend binnen deze bouwvlakken zijn hoofdgebouwen toegestaan, waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd.
Nieuw op te richten woningen
Op de planverbeelding is een aanduiding opgenomen hoeveel woningen maximaal mogen worden gerealiseerd. Het gaat in dit geval om een woongebied met een aantal van 11 woningen en vier vrijstaande woningen. Verschillende typen woningen als losstaande villa’s, geschakelde villa’s en twee onder één kap woningen worden toegestaan. De goot- en bouwhoogte is voor een deel van het woongebied 7 meter respectievelijk 11 meter en de vier vrijstaande woningen hebben een maximale bouwhoogte van 7 meter. Voor deze vier vrijstaande woningen geldt wel de mogelijkheid van een hoogte accent van 9,5 meter over een oppervlak van maximaal 50% van het bouwvlak van de woning (inclusief trappenhuis en eventuele buitenkamer/loggia).
Erfbebouwing
De gronden achter en deels voor en naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Aan-huis-gebonden-ondernemingen
Aan-huis-gebonden-ondernemingen zijn als ondergeschikte functie onder voorwaarden bij de hoofdfunctie toegestaan. Zo mag onder andere de omvang niet meer bedragen dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw met een maximum van 50m2 per woning.
Dubbelbestemming
Leiding - Gas
Het betreft een leiding van de Gasunie met een belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. De planregels zien op het verantwoorden van het groepsrisico in het geval dat binnen die zones kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
Waarde - Archeologie
Omdat in delen van het plangebied een grote kans aanwezig is van archeologische sporen in de grond heeft een deel van het plangebied een dubbelbestemming Waarde - Archeologie gekregen. Het gaat om de bestemming "Waarde - Archeologie -Bekende Archeologische Vindplaats". Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden verbonden.
Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregeling
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregeling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen voor (bedrijfs-) woningen, afwijkingen ten aanzien van (bedrijfs-) woningen, (afwijking) algemene regels voor afstanden, (afwijking) algemene regels voor ondergronds bouwen, nadere eisen en voor ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
In het artikel algemene gebruiksregels zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel
7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1. lid 1. onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen afwijking kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel "algemene bouwregels" vallen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan
opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van
bestemmingsgrenzen.
Algemene procedureregels
In dit artikel staan de procedureregels voor de verschillende wijzigingsbevoegdheden en voor toepassing van de nadere eisen regeling.
Overgangs- en slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde, zoals het overgangsrecht (bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening artikel 3.2.1 Bro) en de slotregel.

4.3 Systematiek Van De Planverbeelding

De planverbeelding is digitaal vormgegeven in overeenstemming met de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
  • NL.IMRO.1783.OWZMONNOORDu01-VA01
De dataset bestaat uit:
  • het GML-bestand van de planverbeelding;
  • het XML-geleideformulier;
  • de onderliggende bestanden, zoals ondergrond en overige topografische informatie;
  • de HTML-bestanden voor de plantoelichting en -regels, eventueel aangevuld met PDF-bestanden voor de bijlage(n) bij de plantoelichting en/of -regels.

5 Financiële Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het uitwerkingsplan past binnen de kaders en de uitgangspunten van de grondexploitatie en financiële onderbouwing van het project Madewater.

6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Overleg

In het kader van het bestemmingsplan "Monster Noord" is reeds een ieder betrokken geweest bij de invulling daarvan. De bouw mogelijkheden die dit uitwerkingsplan mogelijk maken, passen binnen de bestemmingsregels van het bestemmingsplan "Monster Noord". Vanwege het feit dat er in de uitwerkingsopdracht van artikel 9 is opgenomen dat er overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland en een archeologisch deskundige gevoerd moet worden, is er overleg gevoerd met beide partijen. Het resultaat is verwerkt in paragraaf 3.4 (water) en paragraaf 3.7 (cultuurhistorie).

6.2 Zienswijzen

Van 21 november 2014 tot 15 januari 2015 heeft het ontwerp uitwerkingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging is een zienswijze ingediend. De ontvangen zienswijze is beoordeeld. Voor een reactie wordt verwezen naar de nota van beantwoording zienswijzen.

1 Nota Van Beantwoording Bestuurlijk Overleg

Klik hier voor de nota van beantwoording bestuurlijk overleg.

2 Nota Van Beantwoording Zienswijze

Klik hier voor de nota van beantwoording zienswijze.

3 Staat Van Wijzigingen

Klik hier voor de staat van wijzigingen.

4 Rapport Externe Veiligheid

Klik hier voor het rapport externe veiligheid.